| |
| |
| |
Naar een oplossing van het brandend vraagstuk betreffende het opstellen in het Nederlandsch in de lagere Humanioraklassen,
door den Heer J. Jacobs,
Werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Het opstel is wel het gewichtigste leervak in de Lagere School en vooral in het M.O. Het brengt in toepassing allerhande voorschriften, het neemt al onze vermogens in beslag, en is als 't ware de bekroning van alle spreek-, lees-, taal- en stijloefeningen. Een machtigen hefboom heeft hij in de hand, die in een flinken stijl zijn kennis, zijn beelden, zijn gevoelens aan anderen mededeelen kan!
Wie begrijpt alreeds niet, dat het opstel tevens het moeilijkste vak is, waarin de leeraar den scholier dient te bekwamen? Geen wonder ook dat in deze dagen van zedelijke ontreddering en gemakzucht er te allen kant klachten oprijzen over de hoedanigheid van de afgeleverde opstellen. Waar vroeger reeds door den Minister en de Schoolopzieners de aandacht voortdurend op de beste opstelmethoden gevestigd werd, hoeft nu alle kinderen ten minste door den Vierden Graad moeten, het vraagstuk opnieuw ernstig onderzocht te worden.
Het is een feit, dat de steloefeningen in het Nederlandsch heden veel te wenschen overlaten Men leze de kopijen afgeleverd door de kandidaten, die zich vóór de jury van het Fonds der Meest Begaafden aanbieden; 't zijn knapen en meisjes van 13 en 14 jaar, die den vierden graad geheel of gedeeltelijk hebben gevolgd. Zij zijn niet in staat hunne gedachten duidelijk en in orde uit te drukken; zij zien de eenvoudigste regels der spelling over het hoofd. Men raadt welke taal die leerlingen, twintig jaar ouder geworden, zullen schrijven. Hetzelfde gebrek wordt waargenomen op de examens afgelegd door de kandidaat-normalisten, en in de opstellen, welke door leerlingen uit de 6de, 5de en 4de der Humaniora worden ingebracht.
| |
| |
Vele onderwijzers en leeraars, vol ijver en initiatief, vragen zich angstig of of zij zelf niet de oorzaak zijn van dit opzienbaiend verval! Degenen, die aldus spreken, mogen over 't algemeen gerust zijn · wie met ijver bezield is, wie zijn leerlingen wil voorthelpen, vindt na tasten en beproeven op den duur toch den weg Maar een der voornaamste oorzaken van den achteruitgang ligt in het gebrek der methoden door hun min ijverige collega's gevolgd
Het opstel vergt - het weze hier reeds uitdrukkelijk gezegd - zooveel kennis, aanpassingsvermogen en geduld, dat zelfs door de beste leeraars naar handboeken over opstelleer gevraagd wordt. Sommige onderwijzers zoeken zoo lang, totdat zij een boek vinden, dat naar hun opvatting al ander werk overbodig maakt, zij volgen het slaafs wat zijn hun leerlingen te beklagen! Andere op zoek naar wat beters, schaffen zich ook allerhande stijl- en opstelboekjes aan, doen er een proef mede, doch komen tot het besluit, dat al die werkjes wat goeds bevatten, en dat ten langen laatste het ideale boekje door hen zelf grootelijks moet opgesteld en blijven opgesteld worden Gelukkig die leeraars, gelukkig hun leerlingen!
Het staat, dunkt ons, nu eenmaal vast, dat er geen algemeen gebruikelijke handboeken voor practisch opstellen bestaan, en wellicht nooit bestaan zullen. Ik heb sedert jaren de meeste handboekjes voor stijl en opstel uit Noord- en Zuid-Nederland aangekocht en onderzocht, ik heb o a kennis gemaakt met de meestal verdienstelijke werkjes van Alberts en Martens, B Baas, J-B. Bakker, Ev Bauwens, Th Bosman, A De Boeck, Den Hertog, Den Hertog-Lohr, De Vries, Duyser, Dijkstra, Ed Fraussen, Koenen, Ligthart, Opbrouck, Reynders, S. Sasburg en S. De Vries, Sneyers, Stelwagen, Van den Blink, Van Gelderen, Woldendorp, en de leeraars aan het R.K. Jongensweeshuis te Tilburg, en ik moet bekennen dat geen enkel me volkomen voldoening gaf. Wel vindt men daarin een methodisch aangelegd onderwijs, talrijke afwisselende oefeningen, kostbare wenken en raadgevingen, welke mutatis mutandis in een College of in een Athenaeum kunnen toegepast worden, maar toch als practisch opstelhandboek voor den leerling in alle Middelbare Scholen niet kunnen dienen. Waaraan dat ligt? Haast al die werken zijn opgesteld door menschen, die de zaak goed verstaan, die veel ijver hebben voor hun vak, en wellicht in hun midden met die oefeningen goede uitslagen bekomen. Zij schrijven algemeene regels voor, en passen die toe op... hun klassen, maar in andere klassen, in andere scholen moet van die toepassing noodzakelijk afgeweken worden. Waarom? Omdat
| |
| |
de leerlingen, die zij op het oog hebben, anders opgevoed, anders onderwezen werden; andere gevoelens, andere beelden, andere gedachten, ja ook andere boeken hebben. Het is toch wel zonneklaar, dat leerlingen, die van jongsaf niets dan Vlaamsche woorden hebben geleerd, niets dan Vlaamsche schrijvers hebben gelezen met de leerstof in een Noordnederlandsch opstelboekje voorkomend niet voortkunnen, en omgekeerd dat leerlingen, die b v. in de voorbereidende klassen de drie deeltjes van Moedertaal door De Vos, met het eerste deel der Bloemlezing van Dr. J. Muyldermans hebben doorgestudeerd, zeer moeilijk thuis geraken in: Ken uw Taal van Dr. Fraussen of in het 4de Taal- Stijl- en Stelboek van Des. Pissens; dat leerlingen uit een nederig hoekje van West-Vlaanderen veel last zullen hebben met handboekjes, waar de Sinjoren hun gading aan hebben. Met andere woorden de opleiding, het onderwijs van onze Belgische jeugd in de hoogste klas van het L.O. en in de voorbereidende afdeeling der Colleges is noodzakelijk verscheiden, omdat de onderwijzer rekening moet houden met het midden, waarin hij leeraart. Een algemeen aanneembaar handboek voor Nederlandsch opstel in de 7de, 6de, 5de en 4de bestaat niet - zal wellicht nooit bestaan - omdat het in de huidige omstandigheden niet te maken is!
