Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1923
(1923)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De brieven 108 tot 146 van Antoni van Leeuwenhoek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
143, 145. De tekst der brieven 127, 134 en 140 kon ik in de Transactions niet aantreffen. Het 7e vervolg maakt deel uit van het 3e boekdeel der, Hollandsche uitgave met de 5e en 6e vervolgen. Mijne studie over de brieven 108 tot 146 werd gedaan met het exemplaar dat op vriendelijke wijze door den heer Naveau van Antwerpen te mijne beschikking gesteld werd. De Leidsche Universiteitsbibliotheek bezit het 3e boekdeel onder het nummer 530 F 20.
Sevende vervolg der Brieven, Waar in gehandelt werd, van veele Opmerkens en verwonderens-waardige Natuurs-Geheimen, Vervat in Veertig Brieven, waar van de meeste geschreven sijn aan de Wijd Vermaarde Koninklijke Societeit in Londen, door Antoni van Leeuwenhoek, Mede Lid van de gesegde Koninklijke Societeit. Tot Delft, bij Henrik van Krooneveld, Boekverkooper. 1702. (15,8 × 19,7 cm., blzz. 1-452 + bladwijzer).
Dit zevende en laatste vervolg bevat een opdracht in verzen door T. Vander Wilt (3 blzz.), de Missiven 108 tot 146. (452 blzz.) en een bladwijzer (22 blzz.). Ik vond het belangrijk het gedicht van Vander WiltGa naar voetnoot(2) hier in het licht te geven, omdat het zeer waarschijnlijk voor zoo velen onbekend is, en omdat het een verder bewijs geeft, hoe in zijn tijd van Leeuwenhoek voor zijn wetenschappelijk werk gewaardeerd werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 't Ontdekken Van de Wonderen der Natuure, Door d'Hr. Antoni van Leeuwenhoek.Natuurs verborgen wonderheen,
Voor 't dom gewoel der Wereldlingen
Verzegeld, en selfs voor die geen
Die sig in hooger spiegelingen
Verlusten, en 't geheymenis
Haar 's werken tragten te vertoogen,
Beneveld en nog duyster is;
Werd nu ontdekt, door glase Oogen:
Het schrander breyn en kloek verstand:
Niet van die genen die de Wijsen
Van 't Oude Roome en Grieckenland,
Door hare pennen doen verrijsen:
Diens Wetenschap en Arrebeyd,
Als eygen veylen en verkoopen:
En 't pad door and'ren reeds bereyd
Steeds volgen, sonder voor te loopen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar van hem die ons Eeuw verligt
Door Eygen vinding; en wiens Oordeel
De Wijsen selver, leerd en stigt:
Het bygeloof tot waarheyds voordeel
Verpletterd. 't Groote Wereld-boek
Ons opend. En Natuura's werken
Vertoond, verheft. Dat 's Leeuwenhoek:
Diens lof al om op fama's vlercken
Gedragen word. Die aan den Theems
Den Roem verstrekt, en alle Vorsten,
Soo wel van Inlandsch als uytheems,
Doet naar 't gesigt sijns wond'ren dorsten.
Laat vry de Oudheyd Delphos lof,
d'Orakel spraak en Priesters vonden,
d'Onwissche grond en duystre stof
Van haar wijsgeeren ons verkonden.
Ons Eeuw heeft nutte en grooter Reen,
Om 't Delfs Orakel te besoeken.
Sijn Naam in duurbaar Marmersteen
Te houwen, 't puyk van hare boecken
Te cieren met den lof van hem,
Die ons Natuurs verborgentheden,
Heel wis verklaard, met schrift en stem,
En op 't Naukeurigst komt ontleden.
Des Scheppers magt en sterke hant,
In 't minste diertje doet bemercken;
Ook selfs hoe kruyden, zaad en plant,
Verkonden 's Hemels groote wercken.
Die niet in schijn, maar met de daat.
Aan 't Oog vertoond en klaar doed blyken,
Hoe ver dat sien voor seggen gaat,
En schaduw moet voor 't lichaam wijken.
Dus werd de wijsheid voortgeplant.
Soo kan een ligt veel duysend and'ren
Ontsteken. En een gaan verstant,
Ten baak verstrekken voor de schrandren.
Nu kiest d'Onwetendheid de vlugt,
Met domheids drift en laster vonden.
De Nijd met gift en gal bevrugt,
Verbergt sig in die helsche gronden,
Door 't pralen van Natuura's werk.
Den Stigter aller wonderheden
Verleng sijn leeftijd, en versterk
Him voord in kunst en kragt van reden.
Op dat het Menschdom meer en meer,
In 't Schepsel leerd sijn Schepper prysen.
En Leeuwenhoek's verdiende Eer
Blyve Eeuwig in 't gedagt der wijsen.
T. Vander Wilt.
Het 3e boekdeel der Latijnsche uitgave bevat uitsluitelijk de brieven 108 tot 146, zijnde het zevende vervolg der Nederlandsche uitgave; het boekdeel dat ik onderzocht heb, behoort | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de Bibliotheek der Gentsche Hoogeschool (Phys. 72), die ook een 2e exemplaar bezit (HN 436).
Antonii a Leeuwenhoek Societatis Regiae anglicae membri Epistolae ad Societatem Regiam Anglicam, et Alios illustres viros, Seu Continuatio mirandorum Arcanorum Naturae detectorum, Quadraginta Epistolis contentorum, Quae ex Belgica in Latinam Linguam translatae sunt, Cum figuris aeneis, et Indicibus locupletissimis. Lugdini Batavorum, apud Joh. Arnold. Langerak, MDCCXIX. (Met een titelprent van F. Bleywyck en de woorden: Dum audes, ardua vinces; met het portret van A. van Leeuwenhoek door J. Verkolje geschilderd en door A. de Blois geetst; Index rerum + 429 blzz. + Index, 15,7 × 20 cm., Bibl. Univ. Gandav. Phys. 72).
108ste Missive van 5 April 1697, Geschreven aan de Hoog Edele Heeren De Heeren van de Konincklijcke Societiet tot Londen. Waar in gehandelt werd Van een Zeyl-steen die ontstukken was geslagen, ende in een glas toegeblasen, en van desselfs uytwerckinge. Compas-Naaldekens mede in glaasjens op-geslooten. Verscheyde kleyne stukjens van een Zeyl-steen in glaasjens gedaan, ende de glaasjens toe geblasen, ende onder water gehangen, ende der selver uytwerkinge. Van een Hoog-duytser die tot Rotterdam zijnde, sig beroemde door sijn Poeder Sympathie, alle qualen te genesen. Desen werd gebragt by den Autheur, en in desselfs presentie beroemt hy hem door sijn Poeder de Steen der Blasen en Nieren te verbrijselen. Den Autheur seyt tot hem dat geschreven heeft, en nog staande houd, dat alle de geene die haar sulks beroemen, maar bedriegers zijn, enz. Delft in Holland den 5 April 1697. (1-20, 4 fig. op eene plaat). - Epistola 108 in qua agitur De magnete infracto, ac tubo vitreo indito. Enz., Epistolae, III, 1-17, ipsis nonis Aprilis 1697 - Part of a Letter from Mr. Antony van Leeuwenhoeck, dated Apr. 5 1697 giving an account of several Magnetical experiments, and of one who pretended to cure or cause diseases at a distance, by applying a sympathetick powder in de urine; Phil. Trans.Ga naar voetnoot(3), 1698, 19, 512-521. - Hartsoeker, op. citat.Ga naar voetnoot(4), 41.
In dezen brief zegt van Leeuwenhoek op welke wijze hij zijne verzendingen naar Londen deed: ‘Ik hebbe op den 26 van de voorledene maant, aan de Beurt-Schipper van Rotterdam op Londen selfs bestelt een kleyn Pakje, met het Opschrift, An the Secretary of the Royall Society ad Gresham Colledge, met Schipper Huybert den Baas, welk Pakje alleen behelst mijne laatste gedrukte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brieven die in de Latijnsche Taal zijn overgeset, ik wil hoopen dat het wel te regt sal gekomen zijn’. De brief handelt nu eens over een niet microscopisch onderwerp en beschrijft een aantal proeven met magneetsteenen. Eindelijk spreekt van Leeuwenhoek zijn wantrouwen uit over de geneesmiddelen der kwakzalvers.
109ste Missive van 3 September 1697, Geschreven aan de Heer Jan van Leeuwen.Ga naar voetnoot(5) Waar in gehandelt werd Van Tarw Airen, die den Autheur in een doosje sijn toegesonden, komende van drie distincte Persoonen, die seggen dat de bedervinge soo in het stroo, als Airen, door den Hoonig-dauw gekomen is. Dit werd ontkent, en aangewesen, dat de opvoerende sappen in 't stroo, door eenig belet gestopt zijnde, de Vaaten wel ontstukken barsten, dese stoffe in de Vaaten, die swart is, is het geene men voor Hoonigdauw aansiet. Hoe dit kan veroorsaakt werden. Veele Menschen dwalen, en dat gaat van den eenen tot den anderen over. Waarom eenige Tarwtjens blaeuwagtig sijn. Delft in Holland den 3 September 1697. (21-28). - Epistola 109, in qua De aliquot tritici spicis, quae pyxidi inclusae enz.; Epistolae III, 18-24, tertio nonas Septembris 1697. - Hartsoeker, op. citat., 41-42.
v.L. bestudeert met zijn ‘vergroot glas’, - van microscoop wordt in zijne brieven meest niet gesproken -, de zwarte stof dei op de tarwe als belletjens (wij zouden thans van de sporen van brand spreken) woekert, en die dus met den honingdauw niets gemeens hebben. Hij aanziet wel dit als eene ziekte, daar hij zelf van besmetting spreekt: ‘met de soo genaamde Honig dauw is besmet’. Uit de volgende zinsnede moeten wij besluiten dat de brand bij de tarwe reeds in dien tijd onder deze benaming was gekend: ‘Mij komt in gedagten, dat wanneer ik over eenige Jaren over maas zynde, onse Bouman my doen klaagde dat veele van zyn Tarw, soo als deselvige te velde was staande, met brant Airen onder deselvige was vermengt. Also ik noyt te vooren hebbende horen spreeken van verbrande Tarw soo als die op het veld stond, vraagde wat sulks te seggen was, verbrande Tarw in de Tarw Airen’. In dezen brief komen meermaals zinspelingen voor op de onwetendheid en de overlevering, aldus haal ik het volgende aan: ‘hoe halstarrig de luyden’, ‘ingebeelde fabelen’, ‘hoeze quamen te dwalen’, ‘my niet konde houden van in myn selve te lagchen’, ‘onnosele stellingen’, ‘oude dwalinge’ enz. Deze uitdrukkingen zijn des te meer belangrijk dat zij uit de pen vloeien van een man | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die zelf onder de jongsten niet meer is, - in 1697 was van Leeuwenhoek 65 jaar -, en dat zij aldus het bewijs geven dat die man over een zeer jeugdigen geest beschikte.
