| |
| |
| |
De sociaal-geneeskundige ontwikkeling van het kankervraagstuk
door Prof. Dr. Frans Daels, briefwisselend lid.
In de ontwikkeling van de Sociale Geneeskunde kunnen we tot in deze tijden twee baanbrekende etappen onderscheiden: de erkenning dat Sociale Geneeskunde, niet zonder een overigens onvermijdelijken nasleep van administratieve schikkingen en bemoeiingen, noodzakelijk is, en het veralgemeenen van de prophylatische maatregelen tegen aanstekelijke ziekten.
De gemeenschap van beschaafde menschen erkende dat de zorg voor zwakken en achterlijken, dat het verplegen en behandelen van zieken niet mag overgelaten worden aan de grillen van private liefdadigheid die de ongelukkigen wel eens overmatig met alle hulp- en troostmiddelen voorzag, maar ook wel eens erg te kort schoot in het bijstaan van behoeftigen. De gemeenschap erkende het als haar plicht voorzorgen te nemen met het oog op dat gebeurlijk te veel of te kort en in het helpen van behoeftige zieken en ongelukkigen op bestendige wijze te voorzien. Dat was de eerste stap tot de noodige inrichting van openbare gasthuizen, moederhuizen en raadplegingen.
Hoezeer wij ook betreuren dat in deze inrichtingen het koude administratieve deel een dikwijls overwegende rol speelt, hun noodzakelijkheid valt, denken wij, niet te betwijfelen, en heden ten dage ware het zelfs wenschelijk dat aan deze verschillende sociaal-geneeskundige inrichtingen van een provincie of van een land wederzijdsche verplichtingen zouden worden opgelegd, opdat niet zou gebeuren - wat veelal geschiedt - dat in een gemeente met vele rijken en rijkdom en weinig armen de gemeentelijke hulp voor behoeftigen niet weet wat te doen met haar rijkdom, terwijl in andere gemeenten met veel armen en weinig rijken en weinig rijkdom de behoeftigen behoeftigen blijven. Een gevoel van sociale solidariteit en van kristen- | |
| |
liefde zou deze toestanden die soms erbarmelijk zijn tot meer evenwicht moeten brengen. Het zou nooit mogen gebeuren, dat een ziek mensch van een aangewezen geneeskundige behandeling verstoken blijft omdat de menschengemeenschap in zijn gemeente niet over de noodige geldmiddelen beschikken kan. En het zou nooit mogen gebeuren dat eene gemeente de geneeskundige behandeling en verzorging van haar behoeftigen aan de minder aanbiedende dokters of inrichtingen toevertrouwt, want het gaat hier, in verband met menschenlevens om een gewetenszaak en voor de gemeentebeheerders ook om een eerezaak. - Menschenlevens zijn geen industriewaar en mogen niet in aanbesteding worden gelegd.
Het inrichten van de openbare geneeskundige behandeling en verzorging ten dienste der behoeftigen en den minder vermogenden was dus niet voleindigd - het is het nu nog niet - toen de ontdekkingen van Pasteur over wezen en verspreiding der microorganismen, over besmetten en ontsmetten, over vaccineeren tegen aanstekelijke ziekten, de Sociale Geneeskunde een reuzenstap vooruit brachten op het gebied van voorbehoeding tegen allerlei ziekten.
Wat de vaccinatie, t.t.z. het actief verwekken van een weerstand tegen een aanstekelijke ziekte, betreft, komt de naam van den Engelschman Jenner die de koepokinenting bekend maakte, glorievol naast dien van Pasteur te staan, en wat de verbetering der werkwijze en de ontdekking van nieuwe ziektekiemen aangaat, heeft de roem van Koch dien van·Pasteur bijna geevenaard.
