Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1923
(1923)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 853]
| |
Over de Historische Beteekenis van Boudewijn Van der Looren's gedicht ‘De Maghet van Ghend’
| |
[pagina 854]
| |
Het wil mij echter voorkomen dat men tot nogtoe de historische beteekenis van ons gedicht niet goed heeft opgevat. En dit wensch ik nu te bewijzen in de volgende verhandeling.
***
Om mijne lezers toe te laten mijn betoog te volgen, geef ik hier een beknopt overzicht van het gedicht - want niet eenieder heeft de uitgaven van Blommaert te zijner beschikking. - Dit zal mij overigens de gelegenheid verschaffen om hier en daar den tekst van corrupteelen te zuiveren.
Boudewijn van der Loore vertelt hoe hij in een droom een visioen had: hij wandelde in een ‘groene woude’, dat tusschen twee rivieren gelegen was, en waar wilde dieren vrij in rondliepen: Vs. 18. Ic fruchte (= vreesde) voor die wilde dieren
Soe dedic ooc voer die bose luden (= lieden);
Maer die welriekende crude
Ende der wilde voghelen sanc,
Die saten op die bomen lanc,
VervuldenGa naar voetnoot(1) met ghenoechten daer
Den sin van mi: ic het den vaer (= vrees).
Hij komt tot waar beide rivieren vergaderen en vindt daar een ‘scone prieel’: Daerbinnen dat lieflijcste juweel
Daer hare nature ieGa naar voetnoot(2) ane wrochte.
Dat lieflijkste juweel was een beeldschoon jong meisje: zij was in het zwart gekleed ‘als hadde si ghedraghen rouwe’ - en op hare rechte mouw stonden met peerlen uitgebeeld vijf letters: GHEND. Op hare borst drukte zij een witten leeuw met halsband en kroon van goud (het wapen der stad Gent); en zij kuste het dier. Toen hief zij een zang aan: ‘Die voys sceenGa naar voetnoot(3) in den hemel clemmen’. | |
[pagina 855]
| |
‘Suver leven ende vri
Gaet voer gout, voer dierbaer stene;
Suver leven ende vri!
Alle rijcheit (= rijkdom) die es clene
O vri suver leven reneGa naar voetnoot(1)
Van alder scalcheit seggic spi!
Jhesus Keerst van Nazarene,
Behoude vri suver leven in mi!’
Nauwelijks had de maghet dit hedeken gezongen, of aan den overkant der rivier verscheen te paard een ‘here voorbare’, met een ‘leeu van swerten hare, clemmende in dat rode gout’ (= het wapen van Vlaanderen) En rondom dien Heer stond een groote schaar ridders, knechten en soldaten. Van angst gaat de dichter in een hol schuilen. En hij ziet nu het leger de maagd uit de verte bedreigen · over de rivier wagen zij zich niet: zij zijn immers bevreesd voor den witten leeuw, die ‘tant ende poot hem tooghdeGa naar voetnoot(2)’. De prins roept de Maagd toe: ‘O felle dochter, mi es leit
Dat ghi mi overhoerech (= ongehoorzaam) sijt.
Haddics noch wel die moghentheit
Ghi worter omme ghecastijd.’
Waarop de Maagd neerknielt en antwoordt: ‘Here vader,
Doer Gode (= om Godswil), nu soe doet algader
Uwen vrien wille met mi,
Behouden suver leven ende vri.’
Met deze woorden kwamen de tranen in hare oogen. Ic waende die prinse doer dat vermaen,
‘Dochter’, hadde geseit, ‘dat si!’
Maar de groote heeren die hem omringen, beletten hem het woord vrede uit te spreken. Sommigen onder hen hadden het wel gewild; doch ‘die meeste hoop’ ontrieden het den prins, en zij wisten van de Maagd zoo veel kwaad te vertellen dat hij nu... | |
[pagina 856]
| |
Dat hi den breidel heeft ghetoghen
Ende keerde achter van der rivierenGa naar voetnoot(1).