110de Missive van 10 September 1697, Geschreeven aan de Konincklijcke Societeit tot Londen. Waar in gehandelt werd Van witte Eyeren in de aarde gevonden. Uyt die Eyeren komen Slakjens. Voortstootinge in een Ader. Beweeginge in een deeltje dat een Eyrond was. Wijngaart slakken kruypen in de aarde, om haar Eyeren daar in te leggen. In een glaase Tuba sand, water en drie Tarw-greynen gedaan, en by dag in de sak gedragen. Na vier a vijf dagen schieten de Tarwtjens. Na seven dagen hadde deselve drie worteltjens, die uyt seer dunne pypjens bestaan. Uytnemende dunte van de Worteltjens. Stoffe uyt een gebrooke kies, en menigte van dierkens in het selve. Hetgeene men voor slik in een Oester aan sag, was niet als jonge Oesters. Delft in Holland den 10 September 1697, (29-42). - Epistola 110, In qua De ovis albicantibus in terra repertis, enz.; Epistolae III, 25-37, quarto Idus Septembris 1697. - Part of a letter of Mr. Anthony van Leeuwenhoeck, dated Delft, Sept. 10. 1697. Concerning the eggs of snails, roots of Vegetables, teeth, and young Oysters; Phil. Trans., 1698, 19, 790-799. - Hartsoeker, op. citat., 42.
van Leeuwenhoek begint met de ontvangst te melden van een brief der Royal Society van 7 Mei 1697 en van een bundel Transactions; hij beschrijft dan de slakjes die uit eieren zijn ontstaan, en de kiemplantjes van de tarwe. De slakjes worden met de schalen geboren, die met hen groeien.
111de Missive van 9 Mei 1698, Geschreeven aan de Konincklijcke Societeit tot Londen. Waar in gehandelt werd Van de menigvuldige gesigten, die een Scharrebyter heeft. Als men in Engelant yemants swak gesigt verwijt, vergelijkt men hem by een Scharrebyter, omdat men deselve voor blint houd. Hoe men de voorwerpen door de gesigten van de Scharrebyter komt te sien, en hoe die komen te dwalen die de Scharrebyter voor blint uyt maaken. Gesigt-senuwen van een Vlieg, sijn met uyt-rekkinge begaaft. Inkrimpen of korter werden der Vis-deelen als se levendig gesneden werd. Bloet-vaaten in de Hersenen van een Mugge. Vleesmusculen in de pooten van deselve, enz. Delft in Holland den 9 Mey 1698. (43-52, 5 fig. op eene plaat). - Epistola III, In qua De magno numero organorum opticorum, enz., Epistolae III, 38-47, VII Idus Majas 1698. - Part of a Letter from Mr. Anthony van Leeuwenhoek, F.R.S. concerning the Eyes of Beetles, etc.; Phil. Trans., vol. XXGa naar voetnoot(6) for the year 1698, 1699, 169-175. - Hartsoeker, op. citat., 42. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Leeuwenhoek heeft zijn brief van 10 September 1697 (nr 110) toevertrouwd aan Doctor Harwood, medelid van de Royal Society. Alhoewel er beweerd wordt dat men zoo blind kan zijn als een Scharrebyter, beschrijft van Leeuwenhoek met het vergrootglas het oog van dit dier; dat oog is zeer volledig; het oog van de vlieg is even volledig en ingewikkeld, waarop de onderzoeker niet kan nalaten uit te roepen: ‘Dese verhaalde verwonderens waardige zaaken en volmaaktheit in het oog van een Vlieg ontdekt hebbende, moeten wy al weder seggen. Hoe weynig is 't dat wy weten! en heeft dit plaats in soo een groote Vlieg, soo heeft het alle die volmaaktheid, in de alder Kleynste Vliegjens die der zyn’. De oorzaak van het inkrimpen van het vleesch van de visschen, als deze levend worden gesneden, ligt in het feit dat de vleeschvezels korter worden en stijf blijven; als het dier eerst dood is, dan krimpen bij het snijden de vezels niet en blijven slap. Na vermeld te hebben dat hij met van Leeuwenhoek overeenstemt over het maaksel der vliegenoogen, kan Hartsoeker niet nalaten aanvallend te zeggen: ‘Il dit dans cette Lettre qu'il a tiré le cerveau de la tête d'un cousin, et afin que personne ne puisse douter d'une si belle Anatomie, il en a fait graver une figure; mais par malheur, on n'y voit qu'une confusion de rameaux, dont on ne sçauroit apprendre la moindre chose. D'ailleurs il a fort mal employé son temps, d'avoir cherché avec beaucoup de peine et avec une patience d'Ange dans les plus petits insectes, ce qu'on a de la peine à découvrir dans les plus grands animaux. Je le repète encore, l'Anatomie comparée est très utile, parce que la Nature est assés analogue en tous ses ouvrages; mais on se rendroit tout a fait ridicule si l'on s'y prenoit à rebours’.
112de Missive van 20 September 1698, Geschreven aan den Wel Edelen Gestrengen Heere d'Hr. Mr. Antoni HeinsiusGa naar voetnoot(7) Raad Pensionaris van Holland, &. &. Waar in gehandelt werd Dat den Ommeloop van het Bloet geen ingang vind by een Hoog Leeraar. Kleyne Aaltjens waar in een Konst-schilder den ommeloop van het Bloet beschouwde, en dat soo lang, dat het hem in sijn hersenen soo gevormt was, dat hy een afteykening daar van maakte. De bloet-vaaten tweemaal soo groot geteykent, als men die quam te sien. Kleyne spatie waar in den omme-loop geschiede. Uytnemende dunte van de bloet-vaaten. Het Arteriaal bloet werd door uytnemende dunne rokjens gestooten, om het gantsche lighaam geduyrig voetsel toe te brengen. Het bloet uyt het Hert komende is dunder, als het geene na het Hert gevoert werd, enz. Delft in Holland den 20 Septemb. 1698. (Blz. 53-61, 1 plaat). - Epistola 112 in qua Sanguis circuitum, seu periodum, apud Professorem quendam in dubium revocari. Enz., Epistolae III, 48-56, Ante diem XII Kalendarum Octobris 1698. - Hartsoeker, op. citat. 42-43.
De zekerheid over den bloedsomloop was in den tijd van van Leeuwenhoek niet volledig, zooals blijkt uit de bewering van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogleeraar met wien van Leeuwenhoek in gesprek was en die zulks als onbeprijpelijk aanzag. Opnieuw wordt aldus de bloedsomloop bij kleine aaltjes, met eene schets beschreven.
113de Missive van 17 December 1698, Geschreeven aan den Wel Edelen Gestrengen Heere, d'Hr. Harm: Van ZoelenGa naar voetnoot(8) Out Burgermeester der Stad Rotterdam, Bewinthebber van de Oost-Indische Compagnie, &. Waar in gehandelt werd Dat Nicolaas Hartsoeker, in sijn Boek genaamt Proeve der deur gesigt-kundeGa naar voetnoot(9) op het 223 bladzyde komt te seggen, dat hy na sijn kennisse in den Jare 1678 de eerste van allen het zaad der dieren heeft beginnen te ondersoeken. Dit seggen komt vreemt voor, men behoorde het aan het oordeel van anderen over te laten of hy de eerste wel is geweest. De Heer... Ham heeft in Augusty 1677 de levende Dierkens in 't zaad van een ongesont persoon ontdekt. In November 1677 werd over het selve by den Aucteur aan de Koninklijke Societeit in Londen geschreven. Verscheyde malen die stoffe ondersogt. Hoe haar maaksel is. In den Jare 1674 is soodanige stoffe, op het Versoek van de Heer OldenburgGa naar voetnoot(10) Secretaris van de Koninklijke Societeit al beschout. Minuit Missive aan de Heer Constantijn Huygens van ZuylichemGa naar voetnoot(11) gesonden, en antwoort op deselve. In November 1677 is de Brief handelende van de geseyde stoffe in de Philosophical Transactions in 't Latijn gedrukt. Extract uyt een Brief van den 18 Maart 1678 na Londen aan de Heer Nehemias GreviusGa naar voetnoot(12) geschreven, waar in onder andere het gevoelen van HarveusGa naar voetnoot(13), en de GraafGa naar voetnoot(14), werd tegen gesprooken. Levende Dierkens in 't Mannelijk zaad van Konijnen, Honden, enz. Dat van de Versameling van Paart en Esel een schepsel moet voortkomen, dat na Vader nog Moeder niet gelijkt. Waar over de Geleerde Werelt 600 Jaren gedisputeert heeft. Hier over wil men sig niet beroemen, niet wetende wat anderen daar ontrent gesegt hebben. Sulks behoorde Hartsoeker mede in gedagten genomen te hebben, enz. Delft in Holland den 17 Decemb. 1698. (62-75, 3 fig. op eene plaat). - Epistola 113, Epistolae argumentum: Nicolaus quidam Hartsoekerus in libro vernaculo, enz., Epistolae III, 57-69, XVI Kalendas Januarias 1699. - Hartsoeker, op. citat., 43-48. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de eerste maal wordt hier melding gemaakt van HartsoekerGa naar voetnoot(15) van wien namelijk van Leeuwenhoek het volgende zegt: ‘My is den 9 December 1698 ter hand gekomen seker Boek, genaamt Proeve der deurgesigt-kunde, beschreven door Nicolaas Hartsoeker, waar in ik onder ander quam te sien, dat den selven Hartsoeker, op het 223 bladzyde van het geseyde Boek op het agt-en-tagtigste lid, aldus komt te seggen: Het is nu meer dan twintig Jaren geleden dat ik, na mijne kennisse het eerste van allen, het zaad der Dieren, met de Vergrootglasen (microscopia) hebbe beginnen te ondersoeken, het welke ik t'eenemaal vervult hebbe bevonden te wesen, met een oneyndig getal van kleyne Dierkens, ten naasten by de gedaante hebbende van gebooren werdende Kik-vorssen, gelijk ik sulks tot Parijs, in het 30 Journal des Scavans, van het Jaar 1678 hebbe bekent laten maken’. ‘Wat voor een Persoon desen Hartsoeker is, weet ik niet, om datter meer zijn, die den naam van Hartsoeker voeren, en ten mijnen Huyze zijn geweest, en onder anderen, veel Jaren geleden, een Out bedaagt Man, die men tot mij seyde, dat een Prediker van de Remonstrantse Gemeente tot Rotterdam was, bij sig hebbende een Soon, die een Jong Student was, enz...’. De mededeeling van Hartsoeker is dus van 1678, terwijl reeds in November 1677, v.L. eene mededeeling zond aan de Royal Society over de diertjes van het mannelijk zaad die hij bestudeerde met prof. Cranen en zijn bloedverwant HamGa naar voetnoot(16); een Hollandsch uittreksel van den brief werdt hier opgegeven. Ook werd de minute van den brief gezonden aan Const. Huygens: ‘Ik was gewoon de minute van mijn afgezondene ontdekkingen, aan zijn Edt. de Heer Constantijn Huygens van Zuylighem, die een groot behagen in mijne ontdekkingen schepte, te communiceeren’. Ook geeft v.L. verder den tekst op van de brieven van Const. Huygens (aan Monsr. Leeuwenhoek, bysondere goede Vrient) en van den brief aan N. Grew van 18 Maart 1678Ga naar voetnoot(17). De 113de Missive bevat aldus den Hollandschen tekst van twee brieven die nooit vroeger in deze taal verschenen, maar wel in de Transactions. Maar nu ook kan men begrijpen, waarom Hartsoeker in zijn Cours de physique eenvoudig mededeelt dat de 28e brief de eerste is die gedrukt werd; deze 28e brief is van 25 April 1679. Aldus laat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hartsoeker al de vroegere ontdekkingen, en namelijk deze ook over de zaaddiertjesGa naar voetnoot(18) van 1677 gansch onbesproken. In zijn extrait critique des lettres de M. Leeuwenhoek weidt Hartsoeker lang uit over de geschiedenis zijner eigene jeugd, vooral met betrekking op de ontdekking der spermatozoiden in 1678 door hem in de 30e Journal des Sçavants de l'année 1678 beschreven. De Latijnsche tekst van de brieven van November 1677 en van Maart 1678 in de Latijnsche uitgaven zijn blijkbaar vertaald uit de Nederlandsche uitgave; die Latijnsche tekst verschilt, ten opzichte van den vorm, van den Latijnschen tekst in de Philosophical Transactions, vol. XII, blzz. 1040-1044, no 140 van Juli en Augustus 1678, die ook volgens de aanduidingen van de Philosophical Transactions uit het Hollandsch werden vertaald. De Hollandsche tekst, blzz. 70-74 van de Hollandsche uitgave heb ik afgeschreven ten einde deze in een verdere mededeeling in het licht te kunnen brengen.