Hieruit volgt dat de leeraar in het Ndl aan de lagere humanioraklassen met te lang moet uitzien naar handboeken; wat hij hebben moet, zijn enkele algemeen beginselen, die hij zelf geduldig moet leeren toepassen Zulks vraagt werk, en zal altijd veel werk vragen. De leeraar zelf moet zien vóór wie hij staat, wát zijn leerlingen al weten, of weten kunnen, in hoever ze hem volgen, wáár hij komen moet.
Gelukkig bestaan er flinke werken, waarin die algemeene grondregels duidelijk opgegeven worden; ik vernoem o.m. Dijkstra, Wenken en Schetsen voor het maken van opstellen; Dr. J. Muyldermans, Practische wenken voor het opstel in zijn Handboek voor het Onderwijs, in het eerste deel zijner Bloemlezing en in Wenken en Raadgevingen (Van Velsen, Mechelen); Kan. Am. Joos, Opgaande taal- en letterkundige lessen; O. Duerinck, Over Stijloefeningen (4de graad en lagere klassen van het M.O.) in Vlaamsch Opvoedkundig Tijdschrift, Mei 1921, blz. 335; Oct. 1921, blz. 24; Nov. 1921, blz. 85; Hil. Delobel, Over Opstelonderricht in Vl. Opv. Ts. Febr. 1922, blz. 221; Maart 1922, blz. 270; Jozef Roose, Hoe de kinderen leeren opstellen? in Vl. Opv. Ts, Maart 1923, blz. 289, Des. Pissens, Het Opstellen in Taalgroei, 1923, blz. XIX; Dr. L. Goemans, Taalonder- | |
| |
wijs over het algemeen, 1923; en we verwijzen dan ook de leeraars, wat de algemeene regels betreft, naar de vaak overeenkomende voorschriften gegeven door deze en andere ervaren onderwijsmenschen.
Hetgeen we hieronder geven zijn wenken, welke ons bij het ontleden der hedendaagsche onderwijstoestanden onder de pen kwamen, en van bijzonder practischen aard zijn voor de leeraars uit de 6de, 5de en 4de humanioraklas. Waarom is de vlijtige leeraar der 6de in October en November vaak niet tevreden over de opstellen aangebracht door zijn jonge, soms toch ijverige studenten? Hij mag niet vergeten, dat hij zit vóór een klas, bestaande uit zeer verschillende elementen: jongens uit de lagere scholen van het omliggende, studenten uit de 7de van 't College; vraag hun wat zij weten. Voor de spraakleer en hare toepassing zullen ze misschien op hetzelfde peil staan: dat is al veel; want dan is een eerste voorwaarde van gelukken vervuld; maar hebben al die jongens reeds opstellen gemaakt? Hebben zij er evenveel gemaakt? hebben zij dezelfde gemaakt? Kennen zij hetzelfde? Hebben zij dezelfde lezingen gedaan, dezelfde stukken helpen uitleggen, hetzelfde gezien en gehoord op reis, op vertooningen, aan den huiselijken haard? Eilaas neen! En vandaar die schromelijke ongelijkheid niet alleen in natuurlijken aanleg, maar ook in aangeworven kapitaal en practische gevatheid.