Brieschende als wilde dieren
Die heren op die Maghet ghelieten,
Maer en conste hem niet bescietenGa naar voetnoot(2).
Nu komt de dichter uit zijn schuilhoek te voorschijn. En de Maagd bemerkt hem: ‘Comt hier, vrient, te mi’, si sede,
‘In mijn prieel hebben si alle vri
Die hem dorren (= durven) ghetroesten te mi.
Ic ben die onnosel (= onschuldige) suver Maeght
Die dore (= om) 't ghelove dese veeteGa naar voetnoot(3) draeght’.
De dichter vraagt haar hoe zij zoo geheel alleen durft blijven zitten tusschen al die wilde dieren. Maar de Maagd antwoordt dat zij niet alleen is: zij heeft goed gezelschap. De dag klaart nu juist op en de dichter bemerkt dat ten Noord-Oosten der Maagd de Heilige Kerst staat, alsook Sint-Jacob en Sint-Baaf. Ten Zuid-Westen Onze Lieve Vrouw en Sint-Pieter... een talrijke schaar Heiligen, die hier opgesomd worden, omringen de Maagd. Het zijn zij allen die in kerken en kapellen te Gent vereerd worden. Zij staan rondom haar topographisch, volgens de bidplaatsen der stad. Kortom, Alle santen ende alle santinnen
Die brachten alle haer teeken daere:
Om die Maghet waren si in vare.
En de dichter voegt erbij ‘Dit en was dierste niet’ - het was de eerste maal niet - toespeling op den eersten aanval van Lodewijk van Maele op de stad Gent, zooals wij verder zullen zien. En nu spreekt de Maagd alle hare vrienden toe: | |
[pagina 857]
| |
‘God late minen wreden vader
Bekinnen dat hi onrecht heeft,
Dat hi in selken nide (= gramschap) leeft
Op mi, sijn oudste dochterkijn,
Dat ic ende die vrienden mijn
Met hemGa naar voetnoot(1) comen ter hogher soene!’
Nauwelijks heeft de Maagd deze woorden uitgesproken of (zegt de dichter): Doen ontspranc ic uten visioene
Bedwelmt was [ic]Ga naar voetnoot(2) ende verdrait;
Maer al te saen (= dadelijk) was ic ghepait
Als ic in mi selven ghinc...
Want nu wordt de dichter gewaar dat de zwarte leeuw, die zoo veel ‘gerochte’ had gemaakt, ‘was de grave Lodewijc’ (Lodewijk van Maele, † 9 Jan. 1384) en dat de ‘suvere’ Maagd was de stad Gent - de twee rivierenGa naar voetnoot(3), de Leie en de Schelde... Ten slotte bidt Boudewijn dat het tot eene verzoening moge komen tusschen den graaf en Vlaanderen's hoofdstad: God...
Beware dat edel Maghedijn
Ende hare vrienden allegader
Soene (= verzoene) jeghen haren vader
Dat dat Wout van onghenadecheden
Heten moet 't prieel van Vreden.