114de Missive van 1 Februari 1699, Geschreven aan den Heer N.N. Waar in gehandelt werd Van een stukje Mineraal, uyt de Mijn op het Eylant Sumatra, daar in men oordeelde dat veel Gout was, Mineraal uyt deselve Mijn, en Proeven. Het Silver in soodanig Mineraal was van meerder waarde, dan het Gout. Het geene in 't bloote oog Gout scheen is geen Gout. Gout en Silver deeltjens in het selve. Hetgeene men voor veel Gout aansag, is Swavel. Door de Swavel-dampen in de Mijn, konnen de Menschen siek werden, en ook sterven. Hardigheit van de steen. Swavel uyt het Mineraal afgedreven. Antimonium in 't Mineraal. Silver en Gout was niet onder een vermengt. Dat nog Gout, nog Silver, nog Antimoni, of Swavel, door sulke vaste deelen, als de steen is, konnen op gevoert werden enz. Delft in Holland den 1 February 1699 (76-82) - Epistola 114, in qua De frustulo quodam metalli, ex Sodina in insula Sumatra, enz., Epistolae III, 70-76, ipsis Kalendis Februariis 1699. - Hartsoeker, op. citat., 48.
Het veronderstelde goud is hier pyriet of ijzerkies; door de verwarming in een klein glazen retort verkrijgt v.L. zwavel in groote hoeveelheid, hetgeen wel overeenstemt met de hedendaagsche kennis. Door het bepalen van het gewicht, weet hij ook vast te stellen dat hij hier niet te doen heeft met goud of zilver, doch het ijzer ontdekt hij er niet in.Ga naar voetnoot(19) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
115de Missive van 26 april 1699, Geschreeven aan d'Hr. Harm: van ZoelenGa naar voetnoot(20), Oud Burgermeester der Stad Rotterdam, Bewinthebber van de Oost-Indische Compagnie, &. Waar in gehandelt werd Van de Foelje, en wat de oorsaak is, dat eenige bladeren wit sijn. Dit werd te weeg gebragt door kleyne Wormkens. Kleyne vliegende Schepsels komen tegen het ondergaan van de Sonne te voorschijn. Het Hout, en Bamboesen, werd in korten tijd als vermolmt. Dit werd gedaan door kleyne Wormkens. Witte Mieren doen in Indien groote schade, en konnen door dik hout byten. Het Houtwerk, daar men de Foelje leyt, te bestrijken ofte te witten met kalk. Onse Mieren konnen niet byten, maar steken met een Angel. Het Houtwerk op onse koornsolders behoort men te stryken met kalk, en soo ook de vaartuygen aan de Eylanden, enz. Delft in Holland den 26 April 1699 (83-87). - Epistola 115, Argumentum epistolae: De maci (Foely) ac causa, ob quam quaedam ejus folia, enz.; Epistolae III, 77-81, VI Kalendas majas 1699. - Hartsoeker, op. citat., 48.
Deze brief bevat nuttige wenken om woekerinsecten te bestrijden, namelijk het bestrijken met kalk.
116de Missive van 9 Juni 1699, Geschreven aan de Hoog Edele Heeren, Mijn Heeren die van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd van een extract uyt de Nouvelles de La RépubliqueGa naar voetnoot(21), waar in geroemt werd van een vergrootglas, door 't welke de Dierkens in 't Mannelijk zaad ontdekt sijn. Wat figuur deselve hebben, den Schrijver segt, dat het niemant moet wonder schijnen, hetgeene aldaar geseyt werd. Om sulke glaasjens te maken, vereyst meer bequaamheit om die te monteren, dan om te maken. Soodanige glaasjens sijn niet bequaam om ontdekkingen te doen. Dat soodanige schepsels in 't Mannelijk zaad souden ontdekt zijn, werd niet aangenomen. Dierkens uyt de Eyeren van een Kik-vors komende, hebben geen gelijkenis met de Dierkens uyt de Mannelijke zaaden van Dieren, Vogelen, en Visschen. Dierkens in de Mannelijke zaaden konnen haar huyt niet uyttrekken. Delselve sijn van soo een maaksel niet als men ons afbeeld. Hoe de Dieren in de Baar-moeder leggen. In yder Taruw of Garst sijn al verscheyde planten, en in die planten de Airen. Het schepsel van een Dier leyt al beslooten in een Dierken van het Mannelijk zaad. Maar het Menschelijk vernuft en sal soo diep niet indringen, dat wy by geval, of ontledinge, een dier daar in sullen komen te sien, enz. Delft in Holland den 9 Juny 1699 (88-100). - Epistola 116, argumentum: Excerpta ex libello Gallico, cui titulus, enz.; Epistolae III, 82-94, Quinto Idus Junias | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1699. - Part of a Letter from Mr. Leuvenhook, Dated June 9 th. 1699 concerning the Animalcula in Semine humano, etc.; Phil. Trans., vol. 21Ga naar voetnoot(22) for the year 1699, 1700, 301-308. - Hartsoeker, op. citat., 48-49.
Schr. verwerpt de beweringen van Dalepatius verschenen in een boekje getiteld Nouvelles de la République, waardoor door middel van vergrootglazen de deelen van het lichaam in de diertjes van het mannelijk zaad zouden zichtbaar zijn; hij heeft zulks nooit kunnen vaststellen, alhoewel hij zich sedert reeds 40 jaren met vergrootglazen bezig houdt. Van zijne vergrootglazen die hij weinig bekend maakt, zegt hij hier het volgende: ‘Terwijl ik besig ben om desen te schryven, heb ik wel 8 à 10 Vergrootglasen voor my leggen, die door my met Silver gemonteert sijn, en al hoe wel ik gans geen onderrigtinge en hebbe gehad, om in eenig metaal met hamer ofte vyl te arbeyden, soo monteer ik egter myn glasen, en myn werktuigen sijn soo toegestelt, dat werkbasen in 't Gout seggen, my niet te sullen na werken’.
117de Missive van 23 Juni 1699, Geschreven aan de Hoog Edele Heeren die van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd Van de tegenwerpinge ontrent een Dierken in de Mannelijke zaaden. In alle zaaken werd seer na op een en deselve wijse ontrent de voortteelinge gewerkt. Uyt een zaad van een Appel kunnen in weynige Jaren duysenden van Boomen voortkomen. Wat men in soo een zaad komt te sien De Boom en Vrugt is in soo een zaad opgeslooten geweest. Van de Hom en Kuyt van de Visschen, en van de over blyvende stoffe. Dierkens en konnen uyt sig selfs niet voortkomen. Hoe de Mannelijke zaaden geplaatst sijn, en van de onbedenkelijke kleynheid van de Dierkens in de selve, selfs ook in de wateren. En van het groot geheym in de selve, enz. Delft in Holland den 23 Juny 1699 (101-108). - Epistola 117, argumentum Respondetur ad objectionem Auctori factam enz., Epistolae III, 95-102, Nono Kalendis Quintileis 1699. - Part of a Letter from Mr. Leuvenhook, Dated Delft 23d of June 1699. Concerning his Answers to objections made to his Opinions concerning the Animalcula semine Masculine; Phil. Trans., vol. 21Ga naar voetnoot(23) for the year 1699, 1700, 270-272. - Hartsoeker, op. citat., 49.
Uit de Philosophical Transactions, hem ‘door twee Heeren, die uvt Engelant quamen, en te Leypsig t'huys hoorden’ heeft v.L. vernomen dat Martin ListerGa naar voetnoot(24) (Trans. no 247, p. 337) de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theorie omtrent de voortteling uit een dierken van het mannelijk zaad niet aanneemt. ‘Ik moet hier op tot UE. Hoog Edele Heeren seggen, dat de gemelte tegenwerpingen myn gevoelen niet een stip, om soo te spreeken, doen veranderen’. Niet alleen steunt v.L. op zijne ontdekkingen, doch op de vergelijking met de plantenzaden. De dieren van het zaad ontstaan uit dieren van denzelfden aard, en niet uit zich zelf, ‘want soo'er Dieren van sig selfs konden gebooren werden, dat ik als een mirakel soude agten, soo mosten niet alleen alle minuten, maar alle seconden tijds, milioenen van miraculen geschieden, dat niet aan te nemen is, en wanneer sulks geschied, souden daaglijks nieuwe schepselsen te voorschijn moeten komen, dat wy niet gewaar werden’. v.L. blijft dussteeds warme aanhanger van de voortplantingstheorie en bestrijdt verder de theorie der zelfwording.
118de Missive van 5 Augustus 1699, Geschreeven aan de Agtbare Heeren Bewinthebberen van de Oost-Indische Compagnie in Delft. Waar in gehandelt werd Van een Indiaansche Schorpioen, en van de loop van het Bloet in de selve. De Schorpioen sal voor een Bloede-lóos Dier te boek staan. Deselve heeft twee Oogen om opwaarts te sien, en aan yder zijde van het hooft drie kleyne Oogjens. Deselve komen uyt geen verrottinge voort. Van de Nijpers of scharen die met zaags gewijse tanden sijn versien. Twee levende Vliegen by de Schorpioen geplaatst enz. Delft in Holland den 5 Augusty 1699 (109-112). - Epistola 118, argumentum: De Scorpio indico, atque Sanguinis cursu in eo observato. Enz., Epistolae III, 103-106, ipsis noms sextilibus 1699. - Harstoeker, op. citat., 49.
v.L. beschrijft den schorpioen die hij van de beheerders der Oost-Indische Compagnie heeft ontvangen, daarom ook wordt de brief aan die beheerders opgestuurd.
119de Missive van 25 September 1699, Geschreven aan de Hoog Edele Heeren, Mijn Heeren die van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd Van de Dierkens die in Kikvorssen veranderen. Deselve opgevangen om de Circulatie van het Bloet daar in te vertoonen. De Kik-vorssen werden haar Eyeren langsaam quyt. Van de Bloed-aderkens in de selve, en de vereeniginge van de Bloet-vaatjens. Van het gestremde Bloet, doorslagen of vallen veroorsaakt. Voortstootinge en te rugge loopende Bloet. Met de voortstootinge van het Bloet, werden de Arterien opgespannen. Stil staande Bloet neemt een beweginge aan. Hoe het gestremde Bloet werd gaande gemaakt. Het Dierke de Kik-vors-worm geprangt leggende, was de loop van het Bloet traeg, en weder geret wesende was de loop vaardiger. Afbeeltsel van de Kik-vors-worm. Deselve werd by de gemeene Man Donder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
padden genoemt, en om welker oorsaak. Uytnemende dunte van de Bloet-vaatjens, en der selver ommeloop. Delft in Holland den 25 September 1699 (113-126, 5 fig. op eene plaat). - Epistola 119, argumentum: De Animalculis, quae in ranas mutantur. Enz., Epistolae III, 107-120, Septimo Kalendis Octobris 1699. - Part of a Letter from Mr. Antony van Leuwenhoek, F.R.S. dated at Delft in Holland, Sept. 25. 1699, Concerning the Circulation and Stagnation, of the Blood in Tadpoles, Phil. Trans. vol. 22Ga naar voetnoot(25) for 1700 and 1701, 1702, 447-455. - Hartsoeker, op. citat., 49.
