| |
| |
| |
Vergadering van 21 Maart 1923.
Zijn aanwezig de heeren: Prof. J. Vercoullie, bestuurder, Prof. Dr. J. Mansion, onderbestuurder, en Dr. L. Goemans, bestendig secretaris;
de heeren: K. de Flou, Dr. L. Simons, Prof. Ad. de Ceuleneer, G. Segers, Kan. Dr. J. Muyldermans, Kan. Am. Joos, Is. Teirlinck, Om. Wattez, Prof. Dr. L. Scharpé, Mr. L. Willems, Prof. Dr. A.-J.-J. Vandevelde, J. Jacobs, Prof. K. van de Woestyne, Dr. J. Persyn, Dr. M. Sabbe, Mej. M.-E. Belpaire, werkende leden;
Prof. A. van Hoonacker, briefwisselend lid.
De heeren F.-V. Toussaint van Boelaere en E.P.J. Salsmans S.J. lieten zich verontschuldigen.
***
De heer Bestendige Secretaris leest het verslag over de Februari-vergadering dat wordt goedgekeurd.
***
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door Kan. Dr. Jac. Muyldermans, werkend lid:
De Gids, Jg. 1867; Jan.-Mei 1869.
Door den heer Dr. M. Sabbe, vanwege de Maatschappij der Antwerpsche Bibliophilen:
Antigone van Sophocles vertaald door Corn. van Ghistele gedrukt door Simon Cock in 1556, ingeleid en heruitgegeven door Dr. J. Grietens. Antwerpen-'s-Gravenhage, 1922.
Vijf vroeg - 16eeeuwsche Zuidnederlandsche drukken, door M. Sabbe. (Overdruk uit Het Boek).
Door den heer R. van den Berghe, te Gent:
A propos d'un récent travail sur Juste Lipse. (Overdruk uit Messager des Sciences historiques, T. 64 (1890).
| |
| |
Door E.P.A. Geerebaert S.J., Sint-Michielscollege, te Brussel:
Grieksche en Latijnsche Schooluitgaven. Bloemlezing uit Ovidius, met Inleiding en Aanteekeningen, door A. Geerebaert S.J. IIe deel: Inleiding, Aanteekeningen. Luik, 1923.
Door Dr. C. Godelaine, leeraar aan het Kon. Atheneum, Grand-Jeanstr., 18, te Verviers:
Drie overdrukken uit Limburg (jgg. 1922-1923): 1o Peter-Joan Huibrecht Brouwers, 2o Van Limburgsche dichters. Bij den tweeden bundel van A. Nahon; 3o Huibrecht Haenen, door C. Godelaine, Dr. in Wijsbegeerte en Letteren.
Door de Schrijvers:
Oostende onder de Duitsche Bezetting (1914-1918), door A. Elleboudt, bestuurder van ‘De Zeewacht’ en Dr. G. Lefèvre. Oostende, z.j. (1923).
Bibliographische Nota, door den heer Omer Wattez:
Ik heb de eer de Koninklijke Vlaamsche Academie van mijne werken de volgende herdrukken voor de bibliotheek aan te bieden:
1o Den vierden druk van Herinneringen uit het Kinderleven en Kinderweelde, thans uitgegeven door Lod. Opdebeek te Antwerpen onder den titel van Moederken en andere verhalen.
2o Eene nieuwe uitgaaf door denzelfde van eene reeks van twaalf mijner verhalen, verzameld onder den titel van:
Zuid-Vlaandersche Novellen, verdeeld in drie boekdeelen, welke voor ondertitel dragen:
I. Van twee Koningskinderen;
II. Wouters jonge Jaren;
III. De Zwalmleeuwen.
Verscheidene stukken dezer bundels werden vroeger afzonderlijk uitgegeven en herhaaldelijk herdrukt.
3o Een tweeden druk van mijne Nederlandsche vertaling: Beginselen van Natuurlijke wetenschappen van het werk van Dr. Chapaux en P. Romedenne Notions de Sciences naturelles, uitgegeven door het huis Wesmael-Charlier te Namen ten behoeve van het Middelbaar onderwijs.
| |
| |
| |
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.
1o Geneeskundige Dienst bij het Leger. - Bij brieve van 28 Februari, verzocht de heer Minister van Landsverdediging de Academie hem een driedubbele lijst voor te stellen van burgerlijke geneesheeren, die als ondervragers zouden kunnen geroepen worden om deel uit te maken van de Jury belast met het afnemen van het examen A der militaire geneesheeren, wat de practische Vlaamsche proef betreft.