De voorbehoeding tegen aanstekelijke ziekten kon op sociaal-geneeskundig gebied onmiddellijk een reeks wapens ter hand nemen: de afzondering van den zieke, de ontsmetting van alle voorwerpen en middens die de verspreiding van de ziekte in de hand werkte, het vaccineeren tegen ziekte, het inspuiten van sera die de giftige uitwerking van een besmetting vernietigde of zelfs tegen de besmetting immuniseerde. De gewichtigheid van het herkennen van aanstekelijke kiemen in alle uitwerpsels en afscheidingen van het lichaam, van het onderzoek van het bloed en van het ruggemergvocht tot vaststellen van bestaande besmettelijke ziekten werd algemeen als zoo gewichtig erkend dat iedere provincie verplicht werd een
| |
| |
bacteriologisch laboratorium tot kosteloos onderzoek van al deze stoffen in te richten.
De gemeenschap scheen bij het zoo ruim megelijk opzoeken van besmettingskiemen en het zoo ruim megelijk herkennen van aanstekelijke ziekten zulke voordeelen te hebben, dat het plicht scheen deze onderzoekingen voor alle zieken, behoeftigen en begoeden, kosteloos te maken. Ook hier wil ik u van deze administratief zeer gegronde en theoretisch uitstekende inrichtingen een schaduw laten waarnemen. Het kostelcoze van zulke onderzoekingen ook voor begoeden, veroorzaakt onvermijdelijk overlast in deze diensten en het lijkt wel kinderachtig dat provincien fier gaan op het groot aantal bacteriologische onderzoekingen die in deze diensten kosteloos worden gedaan, alsof het aantal onderzoekingen de maatstaf voor de degelijkheid van den dienst aangeeft en alsof de eerste vereischte niet moet zijn, dat de onderzoekingen grondig worden gedaan, niet dat er talrijke worden gedaan. Wetenschappelijke onderzoekingen zijn geen industriewaar. Driemaal meer onderzoekingen doen staat niet gelijk met driemaal meer baksteenen vervaardigen. Het wetenschappelijk onderzoek eischt een oog dat klaar ziet en dat erkent en een geest die interpreteert, en dat oog vermoeit zich snel bij het onderzoek van microscopische praeparaten op een vergrooting van 1500 maal. Wanneer in zulken dienst iederen dag in een reeks praeparaten bacillen of andere levelingen dienen opgespoord te worden, dan is de onderzoeker er noodgedwongen toe verplicht door de beperktheid van zijn lichamelijk dienstvermogen en door zijn geestvermoeienis voor ieder onderzoek den tijd te bekorten in verhouding tot het aantal onderzoekingen. Dat zal steeds geschieden ten koste van de degelijkheid van het onderzoek, ten koste van de wetenschappelijke waarde van het opgebouwd besluit, en geneeskundige onderzoekingen voor begoeden en voor behoeftigen lijden er onder in gelijke mate. Het geneeskundig gezag voelt er den weerslag van, want voor dat gezag is het uiterst belangrijk dat bij zulke onderzoekingen een ziekte
vroegtijdig wordt onderkend, en hoe onduidelijker de sporen zijn van de ziekte die in het onderzochte materiaal te vinden zijn, hoe meer tijd hun ontdekking vergt en deze tijd kan, bij de huidige inrichting, er niet worden aanbesteed. In hun overhaasten drang naar
| |
| |
volmaaktheid hebben die inrichtingen onzes inziens de volmaaktheid verbeurd, en door een radikaal sociaalgeneeskundig standpunt te willen innemen hebben zij het echt sociaal-geneeskundig doel gedeeltelijk gemist. Hier ook is naar vervolmaking, misschien beter gezegd, naar hervorming te streven.