v.L. herinnert dat zijne laatste brieven aan de Royal Society van 9 en van 23 Juni 1699 waren (brieven 116 en 117). Daar hij in de gelegenheid was over ‘veel wormkens die in kikvorssen veranderen’ te beschikken, demonstreerde hij den bloedsomloop aan verscheidene geleerden; daar die dieren stiller zijn dan de alen, was de demonstratie gemakkelijker. Hij berekent verder dat het bloed bij den mensch 75 maal per minuut uitstort, dus 4500 maal per uur. De schrijver is vol geestdrift; in dezen brief hebben wij daarvan een gepast voorbeeld, als hij zegt: ‘want de loop van het Bloet in het geseyde Dierke, overtreft alle de Bloet-loopen die ik in Dieren en Visschen heb gesien, ja het vermaak is my menigmaal soo groot geweest, dat ik niet geloof dat'er Fonteynen op den Aerdbodem, het sy door konst toegestelt, ofte die uyt de Natuur sijn, ofte ook andere beschouwingen, myn gesigt soo een vergenoeginge soude geven, als dese wormen gedaan hebben’. 120ste Missive van..... 1699, Geschreven aan de Hoog Edele seer Geleerden en Wijd Vermaarden Heer, d'Hr. Ehrenf. Walter de Tschirnhausen. Waar in onder anderen gehandelt werd Om de waarheden voor de Oogen te stellen. Wat na een siekte een jeukinge veroorsaakt. Wat gevoelen eenige Doctoren daar ontrent hebben. Van een ingenome poeyer. Wat de oorsaak van roode puysten was. Het ingegeven poeyer mag men eer een moort, als genees middel noemen. Men moet sorg dragen dat Moort-poeders uyt ons lijf blyven. Wat te veel genomen is doodelijk. Soodanig medicament berooft het lighaam van dunne sappen, en verdikt het bloet. Dat de tong niet aangenaam is, kan het lighaam niet aangenaam sijn. The, of Coffe, schielijk agter den anderen tot sweetens toe gedronken, werd gesont gehouden. Het is beter Sweetmiddel als den Apoteek kan uytleveren. Als men een middel uytgevonden heeft die ons bloet kan dunhouden, dan sal de genesing tot een hoogen top gesteygert sijn. Een ongemak aan een been, moet men niet aan het bloet toe schrijven. Het maaksel van de darmen is by veele onbekent. Vreemde opsnuyvers en onwetende, hebben meer ingang, by den gemene Man, als Oude Ervarene Genesers, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onse Inboorlingen. Delft in Holland den..... 1699 (127-140). - Epistola 120, in qua, inter alia, agitur De Scopo Auctoris, veritates, nempe, enz., Epistolae III, 121-134,..... 1699. - Hartsoeker, op. citat., 49.
Deze brief werd geschreven ter gelegenheid van het ontvangen van een boek van TschirnhausenGa naar voetnoot(26) getiteld Geneesmiddel der Ziele. In dezen brief wordt vastgesteld dat de geneesheeren zeer weinig weten, en dat de geneesmiddelen der apothekers meer kwaad dan goed verrichten. De warme dranken die tot zweeten aanleiding geven, werken gunstig op de gezondheid en houden het bloed dun.
121ste Missive van 16 October 1699, Geschreven aan de Doorlugtige Hoog Geleerden en Wijd Vermaarden Heer, Mijn Heer Antoni Magliabechi. Waar in gehandelt werd Van Dierkens In de Wateren, die onse Velden van een scheyden, en van de onbedenkelijke vaardige beweginge in haare lighamen, en van de jongen in deselve. Van een andere soort, welkers Eyeren geplaatst waren aan der selver gespleten staart. Dierkens uyt de geseyde Eyeren, en hare groot werdinge. Visschen in de Zee en Rivieren die een Jaar Out sijn hebben Mannelijke en Vrouwelijke zaaden, de zaaden in de kleyne Vissen sijn soo groot, als in de groote Vissen, te weten yder in sijn zoort. Dierkens krygen in een nagt Eyeren, en 3 dagen daarna jongen uyt de Eyeren. De afteykening van een Dierke. Alle Dierkens, hoe veragt die sijn, sijn al afhangende van de Dierkens, die in den beginne geschapen zijn. en der selver volmaaktheid. De kleyne Visjens sijn geschapen tot voetsel van groote Vissen, enz. Delft in Holland den 16 October 1699. 141-151, 3 fig. op eene plaat). - Epistola 121, argumentum: De animalculis repertis in aquis agros nostros intersecantibus, enz., Epistolae III, 135-145, XVII Kalendas Novembris 1699. - Hartsoeker, op. citat., 49-50.
Met MagliabechiGa naar voetnoot(27) die hem insigne filosofo noemt en van zijne prodigiosi ritrouati per via de microscopio spreekt, was v.L. in briefwisseling. Hij zendt aan dien geleerde de beschrijving van kleine waterdiertjes, waaronder van de Cyclops, waarvan hij trouwens ook eene geteekende schets geeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze dieren vermenigvuldigen zich door eieren, en v.L. neemt weder de beschrijving van die vermenigvuldiging ten bate om nog eens de theorie der zelfwording te bestrijden: ‘Deze verwonderenswaardige hoedanigheid, in soo een kleyn veragt schepseltje siende, en ons verder inbeeldende, is immers onbegrypelijk dat van sig selven soude konnen te voorschijn komen. Maar wy komen duysent en duysentmaal nader aan de waarheid, als wy vast stellen, dat alle soort van Dieren, hoe kleyn deselve ook mogen sijn, al afhangende zyn van de Dieren, die in den beginne geschapen zyn. Ik hebbe de gesegde Taal te meermalen gevoert, en ik soude deselve wel agter gelaten hebben, waart saake dat de meeste Menschen niet aan den ouden droesem nog bleven hangen, namentlijk aan de fabulen der Ouden, dat veel kleyn gedierte, van sig selfs voortkomt’.
122ste Missive van 2 Januari 1700, Geschreeven aan de Heer Hans SloaneGa naar voetnoot(28), Secretaris van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van de Dierkens die de Vleeshouwers Botten noemen. Het regenwater op de Weyden blyvende staan drinken de Schaapen. Dierkens in de Gal-aders van Schaapen, maken een verfweeringe in de Levers. Verscheyde Dierkens in 't water, en onder die daar de Muggen uyt voortkomen. Groene ronde deeltjens in 't water, der selver beweginge, breeken ontstukken, en brengen weder groene deeltjens voort, die in groote toenemen. Van een kleyne Kik-vors, en de circulatie van het bloet in de pooten. Daar de bloetvaaten gedrukt werden, staat de bloetloop stil. Afgang van de Kik-vors, en levende Wormkens in de selve, enz. Delft in Holland den 2 January 1700 (152-166, 2 fig. op eene plaat). - Epistola 122, argumentum: De Animalculis, quae Laniorum filii Botten vocitare solent. Enz., Epistolae III, 146-158, postridie Kalendas Januarias 1700. - Part of a Letter from Mr. Antony van Leeuwenhoek, concerning the Worms in Sheeps Livers, Gnats, and Animalcula in the Excrements of Frogs; Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 509-518. - Hartsoeker, op. citat., 50-51.
Als hij aan de Royal Society een brief heeft opgestuurd, heeft v.L. de gewoonte dit te herinneren in zijn volgenden brief; aldus zegt hij nu dat zijn laatste brief was deze van 25 September 1699 (den 119en). De schapen kunnen soms ‘besmet’ worden door dieren die in de lever woekeren en waaraan de slachters den naam geven van botten; daar v.L. veronderstelt dat die besmetting door het water der weiden wordt voortgebracht, onderzoekt hij dit water ten opzichte van de fauna. Hij vindt namelijk de wormen die later tot muggen aanleiding geven; mindere diertjes weet hij, zooals wij het nog heden tot het aanleggen van microscopische preparaten doen, met een glazen buisje te vangen. Eindelijk beschrijft hij aaltjes die in de uitwerpsels van kikvorschen aanwezig waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
123ste Missive van 14 Januari 1700, Geschreven aan de Hr. Mr. Niclaas Boogaart van BeloisGa naar voetnoot(29), Bewinthebber van de Oost-Indische Compagnie, & &. Waar in gehandelt werd Van een Schorpioen die by een Agedis geplaatst wierde. Bloetloop in de Agedis, deselve sal, om dat het Bloet root is, voor geen Bloedeloos Dier te boek staan. Veel ongelooflijke Bloet-vaaten in de Agedis, en vaardige voortstootinge. Door het steeken van de Schorpioen was de Bloetloop trager. En daarna weder vaardiger. De aderen gedrukt werdende, staat de Bloet-loop stil. De Agedis verandert van Huyt. Kleyne Bloet-vaaten vereenigen in grooter. Een tweede Agedis, Spinnekop, en Vlieg, by de Schorpioen geplaatst. De Schorpioen leeft seer na drie Maanden sonder eeten. Van den Angel van de Schorpioen, en hoe het fenyn uyt de Angel werd gestooten. De staart ontledet. Van de Oogen van de Schorpioen. Eyeren in 't lighaam van de selve. Van de Tanden en Scharen van de Schorpioen, enz. Delft in Holland den 14 January 1700. (167-180, 5 fig. op eene plaat). - Epistola 123, argumentum: De Scorpio juxta lacertam posito. Enz., Epistola III, 159-172, Postridie Idus Januarias 1700. - Hartsoeker, op. citat., 51.
Deze brief bevat vooral anatomische waarnemingen bij den schorpioen en de hagedis.
124ste Missive van 20 Mei 1700, Geschreeven aan de Wel Edele Gestrenge Heere, d'Hr. Mr. Hendrik van BleyswykGa naar voetnoot(30), Gedeputeerde ter Vergadering van Haar Hoog Mogende wegens de Provintie van Holland. Waar in gehandelt werd, Van een Indiaanze Duysentbeen. Deselve heeft agt oogen. Een Vlieg by deselve geplaatst. Een Agedis by de Duysentbeen gedaan. Deselve heeft geen vermogen om het Fenijn uyt sijn Angels te stooten. Hoe het Fenijn uyt de Angels werd gebragt. Pijn en opswellinge overtreft de steek van de Schorpioen. Hoe deselve kan opgenomen werden sonder dat men daar van beschadigt werd. De Duysentbeen kan op vier distincte plaatzen het Fenijn in de huyt stooten, daar de Schorpioen het op twee plaatzen doet, enz. Delft in Holland den 20 Mey 1700. (181-186, 1 fig.). - Epistola 124, epistolae argumentum: De Millepeda Indica. Ea octo oculis instructa est. Enz., Epistolae III, 173-178, XIII Kalendas Junias 1700. - Hartsoeker, op. citat., 51.
Studie van het oog en de angels van den duizendpoot; uit de angels vloeit geen giftige stof, mogelijk echter is het dat, als de angel in de huid van een ander dier dringt, alsdan eene vloeistof wordt uitgedrukt.
125ste Missive van 2 Juni 1700, Geschreven aan den Hoog Edelen wel Gebooren Heere d'Hr. Frederik Adriaan, Baron van RhedeGa naar voetnoot(31), Vrij Heer van Renswoude, en Emmikhuysen, Heere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Moerkerken, & &. Waar in gehandelt werd, Van de Oogen van de Garnaad, en de sagtigheid van de Hoorn-vliesen. Deselve hebben geen hardigheid van nooden. Van de Gesigt-senuwen. Dat men voor het Hooft van de Garnaad aansiet, is ook de Buyk. Van de Mont, Tanden, en Maag. Van de spijs die de Garnaad gebruykt. Van de Eyeren in 't lighaam, en waar die geplaatst werden. Waarom de Garnaaden die ontrent Amsterdam gevangen werden, weynig Eyeren aan haar lijf dragen. Van de Lever, en Darm, van de Garnaad. Hoe de Mond van de Garnaad gemaakt is. Geen Mannelijke Garnaad ontdekt. De Garnaad verslint veel Visjens, enz. Delft in Holland den 2 Juny 1700. (189-206, 11 fig. op 2 platen). - Epistola 125, argumentum: De Squillarum oculis, ac tunicarum in iis cornearum mollitie. Enz., Epistolae III, 179-194, postridie Kalendas Januarias 1700. - Hartsoeker, op. citat., 51,
Anatomische beschrijving van het oog waarin de zenuwen, het hoornvlies, het kristallijne vocht worden teruggevonden. Uti de studie van de spijsbuis meent Schr. te kunnen besluiten dat de garnaal geen visch vangt, doch wel dat het voedsel te gelijker tijd met zand van den zeebodem wordt opgeraapt; dit is alleen echt voor de monddeelen, daar de maag en de darmen overblijfsels van schelpdiertjes en vischjes bevat. Schr. zegt eindelijk dat hij de meeste garnalen met eieren beladen gevonden heeft, zoodanig dat hij geen mannelijke individuen heeft kunnen treffen. De eieren zijn in zeer groot getal, en aldus kan het geslacht aan de vernieling door de visschen die zich met de eieren voeden, weerstaan.
