Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1922
(1922)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 909]
| |
Het ontstaan van het modern tooneel in de oude Nederlanden.
| |
[pagina 910]
| |
vooral aan het geestesleven van de hoogere standen. Waarom zou de burgerij, die op het einde van de middeleeuwen leefde in de groote Vlaamsche steden, waarom zou zij niet vernemen wat tot dan toe voorbehouden werd voor de clerici, die Latijn kenden en de kerkelijke ceremoniën begrepen, en voor de edelen, bij wie de minestreelen gingen verhalen en zingen? Het verlangen naar hooger geestelijk leven was levendig geworden bij de burgers. Zij, die het leven van den geest konden meedeelen, bleven niet in gebreke. De priesters waren gaarne bereid om de gemeente een beter inzicht te geven in de ceremoniën en haar vooral de herinneringen te laten beleven, opgewekt door de kerkelijke feestdagen. Van hun kant hadden de minestreelen er belang bij, hun kunstige verhalen en vroolijke historiën te brengen tot de burgerij in de rijke steden, en velen gingen zich vestigen in die stéden. En hier gebeurt nu het eigenaardige: de noodwendigheden geven aanleiding tot het ontstaan van een nieuwen letterkundigen vorm. De dramatische vorm drong zich als 't ware op, om aan de minder ontwikkelde burgerij een duidelijker begrip te geven van wat men haar wilde voorhouden. Door zinnelijke indrukken, door plastische en afwisselende voorbeeldingen moest men op haar geest en gemoed inwerken. In plaats van symbolen voor te houden en urenlange verhalen op te zeggen verkoos men het de gebeurtenissen, die men te herinneren of te verhalen had, te laten zien en hooren, ze aanschouwelijk voor te stellen. Zoo kwam men tot de dramatische vertooning. Wat is het middeleeuwsch tooneelspel anders dan een zichtbaar en hoorbaar voorgesteld verhaal? Deze psychologische verklaring kan ons den natuurlijken ondergrond doen kennen, waaruit de nieuwe letterkundige vorm ontsproot. Schriftelijke documenten zullen ons moeten aanwijzen wanneer juist de ontwikkeling van den nieuwen kunstvorm gebeurde, en door welke stadiën hij ging. In de Engelsche en de Duitsche letterkunde, en vooral in de Fransche letterkunde is genoeg overgebleven om het onderzoek naar tijd en wijze van die ontwikkeling mogelijk te maken. Bij ons echter bleven niet genoeg stukken over, om daaruit een volledig beeld op te maken van de wording en den ontwikkelingsgang van het eerste tooneel. Wel kennen wij enkele teksten, die wijzen op | |
[pagina 911]
| |
kerkelijke ceremoniën, en het z.g. Maastrichtsch Paaschspel dat uit zulke ceremoniën kan ontstaan zijn. Wel vinden wij in de bekende verzameling van abele spelen en sotternieën herinneringen aan Fransche ridderromans, en lijkt ons de dramatische vorm van deze stukken te behooren tot een vroeg stadium van den ontwikkelingsgang van het tooneel bij ons. Doch verder zijn wij er op aangewezen dezen ontwikkelingsgang aan te vullen met onderstellingen bij middel van analogie ontleend aan de letterkunde van de naburige volkeren. Er is echter nog een eigen terrein waaruit, naar mijn bescheiden meening, meer kan gehaald worden dan tot nog toe het geval was om het verschijnsel van het ontstaan van het tooneel in de oude Nederlanden nauwkeuriger na te gaan. Het zijn de oude rekeningen van allerlei aard, waarin vermeldingen voorkomen omtrent spelen, die in verband kunnen gebracht worden met tooneelvertooningen. Het ligt in mijn bedoeling hier de belangrijkste onder vele zulke vermeldingen, die ik bijeenverzamelde, mede te deelen en er eenige kantteekeningen bij te voegen. Zij kunnen van aard wezen om wat meer licht te werpen op de wordingsgeschiedenis van ons modern tooneel. Vooraf nog dit. Naar mijn bescheiden meening is het wereldlijk tooneel - althans in de oude Nederlanden - een dramatiseering van de sproken en de boerden, meest van Franschen oorsprong, gecolporteerd door de sprooksprekersGa naar voetnoot(1). Het geestelijk tooneel ontwikkelde zich traagzaam uit het dramatiseeren van kerkelijke ceremoniën en liturgische gezangen. | |
I.