***
Eerste punt van mijn betoog: de dateering van het gedicht. Ik ben het met mijn voorgangers niet eens over den datumGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 858]
| |
In de eerste dagen van September 1379 kwam het tot een openlijke breuk tusschen den graaf van Vlaanderen en de stad Gent - een breuk welke beide partijen tot daartoe zorgvuldig vermeden hadden, maar die op den duur dan toch onvermijdelijk was. Immers heel de politiek van Lodewijk van Maele stond in het teeken der staats-centralisatie, terwijl Gent naar volledige gemeentelijke autonomie streefde. Beide richtingen konden nevens elkaar niet blijven bestaan: de eene moest voor de andere toch eens het onderspit delven. Aanleiding tot de botsing was het graven van een vaart van Gent naar Damme, waardoor de Gentenaars hunne economische belangen in gevaar achtten. Zij stellen aan hun hoofd Jan Yoens, die gedurende de eerste weken den opstand leidt: heel Vlaanderen wordt door hem in rep en roer gebracht; maar hij stierf reeds begin October En nu kozen de Gentenaars als zijn opvolger Pieter Van den Bossche. Op krachtdadige wijze zet deze in den beginne de vijandelijkheden voort en brengt het zoo ver dat Lodewijk van Maele, verrast door de uitbreiding, die de opstand genomen heeft, gedwongen wordt den vrede van Pont-à-Rhosne te sluiten (1 December 1379) Dit akkoord is de eerste der talrijke zoogenaamde vredes, die feitelijk als wapenstilstanden tusschen den graaf en de oproerige stad beschouwd mogen worden In Februari 1380 wordt de strijd reeds hervat Dendermonde wordt door de Gentenaars ingenomen, maar tot een beslissende zege kan geen van beide oorlogvoerders komen En de graaf sluit dan een tweeden vrede op 19 Juni De rust duurt slechts zeven weken: op 8 Augustus worden de vijandelijkheden hernomen. Doch ditmaal lijden de Gentenaars geweldige tegenslagen. Het Gentsche leger van Jan Bolle wordt geheel vernietigd, Ieperen wordt door den graaf ingenomen, en daar Brugge en het Brugsche Vrije reeds in zijne macht zijn, is West-Vlaanderen voortaan voor de Gentenaars verloren. De graaf acht het oogenblik gekomen om naar Gent op te marcheeren. Plotseling (2 September) verschijnt hij voor de stad, hopende dat het hem lukken zal de vesting bij verrassing in te nemen. Zijn plan werd verijdeld | |
[pagina 859]
| |
Op dien eersten aanval tegen Gent wordt in ons gedicht gezinspeeld, daar waar de dichter herinnert dat het ‘de eerste maal niet is’ dat de graaf Gent bestormtGa naar voetnoot(1). Maar de stellingen die 's Graven troepen rondom Gent genomen hebben, zijn zeer onveilig, zij worden er vreeselijk bestookt, en Lodewijk besluit tot een derden vrede (11 November, Vrede van Sinte Maerten) De schorsing van den oorlog duurt dan tot 25 Februari 1381. De strijd begint opnieuw. Gent staat er slecht voor. Den 13 Mei ondergaan de Gentenaars een nederlaag te Nevele Geeraertsbergen wordt 10 Juli door den Graaf ingenomen. Voor Lodewijk schijnt het oogenblik gunstig om de poging te hernieuwen, die in September 1380 mislukt was Misschien zal hij ditmaal de stad kunnen verrassen Onverwachts verschijnt hij den 18 Juli weer voor de muren van Gent Gedurende enkele dagen zijn er schermutselingen rondom de stad. Maar de uitslag is dezelfde als die van een jaar te voren, en Lodewijk wordt tot den terugtocht gedwongen. In de Maeghet van Ghend wordt juist die tweede aanval (van 18 Juli 1381) in het visioen van Boudewijn symbolisch beschreven: Plotselinge verschijning van den graaf vóór de stad; dreigementen tegen haar, gevolgd door een haastige terugtocht, waarbij de edellieden, die den vorst omringen, ‘brieschende als wilde dieren’ zich van de vesting verwijderen. Hoogstwaarschijnlijk met medeweten van Lodewijk, biedt nu de graaf van Holland-Henegouwen, Albrecht van Beieren, zijne bemiddeling aan. Volgens de rekening van Jan Talboem (Rekeningen van Gent, blz 269) werd dit voorstel den 13 Augustus te Gent bekend, en als zaakgelastigde van hertog Albrecht trad de ‘meyer van Ath’ (Henegouwen) op. Beide partijen aanvaardden het aanbod . Besloten werd te Harelbeke over den vrede te onderhandelen. De Rekeningen van Gent (blz. 272) leeren ons dat die | |
[pagina 860]
| |