126ste Missive van 20 Mei 1700, Geschreeven aan de Wel Edele Gestrenge Heer, d'Hr. Mr. Antoni HeinsiusGa naar voetnoot(32), Raad Pensionaris van Holland, & &. Waar in gehandelt werd, Het gevoelen van veele ontrent het Veen. De Boomen in ende onder het selve gevonden, hebben daar niet konnen wassen. De Boomen en 't Veen sijn aan gespoelt. In Hollants Diep, of Haring Vliet, werd door een groote storm, uyt de Diepe gronden, het Veen Los gemaakt, en tegen de Dyken geworpen. Veen stoffe werd diep onder het sand uyt gedolven, en dat met stukken en brokken. Als wy stellen dat verscheyde Eylanden, Noordelijk van ons af gelegen aan den anderen zijn vereenigt geweest, en dat by overstrooming die Landen zijn van een gescheurt, en door die stoffe ons Land gemaakt is, konnen wy ons beter voldoen. Blaeuwe Verf diep onder het zand uyt gedolven. Kley en zand is na de Veen gevolgt. Hoe de Duynen zijn voortgekomen. De Rivieren Ryn en Maas brengen veel kley en sand af. Aan de Zee stranden werd een aardagtige stoffe gevonden. Ontrent den uytgang van veel Rivieren is laag land. De wegsinkende landen, en brandende Bergen, brengen ook veel stoffe in zee, die de gront van de zee hooger maakt, soo het Eylant Tenerif in zee sonk, hoe veel het zeewater soude verhoogen. De stoffe die de Rivieren in zee brengen, doet de zee ook hooger werden. Laage Landen sullen van de zee overstroomt worden. Het Land door het uythaalen van de Veen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot water gemaakt, is seer weynig, enz. Delft in Holland den 20 Mey 1700. (207-221). - Epistola 126, argumentum: Refertur multorum sententia circa terram illam bituminosam, enz., Epistolae III, 195-210, XIII Kalendas Junias 1700. - Hartsoeker, op. citat., 51.
Het stuk handelt over de groote rol der aanspoelingen in de vorming der grondlagen; moest de berg Pico van het eiland Teneriffe zich plat uitspreiden, dan zou eene laag van een duim hoogte eene oppervlakte van 2280000 mijlen bedekken; moesten de rivieren van den aardbol slechts de helft van de stof, waaruit de berg is gemaakt, naar de zee medespoelen, dan zou op 100 jaren de zee twee voeten in hoogte toenemen.
127ste Missive van 15 Juni 1700, aan D'Heer Hans Sloane, Secretaris van de Koninklijke Societeit. Delft in Holland den 25 Juny 1700. (222). - Epistola 127, Epistolae III, 211-212, decimo Sexto Kalendas Julias 1700. - Hartsoeker, op. citat., 51.
v.L. heeft reeds de diertjes van het mannelijk zaad bij zooveel dieren onderzocht, dat hij zijne proeven als geeindigt aanziet; hij blijft echter bereid het zaad van andere dieren te onderzoeken, die door de Koninklijke Societeit zouden aangeduid worden. Hartsoeker geeft aan dezen brief de dagteekening van 25 Juni 1700.
128ste Missive van 9 Juli 1700, Geschreven aan den Heer Hans Sloane, Secretaris van de Koninklijke Societeit in Londen, waar in gehandelt werd, Van verscheyde ommeloopen van het Bloet in een kleyn Botje. Dikte van de Bloet-vaatjens, ontrent de Beentjens, soo in de vinnen, als sprankjens uyt de selve. Als de Menbrane, daar de Bloet-vaaten doorloopen, werden uytgespannen, werden de Bloet-vaaten dunder. De Bloet deeltjens in de vaatjens geprangt sijnde, kan men deselve niet regt bekennen. Yder deeltje Bloet bestaat uyt deeltjens. Waarom het Bloet van de Salm een swartagtige gedaante heeft. Deeltjens Bloet sijn buygsaam. Ovaale deeltjens Bloet in Aderen gesien. Hoe het maaksel van de Bloetdeelen in een Botje is. 't Is wel te begrypen dat de Bolletjens van het Bloet in de Visschen, een Ovaale ronte aannemen. Het begin van zaaken is onnaspeurlijk. De deeljens Bloet werden door drukkinge van een gedivideert. Het vet neemt een Klootze ronte aan. Het Bloet in de Venâ, kan in een Arterie gevoert werden, sonder het Hert te passeren, enz. Delft in Holland den 9 July 1700. (223-237, 7 fig. op eene plaat). - Epistola 128, argumentum: De Variis sanguinis periodis in exiguo pisciculo, quem Nostrates een Botje vocant. Enz., Epistolae III, 213-225, VII Idus Julias 1700. - Part of a Letter from Mr. Lewenhoek, concerning the circulation and globules of the blood in Butts; Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 552-560. - Hartsoeker, op. citat., 51-52.
Studie van den bloedsomloop bij de visschen; in het bloed worden de bloedlichaampjes als ‘ovale bloet deeltjens’ beschreven en geteekend; v.L. onderscheidt ook het serum.
129ste Missive van 10 Juli 1700, Geschreven aan de Wel Edele Gestrenge Heer, d'Hr. Mr. Antoni Heinsius, Raad Pensionaris van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland, & &. Waar in gehandelt werd, Van de Veen-stoffe, die tot Hellevoet-sluys wierde uyt gegraven, daar den Dijk hadde gelegen. Het sand aldaar was wel eer Zee strant geweest. Blinkende deeltjens in de Veen, waren zaatjens van een plant. Stukjens van vliegende schepsels die haar op de aarde onthouden, in de Veen gevonden, en selfs wieken, pooten, en hooft. Stammen van gras en planten. Onvergankelijk zijn de stoffen, die diep onder water en zand leggen. Delft in Holland den 10 July 1700. 238-242). - Epistola 129, argumentum: De materia bituminosa (Veen-stoffe) effossa in vico dicto Hellevoet-sluys, enz.; Epistolae III, 226-230, VII Idus Julias 1700. - Hartsoeker, op. citat., 52.
Voortzetting van den 126en brief waarin de aanspoelingen der rivieren worden bestudeerd. Er moeten duizend en duizend jaren verloopen zijn sedert de veenstoffen onder het zand van de zee gebracht werden, eer dat die lagen dan tot land geworden zijn. 130ste Missive van 27 Juli 1700, Geschreven aan de Heer Hans Sloane, Secretaris van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van Wormkens uyt Engeland gesonden. Een Wormke groot gemaakt, dan in een Vliegje is verandert. Soodanige Wormkens vint men veel in rottende kaas. Dese Wormkens veranderen in Vliegjens. Soodanige Wormkens opgeslooten en ontledet. Ende beweginge van Hert en Maag gesien. Hoe soodanige Wormkens in de holle Tanden kunnen komen, en pyn veroorsaaken. Dese Wormkens door swavel getragt doot te rooken. Oly van vitriool in de Tand laten druypen. Dat het een van de hardste materien in de Philosophie is, de generatie door levende Dierkens in de Mannelijke zaaden. Dit komt niet vreemt voor, om dat alle nieuwigheden aanstootelijk zijn. Veele sijn daar ontrent met een vooroordeel in genomen. Andere door haare Leer-meesters stark ingeplant, enz. Delft in Holland den 27 Juny 1700. (243-251). - Epistola 130, argumentum: De vermiculis ad Auctorem ex Anglia transmissis. Enz., Epistolae III, 231-239, V Kalendas Julias 1700. - Part of two Letters from Mr. Anthony van Leewenhoek, F.R.S. concerning Worms pretended to be taken from the Teeth, Delph in Holland, July 27, 1700, Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 635-639. - Hartsoeker, op. citat., 52.
v.L. onderzoekt wormpjes die door de Royal Society gezonden, die men beweerde uit een bedorven tand te komen; die wormpjes gebruikten kurk en kaas als voedsel. v.L. veronderstelt dat deze dieren in den mond met het voedsel en namelijk kaas, onder den vorm van wormen of van cieren, gekomen zijn. De wormpjes die hem uit Engeland werden gezonden waren nog bij het verzenden van zijn brief in leven en hij verwacht nu dat zij tot vliegjes zullen worden. Het vervolg van dezen brief wordt in de 132ste Missive medegedeeld. De Hollandsche en Latijnsche teksten, alsook de aanteekeningen van Hartsoeker dragen de dagteekening 27 Juni, in de Philosophical Transactions vindt men echter 27 Juli, de goede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dagteekening, ook volgens de volgorde der brieven. De 132ste brief herinnert aan den brief van 27 Juli, de juiste dagteekening. The two Letters van de Philosophical Transactions zijn deze van 27 Juli 1700 (nr 130) en van 7 September 1700 (nr 132).
131ste Missive van..... 1700, Geschreeven aan den Alder Doorlugtigsten..... Waar in gehandelt werd, Van de parssinge van de Lugt, waar door het water niet uyt glase Tuba valt. Wat parssinge de Lugt op een Mensch doet. Hoe men Quikzilver in een glase Tuba brengt. Redenen van het sakken en rysen van het Quikzilver, in een glase Tuba. Dit hangt af van de dampkring. Hoe veel swaarder het Quikzilver is dan het water. Hoe swaar een lighamelijke voet water weegt. Hoe hoog het water in een glase Tuba soude staan. De Lugt op hooge bergen parst soo weynig, dat men benautheid in 't adem haalen heeft, enz. Delft in Holland den..... 1700. (252-260, 3 fig. op eene plaat). - Epistola 131, argumentum: De pressione aeris, cujus vi aqua tubo vitreo non elabitus; Epistolae III, 240-248,..... 1700. - Hartsoeker, op. citat’ 52.
De brief is aan een ‘alderdoorlugtigste’ persoon gericht die onbekend blijft en draagt geen dag- en maandteekening; alleen is het jaar 1700 vermeld. De brief handelt niet over microscopie, zooals de meeste anderen, doch wel eerst over capillariteitsverschijnselen waaraan v.L. den naam geeft van aankleventheid; en verder over den barometer.
132ste Missive van 7 September 1700, Geschreven aan de Heer Hans Sloane, Secretaris van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van Wormkens in tonnekens verandert, en daar uyt Vliegjens gekomen. De Vliegjens door gebrek van voetsel gestorven. Vliegjens voetsel gegeven, en versamelt, de Wijfjens versamelt geweest hebbende weygeren daar na de versameling. De Vliegjens leggen Eyeren. Uyt die Eyeren komen Wormkens. Het Wormke my toe gesonden is in een Vliegje verandert, enz. Delft in Holland den 7 September 1700. (261-264). - Epistola 132, argumentum: De vermiculis in pupulas mutatis, ex quibus muscae exiguae prodiere. Enz. Epistolae III, 249-253, VII Idus Septembris 1700. - Delph in Holland, Sept. 7. 1700; Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 640-642. - Hartsoeker, op. citat., 52.
v.L. herinnert aan zijn brief van 27 July (door vergissing voor 27 Juny) die den nr 130 draagt, waarin hij op het einde zeide dat hij uit de wormpjes vliegjes verwachtte. Nu beschrijft hij de volle reeks der gedaanteverwisselingen: tonnekens (poppen) en dan vliegjes. Deze laatste leggen eieren waaruit nieuwe wormpjes ontstaan.