| |
[pagina 912]
| |
tores, histriones werd voortgezet door de rondreizende dichters, sprekers, zangers, goochelaars, muzikanten en speellieden van allerlei slag, die hun kunst ten beste gingen geven vóór de edellieden. In het midden van de 14e eeuw en in geheel de tweede helft der 14e eeuw worden zij nog herhaaldelijk vermeld in de rekeningen van de kasteelbewonersGa naar voetnoot(1). Een eerste vaststelling, die wij kunnen doen, bij het doorlezen van die rekeningposten, is dat dikwijls een aantal beroepspelers optraden op denzelfden dag. Aldus vermelden de rekeningen van den Graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland en Heer van Friesland voor 1340-1341 het volgende: ‘Feria tertia post octavam sacramenti apud Ghandavum ministrellis, hiraldis et cantatoribus ibidem jussu domini comitis v scuta, fac. vij sc. vj d.’ Dergelijke posten vinden wij nog in dezelfde rekeningen over 1344-1345: ‘Idem selves daghes [woensdag vóór St. Gregorius] in des heren herberghe van Agimont bi mins heren bevelen ghegheven iiij ministrelen ende i spreker iij scilde. Maken iiij sc. 6 d. gr.’ | |
[pagina 913]
| |
Op den ‘dingsdag op den Kerstdag’ van 1358-1359 verschenen een aantal beroepspelers op een banket van den graaf van Holland. ‘Item des selfs daechs, bi myns heren bevelen, ghegheven Hanneken den wachter, die voer mire vrouwen ende miins heren tafel speelde, 4 s. gr. Onder al deze ‘spelers’ treden alleen hier de muzikanten gezamenlijk op. Wij vinden verder ook rekeningposten, waaruit blijkt dat sprekers te zamen betaald werden; als deze post uit rekeningen van 1342-1343: ‘Des anderen daghs nae Sente Mattiisdaghe te Monford tween sprekeren: 4 schilde, val. 4 1. 5 s. 4 d.’ Het is mogelijk dat beide sprekers elk afzonderlijk iets opzeiden. Het is echter eveneens mogelijk dat zij een samenspraak voordroegen. Op St. Stevensdag 1385 komt aan het hof | |
[pagina 914]
| |
van Holland een dichter, die te zamen met gezellen betaald wordt., Trad hij te zamen met hen op in een tooneelstuk of bracht elk iets afzonderlijk vóór? Wij kunnen hier alleen gissen. ‘Item op S. Steffens dach in der Hage ghegheven bi myns heren bevelen meester Willem den dichter, Apcoude den yeraude ende Hannekin die zangher van Apcoude, 3 gulden. Item Goeswyn van Ghelre den dichter ende sinen ghesellen, elx 1 gulden. Item Aelbrecht den vedelaer, 12 gr.’ In 1399 treden gezellen bepaald gezamenlijk op om de hofhouding van den graaf te verlustigen; zij spelen een ‘spel’, waarvan de aard ons onbekend is: ‘Op den vastenavont de ghesellen die in den Haghe voir miinre Here ende miire vrouwen een spel ghespeelt hadden in der zale, bi horen bevele, gegeven, te verdrincken xx nye guld.’ Waarschijnlijk gebeurde dit in de zaal van het grafelijk paleis. Al vroeger, in 1364, was de graaf Jan van Blois een spel gaan bijwonen, buiten zijn kasteel, in de stad 's Gravenhage zelf: ‘Item des voirscr. dinxdages tot eenen spele op eenen zolre, dat min here ghinc sien, 8 sc.’ Hadden toen rondreizende gezellen reeds gehoor gegeven aan de redeneeringen over het voordeel zich te vestigen in de voorspoedige steden, redeneeringen waarvan wij een duidelij- | |
[pagina 915]
| |