De ontdekkingen van Pasteur en Koch leerden ons de verwekkers van verschillende aanstekelijke ziekten kennen en deden ons dadelijk nieuwe en tevens hooger wetenschappelijke methoden aan de hand voor de diagnose van deze besmettelijke ziekten, n.l. door het microscopisch herkennen van de verwekkers in de afscheidingen van een ziek lichaam of door het ontwikkelen van een besmetting in het proefdier waarop smetverdachte afscheidingen geent worden. De studien van Virchow over den microscopischen bouw van de weefsels bij plaatselijke en algemeene ziekten van ons lichaam hebben op het einde der vorige eeuw de grondvesten gelegd van de microscopische pathologische ontleedkunde en die van Metschnikoff namen de gewichtige verrichtingen van het bloed en zijn verschillende bestanddeelen waar in den strijd tegen de besmettelijke ziekten. De microscopische onderzoekingen bewezen dat bij de ontstekingsreactie van ons lichaam tegen besmettende kiemen, de hoofdrol wordt gespeeld door de cellen van het eigenaardig vloeibaar ongeweven weefsel dat ons lichaam doorstroomt, - dat zijn de bloed- en weicellen -, en door de vaste echte weefselcellen die met het bloed het innigst verwant zijn, namelijk deze die den binnenwand der bloedvaten bekleeden: de endotheelcellen, en deze die alle weefsels omlijsten en de bloedvaten begeleiden: de bindweefselcellen. Deze verschillende cellen nemen aan het ontstekingsproces deel door eigenbeweeglijken toeloop uit het voorbijstroomende bloed naar den ontstekingshaard toe of door hun vermenigvuldiging ter plaatse zelve der ontsteking. Cellen die zich eenigszins meer in een bepaalde verrichting, dekverrichting voor de opperhuidcellen, afscheidingsverrichting voor de kliercellen, enz., ontwikkeld hebben en daarbij hun algemeene reactieeigenschappen gedeeltelijk vergeten hebben, zijn niet meer in staat aan het aktief ontstekingsproces deel te nemen en wanneer zij er toch bij betrokken zijn ontaarden zij gewoonweg of sterven af. Met uitzondering van
eenige dekweefsels die
| |
| |
een betrekkelijke hervormingskracht bezitten door woekering van overblijvende cellen, worden deze weefsels ten gevolge van de ontstekingsvernietiging vervangen door de woekerende bindweefselcellen die het lidteeken vormen.
In het middelpunt van alles, de oorsprong en het herkennen van de ziekte, de plaatselijke ontwikkeling van de ziekte en haar verspreiden tot naburige deelen of haar veralgemeenen, de plaatselijke of algemeene reacties, de aanstekelijkheid, vinden wij steeds ‘den’ besmettingskiem, ‘de’ oorzaak van alles weer; waar ‘de’ kiem verdwijnt kunnen wel grove vernietigingsletsels overblijven, maar ‘de’ ziekte bestaat niet meer. De bijzondere biologische eigenschappen van de verschillende besmettingskiemen bezorgen aan de ziekten die zij in ons lichaam veroorzaken, een bepaald klinisch beeld en geven ook aanleiding tot eenigszins bijzondere vormen van ontstekingsreacties.
De voorbehoeding op het ruime sociale gebied is dan ook met reden en met bijval den strijd aangegaan tegen ‘den’ besmettingskiem binnen en buiten het lichaam.
Terwijl de microscopische studien van Virchow en Metschnikoff ons in het opkomen van het ontstekingsproces een nauwkeuriger en dieper inzicht gunden dan de klinische waarneming, die niet veel verder was geraakt dan het aanteekenen van de klassieke verschijnselen van roodzijn, warmzijn, gezwollenzijn en pijnlijkzijn - rubor, calor, tumor, dolor -, erkende de microscopische ontleedkunde dat vele gezwellen, ‘tumoren’, en ook vele knagende wonden, ‘ulcera’, iets geheel anders waren dan ‘ontsteking’. Het microscoop nam geen toeloop van beweeglijke bloed- en weicellen waar, geen reactiewoekeringen van endotheel- of bindweefselcellen tegenover een besmettenden kiem, maar enkel een onregelmatige voortschrijdende woekering van één cellenaard, van één weefsel van ons lichaam ten koste van de andere weefsels. Het microscoop ziet op een bepaalde plaats cellen van een weefsel in ongewone vermenigvuldiging alsof zij uit het verband zijn geraakt van de harmonie tusschen alle weefsels van ons lichaam. Bij hun vermenigvuldiging dringen zij wild en woest in de weefselspleten en weivaten binnen, dikwijls in de bloedvaten van de andere weefsels, zij verpletteren die andere weefselcellen en brengen ze tot afsterven, terwijl
| |
| |
zij ook de bloedvaten toedrukken die aan hen zelf de voeding moeten bezorgen en op deze wijze zich zelf ter dood veroordeelen door hun overdadig ongepast woekeren. Zoo ontstaan aan alle kanten: het afsterven van de aangevallen weefsels en van de ‘boosaardig’ ontaarde, woekerende weefsels zelf; het bloeden uit afstervende geopende bloedvaten; het etteren en het verrotten ten gevolge van allerhande besmettingen die onvermijdelijk in afgestorven weefsels plaats grijpen. Zoo ontstaan de kankergezwellen en de kankerwonden.