Hiervan moet een leeraar wel overtuigd zijn, eer hij zijn werk aanpakt. Hij dient dus eerst en vooral te weten op welk peil een normale 6de klas in October en later in Augustus hoeft te staan in zake kennis van het Nederlandsch en opstel. Zijn studenten moeten gezien hebben, en tamelijk goed weten al wat op het 6de of zelfs op het 7de studiejaar eener Lagere School verondersteld wordt gekend te zijn. Zij moeten derhalve vertrouwd zijn met de hoofdzaken van de spelling, met de woordsoorten, met de beteekenis en het gebruik der buigingsvormen, met de vorming der woorden, ja zelfs met de hoofdzaken van de spraak- en redekundige ontleding; zij hoeven een woordenschat te bezitten, die rijker is dan de woorden in hun schoolboeken opgesloten, dus niet alleen een rijken schat bezitten van dialectwoorden, maar ook van algemeene taal; zij moeten correcte, duidelijke volzinnen kunnen bouwen, de waarde van 't verband der zinnen kunnen vatten, het effect van poezie en stijlfiguren (vergelijking, leenspreuk, enz.) eenigszins kunnen waardeeren. De leeraar dient zich daarna op de hoogte te stellen van de gemiddelde waarde der 6de klas, welke vóór hem zit. Staat het peil
| |
| |
in eenig opzicht lager dan het mag, in zake Ndl. spraakleer, lezen, woordenschat, dan zal hij zich beijveren om zijn klas zoo spoedig mogelijk op de hoogte te werken, en hij zal bij het verbeteren van opstellen nog rekening moeten houden met dit bestaand gebrek; want het ware onzin meer van de meerderheid der studenten te vragen dan ze redelijk geven kunnen. Kappen en schelden ware de gansche zaak bederven, en een afkeer inboezemen voor het opstel
Altijd echter - hoe het ook met de klas staat - en overal zal de leeraar in het begin der 6de klas de spraakkunst eens herhalen, een dozijn voorname regels op den voorgrond brengen, ze in dictaten nu en dan laten toepassen, de spraak- en redekundige ontleding hernemen en verdiepen, hij zal zelfs lees- en spreekoefeningen inrichten.
Ondertusschen nochtans moet hij reeds opstelletjes geven van het begin der zesde af, of liever moet hij voortgaan met opstellen te geven, want van de achtste klas af, en zeker in de zevende moet een leerling zijn krachten beproeven in het stellen van verhaaltjes, brieven en oefeningen ter navolging Moest nu de leeraar ondervinden, dat zijn scholieren van rond de 13 jaar in zake zinsbouw en stijlkennis nog al te weinig onderlegd zijn, dan zal hij uit dien hoofde, - doch enkel daarom - de opsteloefeningen zoo eenvoudig mogelijk maken, m a.w hij zal nog stijloefeningen geven, die tot het eigenlijke opstel voorbereiden, zooals het maken van een volzin met een of meer woorden, het verbinden van verschillende gedachten ondereen, het ontwikkelen van één gedachte in verschillende wel geordende volzinnen, het bouwen van welluidende, vlottende volzinnen, enz., lijk dat in de 7de klas moest geschied zijn. Het spreekt van zelf dat dergelijke oefeningen moeten voorbereid worden en mondeling gebeuren. Om de leerlingen hierbij onmiddellijk behulpzaam te zijn, zal de professor in de leesles en in de zoogezegde letterkundige ontledingslessen drukken op den zinsbouw, op de flinke wijze, waarop iets gezegd is, op het gepaste woord, op de geijkte uitdrukking, en op de afwisseling der zinnen.
Na eenige weken moeten de verachterde studenten der klas door die buitengewone oefeningen in staat zijn behoorlijk en duidelijk zinnen te schrijven en kunnen dus volledige opstelletjes gevraagd worden, zooals dat van het begin af had moeten geschieden.
| |
| |
Nu passe de leeraar op het onderwerp, dat hij ter ontwikkeling geeft. De methode vereischt dat hij vooraf ex professo een gemakkelijk Vlaamsch verhaal uit een Bloemlezing hebbe uitgelegd en op de eigenaardigheden van het gewoon verhaal hebbe gedrukt Hij zal namelijk het natuurlijke, het bondige, het belangrijke van het verhaal doen uitschijnen, hij zal de aandacht vestigen op de keus der woorden, op het gebruik van synoniemen, op de zinteekens, op de welluidendheid, op de afwisseling in den zinsbouw en in de voorstelling.
Daarna kieze hij tusschen verschillende, gemakkelijke onderwerpen, waar de scholieren eigen mede zijn; hij late hun liefst zaken vertellen, waarover ze baas zijn, waar zij belang in stellen als b.v. Een uitstapje met de klas of het patronaat naar de stad. Een student mocht de okkernoten bij oom Jan afplukken, en kreeg er een zakje mede. Jan is in 't naar huis gaan door 't ijs gevallen, zijn thuiskomst, enz. Veel uitleg of bespreking zal hier wel niet noodig zijn: een klein plan zonder voorlezing van een model zal ook volstaan. Bij de verbetering komen natuurlijk kopijen voor zeer verschillend van opvatting en bewerking, maar toch alle tamelijk goed. Bij de verbetering ondervinden de studenten dat het werk van een kameraad of het model van den meester nog beter is dan het hunne, en ze kennen er ook de reden van. Maar ze staan er toch zoover niet onder, dat ze moeten wanhopen de beste kopijen mettertijd te evenaren Eenmaal dat ze in dergelijke opstelletjes gelukt zijn, is de grootste moeilijkheid overwonnen: zij hebben ondervonden wat ze kunnen, zij krijgen de vaste overtuiging, dat zij al veel kunnen, dat zij kunnen als ze willen; ze voelen wel wát hun ontbreekt, en ze vermoeden of begrijpen zelfs wáár ze moeten halen hetgeen ze nog missen.