ken weergalm vinden in de bekende Samenspraak tusschen twee minestreelen, door J.F. Willems het eerst uitgegevenGa naar voetnoot(1)? Het is best mogelijk dat in 1364 rondreizende gezellen zich al gevestigd hadden te 's Gravenhage, en er speelden voor de burgers. In Vlaanderen hebben de rijke nijveraars en kooplieden waarschijnlijk al vroeger de speellieden naar zich toegelokt. Stellige bewijzen vond ik daarvan niet. Wel enkele aanwijzingen, die het ons laten vermoeden. In ‘li contes Michiel Gasoghe, bailliu de Gant’ over 1306 leest men onder de ontvangsten, voortkomende uit de boeten betreffende ‘de melleie’: ‘Heinris uten spelhuse, 15 s.Ga naar voetnoot(2). Meer dan een vaag vermoeden geeft deze vermelding niet. Het zou al te gewaagd wezen hierbij te denken aan een bestendig theater. Ten overvloede zal uit volgende vermeldingen blijken dat een instelling van dien aard zóó vroeg nog niet bestaan kon ten onzent. Ik zou eerder denken dat vernoemde Heinris een gelagzaal openhield, waar geregeld muzikanten, goochelaars, sprekers, speellieden van allerlei slag optraden. In 1314 ontving Lippyn, de minestreel van den graaf van Vlaanderen, van de schepenen van Ieperen een vergoeding, ‘uit courtoisie’ of hoofschheid, wat toentertijde hetzelfde beteekende als ons huidige ‘tot honorarium’. Het is mogelijk dat de minestreel van den graaf toen reeds de burgers in de steden met zijn kunst verlustigde. ‘Item, à Lippin, menestrel monsigneur de Flandres, en courtoisie, par commant d'eschevins, 32 s.’Ga naar voetnoot(3). Reeds het jaar te voren, in 1313, had een minestreel-muzikant tijdelijk ‘school gehouden’ te Ieperen: ‘Item, à maistre Symon, maistre des menestreus de le viele, qui tint s'escole à Ypre en le foire d'Ypre, en courtoisie, par commant d'eschevins, 10 lib.’Ga naar voetnoot(4). | |
[pagina 916]
| |
Met stelligheid kunnen wij zeggen dat, bij het aanvangen van de 15e eeuw, beroepspelers - ook ‘dichters’, die verhalen voordroegen - al kwamen in de Vlaamsche steden en er aan de burgers ten beste gaven wat zoolang voorbehouden bleef voor de kasteelbewoners. Een post als de volgende uit 1401 is daarvan een sprekend bewijs: ‘Item den menestrelen, sanghers, dichters ende speellieden ghegheven in hovesheden, die t'halffasten songhen, pepen ende dichtten in de scepenen camer, 12 sc. gr.’ Vermeldingen van spelers, die te zamen optraden of althans gezamenlijk betaald werden, verschijnen al betrekkelijk veelvuldig in het laatste kwart der 14e eeuw, en de benaming ‘ghesellen vanden spele’ komt daarbij in zwang. Het wil mij voorkomen dat telkens als deze verzamelnaam gebruikt wordt, er sprake is ofwel van een groepeering beroepspelers, die zich in de steden neergelaten hadden, ofwel van een gezelschap burgers, die als spelers optraden. ‘Ghesellen vanden spele’ worden het eerst vermeld, zonder bepaalde opgaaf van wat eigenlijk hun taak was, in de stadsrekening van Kortrijk over 1391Ga naar voetnoot(1). Twee jaar later betaalt de graaf in Den Haag eveneens ‘ghesellen vanden spele’: ‘Item des dorden daghes in Meye bi myns heren bevelen den ghesellen vanden spele inden Hage geg. ij nye gl.’ In dezelfde stad ontvangen de gezellen opnieuw een betaling in 1395-1396: | |
[pagina 917]
| |
‘Item myns heren pertriseere bi myns heren bevelen geg. 2 sc. Ende den gesellen uten Hage die een spil gehadt hadden upter plaetsen, te hulpe te horen costen 4 nye gl.’ Te Arnhem werd in 1396 een belooning gegeven aan ‘die ghesellen die te Vastelavent speelden dat spil op ten marckt, vi l. xij s.’Ga naar voetnoot(2). Te Damme wordt ook reeds in 1400 een speelgezelschap vermeld: ‘Den xviijen dach in laumaent, ghesend den gesellen vanden spele iiij kannen wyns....’ De aangehaalde posten slaan waarschijnlijk op gezelschappen van beroepspelers. Met stelligheid kan men het niet zeggen. Een tijdlang moet de beteekenis van ‘ghesellen vanden spele’ zwevend zijn gebleven tusschen: vereenigingen van beroepspelers en groepen van gewone burgers, die zich vereenigd hadden om, op vaste tijdstippen, gezamenlijk in processies of daarbuiten ‘toogen’ voor te stellen, volksvermaken in te richten, of ook wel tooneelspelen op te voeren. Zelfs reeds onder de oudste vermeldingen van ‘ghesellen vanden spele’ komen er voor, die meer bepaaldelijk schijnen te wijzen op dergelijke gezelschappen van burgers. Het voorstellen van heilige personages, en vooral het ronddragen van godsdienstige voorstellingen zal wel niet een bediening zijn, die dadelijk in de lijn lag van de beroepspelers, in de steden gevestigd. Reeds in rekeningen over 1377 vinden wij gezellen vermeld, die in processies heilige personnages afbeelden. Uit dit jaar dagteekent de volgende post in de stadsrekeningen van Dendermonde: ‘Item, ghepresenteert, up den vorseiden dach, den ghesellen die Onze Heere en de apostelen waren, iiij kannen wyns....’ | |
[pagina 918]
| |
Dergelijke posten komen veelvuldig voor in de stadsrekeningen van Dendermonde uit het einde van de 14e en den aanvang van de 15e eeuw. Hier worden alleen gezellen vermeld, en niet de ‘ghesellen vanden spele’. Maar te Brugge noemde men hen, die hetzelfde deden: ‘ghesellen vanden spele’. Zij vertoonden er in den den jaarlijkschen ommegang bepaalde groepen van heilige personages en bepaalde verhalen uit de H. Schriftuur. Dit gebeurde reeds in 1395-1396. In dit jaar ontvangen een aantal gezellen een vergoeding voor het voorstellen van de apostelen en de evangelisten. ‘Doe ghegheven den ghesellen vanden spele als van den xij apostelen ende iiij evangelisten die ghingen voor thelighe bloed up den dach van den ommeganghe, xviij s. gr.’ Dezelfde gezellen vertoonen nog hetzelfde in den ommegang van het H. Bloed te Brugge in de jaren 1397, 1399 en gedurende geheel het eerste kwart van de 15e eeuw. Doch de vergoeding wordt dan telkens geschonken aan één persoon, aan den leider, ‘ter ghesellen bouf’ - ten behoeve van zijn gezellen. Ik sprak reeds het vermoeden uit dat het al heel onwaarschijnlijk is dat men zich tot beroepspelers zou wenden, waar het op aankomt niets anders te doen dan in een processie heilige personages voor te stellen. Hierbij is nog te voegen dat dergelijke vermeldingen veel voorkomen in rekeningen van kleine steden, als Tielt, Lier, Loo, Mechelen, Blankenberge, waar een groep beroepspelers bezwaarlijk een winstgevend bestaan kon hebben en zich dan ook niet zal gevestigd hebben. Ook de priesters, die eerst begonnen waren met het dramatisch voorstellen van kerkelijke ceremoniën en bijbelsche verhalen, lieten zich aldra helpen door de ‘ghesellen vanden kore’ en de ‘ghesellen vander kercke’, d.i. door kerkbedienden van alle slag. In den aanvang van de 15e eeuw, als de godsdienstige vertooningen in omvang gaan toenemen, beginnen allerlei andere burgers hun hulp te verleenen bij die vertooningen, en op vele plaatsen is het spelen van geestelijke stukken, | |
[pagina 919]
| |
reeds in de eerste helft der 15e eeuw, overgelaten aan een groep priesters, kerkbedienden en burgers, die men dan meestal aanduidt met den naam van ‘ghesellen vanden spele’. Wij kunnen dus vaststellen dat rondom het jaar 1400 vereenigingen van burgers allengerhand het vertoonen van geestelijke spelen overnamen van de priesters en kerkbedienden. Aan de andere zijde hebben wij eveneens gezien dat vereenigingen van burgers tegelijkertijde de gezelschappen van beroepspelers in de steden vervangen. De vereenigingen van beroepspelers waren slechts een overgangsverschijnsel. De rondreizende speellieden, die, gedreven door de economische noodwendigheden, den weg naar de kasteelen verlieten en zich vestigden in de steden, hebben er de letterkunde meer in aansluiting gebracht met de eischen en verlangens van den volksgeest en het volksgemoed; zij lieten zich opslorpen door de burgerschap en hun afzonderlijke groepeeringen hadden slechts een kortstondig bestaan. Gezelschappen van burgers zouden voortaan vertooningen inrichten. | |
II.