De Engelsche tekst in de Philosophical Transactions herinnert eveneens aan de dagteekening van 27 Juli.
133ste Missive van 16 Juni 1700, Geschreven aan de Hoog Geleerde Heer..... Waar in gehandelt werd, Van de Bye, dat men deselve niet meer kennisse moet toe schrijven, als andere Dieren. Hoe deselve Honig-raaden maken. En der selver werktuygen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat yder schepsel ingeschapen is. Onder veel kleyne vliegende schepsels, sijn alleen de Byen, die des winters over blyven. Van de Kooker en Angels van de Bye. Dat men de Kooning noemt is een Wijfje, daar alle de Byen, in een swerm sijnde, mede tragten te versamelen. Sonder Honig-raaden te maken, souden de Byen niet konnen bestaan. Daar werden veel grollen van de Byen verhaalt. Van de Spinnekop. Van de soo genaamde Kooning van de Bye, en menigte van Eyeren. De Geleerde Werelt is nu wijser, om het geene van de Byen is geschreven aan te nemen, enz. Delft in Holland den 16 Juny 1700. (265-274). - Epistola 133, argumentum: De apibus, iis non plus ad scribendum Scientiae ac ingenii, quam aliis animalibus. Enz., Epistolae III, 254-262, XV Kalendas Julias 1700. - Hartsoeker, op. citat., 52-55.
Hier geeft v.L. een kernachtig overzicht van zijne denkbeelden over de vermenigvuldiging onder de dieren, als hij beweert dat de bie die men koning noemt feitelijk een wijfje is: ‘Desen gewaanden Koning seyt men dat zaad voort brengt. Dog dit en komt met myne stellinge niet over een, om dat het by my onverbreekelijk vast staat, dat het zaad Mannelijk is, en dat de Eyeren van de Wyfkens komende, de Mannelyke zaaden, waarin men duysenden van levende Dierkens doorgaans ontdekt, die geene syn die de Eyeren in de Wijfjens vrugtbaar maaken’. Hij beschrijft de biologie der bieen, en in het lichaam van de zoogenoemde koningbie vindt hij een ‘onbedenkelijke groote menigte van lang werpige Eyeren’. ‘Het boek van de Byen, door Theodorum Clutium beschreven’ schijnt niet veel wetenschap te bevatten, want na het boek genoemd te hebben zegt hij: ‘Ik beeld my in, dat de Geleerde Werelt nu wijser is, als sulke en diergelijke verdigtsels aan te nemen, en het geene ik van desen kome te seggen, dat sullen na alle aparentie andere van my seggen. Dog ik ben sulks getroost, ik tragt niet dan waarheden te ontdekken, en soo ik bevinde, dat ik hier of daar in kome te missen, ik sal gaarne belijdenis van mijne dwalinge doen’. Hiermede bewijst v.L. dat hij alleenlijk vertrouwen heeft in de proefneming, hetgeen in zijn tijd zelden voorkwam. In zijn commentarium, weidt Hartsoeker breedvoerig uit over de levenswijze der bijen, zonder bijzondere beoordeeling over den brief van v.L.
134ste Missive van 26 October 1700, Geschreven aan de Heer Hans Sloane, Secretaris van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van de swarte vliegen, die op de Bladeren van de Boomen saaten, welke bladeren belaaden waren met kleyne Dierkens Wat de vliegen haar voetsel was. Van de Eyeren van de vliegen. Deselve hebben een afkeer van het water. Dierkens die sonder versameling jongen voortbrengen. Levende schepsels konnen van sig selfs niet voortkomen. Deselve in haar Moeders lighamen sijnde, sijn al begaaft met een zaadelijke stoffe. Veranderen van loopende in vliegende schepsels. Soodanige Dierkens doot leggende opgeslooten, waar uyt vliegjens voortgekomen sijn van een ander maaksel. En redenen, hoe sulks geschiet. De afbeelding van de hoe grootheid van de Dierkens, en de huyt van het selve, door het vergroot-glas. Verwonderenswaardige maaksel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het vliegje daar uyt voortkomende. Popjens in een glas opgeslooten, en wat schepsels daar uyt sijn voortgekomen. Kromme haakjens aan het agterste van een popje, enz. Delft in Holland den 26 October 1700. (275-294, 5 fig. op 2 platen). - Epistola 134, argumentum: De muscis nigricantibus, insidentibus arborum frondibus, enz.; Epistolae III, 263-280, VII Kalendas Novembris 1700. - Hartsoeker, op. citat., 55.
Studie over de biologie der vliegen, en over de groene en zwartachtige luizen die op de bladen der boomen woekeren. Hier denkt v.L. dat deze luizen, bij uitzondering, jongens zonder verzameling kunnen voortbrengen; hij herinnert óók zijne stelling dat er geen schepsels ‘die leven hebben ontfangen, van sig selfs konnen voortkomen’.
135ste Missive van 25 December 1700, Geschreven aan de Heer Hans Sloane, Secretaris van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van beweginge der jonge Rammen tot de versameling. Van der selver Testiculen, en afvoerende zaad-vaaten, en onbegrypelijke menigte van levende Dierkens in de selve. Dierkens in de zaad-vaaten van de Testicul was geen leven in. Het Mannelijk zaad uyt de afdragende zaad-vaaten van een andere Ram gedrukt, en het leven van de Dierkens in het selve, voor de oogen gestelt. Een Dierke uyt het Mannelijk zaad, van een ander afgebeelt, en hoe deselve komt te dwalen. Soo een schepsel soude tegen de volmaaktheid wesen. Dierkens uyt de geseyde Rammen, hoe deselve voortswemmen, en doot sijnde wel leggen. Dierkens en konnen van soo een maaksel niet sijn, als men ons tragt wijs te maken. Soo hy bequamheid heeft, om scharper te konnen sien, als hy gedaan heeft, hy sal bevinden dat hy gedwaalt heeft, enz. Delft in Holland den 25 December 1700. (295-307, 7 fig. op eene plaat). - Epistola 135, argumentum: De juvenum arietum pruritu, conatuque ad coitum Enz. Epistolae III, 281-292, octavo Kalendas Januarias Anni 1701. - A letter from Mr. Anthony van Lewenhoek, F.R.S. concerning his further observations on the animalcula in semine masculino, Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 739-746. - Hartsoeker, op. citat., 55-56.
De Royal Society blijft belang te hebben in de ontdekkingen van v.L., zooals het nog eens blijkt uit een brief van 18 Nov. 1700 uit Londen door een medelid der Society medegebracht. De 135ste brief handelt opnieuw over de spermatozoiden bij den ram. ‘Seker Heer roemt sig’ zegt v.L., hier zinspelende op een werk van Hartsoeker die hij niet noemt, ‘het eerste van alle het zaad der Dieren, met Vergroot-glasen, te hebben begonnen te ondersoeken, daar in denselven komt te dwalen, want daar hy spreekt, dat in den Jare 1678 sulks heeft bekent gemaakt, soo hebbe ik in mijn Missive van November 1677 daar van aan de Koninklijke Societeit niet alleen geschreven, maar drie à vier Jaren daar te vooren, hebbe ik, op het versoek van wylen de Heer Secretaris Oldenburg, daar ontrent al ondersoekinge gedaan’. Het is de tweede maal dat v.L., - de eerste maal in zijne 113de Missive van 17 December 1698 -, zijne rechten op de prio- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
riteit in het ontdekken der spermatozoiden doet gelden, en wel met reden. In dezen brief spreekt v.L. ook over zijne glazen, waarvan hij vele exemplaren moest bezitten: ‘Ik hebbe hondert en hondert geslepene Vergroot-glasen, daar van de meeste soo scharp sien, selfs by duystere dagen,.....’. Hartsoeker verdedigt zijne prioriteit op zwakke wijze: ‘Un certain Auteur (c'est moi) s'est venté bien mal à propos d'avoir découvert le premier des animaux dans la semence des mâles. S'il l'a publié dans l'année 1678, je l'ai communiqué, dit-il, à la Société dans le mois de Novembre 1677. Cela se peut, et je n'en doute pas même; mais je l'ai communiqué bien avant ce temps là à quelques uns de nos amis, et à M. Huygens, comme je pourrois, si cela en valoit la peine, le verifier par plusieurs Lettres qu'il m'a écrites de sa main’. Zonderling is het dat Hartsoeker zich zelf de moeite niet geeft om de Philosophical Transactions te raadplegen.
136ste Missive van 28 Juni 1701, Geschreven aan de Heer Sloane, Secretaris van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van de willige Bladeren die beset sijn met knobbelagtige deelen, daar Wormen in waren. Kleyne Wormen dooden grooter Wormen, en trekken uyt deselve haar voetsel, en grootmakinge, en sonder sulks soude haar geslagt uyt sterven. Hoe de knobbelagtige deelen op de bladeren komen. Wormkens in de selve, veranderen in popjens. Swarte Vliegjens komen uyt de popjens. En Angels aan deselve. Vliegjens maken door de Angels een opening in 't blad. Dierkens niet grooter als een grof sand. Van een verslindend Wormke. Gekerfde deelen aan het Wormke. Wormkens uyt de kaas veranderen in Tonnekens, en in die Tonnekens leggen opgeslooten popjens. Tonnekens verstrekken in plaats van omspinsels. Vliegjens, soo ras als deselve uyt haar omwindsel quamen versamelden, enz. Delft in Holland den 28 Juny 1701. (308-319, 7 fig. op eene plaat). - Epistola 136, argumentum: De salicum foliis, obsitis partibus nodosis, quibus vermes inerant. Enz. Epistolae III, 293-303, IV Kalendas Julias 1701. - Part of a Letter of Mr. Anthony v. Leuwenhoeck, F.R.S. concerning Excrescencies growing on Willow Leaves, etc., Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 786-792. - Hartsoeker, op. citat., 56.
Anatomische en biologische aanteekeningen over wormen die op de wilgebladen woekeren en die aanleiding geven tot vliegjes. De vliegjes leggen eieren in eene opening van het vlies van het blad die door de angels wordt gemaakt; uit de eieren komen wormpjes die na verpopping tot vliegjes overgaan. De wormpjes van den kaas gedragen zich op dezelfde wijze. De Engelsche tekst draagt als dagteekening Jan. 28. N. St. 1701; deze is echter de nauwkeurige vertaling van de teksten van de Hollandsche en de Latijnsche uitgaven, Jan. is aldus foutief voor Jun.
137ste Missive van 15 April 1701, Geschreeven aan de Hoog Edele Heeren die van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van het Mannelijke zaad van Kabbeljaeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dierkens in het selve, welke het niet doenlijk was den Teykenaar wel voor de Oogen te stellen. Der selver lighamen sijn seer onstark, en onbedenkelijk veel. Hoeveel der selve in een hair breet konnen leggen. Der selver staarten sijn niet dan met groote opmerkinge te bekennen. Hoe lang de Dierkens, buyten de Kabbeljaauw zijnde, in 't leven bleven. Dierkens in 't Mannelijk zaad van Snoeken, enz. Delft in Holland den 15 April 1701. (320-327). - Epistola 137, argumentum: De semine masculino aselli majoris (quem Belgae Kabbeljauw vocant). Enz. Epistolae III, 304-311, XVII Kalendas Majas 1701. - Part of a Letter from Mr. Anthony van Lewuenhoek, dated Delft 15. April 1701. N.S. concerning the Spawn of Codfisch, etc.; Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 821-824. - Hartsoeker, op. citat., 56.