Vergelijken wij nu dadelijk de wetenschappelijke hoofdwaarnemingen bij besmettelijke ziekten en bij kankerziekten, dan komen de grondige verschillen tusschen deze twee soorten van ziekten ons klaar en duidelijk vóór den geest.
Bij aanstekelijke ziekten bestaan er ziekte-centra, middelpunten van de ziekte, die gevormd worden door de vreemde woekerkiemen, oorzaken der ziekte, en de verspreiding der ziekte in het lichaam en buiten het lichaam grijpt plaats door de verspreiding van deze smetkiemen die buiten het lichaam aan allerhande oorzaken van vernietiging hardnekkig weerstand bieden. Vele aanstekelijke ziekten worden microscopisch onderkend door het opsporen van de smetkiemen of door het enten van verdachte smetstoffen op dieren waarin zich dan het aanstekelijk letsel ontwikklet. De geweldige verdedigingsreactie van het lichaam tegen de smetkiemen wordt ons microscopisch en klinisch duidelijk onder de meest verschillende vormen van ontsteking.
Bij kankerziekte woekeren een steeds grooter wordend aantal buiten-verband-geraakte cellen van het eigen lichaam in en door de weefsels van datzelfde lichaam. Wij herkennen in geen woekerende weefsels het primum agens van de celontaarding, dus geen eigenlijk centrum van de ziekte. De verspreiding van de ziekte in het lichaam is het gevolg van het verspreiden van de cellen en die cellen gaan buiten het lichaam onmiddellijk ten gronde. De aard der ziekte kan met volle zekerheid microscopisch worden onderkend door de onregelmatige vorm en bouw van het woekerende weefsel, niet door het microscopisch onderscheiden van een oorzaak der woekering. De overenting van kankercellen van den mensch op proefdieren, als b.v.
| |
| |
konijnen, steenratten, muizen, geeft niets; zij werd honderden malen met steeds hernieuwde hardnekkigheid beproefd en leidde steeds tot denzelfden ontkennenden uitslag.
Alle geneesmiddelen bleven op kankerziekte zonder uitwerking, uitgezonderd nochtans, in sommige gevallen, het wilde, diepe, blinde wegbranden van beginnende gezwellen. Geen doeltreffende behandelingen, geen wetenschappelijke gegevens tot voorbehoeding. Dat zijn de twee kenmerken van het eerste Sociaal-Geneeskundige tijdperk in het kankervraagstuk. De stoffelijke konkrete uiting hiervan was een wanhoopsdaad: het inrichten van bijzondere hospicen voor ongeneesbaren, bijna steeds kankerlijders, zonder méér - wat voor de wetenschap een geneeskundige en sociaal-geneeskundige failliet beteekende, en voor de zieken een zedelijke ineenstorting.