Hier zouden we de aandacht van de leeraars op een paar zeer gewichtige punten willen vestigen:
1. | Zoolang de studenten de kunst van opstellen niet vasthebben, kieze de leeraar onderwerpen, welke zij goed kennen, waarin ze belang stellen, waarover ze gaarne en gemakkelijk praten. |
2. | Al te veel kostbare tijd wordt besteed aan de onmiddelijke voorbereiding van een bepaald opstel: men geve over 't algemeen ter ontwikkeling wat de kinderen kennen of vinden kunnen; men gunne hun een paar dagen om er over na te denken; men verwijze desnoods naar een of meer stukken, waar- |
| |
| |
| mede zij zich behelpen kunnen. Hoe meer de student zelf zoekt, en door zoeken vinden kan, en ordent, hoe beter Daarom zal de meester voor een verhaal, doch vooral voor een beschrijving ten hoogste tien minuten besteden aan het afvragen, en keuren en rangschikken der gedachten; daarna komt een beknopt plan. Soms ook zal hij zonder eenige voorbereiding een tamelijk uitgebreid plan dicteeren of zelfs de keus van het onderwerp aan de leerlingen overlaten. Moest trouwens het opstel maar de schriftelijke wedergave zijn van hetgeen de leeraar vaak zelf heeft uitgevonden en ingekleed, dan zou die letterkundige les - en er zijn er al zoo weinig! - in een natuur- of vakkundige les ontaarden, de persoonlijkheid van den student zou er onder lijden, hij zou zijn onmacht ondervinden, en dit gevoelen zou neerdrukkend werken op zijn gemoed. |
3. | Men dringe de studenten geen models op, typen, waarvan zij niet mogen afwijken. De models zijn daar om als voorbeelden te dienen, die in den beginne, als men niet verder kan, mogen nagemaakt worden, maar die weldra van verre, in hun groote lijn mogen nagevolgd worden: het lijdt geen twijfel dat op éénzelfde onderwerp vier verschillende goede opstellen van gelijke verdienste door vier leerlingen kunnen gemaakt worden, omdat de ontwikkeling en vooral de stijlvorm toch wel persoonlijk werk zijn. In zijn opstel moet de student zijn eigen zien, hooren, voelen, redeneeren kunnen en durven neêrpennen. De tijd moet uit zijn, dat hij dan slechts goed styleert, wanneer hij het oertype slaafs navolgt Daardoor komt het, dat we in kopijen zoo weinig verscheidenheid aantreffen 't zijn al houterige boekenzinnen, geijkte vormen, welke de student soms nog niet verstaat! |
4. | De verbetering van alle kopijen of van de meeste kopijen door den meester, die de persoonlijke gedachten en stijlvormen van den leerling zooveel mogelijk eerbiedigt, die alle fouten aanduidt, doch enkel de onoverkomelijke moeilijkheden zelf verbetert, is van 't hoogste belang Hier nog eens (bij de algemeene en de persoonlijke critiek) trede de student handelend op den voorgrond. Hij overdenke met den leeraar wat de aard van het gegeven opstel vereischt, hij peinze nog eens terug op het uitgelegde leesstuk Bij de klassikale verbetering vergelijke hij het werk van een leerling met het zijne, helpe mede af- en goedkeuren, en geve telkens de reden aan; nu hoort hij nog eens een model, en dan is hij ongetwijfeld in staat - ook bij de stille
|
| |
| |
| verbetering - zijn eigen gewone fouten te verbeteren, ja zelfs te ontdekken Als hij dat gedaan heeft - en dat moet in het kladboek gecontroleerd worden - mag de leeraar met recht en reden verwachten, dat taal- en stijlfouten in het volgende opstel min talrijk zullen voorkomen, m a w dat de leerling in het opstellen vorderingen heeft gemaakt. Moest het echter blijken, dat hij niet vooruitgaat, dan zou zulks bewijzen, dat hij lui of lichtzinnig is, en evenals de leeraar de werkende studenten aanmoedigend moet bijstaan, evenzoo moet hij tegen de verwaarloozende streng optreden, hun kladboek dikwijls nazien, omdat dit als een thermometer den ijver voor den arbeid aanwijst. |
5. | De leeraar aarzele niet, wanneer de studenten in het opstellen al te verachterd zijn, een Lat. les door een Vlaamsche soms te vervangen · twee of drie uren onderricht in het Nederlandsch laten hem wellicht niet toe ooit het achterstel in te halen. |
Aan deze vijf opmerkingen ligt tot grondslag dit dubbel princiep 1. De leeraar moet zich aanpassen aan het stadium van de psychologische ontwikkeling van het kind, en niet omgekeerd hoeft het kind zich hier strict aan te passen aan een model, aan een boek, aan de slenter, aan de onwrikbaar vaststaande practijk van een meester 2. Het kind vraagt door persoonlijke actie het zijne te mogen bijdragen tot het werk zijner volmaking.