Werden aangewezen de heeren:
Prof. Dr. Frans Daels, briefwisselend lid der Academie, te Gent;
Dr. Sano, bestuurder der Kolonie, te Gheel;
Dr. Terlinck, te Brussel.
2o Plechtige Vergadering van 1923. - Brief van 15 Maart, waarbij Dr. J.-F.-M. Sterck bericht dat hij op de plechtige vergadering handelen zal over ‘De ontwikkeling van Vondels karakter’.
| |
Mededeelingen namens Commissien.
1o. Commissie van Geschiedenis. Bio- en Bibliographie. - De heer Prof. Dr. J. Mansion brengt verslag uit over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Zijn aanwezig: Kan. Dr. J. Muyldermans, voorzitter, K. de Flou, Prof. Ad. de Ceuleneer, Is. Teirlinck, Mr. L. Willems, Prof. Dr. L. van Puyvelde, Dr. L. Goemans, Dr. M. Sabbe en Prof. Dr. J. Mansion.
Aan de dagorde staat:
1o Philips van Uittenbroeke. - Lezing door den heer K. de Flou. - Uitgesteld tot eene latere zitting.
2o Uit het dagboek van Pastoor De Houwer (1798). - Lezing door Kan. Dr. J. Muyldermans.
Spreker leest uittreksels voor uit een onuitgegeven handschrift van Pastoor De Houwer, die onder het Fransch
| |
| |
bestuur gevangen gezet werd om mis gelezen te hebben zonder de vereischte toelating als beeedigd priester.
Het dagboek behelst vrij belangrijke bijzonderheden nopens het verblijf van pastoor De Houwer als gevangene op de Steenpoort te Brussel en het toenmalige burgerleven in Brabant. Ook voor de taal is het stuk niet onbelangrijk, daar het in een sappig, sterk Mechelsch gekleurd Brabantsch van den tijd gesteld is.
De Commissie stelt voor deze bijdrage op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen. - Door de Academie in pleno vergaderd goedgekeurd.
2o Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch. - De heer Gustaaf Segers legt het volgend verslag ter tafel over de morgenvergadering der Commissie.
Zijn aanwezig de heeren: Wattez, voorzitter, Kan. Dr. Muyldermans, Prof. Dr. de Ceuleneer, Kan. Joos, Dr. Goemans, E.H. Jacobs, Dr. Vandevelde, Dr. Persyn, leden en Segers, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
1o Het gevoel in de spraakkunst II. - Lezing door Kan. Amaat Joos.
Kan. Joos, zooals hij aankondigde in zijne eerste lezing, geeft nu eene kleine bijdrage tot de kennis der gevoelstaal, voor zoover zij tot de spraakkunst behoort. Die bijdrage, al heet zij klein, levert toch ruim zeventig vormen, die te weinig, of volstrekt niet, door de gebruikte handboeken besproken, en dus ook door de leerlingen niet genoegzaam geschat worden.
Steller onderzoekt achtereenvolgens de verschillende rededeelen, en vindt vormen of wendingen, eigen aan de gevoelstaal, bij de zelfstandige naamwoorden en voornaamwoorden, bij de bijvoeglijke voornaamwoorden, de bijvoeglijke naamwoorden, de werkwoorden, de bijwoorden, de voegwoorden en de tusschenwerpsels.
Kan. Joos weidt lang uit over het tusschenwerpsel, dat, daar het een gevoel uitdrukt, uitteraard tot de gevoelstaal behoort, en onderzoekt in hoeverre de benaming tusschenwerpsel juist is.
| |
| |
De tijd laat hem niet toe lezing te houden van het slot zijner studie, dat handelt over de voornaamste- ken merken van den gevoelszin.
De heer Voorzitter wenscht Kan. Joos geluk met zijne merkwaardige voordracht, en stelt voor die in de ‘Verslagen en Mededeelingen’ der Academie op te nemen. - Aangenomen.
De Secretaris voegt zijne gelukwenschen bij die van den heer Voorzitter. Hij acht de verhandeling over de gevoelstaal vooral belangrijk, omdat zij eene rijk gedokumenteerde bijdrage is ter studie onzer volkstaal, welke de algemeene letterkundige taal in ruime mate verrijkt en verfrischt, en deze toegang tot ons volk doet vinden, dat er zich zelf in erkent.
Gezien het gevorderd uur zal de lezing Snoeien, door Gustaaf Segers, 2e punt van de dagorde, in de Mei-vergadering der Commissie plaats hebben.
In de Commissie wordt er over geklaagd, dat de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie al te laattijdig verschijnen. Als reden daartoe wordt opgegeven, dat het Bestuur dit jaar met bijzondere moeilijkheden te kampen heeft. Daarbij komt dat leden de volledige kopij hunner lezingen niet altijd tijdig op het bureel neerleggen.