Nieuwe beschrijving van de diertjes van het mannelijk zaad; eene massa van 90 diertjes heeft de breedte van een haar. Deze brief werd geschreven ter gelegenheid van een bezoek van een lid der Koninklijke Societeit van Londen, dien v.L. alleen N.N. noemt, en die zich gelast den brief naar Londen mede te nemen.
138ste Missive van 21 Juni 1701, Geschreven aan de Hoog Edele Heeren die van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van kleyne swarte Spinnekoppen. Bloetloop in de pooten van de selve. Van de Tuyn Spinnekoppen. Hoe deselve aan een gemaakten draat blyven hangen, en der selver klaeuwen. De Spinnekop heeft agt lange en twee korte pooten. Deselve heeft agt oogen, en twee Angels, en aan yder van deselve twee openingen, daar het soo genaamde Fenijn uyt komt. Twee ryen tanden, daar yder Angel in legt. De Spinnekoppen by den anderen opgeslooten sijnde, quetsen, en dooden malkanderen. Hoe deselve sijn draat vast hegt. Van der selver menigte, en onbedenkelijke dunne draaden, die veel by den anderen gevoegt sijnde, een starkte uyt maken. Van de menigvuldige werktuygen, daar de draaden uyt voortkomen. Onbedenkelijke dunne draaden van de jonge Spinnekoppen. De draaden sijn rond. Daar geen draaden konden gemaakt werden, daar quam een rond bolletje. Van de stoffe waar uyt de draaden voortkomen. Een kleyne Kikvors by een groote Spinnekop opgeslooten. De Spinnekop quetst de Kikvors, en sterft. Een tweede Kikvors by een Spinnekop opgeslooten, die mede van de Spinnekop gesteeken sijnde, egter geen verandering in de loop van het Bloet dede gewaar werden. Yder deeltje Bloet van de Spinnekop bestaat uyt verscheyde deeltjens. Zoutdeelen in 't Bloet, en van de loop van het Bloet Spinnekoppen opgeslooten om Eyeren te leggen. Omspinnen de Eyeren, en stoffe die in de selve is. Hoe de Eyeren zyn leggende. De vogtigheid wasemt uyt de Eyeren. Jonge Spinnekoppen uyt de Eyeren. Deselve verwisselen van huyt, maken alsdan draaden, Eeten de onvrugtbare Eyeren, en daarna malkanderen. Hoe lang deselve in 't leven konnen blyven, sonder voetsel te gebruyken. De Jonge Spinnekoppen, daar geen ongemeene warmte wierde bygebragt, quamen in Mey uyt de Eyeren, enz. Delft in Holland den 21 Juny 1701. (328-365, 8 fig. op 2 platen). - Epistola 138, argumentum: De exiguis araneis nigricantibus. Enz.; Epistolae III, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
312-345, XI Kalendas Julias 1701. - A Letter from Mr. Anthony van Leeuwenhoek, F.R.S. concerning Spiders, their way of Killing their Preg, Spinning their Webbs, Generation, etc.; Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 867-881. - Hartsoeker, op. citat., 56-57.
De brieven van v.L. wekken altijd verder belang in de Royal Society; de Secretaris Hans Sloane heeft inderdaad op 9 Mei 1701 aan v.L. een brief geschreven, waarin namelijk gezegd wordt, ‘dat myne voorgaande ontdekkingen de Koninklijke Societeit aangenaam sijn geweest, dat my lief was te verstaan’. Deze lange brief geeft eerst de anatomische beschrijving van de spinnekop en van de organen die de draden voortbrengen. Na gekwetst te zijn door een spinnekop, sterft een kleine kikvorsch. Bij een andere kikvorsch onderzocht v.L. de bloedsomloop, doch kon na ‘het steeken van de spinnekop geen verandering in de loop van het Bloet’ vaststellen. Schr. bespreekt dan het bloed en den bloedsomloop bij de spinnekop, daarna het leggen der eieren die met draden worden rondgesponnen, en de ontwikkeling der jonge diertjes. Gewoonlijk teekenen de onderzoekers zelf wat zij met behulp van een microscoop waarnemen kunnen; met v.L. gebeurt het aldus niet: hij heeft de hulp van een teekenaar noodig, zooals hij het meermaals mededeelt; hier b.v. lezen wij: ‘Vorders hebbe ik het geseyde haakje van het lighaam van de Spinnekop gescheyden, en het selve voor het Vergroot-glas gestelt, en den Teykenaar in de hand gegeven, om te Teykenen het geene hy quam te sien’. Ten opzichte van de echtheid der figuren, is het stellig voor ons een waarborg dat die figuren de werkelijkheid voorstellen en dat hier een eventueele fantazie van den onderzoeker gansch uitgesloten is.
139ste Missive van 21 [Juni] 1701, Geschreven aan de Heer Hans Sloane, Secretaris van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van een uyttreksel uyt de Boektaal. Van een niet gelooflijk vergroot-glas, en wat daar door soude gesien worden. Wat opheffing men met een vergroot-glas was makende, en hoe slegt het bevonden wierde. Wat een ander van sijn geslepe glas wilde doen geloven, dat men daar door sag, en hoe verstelt den selven stond, doen men het bedrog ontdekte. Hoe het Oog eenig hinder kan toegebragt werden. Hoe en putje in 't Hoornvlies van het Oog, een vlam van een kaars vertoont. Bloet-vaatjens in 't Hoornvlies, daar in het Bloet stil staat, die duystere wolkjens schijnen te veroorsaaken. Een beweginge in 't Oog, die men in de lugt verbeelt te sijn. Wat Hersenen konnen een bevattinge hebben, dat de invloet van de vaste starren tot ons gesigt soude gebragt werden, en de uytwasemimge van onse lighamen gesien werden, enz. Delft in Holland, den 21..... 1701. (366-374). - Epistola 139. Excerpta ex Bibliotheca librorum recens editorum de Microscopio enz.; Epistolae III, 346-354,..... 1701. - Part of a Letter from Mr. Anthony van Leeuwenhoek, F.R.S. to the Publisher, concerning several Microscopical observations, Phil. Trans., vol. 22 for 1700 and 1701, 1702, 903-907. - Hartsoeker, op. citat., 57. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
v.L. hecht er telkens aan te schrijven dat zijne ontdekkingen bijval vinden te Londen; een brief van 9 Mei 1701 deelt mede dat de ‘drie brieven wel waren ontfangen, en in de vergadering van de Koninklijke Societeit gelesen, soo als se waren getranslateert, en dat deselve de Koninklijke Societeit aangenaam sijn geweest, en hare (dog onverdiende) danksegginge door UEd. my lieten toekomen.....’ Daaruit staat ook vast dat v.L. altijd zijne brieven in het Nederlandsch schreef en opstuurde. In de BoektaalGa naar voetnoot(33), een tweemaandelijksche uitgave van uittreksels, voor Maart-April 1701 vond v.L. op blz. 407 een artikel getiteld Mengelingen van Historie en Letterkunde versamelt door de Heer Vigneul-MarvilleGa naar voetnoot(34). Tweede deel, te Rotterdam bij Elias Yvans 1700, waarin verteld wordt dat een ‘wis-kunstenaar’ te Londen een vergrootglas zich bevond waarmede ‘de veselingen van Epikuur, de fijne stoffe van Descartes, de dampen der Aarde, de uytwaseming van ons lighaam, de invloeysels der starren’ zichtbaar waren. ‘Dit verhaalde schijnt voor my onaannemelijk’ zegt v.L. en vraagt te Londen meer daarover te vernemen. Onregelmatigheden en fouten in de geslepen glazen laten soms allerlei zaken te voorschijn roepen, die wel indruk kunnen maken op onervaren personen, doch welke een kundigen onderzoeker niet zullen overtuigen; zoo handelde eens v.L. met iemand ‘die een grooten ophef maakte van een Vergroot-glas dat by hem hadde, en waar mede hy seyde, dat in Metalen, en Mineralen, konde in sien’; in zulk glas ‘sag ik klaar het ongeslepen deel in 't glas, zegt v.L., en hy stond verset, dat ik hem het selve aanwees, en ik liet soo de Bohaeymaker vertrekken, met byvoeginge, dat hy andere daar mede bedriegen konde’. De brief draagt in den Hollandschen tekst geen maandteekening, ook niet in den Latijnschen. De Engelsche brief in de Philosophical Transactions vermeldt 21 Juni 1701, dus dezelfde dagteekening als voor den brief nr 138. Hartsoeker geeft de aanduiding van de maand niet op.
140ste Missive van 2 Augustus 1701, Geschreeven aan de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van een Persoon die verscheyde sappen in de Vaaten seyde te sien loopen. Hoe denselven sig verbeelde dat sulks quam te sien. Aaltjens soo lang gehouden, dat beswaarlyk de loop van het bloet in de selve te bekennen was. Daar nogtans het bloet vaardig in 't bewegen was. Het gevoelen van seker Leer-meester ontrent de bloet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bolletjens, enz. Delft in Holland den 2 Augusty 1701. 375-378). - Epistola 140. De certo quodam Viro, qui asserebat, se succos enz. Epistolae III, 355-358, postridie Kalendas Sextiles 1701. - Hartsoeker, op. citat., 57.
v.L. doet hier de belangwekkende vaststelling dat de kleur van een bloedpraeparaat vooral van de dikte der laag afhangt. De brief behandelt den bloedsomloop bij de aaltjes.
141ste Missive van 26 Augustus 1701, Geschreven aan den Hoog Edele Wel Gebooren Heere, d'Hr. Frederik Adriaan, Baron van Rhede, Vry-Heer tot Renswoude en Emmikhuysen, Heere in Moerkerken, & &. Waar in gehandelt werd, Van het verval van water door een Verrekijker afgepeylt. Hoe dat men een verrekijker soude konnen plaatsen. Hoe de horisontale liny waar door men een veerheid sal afmeten, langer is, hoe volmaakter de metinge kan volbragt werden. Door een glase tuba, ten deele met brandewijn gevolt, een horisontale veerheid af te meten. Hoe men de glase tuba sal plaatsen, en de visieren daar aan hegten. Seker Autheur wil door een korte glase tuba, gevolt met brandewijn, en een weynig lugt, een horisontale veerheid afmeten, dat tegen gesprooken werd. Delft in Holland den 26 Augusty 1701. (379-386, 1 fig. op eene plaat). - Epistola 141, De dimensione altitudinis Horizontalis aquae, Telescopii ope facta. Epistolae III, 359-366, VII Kalendas Septembris 1701. - Hartsoeker, op. citat., 57.
Deze studie over den verrekijker is van natuurkundigen aard, en bespreekt een artikel over het waterpas verschenen in Journal des Sçavans van November 1666.