***
Na de eerste geslaagde proeven van opstellen blijft er den leeraar der 6de niets anders over dan 1o de studenten de middelen aan de hand te doen om zich immer meer in het opstel te bekwamen; 2o opstelonderwerpen te geven - eerst twee op drie weken, later bijna alle weken - welke langzamerhand moeilijker en ingewikkelder worden
Onder de middelen, die het opstellen onrechtstreeks bevorderen, komen: 1) de goede uitspraak van de Ndl. taal in de klas; 2) het gebruik van het gepaste woord, ook wel van dialectwoorden, van synoniemen zelfs in den gewonen omgang in de klas; de leeraar vermijde de hooge stadhuiswoorden, die het kind verbluffen; 3) de lezing, de kunstige lezing met de verklaring van eenige gemakkelijke, fijn geschreven stukken uit een Bloemlezing of van keurstukken van Hilda Ram, Snieders, of uit Reisje in Zwitserland, Van drie Santen; 4) het ernstig lezen van wel gekozen bibliotheekboeken; 5) het opteekenen bij het lezen
| |
| |
van schilderende woorden en uitdrukkingen in hun verband; later van de ontwikkeling eener gedachte, 6) het verslag uitbrengen - mondeling of schriftelijk - over een gelezen boek; 7) het opzettelijk leeren opstellen door middel van models; 8) het voorlezen van het werk van een goed leerling uit een vorig eereschrijfboek, 9) het in de hand geven, na de verbetering, van een modelopstel, dat gelezen en met de pen in de hand nog eens bestudeerd wordt; zulks vooral wanneer een moeilijk of nieuwssoortig opstel gegeven werd, 10) het van buiten leeren van models en puike letterkundige stukken; 11) het geven van dictaten, die tevens echte modelopstelletjes kunnen zijn
We wijzen hier eerst nog op de groote waarde van de Collegebibliotheek, waarin elke klas, ook de 6de, de 5de en de 4de haar stel aantrekkelijke Nederlandsche boeken heeft, de beste, de nieuwste, de meest geschikte daaronder worden door den meester aan de studenten aangeduid, en de leeraar geeft wekelijks of alle veertien dagen zelf het leesboek, dat de student aanvraagt, en dat hem best vooruithelpen zal. Hij zie nu en dan het leesschrijfboek na Hij zelf stelt samen met zijn studenten tijdens een eesles de eerste bladzijde daarvan op om hun te leeren, hoe zij den beknopten inhoud, hun persoonlijke overwegingen moeten nederschrijven, en wat ze uit een bepaald stuk met vrucht kunnen ontleenen. Hij ga na of ze de opgeteekende nota's kennen, en geve desnoods een belooning op het einde van het jaar aan dengene, die de meeste en de beste uitdrukkingen of uittreksels heeft opgenomen en best kent. Ik zou persoonlijk verbazende uitslagen kunnen opgeven, welke het houden van zulk leesschrijfboek zoo voor slappe als voor puike studenten heeft opgeleverd!
Hieruit volgt dat de leeraar zelf de boekerij der 6de klas goed moet kennen. Die kennis zal hem o a in staat stellen, vooral als er genoeg exemplaren voorhanden zijn, den derden trimester moeilijke onderwerpen te geven, waarmede zijn leerlingen intusschen in de boeken hebben kennis gemaakt. Het lezen zal aldus de studenten in zooverre bekwamen, dat geen halve uur aan de mondelinge voorbereiding van een opstel moet besteed worden.
Wat nu het tweede deel van de taak van den leeraar betreft, dit is van nog grooter belang. De stijloefeningen moeten van af de 6de stilaan, trapsgewijze moeilijker worden Wee den leeraar, die op 't laatste stippeken een opstelonderwerp kiezen moet:
| |
| |
ofwel staat het te hoog, ofwel te laag. In het eerste geval ontmoedigt het de leerlingen, die weêr gaan denken dat goed opstellen onmogelijk is; in 't laatste geval ontmoedigt het ze ook, omdat ze zaken te maken krijgen, die veel te gemakkelijk zijn De leeraar kieze dus - na eenige weken tastend en zoekend te zijn voortgegaan - een reeks opeenvolgende onderwerpen, die hij den eersten en tweeden trimester ter ontwikkeling zal aanbieden. Stelt hij in den loop van dien tijd vast, dat de studenten dien gang niet kunnen volhouden, dan schuive hij onderwerpen van gelijken aard er tusschen, bollen zij integendeel flink vooruit, dan kan hij hier en daar een onderwerp laten wegvallen. Het komt er echter op aan dat zijn studenten op het einde van het jaar op de hoogte staan van het normale peil, en daarom moet hij ook bestendig vooruitzien, en de lijst der onderwerpen zóó inrichten, dat hij het einddoel bereike. Niets belet natuurlijk dat hij een reeds vastgesteld onderwerp ook vervange door een ander, hetwelk hij bij gelegenheid ontdekt, b.v. bij het lezen en verklaren van een stuk, bij het vernemen van een belangwekkend voorval.