Toen de heelkunde de rijpe vruchten van Pasteur's ontdekkingen mocht oogsten werd zij in de ruimste mate toegepast op de kankerziekte, en het scheen een oogenblik dat zij een onbetwisten zegetocht inleidde door het ruime wegnemen van de gezwellen. Doch weldra moest men overgaan tot gelijktijdig wegnemen van de afvoerende weibanen om zeker te zijn van de uitslagen, omdat in de meeste gevallen ontaarde cellen langs deze afvoerende banen reeds in optocht zijn naar nieuwe weefselstreken. De klinische ervaring leerde dat menig geval zelfs aan deze behandeling weerstaat omdat de woekerende cellen als een zwerm in alle richtingen het primaire gezwel verlaten en het mes van den heelkundige te laat komt of niet ver genoeg reiken kan om het onheilvolle leger van kankercellen met al zijn voorposten weg te ruimen. Toch was en is nu nog de strijd tegen de kankerziekte een der weldoende drijfveren tot het inrichten van heelkundige diensten in de gestichten die van de openbare besturen afhangen, en wordt door dat actief optreden tegen de boosaardige gezwellen een ommekeer gekenmerkt in de sociaal-geneeskundige opvatting van den strijd tegen de ziekte. Dat tweede tijdperk, het heelkundig tijdperk, is het begin van den waren strijd tegen de ziekte en het einde van de loutere wanhoopsverpleging. Dat actief optreden zelf heeft menig wetenschappelijk man voor de grootste psychologische en sociaal-geneeskundige problemen gesteld. Om van een
| |
| |
heelkundige behandeling van de kankerziekte het volle rendement te verkrijgen, dient zooveel en zoo breed mogelijk te worden ingegrepen; maar bij uitgestrekte operatieve bewerkingen wordt de grens van 's lichaams weerstand aan weefseluitruimingen dikwijls overschreden of worden uitgestrekte operatiel ontboote weefselvlakten autochtoon besmet door de kiemen zelve die het afstervende kankerweefsel bezetten; de operatiesterfte stijgt dan geweldig. Staat de geneeskundige die de zaak louter geneeskundig opvat voor tien gevallen van ongeneesbaren kanker die aan de grens liggen van de opereerbaarheid, en slaagt hij er nog in door uitgebreid ingrijpen drie of vier van de zieken te redden, dan is dat voor hem en voor zijn geneeskundig geweten een triomf, al zijn dan ook drie of vier van de tien zieken, die toch veroordeeld waren, kort na de operatie bezweken. Maar die operatieve of pseudooperatieve sterfte van 30 of 40% werkt op sociaal-geneeskundig gebied ontzaglijk ongunstig. De menschen weten niet of willen niet weten; of begrijpen niet, dat die zieken toch verloren waren en wijten hun afsterven vooral aan het heelkundig ingrijpen, en de menschen onthouden maar dit ééne: dat de operatie door den dood werd gevolgd; zij schrikken af van alle heelkundige bewerking en met het redden van drie of vier gaat langs een grooten omweg gepaard het afschrikken van 30 of 40 die vroegtijdig tot een genezend heelkundig ingrijpen hadden kunnen komen en nu den dokter vluchten die hun een raad zou geven. Dat is een sociaal-geneeskundige nederlaag. Dat is ervaring, sociaal-geneeskundige ervaring die ons geneesheeren, die menschen behandelen, in geweten verbiedt uitsluitend op wetenschappelijk gebied te verwijlen. Opdat ons werk als geneeskundigen zou verrichten ‘al wat den volke goed is’, moeten wij Sociaal-geneeskundigen zijn.
In dezen strijd tegen de kankerziekte die als eerste eisch het vroegtijdig onderscheiden van de ziekte stelt, staat de wetgeving ons niet ter zijde. Zij heeft aan iedere provincie het inrichten van een laboratorium voor bacteriologische onderzoekingen opgelegd, ze legt niet op de verplichtende inrichting voor het onderzoeken van stukjes kankerverdacht weefsel ter vroegtijdige diagnose van de ziekte.
