Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1923
(1923)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||||
Een Vlaamsch geleerde uit de XVIde eeuw, Leonardus Lessius
| |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
vader en moeder. In 1568 gaat hij aan de Leuvensche Hoogeschool de klassieke letteren en de wijsbegeerte bestudeeren, in de Paedagogie heel ondichterlijk ‘Het Verken’ genoemd. Drie jaar later, op zeventienjarigen ouderdom, is hij primus en doctor philosophiae. Dan treedt hij in het Gezelschap van Jezus en na zijn proefjaren, wordt hij tot professor in de wijsbegeerte te Dowaai (Douai) benoemd. Na dit ambt zeven jaar waargenomen te hebben, vertrekt hij naar Rome, om zich daar op de studie der godgeleerdheid toe te leggen, gedeeltelijk onder leiding van den bekenden Suarez. In 1585 is hij terug te Leuven, waar hij in het Studiehuis der Jezuïeten, bij de tegenwoordige parochiekerk van S. Michiel gelegen, professor in de godgeleerdheid werd. Hij bleef het vijftien jaar lang, tot hij het ambt van studienprefekt voor zijn Ordegenooten waarnam: aldus kon hij tevens meer vrijen tijd voorbehouden om zijn werken uit te geven. Tweemaal nog ging hij naar Rome (1608 en 1615), waar Kardinaal Bellarminus vruchteloos poogde hem te doen blijven. Lessius stierf te Leuven den 15 Januari 1623, acht-en-zestig jaar oud. Zijn overblijfsels berusten aldaar, in het koor van de hedendaagsche Jezuietenkerk. Bekwame kenners hebben onzen Lenaart Leys een hoogstaande figuur, een licht der godgeleerdheid, lumen theologiae, het toonbeeld van den echten theoloog genoemd, exemplar et forma veri theologi. Het lijkt niet overdreven hem als een der grootste, zooniet de grootste der belgische godgeleerden te beschouwen. Zeker heeft hij niet den arendsblik van S. Augustinus, noch het genie van S. Thomas van Aquino; doch hij staat niet te ver af van vernuften als Scotus, Vasquez, Suarez en De Lugo, door het bijwijlen zeer diepe en schrandere zijner leer, door de zaakrijkheid en duidelijkheid zijner uiteenzetting: zoo vinden we in hem eenige kenschetsende hoedanigheden van onzen landaard. Ook zijn heldere goed geordende stijl weerspiegelt zijn meesterschap over zijn stof en zijn kalme zelfbeheersching, terwijl zijn virtuositeit in het latijn-schrijven bewijst hoe de toenmalige geleerden ook doorgaans goed geschoolde philologen waren. Lessius stond in drukke betrekking met de beroemdheden van zijn tijd en werd van alle kanten uit geraadpleegd. Wel werd hij tegengesproken en zelfs eens gecen- | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
sureerd door de theologische faculteit der Leuvensche Hoogeschool om zekere stellingen aangaande de genade, de voorbeschikking en de ingeving van de H. Schrift. Doch zijn leer werd nooit veroordeeld door de Universiteit van Parijs, wat al pogingen men ook daartoe aanwendde, maar daarentegen goedgekeurd door de Hoogescholen van Ingolstadt, Mainz en Trier, door den heiligen Kerkleeraar Franciscus van Sales, ja door den Paus Sixtus V zelf, die zijn gunstig oordeel plechtig deed afkondigen te Leuven door zijn Nuntius. Indien later de uitgaaf van sommige werken ook door de Oversten van Lessius bemoeilijkt werd, was dit slechts voorzichtigheidshalve, nl. om geschillen en wrijvingen te voorkomen. De theologische bedrijvigheid van onzen geleerde was viervoudig: hij doceerde dogma en zedenleer en die lessen werden grootendeels gedrukt; zekere handschriften zijn onuitgegeven en berusten meest alle in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot(1). Daarbij schreef Lessius eenige kleinere werken over geloofsverdediging en ascese. - Het meerendeel zijner boeken zag het licht in de vermaarde drukkerij Moretus-Plantijn te Antwerpen. Als voornaamste dogmatisch werk weze hier vermeld De gratia efficaci, over de werkdadigheid der genade en de voorbestemming des menschen (1610). Verder: Praelectiones theologicae in D. Thomam: de Beatitudine, de Actibus humanis enz. benevens een tiental Disputationes over bijzondere onderwerpenGa naar voetnoot(2). In zedenkundig opzicht spant voorzeker de kroon: De Justitia et Jure ceterisque virtutibus cardinalibus (1605), | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
wel twintigmaal herdrukt. Dit boek was opgedragen aan Aartshertog Albrecht, die het in zijn ambtszittingen altijd bij zich had liggen, als verklaarde hij te willen besturen volgens recht en rechtvaardigheid, zooals Lessius het voorhield. Dit is zeker, onder al de werken van onzen schrijver, nog heden ten dage het meest geraadpleegde en aangehaalde. Lessius betoont zich daar waarachtig als een baanbreker bij het zedelijk beoordeelen van economische kwesties. Hij stond nl. in betrekking met groote kooplieden van Antwerpen, die hem raad vroegen omtrent hun handelwijzen op de Beurs. Ja, naar men vertelt, verbleef hij eenigen tijd in onze havenstad om zich ter plaatse in te leven in die handelswereld. Zoo verwierf hij een uiterst praktischen kijk in de werkelijkheid en toetste zijn opvatting aan de grondstellingen, altijd open oog houdend op de economische ontwikkeling van zijn tijd. Daarin wedijvert Lessius met de beste vlaamsche moralisten van het praktisch leven, als Van Malderen (Malderus), bisschop van Antwerpen, en Van der Zype (Zypaeus). Vooral in zake interest, vestiging van rente en Bergen van barmhartigheid verdedigt hij een betrekkelijk ruime meening en geeft beschouwingen ten beste, die men bij het eerste zicht aan een godgeleerde uit de twintigste eeuw zou toeschrijvenGa naar voetnoot(1). Een ander eigenaardig werk op zedelijk gebied is het Hygiasticon, of de kunst van door soberheid de gezondheid te bewaren en lang te leven (1613). Behalve de negen latijnsche uitgaven, telt men vier nederlandsche vertalingen, negen fransche, drie engelsche, twee spaansche en even zooveel italiaansche en poolsche.