onderhandelingen den 30 September begonnen, en den 7 October werden voortgezet Onze inlichtingen over de eischen, welke door beide partijen werden gesteld, zijn erg onvolledig Wij weten niet op welken bepaalden dag de onderhandelingen afgebroken werden. Wij weten enkel dat zij tot niets leidden en dat reeds den 24 October de burgers van Gent opgeroepen werden voor een ‘heerevaert’ op Deynze (Rekeningen, blz. 291). Te Gent werd het bemiddelings-aanbod van hertog Albrecht (13 Aug.) door velen met vreugde begroet: menigeen zag in den strijd met den vorst geen uitkomst De oorlog kostte veel geld en menschenbloed, en de handel leed er onder. Kon het maar tot een duurzame verzoening tusschen den graaf en de stad komen, dan zou, zooals de dichter het zegt, het woud van ongenadicheden alras in een prieel van vrede herschapen worden Welnu, naar mijn vaste overtuiging, dagteekent de Maghet van Ghend uit de dagen die op het bemiddelings-aanbod volgen en toen men te Harelbeke over den vrede begon te onderhandelen. Dit is September - begin October 1381. In het gedicht is er tot tweemaal toe sprake van verzoening: die wensch wordt uitgedrukt door de Gentsche Maagd en wat verder door Boudewijn zelven nog herhaald De verzoening is dus aan de orde van den dag: er is hoop op een blijde toekomst! Alhoewel Lodewijk een paar maanden te voren op verraderlijke wijze de stad heeft trachten in te nemen, is de kwade indruk reeds uitgewischt. Met een onmiskenbare fierheid herdenkt Boudewijn den mislukten aanval, doch van verbittering tegen den vorst is er bij hem geen spoor meer te vinden. De toon, waarop de dichter over Lodewijk spreekt, is uiterst eerbiedig: de graaf zelf is geen slecht mensch - wel het tegendeel! Herhaaldelijk krijgt hij hier den eeretitel van ‘vader’. Maar hij heeft rondom zich booze raadgevers, die hem tegen Gent ophitsen. Zij alleen dragen de schuld van al die oneenigheid: konden zij nu eens van kant gezet worden, zoo zou alras eene verzoening tusschen den ‘vader’ en zijn ‘oudste dochterkijn’ tot stand komen. En dit is nu juist de toon, dien wij in September 1381 mogen verwachten, toen Boudewijn en zijne stadgenooten nog in de hoop verkeerden dat te Harelbeke de verzoening bereikt zou worden. | |
[pagina 861]
| |
Pirenne en Fris (om enkel namen te noemen van geleerden, die met kennis van zakenGa naar voetnoot(1) over het vraagstuk handelen) stellen het gedicht eenige maanden later dan ik. Zooals gezeid, zijn de vredesonderhandelingen te Harelbeke afgesprongen. Met meer ijver dan ooit hervatte nu Lodewijk den strijd tegen de weerspannige stad Daar zijn leger niet bij machte was Gent in te sluiten en te belegeren, verstaat hij zich met de adellijke heeren en met de steden en dorpen van zijne partij, om den toevoer van proviand naar Gent te beletten, alsook dien van koopwaren. Op korten tijd worden op die wijze handel en nijverheid te Gent stilgelegd; de hongersnood begon er te woeden; de ellende wordt vreeselijk En het zou in die dagen van rampspoed en ellende zijn dat de Maghet van Ghend geschreven werd. Het visioen van Boudewijn is in zijn aard een voorbeeld van ‘fièvre obsidionale’; het gedicht staat in het teeken van het ‘mysticisme urbain’, enz. Fris schrijft, Histoire de Gand, blz. 96. ‘A ce moment de détresse un poète gantois, Baudouin van der Loore, composa cette allégorie de la Pucelle de Gand, où il compare la ville bloquéeGa naar voetnoot(2) à une vierge persécutée par un prince et que défendent. outre son lion, le Christ et les saints flamands’. Men gelieve op te merken dat er in het gedicht over den wreden hongersnood en de vreeselijke rampen, die de stad toen teisterden, geen enkel woord gerept wordt: geen de minste zinspeling is hierop te vinden Dat overigens de officieele spreker der stad Gent op dat oogenblik zich op zulk eerbiedigen toon over Lodewijk van Maele zou uitgelaten hebben, komt mij uiterst twijfelachtig voor · te Gent was eenieder toen, begrijpelijker wijze, op den vorst ten zeerste gebeten Ten slotte ‘à ce moment de détresse’ kon er toch van verzoening geen sprake zijn · elkeen wist te Gent maar al te wel dat het den | |
[pagina 862]
| |
graaf te doen was om de stad tot algeheele onderwerping te dwingen: zij moest er toe gebracht worden om zich op genade over te geven Heel de toon van het gedicht, en de inhoud verzetten zich dus, naar mijn bescheiden oordeel, tegen den voorgestelden datum.
