Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1923
(1923)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Het referendum gravis in verband met het Onderwijs in de Vlaamsche taal
| |
[pagina 13]
| |
Wij deelen hier beneden enkel mede, hetgeen het Onderwijs in en door het Vlaamsch rechtstreeks betreft. Na de principieele verklaring afgelegd te hebben, dat de studie van het Grieksch voortaan nog als een nietverplichtend vak kan geduld worden (blz. 7), dat de Latijnsche studien niet het noodige materiaal meer aan de hand doen om onze moderne denkbeelden uit te drukken (blz. 21), en dat de Fransche taal, als onze redplank, grondiger dient aangeleerd te worden (blz. 21), gaat M. Gravis als volgt voort (wij vertalen zeer nauwkeurig!): ‘Het vraagstuk der moderne talen is op dit oogenblik van uiterst kieschen aard... Het moet opgelost worden in een geest van bevrediging, maar ook met de krachtdadigheid, die de nieuwigheden verwerpt, welke voor de veiligheid van het Land gevaarlijk zijn... Na er lang over nagedacht te hebben, meen ik een oplossing te kunnen aanduiden, die me schijnt rekening te houden met al de belangen in zooverre deze dienen geeerbiedigd te worden. Ik stel voor aan de studie der Germaansche talen evenveel tijd te besteden als aan de studie van het Fransch. Hoeveel tijd bepaald aan het Vlaamsch, aan het Engelsch, aan het Duitsch moet gewijd worden, zal afhangen van de plaatselijke omstandigheden en van het verlangen uitgedrukt door de ouders’. ‘Niemand zal de belangrijkheid ontkennen, welke de moderne talen in de vrije beroepen hebben gekregen! Er is te recht aangedrongen op de noodzakelijkheid der practische kennis der talen, welke rondom ons gebruikt worden. Vooraleer er aan te denken de schoonheden der Vlaamsche, Engelsche en Duitsche letterkunde te laten genieten, hebben de leeraars de plicht hun leerlingen in staat te stellen die talen te lezen, te spreken en te schrijven. Indien men er later toe geraken kan de eigenlijke letterkunde te bestudeeren, des te beter; maar zulke volmaakte kennis mag van allen niet geeischt worden; zij kan overigens maar eerst aangeworven worden, wanneer men de taal als hulpwerktuig heeft leeren hanteeren’Ga naar voetnoot(1). De heer Gravis is verder van meening dat in de Oude Humaniora (volgens hem voortaan in drie afdeelingen ver- | |
[pagina 14]
| |
deeld, blz. 12) de tijd aan de studie der Germaansche talen en der wetenschappen gewijd dient vermeerderd te worden (blz. 12). Waar vroeger, volgens hem, in de zevende en de zesde klas 6 uren, in de vijf hoogste klassen 3 uren per week aan de Germaansche talen besteed werden, stelt hij voor nu zeven jaar lang 5 uren onderricht daarvoor over te houden. In de Nieuwere Humaniora echter (met twee afdeelingen) wil hij 5 uren per week daaraan ten beste geven, en bovendien in de 7de, in de 6de en in de 5de klas nog 5 uren, en in de vier hoogste klassen nog 2 uren per week om de aanvullende vakken te studeeren (blz. 14). Volgens een Tweede Ontwerp, waarin Gravis voorstelt al de humanisten dezelfde leergangen te laten volgen in de 7de en de 6de klas, en deze eerst na de 5de in vijf verschillende Secties te splitsen, slaat hij voor in alle klassen wekelijks 5 uren te besteden aan het onderricht in de Germaansche talen, en daarenboven in de moderne wiskundige en in de handelsafdeelingen nog 3 uren ter vollediging (blz. 16, 18). Wat het ingangsexamen (Destrée), of liever het bekwaamheidsexamen op het einde der rhetorica af te leggen betreft, stelt Gravis voor in plaats van een Fransch of een