***
| |
| |
Terwijl op zuiver klinisch en sociaal-geneeskundig gebied de strijd tegen de kankerziekte tot een actief optreden en werken was geworden, zette de proefondervindelijke geneeskunde haar opzoekingen voort om het wapen te veroveren dat ons toelaten moest dieper door te dringen in het wezen en in de geneesbaarheid van kanker: de overentbaarheid van de ziekte op het proefdier. Aan den Deen Jensen valt de eer te beurt in een reeks studien te hebben bewezen dat, indien kankergezwellen van een dierensoort op een andere dierensoort niet overdraagbaar zijn, het overenten van de kankercellen in ruime mate slaagt wanneer deze cellen op dieren van dezelfde soort worden overgeent. Zoo werd op de eenvoudigste wijze deze Gordiaansche knoop der wetenschap ontknoopt, en na Jensen kwamen de Duitsche scholen van Erlich en Lewin, de Fransche school van Borrel, de Engelsche scholen van Bashford, Murray en Cramer de overentbaarheid van kankergezwellen van muis op muis en rat op rat, enz., bevestigen (einde negentiende en begin twintigste eeuw). Wel gaven deze overgeente gezwellen zelden of nooit veralgemeening van de ziekte in het lichaam van het geente dier en waren ze dus niet volledig gelijk te stellen met de kankers van de menschenkliniek, maar dat was enkel het gevolg van het feit dat in het geente dier kankercellen van een ander individu worden ingebracht waartegen dit dier zich beter kan verdedigen dan tegen de kankercellen uit zijn eigen weefsels ontsproten. Het feit dat deze woekerende entingen in microscopischen bouw met de klassieke klinische kankers volkomen gelijk stonden en dat zij, als een maal de enting slaagde, t.t.z., een gezwel zich ontwikkelde, dat gezwel onvermijdelijk aangroeide totdat het den dood van het dier voor gevolg had, bewijst met volstrekte zekerheid, dat we wel degelijk met echte kankerziekte te doen hadden. De opzoekingen van Erlich en zijn school, van Bashford, Murray en hun leerlingen, bewezen dat de proefdieren in ruime mate konden beschut worden
tegen de woekering van deze ingeente cellen, door middel van een vóórbehandeling met ander weefsel; zij stelden het vraagstuk van de vaccineering tegen kanker, - de ideale behandeling vermits zij geheel het lichaam in weerstand brengt tegen de ziekte - op den voorgrond.
De gegevens nopens de oorzaak van de kankerziekte
| |
| |
werden stilaan vergaard door de kliniek en de proefondervindelijke geneeskunde: herhaalde physische prikkelingen als verbranding door warmte of door X-stralen, kunnen kankerontwikkeling teweeg brengen; herhaalde scheikundige prikkelingen: door anilienwerking op den wand der blaas, door paraffienwerking op de huid der handen, door roetwerking bij de schoorsteenvagers op de huid van den teelzak, door teerwerking bij briketbewerkers, enz., kunnen insgelijks de weefsels aan 't kankeren brengen. Deze gegevens stonden technisch in het teeken der grootste waarschijnlijkheid, maar konden niet proefondervindelijk worden gestaafd.
Borrel vestigde de aandacht op de aanwezigheid van wormen in kankergezwellen; Jensen kon boosaardige gezwellen verwekken door het inspuiten van een aciderésistente bacillen en Peyton-Rouss door het inspuiten van een door porcelein filtreerbaar virus. Het bestaan van aan dieren kankergevende hokken, aan menschen kankergevende huizen, aan visschen kankergevende waters, mocht als bewezen worden beschouwd. Het besluit luidde: de oorzaak van de kankerontaarding is niet een éénige. Wat wij ‘kanker’ noemen, scheen wel in zijn vorm de uiting te zijn van een prikkeling door een oorzaak die ons ontsnapte; het scheen een ziekteteeken te zijn van bijzonderen aard maar van uiteenloopenden oorsprong, zooals de ontsteking een teeken kan zijn van allerhande besmettingen. Intusschen bleef het middel achterwege om eigen kankergezwellen bij proefdieren in ruime mate te verwekken. Even vóór den oorlog hadden toch de ontdekkingen van Fibiger getoond dat men de oplossing van dat vraagstuk steeds meer benaderde. Fibiger kon door het besmetten van ratten met een bepaalden spoelworm kanker van de maag en kanker van de tong verwekken in verhoudingen die tot 40 en 50% van de proefdieren bereikten. En niemand betwistte, dat de verwekte gezwellen werkelijk kankers waren, want zij verspreidden zich op grooten afstand in het lichaam van het proefdier. Doch het was aan den naoorloogschen tijd voorbehouden op dat gebied van het autochtoon verwekken van kankergezwellen een beslissenden stap te doen, waarbij de sociale geneeskunde voor ontzaglijke vraagstukken zou worden gesteld, en tevens op therapeutisch gebied een stap vooruit te gaan.
| |
| |
Sedert den wapenstilstand heeft de kliniek bewezen dat de bestraling met X-stralen en Radium door middel van bepaalde technieken en met hulp van toestellen die aan strenge eischen moeten voldoen, de beste behandeling is van bepaalde gezwellen en zeker in staat is om menig onopereerbaar kanker te genezen. In vele gevallen reiken heelkunde en radiotherapie elkaar de hand, om door innige samenwerking de genezing af te dwingen.