Wat nu Blommaert betreft, hij geeft aan het gedicht een nog lateren datum. Hij verwijst naar de twee plaatsen, waar er over verzoening gesproken wordt. En hij besluit hieruit dat het stuk geschreven moet zijn, terwijl er over den vrede onderhandeld werd (daarin heeft hij, naar mij dunkt, volkomen gelijk). Doch volgens Blommaert, worden hier de vredesonderhandelingen van Doornik bedoeld. Zijn slotsom is (Oud-Vlaamsche gedichten, blz. 102) dat ‘de Maghet van Ghend weinig vóór den slag van Beverhoutsveld (3 Mei 1382), gedurende de vredesonderhandelingen te Doornik werd vervaardigd’. Dit zou dan zijn April 1382. Klaarblijkelijk was het aan Blommaert totaal onbekend dat er reeds in September-October 1381 vredesonderhandelingen te Harelbeke waren geweest. Anders zou hij zeer zeker aan dien laatsten datum de voorkeur gegeven hebben. ***
Ik ga thans over tot het tweede gedeelte van mijn betoog: de historische beteekenis van het gedicht.
Pirenne heeft in zijne Histoire de Belgique (II, blz. 184) op meesterlijke wijze aangetoond dat de strijd tusschen Gent en Lodewijk van Maele eigenlijk een economische strijd is geweest. Het was den Gentenaars te doen om de handhaving hunner privilegien en de behartiging hunner economische belangen. En dat dit wezenlijk zoo is, kan, meen ik, door niemand nog betwijfeld worden. Maar nu is er dan toch iets dat eenieder moet treffen, die de Maghet van Ghend aandachtig doorleest: Over politieke verwikkelingen, over economische belangen wordt hier nergens gesproken. Die worden hier eenvoudig beschouwd als niet bestaande! Dit feit alleen is reeds voldoende om te bewijzen dat ons stuk geen zuiver politiek gedicht is. | |
[pagina 863]
| |
Men lette nu verder op de bewoordingen van het liedeken door de Maagd van Gent gezongen - eene verheerlijking van het ‘vri ende suver leven’. Men lette insgelijks op de verklaring der Maagd, wanneer zij de verwijten van den graaf beantwoordt: zij zegt hem: ‘Doe over mij uwen vrijen wil - behouden suver leven ende vri’ En, last not least, vestig ik de aandacht op de verklaring der Maagd, waar zij betuigt dat zij ‘om den geloove deze veete draagt’.
In de door mij aangehaalde verzen van onzen dichter zullen wij nu den sleutel vinden, die ons toelaten zal de historische beteekenis van het gedicht goed te begrijpenGa naar voetnoot(1).