Hieruit volgt duidelijk dat een leeraar in de zesde een volledig geordende lijst van onderwerpen niet kan hebben, tenzij op het einde van het schooljaar! Maar ieder jaar moet het maken van zulke lijst herbegonnen worden, omdat ofwel het vertrekpunt ofwel de aanleg der studenten zal verschillen, omdat nieuwe onderwerpen zich zullen voordoen, en oude zullen gebleken zijn te onpas gegeven Men ziet dus: geen enkel vak vraagt zooveel zorg en inspanning van wege den leeraar
Het blijft vaststaan dat de leeraar in het begin onderwerpen geven zal uit den gewonen werkkring der studenten; stillekens aan, naarmate zij meer kennen, levendiger voorstellen, fijner voelen, juister redeneeren, zal hij algemeenere stof uitkiezen. Over het algemeen bepale hij zich in de 6de tot het verhaal, d.i. het gewoon verhaal, waarbij dan nog komen het kluchtig verhaal, de fabel en de verhalende brief, de legende worde beter naar de 5de verschoven. Vijf of zes briefjes per jaar, van af de 7de is niet te veel; maar de brief weze practisch en worde zoo gegeven, dat de leerlingen het verhaal goed machtig zijn, en dus bij het vertellen vooral te letten hebben op de regels van den brievenstijl Deze zijn min talrijk dan algemeen gedacht wordt, en degenen die de brieven herleiden tot vijf of zes soorten als . brieven om te vragen, om te troosten, enz, moeten zelf bekennen, dat er nog meer
| |
| |
soorten voorkomen. Wie een verhaal, een beschrijving, een bespiegeling, een karakterschets, een portret, een verhandeling kan opstellen, hoeft, naar onze bescheiden meening, wanneer hij die stof in een brief moet verwerken, zich maar af te vragen: aan wien moet ik schrijven? Wie ben ik tegenover dien persoon? een vriend, een boezemvriend, een onderdaan, een ouder? Hoe zal ik dien persoon meest belang doen stellen in mijn zaak? - Vooraleer echter de leeraar in de 6de tot het geven van deze nieuwe opstelsoorten (fabel, brief) overga, zal hij door ondervraging, of door het lezen van een Vlaamsch - om te beginnen geen Noordnederlandsch - verhaal uit een Bloemlezing of van een model de regels laten ontdekken, welke op elke soort toepasselijk zijn.
Voor de keus van tamelijk gemakkelijke onderwerpen (gewoon verhaal, fabel, verhalende brief) zal de leeraar, buiten de stof, gekozen uit de omgeving der studenten, ook kunnen kiezen uit de opgaven voorkomende in de bekende handboeken van Dr. J. Muyldermans, Kan. Am. Joos, P.A. De Vos, Fraussen, Pissens, Van Hauwaert, Waterschoot, enz. We vermelden daaruit als geriefelijke stof. o.a. Een paard op hol. Een edelmoedige dienstknecht. Beradenheid. De Hond van den Koopman. Het Geluk. De Wolf en het Lam. Wijs vonnis Appeldieven in de Strop. Een zieke student aan een kameraad in de kostschool, enz.
***
Zoo komt de leerling in de 5de. En met den leerling moet ook naar die klas overgaan de methode, welke in de 6de werd gevolgd; m a.w de leeraar van de 6de, als hij zelf het Nederlandsch in de 5de niet geeft, hetgeen een ongeluk zou zijn, moet zijn collega uit de 5de totaal op de hoogte stellen van zijn leerwijze, van zijn boeken, van zijn taal- en opsteloefeningen, van de bekomen uitslagen, van hetgeen de leerlingen weten en nog niet weten. Daarin ligt hedendaags nog een der hoofdgebreken, welke den vooruitgang in het opstellen belemmeren. Er is geen consequente actie in ons onderwijs; de weg door den student gevolgd in de 6de draait wel eens om in de 5de, of loopt zelfs terug, wordt hobbelig, zoodat de beste student vermoeid en ontmoedigd zich weleens langs de baan laat nedervallen.
In het begin der 5de klas zal het verhaal nogmaals tot opsteloefening dienen. Onderwerpen als Frans Hals Een akelige
| |
| |
toestand. Bedriegers bedrogen. De weldaad beloond. De vogelnesten. Rubens in een klooster uit de bekende opstelboekjes en andere van dit gehalte zullen hier met vrucht kunnen voorgesteld worden Maar op het einde van den eersten termijn zal met de beschrijving (welke in de 7de, de 6de er onvermijdelijk is tusschengeloopen) aangevangen worden Die opstelsoort, wat men er ook van zegge, is moeilijker dan het verhaal; want ofschoon dit laatste toch ook maar een beschrijving is van op elkander volgende daden, zijn de studenten thuis, in 't spel, op de straat beter met den verhalenden trant bekend geraakt, en een beschrijving vergt een grootere inspanning der verbeelding om zich het vaak afwezige voorwerp voor te stellen.