Vlaamsch Opstel en een ondervraging over dat opstel (blz. 29) een verslag te laten maken over een voordracht in 't Fransch of in 't Vlaamsch gehouden, en daarbij de persoonlijke opvattingen en opwerpingen te laten neêrschrijven (blz. 30). Ten tweede zou hij in de bijzondere proef de Latijnsche en de Grieksche vertaling althans voor aspirant-kandidaten in de natuurlijke wetenschappen willen vervangen door een mondelinge proef in de twee vreemde talen: het Duitsch en het Engelsch (La Nation Belge, 13 April 1922). Dit zijn op taalgebied de voornaamste voorstellen van Gravis, welke wij een oogenblik gaan onderzoeken. Eerst en vooral dient aangestipt dat Prof. Gravis in een tweede vlugschriftGa naar voetnoot(1), waarin hij den uitslag van zijn totaal mislukt Referendum mededeelt, er op wijst dat men aan zijn opgaven in het eerste vlugschrift meegedeeld al | |
[pagina 15]
| |
te veel belang heeft gehecht. Sommige leeraars uit het O.M.O. hebben hem in Juli 1922 geantwoord dat zijn voorstellen hen in een valstrik wilden lokken, en hun in alle geval geen voldoening schonken (blz. 19). En zulks kon wel niet anders. Trouwens in de tweede brochuur heet het nu: ‘De uurroosters, welke ik (in Juni 1922) als models opgegeven heb, zijn nagemaakt op den uurrooster van het Athenaeum van Luik (blz. 19). De heer Gravis bekent dus vijf maanden na het inrichten van het Referendum dat hij de door hem voorgestelde uurroosters en leerplans afgewerkt heeft voor de onderwijsinrichtingen uit het Waalsche gedeelte van het Land! Maar waarom raadpleegde hij dan over zulke maatregelen zonder eenige verklaring te geven de leeraars uit de Vlaamsche gewesten? Hij wist niet beter; hij wist niet dat het taalonderwijs in de Waalsche gestichten, ten gevolge der bepalingen der wet zelf, merkelijk verschilt van het taalonderricht in de Vlaamsche provincien! Geen wonder dus dat vele leeraars niet alleen uit het O.M.O., maar ook uit het Vrije Onderwijs (het Nationaal Verbond) gansch het land door geweigerd hebben die onbezonnen, beleedigende oplossingen goed of af te keuren of zelfs op het Referendum te antwoorden! Na de mislukking van de Raadpleging, grootendeels te wijten aan zijn werkelijke oplossing van de talenkwestie, laat hij om de noodige samenwerking van alle leerkrachten niet verder te verijdelen, dit netelig vraagstuk voortaan gansch ter zijde; hij ontkent nu zelfs wat hij in zijn eerste brochuur vlakweg bevestigde: ‘Ik heb niet getracht, schrijft hij in November, een oplossing te geven van het lastige vraagstuk van het Onderwijs in het Vlaamsch of van het Onderwijs door het Vlaamsch. Ik heb eenvoudig in mijn uurroosters een zeker getal uren aan de studie der Germaansche talen voorbehouden (blz. 17)’, en elders (blz. 21): ‘Ik wensch dat de opmerkingen door de leeraars van het Officieel Middelbaar Onderwijs in ernstige aanmerking zullen genomen worden door degenen, die aan het talenvraagstuk de noodige oplossing zullen moeten geven. Ik herhaal nog dat het problema onafhankelijk is van het door mij ingenomen standpunt’. Deze taal klinkt inderdaad heel anders dan die welke we boven uit zijn brochuur van Juni ll. aangehaald hebben! De waarheid is dat Prof. Gravis om verdere nog | |
[pagina 16]
| |