| |
[pagina 920]
| |
‘Item des sonnend. na Aghate, doe myn here van Oestervant, myn vrouwe van Oestervant ende myn joncvrouwe tot sproefst huys aten, 2 sanghers, die daer voir minen here songhen, 2 gl. Item enen anderen, die een speelkyn voir minen here seyde, 1 gl.’ Heel dikwijls beteekent het woord niets meer dan een gewone verlustiging. Soms moet men erbij denken aan muziekuitvoeringen. Soms aan ‘levende tafereelen’. Ten slotte zien wij dat hoe langer hoe meer het woord voorbehouden wordt voor de dramatische vertooningen op het tooneel. | |
1. - Verlustigingen.Zelfs gewone volksvermaken komen voor onder den naam spel. Van dien aard zijn de goocheltoeren, de spelen van acrobatie, en vooral de zwaardgevechten en de zwaarddansen, zoozeer in zwang gedurende het tijdperk, waarin het tooneel bij ons opkwam. Het onderscheid tusschen zulke spelen en de vermaken van muzikalen en letterkundigen aard blijkt niet altijd duidelijk uit de rekeningposten. Bij de hooger vermelde betaling door den magistraat van Arnhem gedaan ‘aen die ghesellen die te Vastelavent speelden dat spil op ten marckt’ kan men denken aan een sotternie. Doch men zal de waarheid dichter benaderen als men onderstelt te doen te hebben met gewone vastenavondvermaken als goocheltoeren en turnoefeningen. Even onbepaald is de volgende mededeeling uit 1402, afkomstig van Tielt: ‘Den ghesellen die gespeelt hadden Groot-vastenavonde, up de Halle, anno xiiijc ende twee, 31. 18 s.’ In de rekeningen van twee jaren later, 1404, vinden wij dat de stad Tielt uitgaven doet voor het vermaak van | |
[pagina 921]
| |
‘den bailliu, scoutheeten, scepenen ende meer andren ghesellen, vastenavonde, up de halle; ende ghesellen hadden ghepeelt....’ Men zou geneigd zijn hierbij te denken aan drinkgelagen, door de vooraanstaande burgers gehouden op kosten van de stad. De gezellen, die speelden, zijn waarschijnlijk muzikanten geweest, die het gezelschap moesten opvroolijken met deuntjes. Misschien waren er ook ‘tumelaers’ bij en dichters of zangers, zooals te Brugge in 1393Ga naar voetnoot(1). Een paar bewijzen dat ook acrobatietoeren aangezien werden als spel kan men vinden in de volgende posten. De eerste komt voor in 1363-1364: ‘Item omtrent den selven tyt te Bruesel, bi Willem, enen tumelaer, die voir myns heren tafel speelde met eenen glase wyns, 4 sc.’ De tweede is van 1399-1400: ‘Item upten eersten dach in Decembri, gegeven bi myns heren bevelen, den twie speluden die mitten glazen upten naze speelden, bi Bertelmeus, sproefts knecht, 2 gl.’ Een acrobaat verlustigde in 1392-1393 den magistraat te Brugge na den ommegang van het H. Bloed: ‘Item ghegheven eenen tumelare van Ingheland de welke speilde voor de wet daer zy te gader aten ende anderen diversen zangers ende menestruels in hovescheden te verdrinken, vj lb. xij s.’ Op een acrobaat slaan ook de beide volgende posten uit de rekeningen van de graven van Holland over 1397-1398 en 1399-1400: | |
[pagina 922]
| |
‘Item up St. Jansdach decoll., eenen knecht, die voir mynen here ende mire vrouwen uptie tafel gespeelt hadde, geg. 1 Rynsce guld.’ Uit den volgenden post, getrokken uit de rekeningen van de graven van Holland over 1392-1393, ziet men duidelijk dat vóór de hofhouding van den graaf beurtelings voortraden een zwaardspeler, een muzikant en een zanger: ‘Item aan iij. speelmannen, die voor miin Heere speelden: d'een met een zῶt, dat ander met een ghet'ne ende dat derde sanc, ij gulden.’ Bij den volgenden tekst, getrokken uit de stadsrekeningen van Dendermonde over 1403-1404 zou men eveneens denken aan spelen van acrobatie. Het gaat toch over de jongelieden van bepaalde wijken der stad, die voor het volksvermaak zorg te dragen hebben, zooals hedentendage de turnvereenigingen het doen op de Vlaamsche kermissen: ‘Item, vertheert up scepenen huus, ghelyc ghecostumeert es, bi minen heere de bailliu, bi scepenen ende haren dieneeren, up de Groet Vastenavond, dewyle dat de jonghe lieden van der poort van Denremonde up de merct speelden. xxv den gr.’ Tot de openbare vermakelijkheden begonnen in den aanvang van de 15e eeuw ook te behooren de zwaardoefeningen, | |