Apologetische werken zijn Quae fides et religio sit capessenda, over den waren godsdienst, wat een vijftiental latijnsche uitgaven had en vertaald werd in het neder- | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
landsch, duitsch, engelsch, fransch, italiaansch, poolsch, ja tot in het arabisch toe. In Holland en Duitschland fel aangevallen door de Protestanten, werd het door P. Jan van Gouda en P. Herman Hugo verdedigd. - Verder tegen Jacobus I, koning van England, ‘De Antichristo et eius praecursoribus’ (1611) en Defensio potestatis Summi Pontificis adversus librum Regis Britanniae (1611). - Eindelijk over Gods Voorzienigheid en de onsterfelijkheid der ziel: De Providentia Numinis et immortalitate animae (1613). Dit laatste boek werd vertaald tot in het chineesch toe. Eindelijk als ascetische werken vermelden we: Disputatio de statu vitae eligendo (1613), over de keuze van een levensstaat, met een kortere verhandeling over de gelofte van kuischheid door menschen in de wereld gedaan (1615); - De Summo Bono et aeterna beatitudine hominis, over het Opperste Goed en de eeuwige gelukzaligheid (1615), dat minstens acht uitgaven beleefde, benevens eenige vertalingen; - De perfectionibus moribusque divinis libri XIV (1620), waarbij hooren Recollectiones precatoriae en Flammae divini amoris, herhaalde malen uitgegeven; - eindelijk: Quinquaginta Nomina Dei (seu divinarum perfectionum compendiaria expositio), waar Lessius nog aan werkte vijf dagen voor zijn dood. Dit opus posthumum beleefde een twaalftal drukken in het latijn en wordt tegenwoordig nog veel gelezen in de menigvuldige vertalingen. Heeft onze geleerde zelf ooit in het nederlandsch geschreven? Waarschijnlijk niet. De vlaamsche vertalingen van zijn werken, tijdens zijn leven uitgekomen, verschijnen onder den naam van een zijner Ordegenooten als van ‘vertalers’. Dit sluit echter niet uit, ja het is hoogstwaarschijnlijk dat hij die ‘verdietschingen’ nagezien heeft, want hij had zijn moedertaal niet verleerd. Het zal wellicht niet van belang ontbloot zijn hier de ‘Nederlandsche bibliographie’ van Lessius te vinden:
| |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
Wie met zoo'n stel werken zijn tijdgenooten en het nageslacht begiftigt, heeft recht op achting en dankbaarheid. Indien hij daarbij nog hoedanigheden bezit die een edel karakter uitmaken, verwekt hij oprechte sympathie. Welnu met al zijn geleerdheid was Lessius, zoo spreken zijn vrienden en kennissen, een toonbeeld van vroomheid, van eenvoudigheid zonder den minsten eigenwaan, van menschlievendheid en offervaardigheid: hij bejegende iedereen met den grootsten eerbied en was altijd bereid anderen dienst te bewijzen. Lessius was, zooals Prof. Bittremieux het uitdrukt, ‘een groot en edel man, een karaktermensch, vroom en nederig, goed en vriendelijk en zachtaardig, altijd vol zelfbeheersching in de gestadige kwellingen van zijn lichaamslijden, een stoere werker, die met stalen wilskracht er naar streefde nooit zijn tijd te versnipperen, maar ieder oogenblik van zijn leven ten dienste te stellen van zijn ideaal: God, de Kerk en zijn evennaaste’. Ook bovennatuurlijk gesproken, weerspiegelt zich zijn schoone ziel in zijn werken, die niet alleen van degelijke wetenschap overvloeien, maar ook van godvruchtige zalving. Het is dan ook niet te verwonderen dat weldra na zijn dood inlichtingen genomen werden met het oog op de gelukzaligverklaring. Die pogingen werden vóór eenige jaren hervat, en zoo is de hoop niet uitgesloten dat eens de katholieke Kerk dien heiligen vlaamschen geleerde zal vereeren, zooals ze reeds onzen vlaamschen mysticus Jan van Ruisbroek op haar altaren verheerlijkt heeft. Wat daar ook van zij, Lessius had voor ons, vlaamsche beoefenaars der wetenschap, titels genoeg om in ons geleerd gezelschap herdacht te worden. |
|