***
Den 8 April 1378 werd Urbanus VI tot paus gekozen: het eerste wat hij deed, was het besluit nemen den pauselijken zetel, die sedert 69 jaren te Avignon gevestigd was, naar Rome te verplaatsen. Een besluit van dien aard (dit spreekt van zelfs) ergerde den koning van Frankrijk in de hoogste mate. Zoo lang immers de pauzen te Avignon verbleven, kon hij ze gebruiken om zijne persoonlijke politiek te steunen. Dank zij de intrigues van den Franschen vorst, en dank zij de partij van Avignon onder de kerkprelaten, werd nu den 20 September 1378 te Fondi als tegenpaus Clemens VII verkozen, welke zich verplichtte den pauselijken zetel te Avignon te behouden. Met deze dubbele pauzenverkiezing van 1378 begint hetgeen men in de kerkelijke geschiedenis het ‘groote schisma’ noemt. De koning van Frankrijk haastte zich (16 November 1378) | |
[pagina 864]
| |
paus Clemens VII te erkennen en dadelijk trof hij maatregelen opdat alle Fransche bisschoppen zijn voorbeeld zouden volgen. De bisschop van Doornik, Pierre d'Aussay (Doornik was toen een Fransche stad) gaf gehoor aan den wenk van den koning: hij schaarde zich openlijk aan de zijde der Clementisten. Doch het Dietsche gedeelte van Vlaanderen, onder het bisdom Doornik, weigerde halsstarig het voorbeeld van zijn bisschop te volgen. Lodewijk van Maele deed nu een vergadering van Vlaamsche geestelijken bijeen roepen (December 1378) om een onderzoek in te stellen over de dubbele pauzenbenoeming en om tusschen de twee pauzen partij te kiezenGa naar voetnoot(1). De vergadering verklaarde zich in princiep ten gunste van Urbanus VI, tegen den wil in van den bisschop van Doornik; doch zij besloot ook dat het onderzoek diende voortgezet te worden. Den 1 Juni 1379 hielden de Vlaamsche geestelijken een tweede vergadering, op verzoek van Lodewijk van Maele. En, 3 Juni, bevestigden zij hun vroeger besluit van trouw aan den paus van Rome. Daar nu Pierre d'Aussay Urbanus VI niet wilde erkennen, zag laatstgenoemde zich gedwongen een nieuwen bisschop van Doornik te benoemen: zijn keuze viel op zekeren Jan van West. Zijn inwijding moest natuurlijk te Doornik gebeuren. Doch daar deze stad in de handen der Clementisten was, kon hij officieel niet ingehuldigd worden Hij heeft zich dan ook te Gent gevestigd en werd daar ingewijd De datum der benoeming van Jan van West is ongelukkig niet bekend: de pauselijke bulle, waardoor hij zijne aanstelling verkreeg, is heden ten dage verloren. Dom Ursmer Berlière beweert dat hij omtrent 15 Mei 1380 benoemd werd (blz. 362: vers le 15 mai 1380). Doch te recht betwijfelt Nap. de Pauw dien datum: ‘Il est nommé évêque de Tournai après le 15 mai 1381, et avant juillet 1382, date de son sacre’ (blz. 673). | |
[pagina 865]
| |
Met zekerheid weten wij dus niet of in September 1381 (datum van de Maghet van Ghend) Jan van West reeds bisschop was. Doch dit is een detail-zaak: het staat immers vast dat in September 1381 de strijd tusschen Urbanisten en Clementisten, in Vlaanderen volop aan den gang was Tusschen Urbanus VI en Clemens VII volgt Lodewijk van Maele eene weifelende politiek hij heeft meer dan eens verklaard dat hij in den grond van zijn hart ‘goed Urbanist’ was Doch deed hij al wat hij kon om niet openlijk partij te moeten kiezen. Hij vond het een voor hem gewaagden zet Pierre d'Aussay openlijk te tarten, en den paus van Rome, en diens vertegenwoordiger J. van West, officieel te erkennen. Dom U. Berlière merkt te recht op dat Gent alleen, en de Vlaamsche partij welke die stad volgde, tot een officieele erkenning zijn overgegaan. De gedragslijn van Lodewijk van Maele, en die van Gent zijn bijgevolg volslagen uiteenloopend.