[pagina 923]
| |
uitgevoerd door groepen van burgers. Ik vind ze bepaald vermeld te Brugge in 1405-1406 en 1406-1407. ‘Ghegheven den ghezellen die up den groten vastenavond speilden achter de stede met zwerden....’ Het zwaardspelen en zwaarddansen was lang in zwang bij ons volk. Het wordt vermeld in rekeningen van Ghistel, 1409: ‘ghesellen die metten zweirde speelden...’; van Damme, 1418 en 1450; van Oudenburg, 1432, 1436 en 1443; van Blankenberge, 1456; van Canegem, 1464; van Tielt, 1464 en 1478; van Loo, 1489: ‘ghesellen die met zwaerde reyden ende ghenouchte bedreven’; van Assenede, 1519, 1528, 1549 en 1563. Uit de 16e eeuw zouden nog heel wat vermeldingen aan te halen zijn. Wat hier gegeven wordt kan volstaan. Alleen mag nog de opmerking erbij gevoegd worden dat het zwaardspelen en zwaarddansen meest uitgevoerd werd in de kleine steden en in de dorpen. Te Assenede kwamen de zwaardspelersen dansers uit de omringende gemeenten, Kaprijke, Ertvelde, Wachtebeke en Bassevelde. Dit zou er op wijzen dat het toen meer een boerenvermaak was, en wij merken inderdaad op, dat Pieter Bruegel de Oude in zijn etsen dit zwaardspelen laat uitvoeren door boerenjongens. Het mag tot eer van ons volk gezegd worden dat de openbare volksvermaken niet louter van lichamelijken aard waren, in den tijd, die ons bezig houdt. De jongelieden, die te Dendermonde, in alle wijken van de stad de bevolking de vastenavonddagen moesten veraangenamen, deden het ook met het voordragen van gedichten, evenals de sprooksprekers het deden bij de edelen en reeds in 1393 bij de vooraanstaande burgers der stad Brugge, als blijkt uit den aangehaalden rekeningpost. In 1408 was het al een gewoonte dat jonge lieden te Dender- | |
[pagina 924]
| |
monde in het openbaar ‘goede solacelike ghedichte spele’ speelden: ‘Item, also ghecostumeert es van oudts dat te vastenavond ende daer voren de jonghe liede van der poort pleghen te speelne goede solacelike ghedichte spele omme de goede lieden van der poort te verblidene, elc wyc bi hem selven ende so zy best connen, omme den prys te hebbene.’ Zelfs op de schutterfeesten traden zangers, voordrachthouders en ook tooneelspelers op. Spelers trokken met het schuttersgild mee naar de prijskampen voor schutters. In een 15e eeuwsche copie van den beschrijvingsbrief voor het groote schuttersfeest, dat te Oudenaarde gehouden werd in 1408 en waarop 45 steden hun schutters stuurden, leest men hieromtrent het volgende: ‘Item zo wat ghezelscepe van eenre stede ghelyc vorseid es tscoenste, friste, solaeselycste esbatement feeste spel ende solaes maken zullen binnen der vorseide feeste gheduerende sonder dorperheit, zalmen gheven een zelverin semincle weghende een marck.’ De beschrijvingsbrief was tweetalig en de Fransche tekst, die voorafgaat, bepaalt eenigszins het spel dat men op het schuttersfeest verwachtte: ‘Item est assavoir que quele compaignie qui vienra de cité, de bonne ville fermée ou priviligiée comme dessus dit est, et fera le plus bel jeu et esbatement sans vilonnie, aura ung singe d'argent pesant vij marc.’ Het woord spel bedoelt ook nog in de rekeningen van het tijdperk, waarin bij ons het tooneel tot stand kwam, heel gewoon muziek. Wij kregen reeds enkele rekeningposten onder het oog, die het lieten vermoeden. Hier is er een van 1403-1404 afkomstig uit Gistel, die ons daaromtrent niet in twijfel laat: | |
[pagina 925]
| |