142ste Missive van 6 December 1701, Geschreven To the Right Honourable John Lord SomersGa naar voetnoot(35), President van de Koninklijke Societeit in Londen, enz., enz. Waar in gehandelt werd, Van een Brief door geseyde Lordschip geschreven. Van het Mannelijk zaad van Jonge Hanen, die maar half volwassen waren. Van het Maaksel van de Dierkens in het geseyde Mannelijk zaad en de uytnemende dunheid van der selver staarten. Hoe lang de geseyde Dierkens na de doot van den Haan nog in 't leven waren. Dit soo sijnde, wie weet hoe lang de Mannelijke Dierkens, in, en om het Eyernest van de Henne sijnde, aldaar in 't leven blyven. Met een samenkoppelinge van Haan, en Henne, konnen veel Eyeren vrugtbaar sijn, enz. Delft in Holland den 6 December 1701. (387-394, 5 fig. op eene plaat). - Epistola 142. De epistola quadam ab illustri hoc viro ad auctorem data. Epistolae III, 367-374, octavo idus Decembris 1701. - Part of some Letters from Mr. Anthony van Leuwenhoeck, F.R.S. to the Royal Society, and the Right Honourable the Lord Somers their President, containing several Microscopical Observations and Experiments concerning the Animalcula in Semine Masculino of Cocks and Spiders, Short- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ness of Breath, etc.; Phil. Trans., vol. 23Ga naar voetnoot(36) for 1702 and 1703, 1704, 1137-1140. - Hartsoeker, op citat., 57.
v.L. is altijd een nederig man geweest; een brief van de hand van den voorzitter der Royal Society maakt op hem een diepen indruk: ‘Ik stond verbaast, en als schaamroot, niet alleen om dat het van de Hand van UE. Lordschip, die soo groote qualiteiten besit, quam, en sig soo vernedert heeft, dat aan my was schryvende, maak ook over alle die menigvuldige (dog onverdiende) genegentheden, dankbaarheden, en segenwensingen, 't mywaarts in de geseyde Brief doorgaans uyt gedrukt’. De brief bevat aanteekeningen over de diertjes van het mannelijk zaad, die diertjes maken in het eiernest de eieren vruchtbaar.
143ste Missive van 20 December 1701, Geschreeven aan de Heeren van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Dat men de Mannekens van de groote Spinnekoppen selden by de Wijfjens vint. Dat daar men de Wijfjens van een kleynder soort van Spinnekoppen siet, dat daar ontrent de Mannekens haar onthouden. Dat men voor een Mannekens Teellid aansag, daar in quam men te missen. Van het Mannelijk zaad van de Spinnekoppen, en de onbedenkelijke menigte van kleyne levende Dierkens in 't selve, enz. Delft in Holland den 20 December 1701. (395-399). - Epistola 143. Aranearum majuscularum mares raro in vicinia foemellarum repperiuntur. Epistolae III, 375-379, XIII Kalendas Januarias 1702. - Delft in Holland, Decemb. 20. 1701; Phil. Trans., vol. 23 for 1702 and 1703, 1704, 1141-1143. - Hartsoeker, op. citat., 57.
Aanteekeningen over de diertjes van het zaad van mannelijke spinnekoppen, waarvan ‘duysent milioen te samen, soo veel lighaams niet souden uytmaken, als een grof sand groot is’.
144ste Missive van 9 Februari 1702, Geschreven aan den Wel Edele Hoog Mogende Heere, d'Hr. Mr. Hendrik van Bleyswyk, Gedeputeerde ter Vergadering van de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, wegens de Provintie van Holland, & &. Waar in gehandelt werd, Van Dierkens, die in 't water waren dat in een loode goot stond. Het water uyt de loode goot weg gewasemt sijnde, lagen veele Dierkens doot. De drooge stoffe, of vuyligheid, die na het weg wasemende water was overgebleven, weder met water vermengt, quamen de Dierkens te voorschijn. Dierkens hebben jongen in hare lighamen, en wonderlijke werktuygen. Wanneer de Dierkens water ontbreekt, dan trekken deselve hare lighamen, in een Ey ronte in een, en blyven onbeweeglijk leggen. De geseyde gedroogde vuyligheid, met water dat gekookt was vermengt, ontdeden haar ingetrokken lighamen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en swommen door het water. Gelijk de Eyer-schalen van de ruspen geen uytwaseminge van de inleggende vogtigheid door laaten, soo laat ook de huyt van de Dierkens, als deselve in een ronte leggen, geen uytwaseminge toe. Hoe soodanige Dierkens in alle wateren konnen gebragt werden. De verhaalde vuyle stoffe vijf maanden lang op een schoon papier gelegen hebbende, en dan weder met water vermengt, swommen de Dierkens kort daar aan door het water. Verwonderenswaardige schikkinge in de geseyde Dierkens, op dat haar geslagt in wesen soude blyven, enz. Delft in Holland den 9 February 1702. (400-414, 3 fig. op eene plaat). - Epistola 144, De animalculis repertis in aqua, canali plumbeo contenta. Epistolae III, 380-394, quinto nonas Februarias 1702. - Hartsoeker, op. citat., 57-58.
Beschrijving van waterdiertjes, wellicht infusorien, bij droog weder worden zij tot eivormige lichamen, door eene huid omgeven, hetgeen het bestaan van hunne soort verzekert. Deze in water levende wezens hebben hun oorsprong in de lucht, ‘want door de wint konnen, met en beneffens de stofjens die in de lugt gedreven werden, de dierkens, over gevoerd werden,.....’. Weder een nieuwe bewering over de voortplanting, waarop v.L. zijn brief eindigt met deze woorden tegen de overlevering: ‘en seggen by ons selven, sullender nu nog wel Menschen gevonden werden, die aan het Oude by geloof blyven hangen, dat èr uyt bedervinge, levende schepsels voortkomen’. Hartsoeker blijft hardnekkig tot zijne gedachten over de microscopische wezens; het volgende zegt hij over dezen brief van v.L.: ‘Mais ce qu'il y ajoute passe toute sorte de croyance; sçavoir que le 8me Fev. lorsque cette poussière avoit été plus de cinq mois dans son cabinet sur un papier blanc, il en mit un peu dans un tuyau de verre, versa dessus de l'eau qu'il avoit fait bouillir, mais qui étoit refroidie, et y vit vivre et nager un de ces animaux une demi heure après, et trois heures après plusieurs autres, et quelques petits d'une autre figure. Pour moi je crois, principalement par cette dernière circonstance, que son imagination a eu beaucoup plus de part à ses observations que ses yeux’. Als men de brieven van v.L. leest, is men steeds in bewondering over de wijze waarop hij over zaken die hem niet gansch bekend zijn, handelt; dat de verbeelding hier de plaats neemt van de proefneming is zeker hier onjuist.
145ste Missive van 14 Februari 1702, Geschreven aan de Hoog Edele Heeren die van de Koninklijke Societeit in Londen. Waar in gehandelt werd, Van de genesinge van een benauwde Ademhalinge. Balsemen op de Borst gesmeert, konnen in de longepypen niet komen. Hoe men de Balsemen in de Mond soude konnen plaatsen. Lange glase tuba toegestelt, om de geesten van de Balsemen in de longe te voeren, en deselve weder verworpen. Hoe een andere glase tuba is toegestelt, om de geesten, soo van de Balsemen, als van de Kruyden, in de longepypen te voeren. De geest van Brandewijn in de longepypen gevoert. Wat Balsem dienstig is voor een niet welgestelde longe. Daar is geen deel in ons lighaam, dat meerder qualen onderworpen is als de longe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Longens van Schapen beschouwt, waar van eenige lugt vaaten met etter gevolt waren. Het gevoelen van de Vlees-slagter, ontrent de quade longe van de Schapen, dat tegen gesprooken werd. Brabantze Schapen hebben geen quade longens, en waarom. Hoe de Schapen die quade longens hebben, van andere onderscheyden werden. Lang agter den anderen, met een starken voortgang, tegen een koude wint ingevoert werdende, kan een lang-duyrige longe siekte, en de doot veroorsaken. Van de Caneel, enz. Delft in Holland den 14 February 1702. (415-429, 3 fig. op eene plaat). - Epistola 145. De Asthmatis curatione. Balsama pectori illita usque ad tracheae ramos (longepypen) penetrare nequeunt. Epistolae III, 395-408, postridie idus Februarias 1702. - Delft in Holland, Feb. 14. 1702; Phil. Trans., vol. 23 for 1702 and 1703, 1704, 1143-1151. - Hartsoeker, op. citat., 58.
De eenige methode om een balsem naar de longen te voeren bestaat in het beladen van de lucht die door de luchtpijpen naar de longen voert; om dit gemakkelijk te maken, heeft v.L. een toestel uitgevonden, bestaande uit glazen buizen waarmede dit mogelijk wordt. Hier nog ondervindt men hoe hij voorzichtig handelt, namelijk als hij zegt: ‘Mijn voornemen is niet iemand tot het gebruyk van myn geseyde werktuyg aan te raaden, ik laat het over aan een vertrout geneser, die kennis van Balsemen, Kruyden en Sappen heeft, de longe dienstig’.
Daarna onderzoekt v.L. bij de schapen, gezonde en zieke longen, en vindt een verschil in de bloedvaten. Op het einde van den brief wordt melding gemaakt van een bezoek gedaan door wijlen Doctor BontekoeGa naar voetnoot(37), die dus met v.L. in betrekking was.
146ste Missive van 20 April 1702, Geschreeven aan den Hoog Doorlugtige Furst en Heere, van Gods Genade Carel, Land Graaf tot HessenGa naar voetnoot(38), Furst tot Hertsvelt, Graaf tot Catsenellebogen, Diest, Siegenheym, Nidda, en Schauwenburg, & & &. Waar in gehandelt werd, Dat den draat die een Zijd-worm komt te maken, een dubbelden draat is, die van malkanderen kan gescheyden werden. Yder van die draaden bestaan weder uyt dunne veseltjens. De Zijd-worm in een glas te spinnen gestelt, en dus den dubbelden draat naakter ontdekt. De draaden sijn plat, waar door deselve in glans boven andere stoften uytsteeken. De Zijdworm heeft aan yder zyde van het hooft ses uytpuylende Oogen. Van wat maaksel de Scharen ofte Tanden van de Zijd-worm zijn. De draaden die de Zijd-worm maakt, en komen niet uyt de mond, maar uyt een werktuyg, dat beneden den mond geplaatst is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uyt wat werktuygen de draaden uyt het lighaam voortkomen. Als men de draaden uyt de Zijd-worm vaardig trekt, breeken deselve. Aan klevende stoffe waar mede de draaden beset sijn. Verandering van de Zijd-worm in een vliegent schepsel. Wonderlijke beweginge in de darmen. Het Mannelijk zaad van de Zijdworm ondersogt. Van de menigvuldige Oogen van de Zijd-worm, als deselve in een vliegent schepsel is verandert. Menigte van Bloetvaaten in de Hersenen. Menigvuldige veeren op de wieken van het geseyde vliegende schepsel, en een kleyn gedeelte van de wiek, en de klaeuwen aan de pooten. Schoon wy niet ten genoegen waren voldaan ontrent het Mannelijk zaad, nogtans leggen alle de verwonderens waardige zaaken in een Dierke van het Mannelijk zaad opgeslooten, enz. Delft in Holland den 20 April 1702. (430-452, 13 fig. op 2 platen). - Epistola 146, Fila, quae a bombycibus confici solent, enz. Epistolae III, 409-429, XII Kalendas Majas 1702. - Hartsoeker, op. citat., 58.
Anatomische aanteekeningen over de organen die bij den zijdeworm de zijde leveren, en over de zijde zelf. v.L. blijft voor het onderzoek der natuur vol geestdrift, en hij blijft ook voorstander van het gedacht dat de spermatozoiden al de eigenschappen inhouden van de wezens waartoe zij aanleiding geven: ‘Soo komt ons al weder de onbedenkelijke en onbegrypelyke verandering in 't Oog, en nog meer, als wy gedenken, dat alle de verwonderens waardige deelen, die wy in en aan soo een schepsel bevinden, alleen afhankelyk zyn van een Dierke uyt het Mannelijk zaad: want schoon wy ons niet ten genoege hebben konnen voldoen ontrent die Mannelijke zaaden, soo staat het nogtans by ons vast, dat alle wonderheden waar van wy gesprooken hebben, in een Dierke van het Mannelijke zaad opgeslooten leggen, en was het daar niet in geweest, het soude daar niet uyt komen’. Hartsoeker vermeldt de maand van de dagteekening niet.
Blad-Wyser der voornaamste Zaaken in dit Sevende Vervolg der Brieven begrepen (22 blzz.). Alphabetische zaaknamenregister. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht der brieven 108 tot 146.
|
|