Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1922
(1922)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1207]
| |
Reinaerdiana VI.
| |
[pagina 1208]
| |
ontdekte (Antwerpen, 1651-1652) stelde ik tot mijne groote verwondering vast dat de bekende plaatjes in die uitgave ook stonden. Maar (en dit is van belang) hier waren er enkele met subscripties, die de namen van den teekenaar en van den graveerder aanduidden. Op de bedoelde houtsneden stond ‘E. Quellinius’ en ‘I.C.I.’ De teekenaar is dus Erasmus Quellijn de jongere - de graveerder J.C. Jegers. Die platen van Zeger van Dort zijn dus ongetwijfeld de origineele reeks: zij werden door den dichter besteld om zijne uitgave op te luisteren. In de ‘Metamorphorsis’ van Ovidius (1650) komt overigens een portret van Seger van Dort voor, waarop men leest ‘Erasmus Quellin delin[eavit]’ en links ‘Petr. de Jode sculp[sit].’ Erasmus Quellijn de Jongere (1607-1678) - niet te verwarren met den ouderen met denzelfden naam, welke reeds in 1640 gestorven was - is een der voornaamste leerlingen van Rubens. In zijne levensbeschrijving door Max Rooses (Biogr. Nat, XVIII, blz. 440) lezen wij: ‘Erasme Quellin a fourni le dessin de beaucoup de planches, destinées à l'illustration des livres: nous citons les principaux ouvrages qui contiennent ses oeuvres’. In de lijst die hierop volgt, wordt natuurlijk de Reynaert van Z. van Dort niet vermeld: ik had op dit werk toenmaals de aandacht nog niet gevestigd. Maar het zal volstaan de lijst van illustraties bij M. Rooses te doorloopen om te zien dat geen enkele reeks platen het groote succes behaalde, dat E. Quellijn met zijne Reynaert-teekeningetjes bereikte. De oorspronkelijke houtsneden, die dus in 1651 in het bezit van Jacob Mesens waren, zijn in 1713 in het bezit gekomen van Joannes van Soest, die ze nu voor zijn uitgave van het Reynaert-volksboek gebruikte (Antwerpen, 1713 - een uitgave die tot hiertoe aan de bibliografen onbekend gebleven is). In 1755 zijn zij in het bezit van een anderen Joannes van Soest, die ze voor zijn herdruk van het volksboek bezigde (Antwerpen, 1755). Wat er nadien van geworden is, weet ik niet te zeggen: de mij bekende uitgaven uit de tweede helft der 18de eeuw hebben navolgingen, maar niet de oorspronkelijke houtsneden. Die navolgingen staan overigens in kunst- | |
[pagina 1209]
| |
opzicht ver beneden de origineelen. Zij die bij Thijs en van Paemel voorkomen, zijn vlakaf afschuwelijk. Uit hetgeen ik thans mededeel, blijkt dat Er. Quellijn zijne Reynaert-teekeningen vervaardigde in dezelfde jaren als Aldert van Everdingen het voor de zijne deed. Seger van Dort heeft zich tot den Zuid-Nederlander gewend om zijn boek te versieren, in dezelfde voorwaarden als de anonieme dichter van den Teirlinck-codex zich gewend heeft tot den Noord-NederlanderGa naar voetnoot(1).
***
Nu door mij bewezen werd dat de teekeningen die in het 17de eeuwsche volksboek voorkomen uit de jaren ± 1650 dagteekenen, staan wij voor de vraag: hoe stond het met de teekeningen die het oorspronkelijk volksboek van 1614 versierden, alsook de volgende uitgaven uit de eerste helft der 17de eeuw? Op wat trokken die? of waren die boekjes soms zonder illustratie? Wij zouden dit natuurlijk dadelijk weten indien wij erin slagen konden die uitgaven terug te vinden; doch dit is mij niet gelukt. Voorloopig moeten wij ons dus met gissingen behelpen. Aangezien de reeks van Erasmus Quellijn, die van 1650 is, er niet in voorkwam, moeten zij andere teekeningen hebben bevat. Welnu in eene uitgave van Jan van Beverley, door Godgaf Verhulst in 1689 bezorgd, treffen wij een Reynaert houtblok aan, die in geene enkele andere reeks te vinden is: de plaat stelt Isegrim voor, die de handschoen aan Reynaert toewerpt voor het tweegevecht. Zij wordt hier gereproduceerd. Zooals men ziet is het een zeer ruwe en primitieve plaat, die alleen voor een schoolboek kan voldoen. Ik onderstel dat zij deel heeft uitgemaakt van de reeks die in den Reynaert van 1614 voorkwam. Geen wonder dat toen E. Quellijn zijne teekeningen voor S. van Dort gemaakt had, de uitgevers aan die laatste platen de voorkeur gegeven hebben en dat zij ze voor het volksboek hebben gebruikt en herhaaldelijk nagesneden.
*** | |
[pagina 1210]
| |
De voortgezette vossenjacht brengt, zooals men ziet, nog steeds verrassingen aan. Ik heb eenige maanden geleden bewezen dat de Bedb.-Dijksche codex van den Reinaert in de
16de eeuw aan den zwager van Willem den Zwijger heeft toebehoord. Vandaag kom ik met het nieuws voor den dag dat de teekeningen van ons volksboek het werk zijn van een voornamen leerling van Rubens. |
|