onvoorziene moeilijkheden te vermijden de behandeling van het talenvraagstuk bepaald loslaat - iets wat hij niet mocht doen, waar er spraak is van een plan, waarin alle lijnen toch met elkaar nauw in verband staan. Hij moet toch weten, dat wanneer hij aan het onderwijs der Germ. talen maar 5 uren per week ofwel 10 uren besteedt, daardoor het aantal uren beschikbaar voor het Fransch, het Latijn, de Wiskunde enz. ook moet gewijzigd worden. Maar alles ingezien is het toch best dat de man zich in de toekomst met het vraagstuk der moderne talen niet meer bezig houde. We juichen derhalve zijn handelwijze toe, waar hij vraagt dat anderen dan hij zich met de redactie van het Ontwerp in opzicht der Germaansche talen zouden gelasten. Zegt hij niet, die vroeger het vraagstuk meende opgelost te hebben: ‘Ik ben zoo verwaand niet voor alle middelbare onderwijsgestichten van Belgie een gansch nieuw Ontwerp te hebben uitgewerkt. Indien mijn voorontwerpen de Vlaamsche leeraars niet voldoen, komt het hun toe er andere te maken, en ze samen met de mijne aan het oordeel van bevoegde mannen voor te leggen’ (blz. 19). Wij zullen dan ook zoo vrij zijn vandaag aan M. Gravis te zeggen wat de menschjes uit de Vlaamsche provincien in zijn Ontwerpen afkeuren, en wat zij op dit oogenblik in zake taalonderwijs verlangen. Wij zijn zoo verwaand niet op eigen hand een Ontwerp van leerplan en uurrooster voor de Vlaamsche gewesten op te stellen. Zooveel belangen staan hier op het spel, dat het moeilijk gaan zou met een pennetrek een alleszins voldoend ontwerp op te stellen! Wat in de eerste plaats in het plan van M. Gravis treft is de bezorgdheid, welke Gravis de Fransche taal toedraagt. In alle onderwijsafdeelingen, in alle humanioraklassen van het land moet de kennis van het Fransch grondiger, uitgebreider worden, vermits de Fransche taal, als draagster van den ouden Latijnschen geest, de studie van het Latijn kan vervangen. Hiermede kunnen wij niet heelemaal instemmen. Dat de studie van het Fransch voor de algemeene vorming of zelfs voor de letterkundige vorming de studie van het Latijn kan vervangen, of, waar enkele uren Latijnsche les worden gegeven, deze kan aanvullen, is totaal valsch. Dit | |
[pagina 17]
| |
vraagt wel geen verder betoog. Vervolgens is het M. Gravis zijn recht voor de Franschsprekende Belgen een grondige kennis van de Fransche taal, als eerste taal op te eischen, en zelfs mag hij de kennis van die wereldtaal aan de Vlamingen - de leden der Vlaamsche Academie bezitten die reeds! - dringend aanbevelen. Maar hij mag de studie van de eerste taal in het Walenland niet als die van een eerste taal aan ons Vlamingen opdringen. M. Gravis moet weten, dat er in Belgie vier millioen Vlamingen het Vlaamsch als moedertaal hebben. Die Belgen moeten hun eigen taal ook kennen, kunnen lezen en schrijven; zij moeten de schoonheden van hun letterkundige voortbrengselen kunnen genieten met het zelfde recht als de Walen de Fransche letterkundige gewrochten bestudeeren. Die Belgen moeten, krachtens de wet, in staat zijn in hun bestuurlijke betrekkingen hun moedertaal behoorlijk te schrijven. Dit alles heeft Professor Gravis vergeten; hij miskent - misschien zonder het weten - het onvervreemdbaar recht van de helft der Belgische bevolking, en daarin ligt het hoofdgebrek van zijn gansche redeneering.
Ten tweede slaat M. Gravis deerlijk den bal mis, waar hij aan de studie van al de onderwezen Germaansche talen, slechts denzelfden tijd gunt als aan het Fransch alleen. De Germaansche talen zijn hier het Vlaamsch, het Duitsch en het Engelsch. Welnu aan het Vlaamsch, aan de moedertaal alleen diende in onze gewesten haast alleen zooveel tijd besteed als aan het Fransch. En wat gewordt er dan van de kennis van het Duitsch en het Engelsch, aangenomen zelfs dat de Vlaamsche moedertaal de studie der twee andere talen in hooge mate bevordert?