Het uitsluitend beschrijvend opstel worde nogmaals onderwezen door het lezen van een zeer kleine beschrijving b.v. de ontwikkeling van één gedachte in drie of vier regels vervat, zooals de ontwikkeling door omstandigheden (zeer gemakkelijk): onder den oorlog, als in de loopgrachten, waar., of door tegenstelling: op Kerstmis is het lief in de kerk., maar buiten., of door gevolgen: het kanon buldert: huizen worden vernield, of door opsomming · in de lente herleven de vogelen de musch, de leeuwerik., of door vergeliking: de studie . eene noot, of door oorzaken: 't is 's avonds stil op de straat: de dieren, de menschen... Na twee of drie weken geve men gedachten ter ontwikkeling, waarin deze procedés samenvallen b.v. Het vertrek van den stoomtram Doch vooraf leze en bestudeere men een flinke beschrijving van dien aard uit de Bloemlezing; men wijze den student op de rol der zintuigen. oog en oor, op de tijdvolgorde, op de orde in de ruimte. Het opgegeven onderwerp . Het vertrek van den tram worde daarna in de klas zelf bewerkt: Het oog: volk buiten en binnen, trambedienden, zwarte damp. - Het oor: geloop, geroep, gelach, het stampen der machien, signaal, gefluit der locomotief. Tijdsorde: tram stil - in beweging - verdwijnt... een rij boomen... draait om achter huizen. rookpluim in de lucht. Na een kwaart is het opstelwerk (tien of twaalf regels) af. Het opstel van een der besten wordt tweemaal langzaam voorgelezen, daarna besproken, verbeterd, de meester leze een model voor Als werk voor de volgende week late hij drie of vier onderwerpen van die soort ontwikkelen b v. aankomst van den stoomtram, van den trein, 's avonds, 's middags. - De school is uit. - De mist valt op een Septemberavond. - Mijn bloemenpark. - Als de
| |
| |
natuur dood is, verschijnt de raaf in het veld Wat verricht de raaf op het veld? - Na drie weken mag reeds een enkel, meer ingewikkeld onderwerp gegeven worden b v In de lente komt overal leven in de natuur. Een Vlaamsche herberg binnen en buiten. Een zomermorgen in het dorp Een winteravond in het woud, in de stad, enz
Ook hier ga men met geen dwaze sprongen vooruit: het onderwerp worde stilaan moeilijker, algemeener, en houde verband met de geziene stof, met de kennissen door de studenten opgedaan De verbeelding moet hier reeds een grootere rol spelen. De leeraar vestige bij elke gelegenheid, b v bij het verklaren van een stuk, de aandacht van den leerling op de vergelijkingen, op de dichterlijke manier, waarop iets uitgedrukt wordt Niet alles echter mag van de verbeelding gevraagd worden · men late geen haven beschrijven door scholieren, die nooit een stroom zagen; men spreke van geen duikbooten aan jongens, die slechts een overzetbootje gezien hebben.
Waar het bij een beschrijving in de 5de klas op aan komt, is orde (in den tijd en in de ruimte) te brengen in de verschillende onderdeelen, duidelijkheid in de voorstelling, afwisseling in de termen en in den zinsbouw, leven en beweging in de vaak droge ontleding van onbezielde wezens Van een loutere beschrijving van gevoelens en het uiteenzetten van een zedelijk oordeel kan hier nog geen spraak zijn, al moet de leerling van jongsaf in briefjes en andere opstellen zijn, gemoed kunnen uitstorten
Om de leerlingen te helpen in dit nieuwe lastige vak dringe de leeraar nog dieper in het wezen der Nederlandsche taal, in het taaleigen, in de zinsontleding; hij legge eenige beschrijvingen uit, gehaald uit een Bloemlezing, uit Reisje in Zwitserland, uit Bloemenhoedjes van Jef De Cock, uit Keurteksten van Snieders. Hij verwaarlooze ook niet de studie der gelijkende teksten, zooals die soms achter elkaar gedrukt staan of in voetnota vermeld worden. Als onderwerpen ter ontwikkeling kunnen verder voordeelig in de 5de klas gegeven worden: De Lente. De Winter. Zomernacht. Een Brand Onze speelplaats. De Oorlog. Op het kerkhof. Na den storm, en andere meer hedendaagsche onderwerpen.
Het spreekt van zelf, dat het verhaal en de legende met de gewone beschrijving moeten afwisselen; trouwens de leerlingen moeten hun steeds rijker wordend kapitaal kunnen verwerken. Ook de beschrijvende brief naast den verhalenden, en de brief die
| |
| |
terzelfdertijd verhalend en beschrijvend is, dienen in de 5de klas nu en dan gegeven.
Een laatste opmerking voor de 5de. Het ideaal ware dat een student in de 5de een half dozijn models van gemakkelijke beschrijvingen in de hand kreeg, later, b.v in de 3de, zou hij nog zes models ontvangen over nagenoeg dezelfde stof, zooals die kan behandeld worden door een student uit de 3de, en eindelijk in de rhetorica zou hij zes nieuwe stukken ter inzage krijgen, zooals die breedvoeriger, wetenschappelijker aldaar moeten afgewerkt worden. Zulke parallelteksten b v. over De oorlog, De Schelde, Veldrust, welke nogmaals de goede verstandhouding en samenwerking der leerkrachten onderstellen, zouden de leerlingen uit de 3de en de rhetorica wel degelijk overtuigen van hun vooruitgang; zij zouden daarin elementen ter vergelijking bezitten, welke zij in andere moeilijke onderwerpen van verre kunnen navolgen; zij zouden zich danig goed voorstellen wat er in verschillende klassen zal geeischt worden. Een verzameling van achttien flinke opstellen, in drie reeksen parallelteksten verdeeld, ware een schat - we spreken uit ondervinding - voor een groot student, en zelfs voor de verschillende leeraars, die daarin alleen duidelijk zouden zien, hoever omtrent ze in die of die klas hun leerlingen brengen moeten.
***
Wanneer de studenten naar de 4de klas overstappen, moeten zij alweer een leeraar in de Ndl. taal vinden, die van zijn collega der 5de op de hoogte gebracht wordt van hun taal- en stijlkennis, van hun zwakken kant, van den uitslag, welke de gevolgde methode bij hen heeft opgeleverd. Aldus dient de nieuwe titularis geen weken rond te tasten op gevaar af zijn leerlingen te ontmoedigen of veel tijd te verliezen.