De Secretaris wordt gelast daar in de algemeene vergadering der Academie de aandacht op te vestigen.
De zitting wordt te kwaart vóór een uur gesloten.
| |
Dagorde.
1o De heer O. Wattez vraagt het woord voor de volgende mededeelingen:
a) Zitpenningen. - In het verslag, zegt hij, van den heer Volksvertegenwoordiger Gollier, uitgebracht in de zitting van 25 Februari 1923, in name der bijzondere Commissie voor het onderzoek der begrooting van Wetenschappen en Kunsten staat op blz. 37 het volgende te lezen:
- ‘C'est ainsi encore, a-t-on prétendu, qu'on a vu une Académie demander que les jetons de présence de ses membres fussent augmentés contre l'engagement de
| |
| |
réduire proportionnellement ses frais d'impression, d'achat de matériel etc. - Ainsi fut fait’.
Daar staat niet bij van welke Academie er spraak is. Maar op blz. 38 is het nader bepaald. Daar staat:
- ‘Il est exact que l'Académie flamande a fait la proposition indiquée ci-contre’.
Ik heb mij afgevraagd wat men daarmede wel bedoelde. Ik ben gedurende twee jaar Voorzitter geweest in het bestuur der Academie, en daar is bij mijn weten niets in dien aard gebeurd noch voorgesteld geworden.
Wat wèl is gedaan geworden, is dat wij, na drie maanden te vergeefs op gelijkstelling met de andere Academiën, wat de zitpenningen betreft, gewacht te hebben, aan de Regeering hebben geschreven om hetzelfde te bekomen als de ‘Académie royale de Belgique’ en de ‘Académie de langue et de littérature françaises’.
Op die gelijkstelling hebben wij daarna nog maanden moeten wachten.
Wat beteekent dan dit verwijt dat men ons schijnt te doen, dat wij onzen zitpenning zouden willen verhoogen ten koste van de Academie, en dat de vereischte som zou genomen worden op de begrooting van ons drukwerk, voor wetenschappelijke uitgaven en van ons materiaal.
Ik zou willen dat het tegenwoordige bestuur daar uitlegging over vrage bij de Regeering, die zulk nieuws, weinig vleiend voor onze Koninklijke instelling, heeft ruchtbaar gemaakt.
- De Bestendige Secretaris belooft daarover aan den heer Volksvertegenwoordiger Gollier te schrijven. (Zie verder Verslag der April-vergadering.)
b) Geschiedkundig Congres. - Op 28 Maart 1922 kreeg ik vanwege M. Gailliard, bestendigen Secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie, de volgende mededeeling op een dienstkaart:
- ‘Ik heb de eer U te berichten dat Gij door Dom Ursmer Berlière uitgenoodigd zijt om Zondag 2 April de vergadering bij te wonen in het “Palais des Académies” te Brussel, voor het treffen van maatregelen voor het
| |
| |
5e internationaal Congres voor Geschiedenis, dat in 1923 te Brussel zal gehouden worden’.
Op het gestelde uur ging ik naar de vergadering, meldde mij aan bij de heeren Dom Ursmer Berlière en Pirenne als Bestuurder der Koninklijke Vlaamsche Academie. Ik woonde de vergadering bij in welke een ‘Comité d'honneur’ werd samengesteld op voorstel van den Voorzitter, Prof. Pirenne.
In dit ‘Comité d'honneur’ zouden plaats nemen:
De Eerste Minister, de Minister van Buitenlandsche Zaken, de Minister van Wetenschappen en Kunsten, de Voorzitter der ‘Académie Royale de Belgique’, de Rectoren van de vier Hoogescholen, en de Voorzitter der ‘Commission Royale d'Histoire’.
Dom Ursmer Berlière stelde voor de Koninklijke Vlaamsche Academie ook in het ‘Comité d'honneur’ niet te vergeten, wat de Voorzitter, M. Pirenne, dan ook aannam.
Op 5 April ontving ik vanwege den heer Ganshof, Secretaris van het inrichtingscomiteit van het Congres voor Geschiedenis, een schrijven waarbij hij mij meldde dat ik op de vergadering van 2 April eigenlijk den heer Gailliard, bestendigen Secretaris der Academie, en geschiedschrijver, had vervangen, welke persoonlijk uitgenoodigd was geworden, en dat deze dus in het ‘Comité organisateur’ zou opgenomen worden.