En nu begrijpen wij de woorden der Maagd van Gent, waar zij verklaart dat zij ‘om den geloove deze veete draagt’. Duidelijke toespeling op het Urbanisme.. Gent - zoo beweert Boudewijn Van der Loore - verlangt slechts één ding ‘suver leven ende vri’. Versta hierdoor: de Gentenaars willen leven in de obedientie van Rome - ‘suver’ leven onder den eenigen volgens hun geweten wettigen Paus. De Gentenaars zijn niet gediend met den paus van Avignon, en van den Clementisten bisschop van Doornik willen zij niet weten - zij willen ‘leven vri’ van Avignon.
De Maghet van Ghend zou reeds voldoende zijn om te doen gissen dat de zaak van het Urbanisme bij de vredesonderhandelingen van Harelbeke ter sprake kwam Maar wij hebben verdere bewijzen In de rekeningen der stad Gent over 1381 (uitg. Vuylsteke, blz. 273) komt, na een eersten post, waar de volmachthebbers der stad die te Harelbeke moeten onderhandelen, bij name genoemd worden, nog een tweede post: ‘Item, de selve personen ende Ghiselbrecht de Grutre ende... | |
[pagina 866]
| |
voeren tsaterdaghes daernaer weder tAerlebeke, daer de bisscop van Dorneke ende mijnes heeren van Vlaendren raet was . van 3 daghen die zij ute waren...’ Die bisschop van Doornik, welke te Haerlebeke met de raadslieden van Lodewijk was, zal zeker Pierre d'Aussay zijn. Hij was er natuurlijk om over Urbanisme en Clementisme te onderhandelen. Wie weet of de officieele erkenning van Urbanus VI niet een van de hoofdpunten is geweest, die tot het afbreken der vredesonderhandelingen hebben geleid?
***
In zijn Maghet van Ghend geeft Boudewijn van der Loore ons zeer verkeerde inlichtingen over den gemoedstoestand der Gentenaars in de tweede helft van het jaar 1381. De dichter verzekert ons dat zijne stadgenooten slechts een enkel doel bejagen: in het geloof ‘suver leven ende vri’. Doch dit is slechts ten deele waar! Want de Gentenaars hadden nog heel wat andere zaken, die hun ter harte lagen. Lees dienaangaande Pirenne. Wij vinden echter in ons gedicht (twijfel daar niet aan) den juisten gemoedstoestand van Boudewijn zelven. Politieke en economische verwikkelingen laten hem tamelijk koel: daar voelt hij mets voor - hij wil niet eens geweten hebben dat die bestaan. Hij is echter een vurige Urbanist, een vurige aanhanger van de partij van bisschop Jan van West - en zijn gedicht werd klaarblijkelijk geschreven om de Gentenaars te stijven in hunne trouw aan Urbanus VI. Mijn betoog komt dus hierop neer: De Maghet van Ghend werd omtrent September 1381 geschreven, toen de graaf van Holland zijne bemiddeling aanbood, en de vredesonderhandelingen van Harelbeke hierop volgden. Als zuiver politiek gedicht (ik bedoel in sociaal en economisch opzicht) is dit stuk zonder de minste historische waarde. Doch als godsdienstig pamflet is het een document van groote beteekenis - een document (let wel op) dat tot hiertoe door niemand gebruikt werd, die | |
[pagina 867]
| |
den langen strijd heeft willen beschrijven welke in Vlaanderen heeft gewoed tusschen Urbanisten en ClementistenGa naar voetnoot(1). En waar nu Pirenne spreekt van ‘mysticisme urbain’, zou ik voorstellen te lezen met eene lichte wijziging mysticisme urbaniste.
Als motto zou immers de Maghet van Ghend kunnen dragen: ‘Vlaanderen voor Christus! En de vicaris van Christus zetelt te Rome en niet te Avignon!’ |
|