Hier zal nog altijd veel tijd besteed worden aan het verhaal, dat nu reeds ingewikkelder moet worden. Hij zal dus de moeilijkste stukken van verhalenden aard uit de Bloemlezing, alsook uit Arme Lijderes van Kan. Daems, uit Lief en Leed uit dagen van lijden van K. Elebaers, uit keurbladzijden van Mulder met zijn studenten lezen en verklaren.
Onderwerpen als de volgende zijn in de 4de op hun plaats (men merke hoe algemeen reeds de stof wordt!) Het heldhaftige Kind. Hardvochtigheid. Op het oorlogsveld. Bekeering van St-Norbertus, enz. uit de bekende opstelboeken.
| |
| |
Bij de verbetering zal de leeraar eischen dat de overgangen goed verzorgd worden, dat de volzinnen zóó gebouwd en uitgemeten zijn, als de verhandelde stof dat vraagt. Hij zal bijzonder nadruk leggen op de welluidendheid der zinnen, de evenredige verhouding der deelen onderling, op de aaneenschakeling der gedachten. Niet enkel verhalen uit het gewone leven, grappige en droeve voorvallen, ook enkele historische verhalen getrokken uit Lat of Gri. werken, en brieven van ernstigen aard kunnen door de studenten der 4de geleverd worden
Naast het verhaal komt nog en zelfs in de eerste plaats de beschrijving Maar het onderwerp weze hier ook moeilijker, ingewikkelder, de leerling geve reeds meer uiting aan zijn gevoelens, zijn poetische voorstelling, zijn bedenkingen. Hij legge daarin niet alleen zijn kennis van zaken, maar ook van menschen. Alle leervakken . de natuurkunde, de catechismus, de aardrijkskunde, de geschiedenis moet hij hierin leeren te pas brengen
In letterkundig opzicht zal ook zijn beschrijving reeds veel hooger staan · gepaste afwisseling in den toon (aanspraak, gebiedende wijs, rechtstreeksche rede), in de kleur (stijlsieraden, synoniemen), en in den zinsbouw, levendige schildering en klare synthese, welgepaste zedelessen en beschouwingen zijn hier op hun plaats. De leeraar zal al die hoedanigheden aantreffen en verklaren in bekende leesstukken uit de Bloemlezingen als: De Zwalm, Uitvaart-Hemelvaart Kikvorschen. - Als onderwerp geve hij b.v De eerste Zwaluw De leeuwerik De terugkomst uit het veld. Wat de schoolbank vertelde. De Schelde Onweder. St-Niklaasdag Na de Markt. De eerste Sneeuw Een vuurwerk in uw dorp De hoogmis is uit. In de Kerk. Het Angelusuur. enz.
De wetenschappelijke en de echt geschiedkundige beschrijvingen, alsook karakterschetsen, portretten en bespiegelingen hooren in de 3de klas of zelfs in de twee hoogste klassen thuis Doch de beschrijvende brief mag geheel het jaar door, en de brief, waarin de student enkel zijn gevoelens uit, en zijn indrukken mededeelt, mag op het einde van het jaar geeischt worden.
Wij zijn innig overtuigd, dat, moesten de leerlingen langs dien weg opgeleid worden. - ik onderstel dat de kopijen der studenten regelmatig verbeterd worden, dat de leerlingen daarin aangemoedigd worden, dat de beste kopij of het werk van een oudstudent over hetzelfde onderwerp soms in de klas voorgelezen wordt, dat een extra-flink opstel in het eereschrijfboek een plaats
| |
| |
krijgt - we zijn overtuigd - omdat we het zelf ondervonden hebben - dat de meeste studenten heel wat flinker zouden opstellen dan ze thans doen Het kwaad komt meestal hieruit voort, dat de studenten ofwel te veel aan zichzelf overgelaten worden (er is geen meegaande opleiding, geen consequente behandeling, geen aanmoediging; er zijn geen voldoende voorschriften, geen goede leesboeken, geen models), ofwel en vooral te veel onder den dwang staan, doordat het opstel te breedvoerig wordt voorbereid, het klassieke plan tot in de minste bijzonderheid wordt voorgeschreven, het model stipt moet nagevolgd worden De student moet zelf werken, gaarne werken, zich zelf langzaam voorbereiden onder het wakend, vermanend, aanmoedigend oog van den meester, Zoo zal hij er toe komen op te stellen, zelfs dan, wanneer het niet uitdrukkelijk van hem. gevraagd wordt, enkel en alleen omdat hij zijn kunst daarin kan neerleggen, zijn begaafdheden, zijn eigen ik kan ten toon spreiden. Hij zal uitzien naar een plaats, waar hij zijn werk door anderen kan laten waardeeren, hij zal laten drukken van af de 4de of de 3de in een Bode of in een studententijdschrift. Eenmaal zoo ver gebracht is een nieuwe schrijver op komst, een letterkundige, die ons niet alleen zijn litteraire kunst laat genieten, maar die uit genegenheid zijn volk vermaakt, sticht en onderwijst. Dit slag van menschen nu, dat in onzen tijd van gemakzucht en lichtzinnigheid met den dag zeldzamer wordt, is geroepen om eerlang onschatbare diensten aan het Vlaamsche volk te bewijzen.
|
|