De Sociale-Geneeskunde staat nu voor de plicht alle minder gegoeden en alle behoeftigen aan de weldaden van deze behandeling deelachtig te maken. Wij aanzien het als een sociaal-geneeskundige misdaad en een schande dat menschen eenvoudig worden overgeleverd aan de dood omdat hun geneeskundige behandeling aan de samenleving van menschen te duur komt te staan.
Op proefondervindelijk gebied bewezen de scholen van Fibiger in Denemarken, van Tsutsui in Japan en van Deelman in Holland (1918-1921) dat de langdurig herhaalde prikkeling van de huid van witte muizen met koolteer echte kankerontaarding van de huid teweeg brengt met verspreiding van de ziekte op andere déelen van het lichaam.
Deze opzoekingen hebben zulke klare, onbetwistbare gegevens bezorgd, dat zij voor de sociaal-geneeskundige ontwikkeling van het kankervraagstuk een nieuw tijdperk van studien en verplichtingen openen.
Onder den invloed van uitwendige prikkels, die geen met het bloote oog waarneembare veranderingen teweeg brengen, wordt de huid op dusdanige wijze biologisch veranderd dat op verscheidene plaatsen kanker ontstaat maanden na begin der prikkeling. En worden na weken behandeling de prikkelingen weggelaten, dan nog ontstaan in menig geval maanden later kankergezwellen uit het beinvloed weefsel. Deze grondwaarneming legt de sociaalgeneeskundige verplichting op de studie van allerhande stoffen in hun chromische prikkelingswerking aan te vatten, en ze geeft ons een eerst flauw beeld van de sociaal-geneeskundige verantwoordelijkheid die allerhande nijverheden oploopen. De kankerziekte ontstaat plaatselijk onder den invloed van een in dit geval bekenden prikkel. Maar bij het verspreiden van de ziekte in het lichaam dragen de kankercellen heel zeker den teerprikkel niet mee, want
| |
| |
zij vermenigvuldigen zich in het oneindige ook bij verdere entingen op andere muizen. Bij de opzoekingen van Fibiger was reeds bewezen dat bij verspreiding van kankercellen uit het verwekte maaggezwel, in deze gezwellen ontstaan in andere deelen van het lichaam geen wormen noch eieren van wormen te vinden waren en hier dus ook de woekering oorspronkelijk was ontstaan ten gevolge van een bepaalden prikkel, maar de ziekte zich daarna uit eigen woekeringskracht der ontaarde cellen verder ontwikkelde. De vraagstukken van de voorbehoeding der ziekte en van de behandeling der ziekte worden daardoor twee geheel verschillende kwesties. De voorbehoeding zal vooral bestaan in het vermijden van alle gevaarlijke prikkels en van de bijomstandigheden die den nadeeligen invloed van deze prikkels versterken. De behandeling van de ziekte zal integendeel voor hoofddoel hebben de vernietiging van de boosaardig woekerende cellen en zooveel mogelijk het versterken van den algemeenen weerstand van het lichaam aan deze uit eigen weefsel ontstane vijandige cellen.
De proefondervindelijke studien over teer-kanker schenken ons tevens een middel om op ruime en eenvoudige wijze autochtone kankergezwellen bij dieren te verkrijgen en daardoor zelve wordt aan de wetenschap de mogelijkheid geboden vraagstukken van therapie op doelmatige wijze aan te pakken.
De sociaal-geneeskundige ontwikkeling van het kankervraagstuk is nu een derde gansch nieuw tijdperk ingetreden, dat aan alle wetenschappelijke werkers nieuwe zware verplichtingen heeft opgelegd. Moge ons sociaal-geneeskundig geslacht de nieuwe taak vervullen op eervolle wijze!
|
|