Ten derde eischt M. Gravis voor al de Germaansche talen een practische kennis, d.i. een kennis, die toelaat die talen te lezen, te spreken en te schrijven. Wij vragen dat de Vlamingen niet alleen de practische kennis van hun moedertaal bezitten, maar dat zij ook de letterkundige schoonheden hunner meesterwerken kunnen genieten. De Belgen uit het Duitsche taalgebied eischen voor hun taal en letterkunde hetzelfde recht op. Daarna komt dan eerst de practische kennis der twee andere Germaansche talen in aanmerking. Alleen door zulk onderscheid te maken komt alles tot zijn recht. | |
[pagina 18]
| |
Ten vierde, waar het er op aan komt aan iedere taal den juist toe te meten tijd nauwkeurig te bepalen, blijft M. Gravis, jammer genoeg, in gebreke (blz. 20). Hij zegt wel dat in deze kiesche zaak met de locale omstandigheden en den wensch der ouders dient rekening gehouden, maar voor Vlaamsch- en Waalsch Belgie had hij toch wel een verschillend aantal uren voor de studie van het Vlaamsch kunnen vaststellen. Nu gunt hij in de Latijnsche Humaniora (met 3 Secties) zeven jaar lang 5 uren aan de studie van de drie Germaansche talen! Zulks is veel te weinig in Vlaanderen, vooral als M. Gravis voor het Duitsch en het Engelsch een practische kennis opeischt. Inderdaad ondersteld dat we in Vlaanderen voor de studie van het Vlaamsch juist zooveel tijd vragen als Gravis voor het Fransch in Wallonie - en waarom niet? -, dan hebben we reeds 5 uren. Wordt dus de eerste taal, het Vlaamsch grondig gestudeerd, dan blijft er niets meer over voor de studie van de twee andere Germaansche talen. Indien daarentegen het Duitsch en het Engelsch in de eerste plaats moeten aangeleerd worden, dan wordt de studie der moedertaal noodzakelijk verwaarloosd. Gunnen we b.v. in de drie hoogste klassen 2 uren per week aan het Engelsch en ook aan het Duitsch - zooals thans geschiedt - dan blijft er in de Oude Humaniora 1 uur over voor het Vlaamsch, dat thans reeds 3 uren in beslag neemt, en in de Nieuwere Humaniora met 2 of 3 uren Engelsch en Duitsch schiet er dan in 't geheel niets meer over! Professor Gravis zal inroepen dat de officieele uurrooster in de Waalsche gestichten maar drie uren onderricht in al de Germaansche talen vermeldt, maar zelfs die opgave is feitelijk daar nog valsch; - doch in de Athenaea, in de gemeentelijke Colleges uit Vlaamsch-België worden nu reeds aan het onderwijs in het Engelsch en het Duitsch twee of drie uren per week in de drie hoogste klassen gewijd, zoodat M. Gravis, als hij geen enkele wijziging wilde invoeren, zonderaarzelen aldaar zeven of acht uren (2 + 2 + 3 of 2 + 3 + 3) voor de eigenlijke studie van alle Germaansche talen had moeten schrijven. Maar ook dit cijfer is nog veel te gering, M. Gravis moet weten - vermits hij er over klaagt - dat de practische kennis van het Duitsch en het Engelsch thans nog onvoldoende is, en wij voegen er bij - iets wat hij misschien | |
[pagina 19]
| |