‘Matthys Barsir ende zyn ghesellen, van dat sy speelden op ten Sacramentsdach voor thelich Sacrament, xij s.’ Dit spelen vóór het H. Sacrament, waarschijnlijk in den ommegang, kan bezwaarlijk iets anders zijn geweest dan muziekspelen. Hoezeer men op zijn hoede moet wezen om niet al te lichtvaardig het woord spel op te vatten in de beteekenis van een dramatische voorstelling kan blijken uit het volgende. In de stads ekeningen van Kortrijk over 1401-1402 komt de volgende post voor: ‘In 'shelich Sacramentsdaghe, ghesent Willemme van Senay en sinen ghesellen, die ommeghingen metten Sacramente en daer spelden een spel, vj cannen roets wyns, iix s. de canne, valent mits draghens, lvj. s.’ Men zou allicht geneigd zijn hierbij te denken aan een vertooning met handeling en gesprek, als de volgende post uit de stadsrekening van Kortrijk over 1415-1416 ons er niet op wees dat het hier muzikanten geldt: ‘Den xxijen dach in wedemaent, ghepresenteert den Ghesellen van over Leye, van over Beke ende van binder stede, die ter ordonnancen ghinghen ende speelden voor 't Sacrament up den Sacramentsdach, xij cannen wyns, mits den draghene, viij 1. xij d.’ | |
2. - Stomme Vertooningen.Onder de benaming ‘spel’ begreep men ook de loutere voorstellingen, zonder gesprek of handeling, van een allegorie, een merkwaardige gebeurtenis of een verhaal uit de H. Schriftuur. Het was al vroeg een gewoonte geworden in de Vlaamsche steden, bij blijde inkomsten en openbare feestelijkheden, zulke tafereelen te vertoonen op de pleinen en op de hoeken van straten. De Chronycke van Vlaenderen, in 1724 te Brugge uitgegeven door Andreas Wydts, vermeldt, - ongelukkig zonder aanwijzing van bron - dat, te Gent, in 1301 ‘alom | |
[pagina 926]
| |
schouwtooneelen en spelen opgeregt wierden’ bij de blijde intrede van Philips den Schoone, en in 1329 ‘de schouwspelen wierden opgeregt, de straten behangen, de huysen verciert’ bij den intocht van gravin Margaretha, echtgenoote van Lodewijk van CrécyGa naar voetnoot(1). De oudste mij bekende rekeningpost, waarin sprake is van stomme vertooningen in processies of ommegangen, is die uit de stadsrekeningen van Dendermonde over 1376-1377, en hooger reeds vermeld: ‘Item, ghepresenteert, up den vorseiden dach, den ghesellen die Onze Heere en de apostelen waren, iiij kannen wyns.’ In de rekeningen van Oudenburg wordt in 1384 een gilde van de Apostelen vermeld, die haar medewerking verleent in de processiesGa naar voetnoot(2). Het gaat hier blijkbaar om groepen van personnages, die in de processie meegingen en Christus met de apostelen voorstelden. Dergelijke voorstellingen, waarbij noch gehandeld noch gesproken werd, kwamen weer voor in de processie van Dendermonde in 1394-1395: ‘It. gheschinct den ghesellen, die apostelen ende propheten waren, ende meer anderen, die in den schyn van Zanten ende Zantinnen ghinghen omme ter vorscreven processie, in hofscheden te verdrinckene: iij s. iiij d.’ Dit medegaan van een groep zwijgende personen, die personages uit den bijbel of de kerkelijke geschiedenis figureerden, werd reeds in 1399-1400 als een gewoonte beschouwd te Dendermonde: ‘Item, werdt gheschinckt den ghesellen, also van ouds ghecostumeert es, die apostelen ende propheten waren, mitsghaders meer anderen die in den schine van Santen ende Santinnen omme ghinghen in de processie, in hoefscheden te verdrinken, in al iiij s. gr.’ | |
[pagina 927]
| |