Ik antwoordde aan den heer Secretaris Ganshof, dat de heer Gailliard mij geschreven had, dat ik persoonlijk was uitgenoodigd om als Voorzitter de Koninklijke Vlaamsche Academie te vertegenwoordigen; maar dat ik mij wel wilde schikken naar het besluit van het bureau, dat den geschiedschrijver Gailliard in het Inrichtingscomiteit opnam.
Ik deelde zulks ook mede aan den heer Gailliard die goedkeurde.
In den loop van 1922 ontving ik een Bulletin van het Congres voor Geschiedenis met de samenstelling van het Eerecomiteit, waarin de Koninklijke Vlaamsche Academie, door Dom Ursmer Berlière voorgesteld en door den Voorzitter Prof. Pirenne aangenomen, niet voorkwam.
Onder de leden van het Inrichtingscomiteit waren vermeld de heeren Gailliard, sindsdien overleden, en Van Puyvelde, lid der K.V.A. maar in het Comiteit aangeduid niet als Academielid maar als Hoogleeraar te Gent.
| |
| |
Misschien zal ons geacht medelid kunnen vernemen waarom onze instelling buiten het Eerecomiteit werd gehouden, nadat ze in mijne tegenwoordigheid, en ook in de zijne, op de eerste vergadering van 2 April 1922 was aangenomen.
Naderhand heb ik het ten zeerste betreurd, dat ik op verzoek van M. Gailliard, die mij schreef dat ik persoonlijk uitgenoodigd was, op die eerste vergadering ben aanwezig geweest.
Ik had ook nog een brief gekregen van den heer Ganshof, die beweerde dat M. Gailliard zich vergist had, dat het niet de Academie was, maar M. Gailliard zelf die, als historicus, was uitgenoodigd. En van het voorstel van Dom Berlière op de vergadering zelve werd niet meer gewaagd.
Ik heb niet meer geantwoord.
2o Commissie voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal. - Deze Commissie werd op 18 Februari 1891 ingesteld en bracht geregeld verslag uit tot in 1914; de oorlog was oorzaak van de schorsing van haar werking. De heer Vercoullie, bestuurder, stelt thans de herinrichting voor.
Voor den oorlog, zegt hij, bestond in den schoot van de Academie een Commissie voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal.
Deze Commissie hield de belangstelling in het Woordenboek wakker en bewees, door haar degelijke verslagen, het groote gewicht van dit werk voor onze gemeenschappelijke taal en beschaving. Zij was tevens voor onze Regeering, die geldelijke toelagen aan die kostbare onderneming verleent, een steun en een prikkel.
Dit alles is heden meer dan ooit noodig. Daarom stelt hij voor de Commissie opnieuw in te richten.
- De Academie stemt met dit voorstel in en benoemt de hh. Jacobs, Teirlinck en Vercoullie tot leden van de Commissie.
3o Barre Hoogten. - Gedicht door Dr. L. Simons, werkend lid. Zie verder blz. 102.
| |
| |
4o Lezing door Prof. Dr. A. van Hoonacker, hoogleeraar te Leuven, briefwisselend lid der Academie: De Toren van Babel en de verwarring der talen.
Het bekende verhaal van de verwarring der talen bij den torenbouw van Babel, in hoofdst. XI der Genesis, wordt gewoonlijk verstaan als doelend op een straf die het menschdom zou overgezonden geweest zijn.
Die opvatting vindt haar oorsprong in de verkeerde voorstelling waardoor hellenistische schrijvers den torenbouw behandelden als een door de menschen ontworpen vijandelijke bestorming van den hemel, naar de wijs van den oorlog der Titanen tegen de goden. Echter, volgens den tekst van het Bijbelverhaal, hadden de menschen bij het bouwen van den toren geen ander doel dan een hemelhooge baak op te richten die hen zou behoeden voor verstrooiing over den aardbodem.
De verwarring der talen, nu, was een middel door Jahve aangewend om de menschen te brengen tot het uitvoeren van zijn inzichten en het bewerken van hun eigen welzijn. De verspreiding van het menschdom was trouwens niet een euvel, maar wordt integendeel in de Bijbelberichten voorgehouden als een heilzaam verschijnsel, vereischt door den natuurlijken aanleg der menschen en beantwoordend aan de bestemming hun door den eersten zegen van den Schepper voorgewezen: Teelt en vermenigvuldigt u, en vervult de aarde!
5o Leden van de Commissie voor Mdn. letteren stellen voor dat de Academie aan ieder Academielid de vrijheid zou laten om, voor wetenschappelijke redenen, van de officieele spelling af te wijken. - Dit punt werd niet afgehandeld daar de heer Bestuurder, met instemming der Academie, voorstelt, de bespreking er van tot een latere vergadering te verschuiven.
|
|