niet weet - dat ook de kennis van het Vlaamsch nog vaak ontoereikend is. Bijgevolg mag hij het bovenvermelde cijfer 7 of 8 gerust op 8 of 9 uren brengen, zóó hij alleszins bevredigende uitslagen bekomen wil. Daarenboven schijnt de Luiksche professor niet te weten, dat in Vlaanderen buiten de drie uren thans uitsluitend aan de studie der Vlaamsche taal gewijd vaak nog twee, drie of zelfs vier vakken door het Vlaamsch onderwezen worden, - althans daar waar men niet verkiest 8 uren in en door het Nederlandsch te geven. Welnu ondersteld dat b.v. de godsdienst en het Grieksch - zooals in vele Vrije Gestichten - door het Vlaamsch aangeleerd worden, dan hebben we daar reeds 2 en 4 = 6 uren onderricht door de moedertaal; - ofwel ondersteld dat - zooals in sommige Athenaea - de godsdienst (1 u.), de geschiedenis en de aardrijkskunde (3 u.), de natuur- en de scheikunde (4 u.) door het Vlaamsch onderwezen worden, dan komen we tot het onbetwistbaar feit, dat in haast al de hoogere klassen der Oude en zelfs der Moderne officieele Humaniora (waarin nagenoeg hetzelfde globaal aantal uren gegeven worden) acht uren door het Vlaamsch en drie uren in het Vlaamsch onderwezen worden, te zamen dus elf uren voor het onderwijs in en door het Vlaamsch. Voeg daarbij nu nog vier uren onderricht in de twee andere Germaansche talen, dan komen we tot 13 uren (in sommige Vrije Gestichten) of tot 15 uren (in sommige Athenaea) onderricht in de Germaansche talen. Wat staan we hier ver van de 5 uren aan de studie der drie Germaansche talen door Gravis toegekend! Hoe hij het zou aan boord leggen om een uurrooster op te stellen, waarin het Fransch, drager van den geest der aloude beschaving, toch nog zijn volledig beslag zou krijgen, blijft ons een raadsel. We denken zelfs dat in zijn Moderne Humaniora Gravis juist tijd genoeg gunt om eerst grondig de Vlaamsche taal- en letterkunde, en daarna genoegzaam het Duitsch en het Engelsch aan te leeren; want de twee uren, welke hij buiten de gewone vijf uren in de vier hoogste klassen ter aanvulling voorschrijft, schijnen juist voldoende om daar ook tot de practische kennis van het Duitsch en het Engelsch te geraken. Alleen in zijn Tweede Ontwerp, waar het Latijn en het Grieksch opgeofferd worden, en waar hij buiten de gewone vijf uren nog drie | |
[pagina 20]
| |
aanvullingslessen per week toestaat, kan een Vlaamsch student zeer wel op de hoogte geraken. Eindelijk heeft M. Gravis, met weinig vaderlandsche gevoelens bezield, de Vlaamsche taal op den derden rang der Germaansche talen in Belgie geplaatst. Ik bedoel de wijziging, door hem aangebracht aan het wetsvoorstel Destrée in zake algemeene en bijzondere proef van het bekwaamheidsexamen. Waar immers M. Gravis een Fransch verslag laat opstellen over een voordracht, en zich daarna bepaalt tot een mondelinge proef in het Duitsch en in het Engelsch, is het toch duidelijk dat een student, kandidaat in de natuurlijke wetenschappen, zonder de kennis van de meest gesproken nationale taal, het Vlaamsch, in de Hoogeschool kan geraken. Met andere woorden volgens M. Gravis mag in Belgie eerst Fransch, Duitsch en Engelsch geleerd worden, eer aan het Vlaamsch dient gedacht! Hieraan heeft M. Gravis haast natuurlijk - want wie een Referendum als het zijne inricht moet aan alles denken - niet gedacht bij het opstellen van zijn Ontwerpen. De man legt wel geen openlijk misprijzen voor onze nationale taal aan den dag; maar zijn grove onkunde van algemeene taal- en onderwijstoestanden heeft hem in deze kiesche zaak opvattingen doen neêrschrijven, welke al de Vlamingen zóó geweldig hebben gegriefd, dat zij halsstarrig hebben geweigerd - en te recht - op zijn Referendum te antwoorden. |
|