Dergelijke figuratieve personen gingen eveneens al, vóór 1400, in de processie van O.L. Vrouw te 's Hertogenbosch, en wel verkleed, beschilderd en met maskers vóór het aangezicht. In 1378 betaalde de ‘Illustre L. Vr. Broederschap’ voor ‘Jhesus hoije ende caproen laken xxxvij s. vi d’. in 1391 voor maskers: ‘item gegheven van aengesichten te make liv st. vi d.’ eveneens in 1392: ‘om een aensicht vi pl.’ in 1394: ‘item van de aengesichten te vermaken en van de sceptrum en anderen dat der processie toebehoirde ij schilt. iij pl.’ in 1396: ‘item om der Coningen aensichten te vermaken ende die septer v 1/2 scilt. 1 pl.’ in 1399: ‘item den Coningen die met onssen Vrouwe speelde geschenct ij gelte wyns, make xvi pl.’ later weer in 1423: ‘...ende van des engels aensicht die die starre vuert te vermaken ende te verwen dairaf te samen gegheven ij 1/2 guld. xvij pl.’ Later nog in 1426: ‘Item gegheven Rolof die maelre van onsen aensichten ende andere ghereescappen te vermaken v guld. xxviij pl.’ | |
[pagina 928]
| |
Ook te Brugge verschenen voorstellingen in de processie van het H. Bloed, reeds vóór 1400. Namelijk in de processie van 1395-1396, als blijkt uit den reeds vermelden post: ‘Doe gegheven den ghesellen vanden spele als van xij apostelen ende iiij evangelisten, die ghinghen voor thelighe bloed up den dach van den ommeganghe, xviij s. gr.’ Hier rijst echter de vraag: verbeeldden deze gezellen zelf de apostelen en de evangelisten of droegen zij slechts geschilderde of gebeeldhouwde tafereelen, waarop de apostelen en evangelisten afgebeeld werden? Ik zou meenen dit laatste te mogen onderstellen bij het lezen van het volgende in de rekeningen over 1396-1397: ‘Item doe ghegheven Janne van Hulst ter ghesellen bouf van der tafele van de xij apostelen en de viere evangelisten te hulpen haerlieder costen die zy hadden op den dag van den ommeganghe gaende voor thelighe bloed metter voorseider tafele, xxiiij 1.’ In hetzelfde jaar 1396-1397 was eveneens in den ommegang te Brugge een voorstelling te zien van het lijden van Jesus in den hof der olijfboomen: ‘Item doe ghegheven Janne van Ghend ter ghesellen bouf van den hovekine, te hulpen hoerlieden costen die zy ghedaen hadden om tvorseide hovekin te maken en te ordineirne ter eere van den heilighen bloede, xxxvj 1.’ Ook deze voorstelling werd, althans aanvankelijk vertoond op een ‘tafele’ als blijkt uit de beide volgende posten, en zij moet zoozeer de belangstelling van de toeschouwers hebben geprikkeld dat men het noodig achtte haar tegen de al te groote nieuwsgierigheid van de bevolking te laten beschermen door een afdeeling van toenmalige politieagenten: ‘Ghegeven viij ghesellen screrewetten over de pine ende moyenesse die zy hadden op den dach van den ommeganghe plache te makene omme tspel van den hovekine te doen lidene...’ | |
[pagina 929]
| |
De apostelen, de evangelisten, het hoveken, bleef men in den Brugschen ommegang nog lange jaren vertoonen. In 1398-1399 voegde men er bij: het spel van de stad Jerusalem, dat waarschijnlijk de intrede van Jesus in Jerusalem voorstelde: ‘Floreins den Hamere ende sinen ghezellen gaende met den xij apostelen ende metten spele van der stede van Jherusalem...’ In 1415 waren dergelijke voorstellingen reeds gestegen tot het getal van zeven in den ommegang van het H. Bloed te Brugge. Deze voorstellingen in de Brugsche processie waren dus, althans aanvankelijk, slechts ‘tafelen’, beschilderde borden, of, waarschijnlijker, gebeeldhouwde groepen, die men droeg. Zulke ‘tafelen’ zijn nu nog bekend te Brugge, naar mijn geleerde collega Karel Duflou mij welwillend meedeelde. Men noemde ze te Brugge ‘tafelen’, ‘toogen’, en nu nog noemt men ze ‘spelen’. Te Oudenaarde zal men ze omtrent denzelfden tijd ook gebruikt hebben. Zij worden vermeld onder den naam ‘spel’ en zelfs ‘habatement’ (esbatement). Ik kan de volgende vermelding in de stadrekeningen van 1413-1414 niet anders begrijpen: ‘Item den Freren te hulpen tharen coste waert die sy hadden vanden spele ends habatement, die sy maecten ter eeren vanden heleghen Sacramente, vj. 1. x s. pars.’ Te Kortrijk droeg men in 1417-1418 eveneens zulke voorstellingen in de processie, en men duidde ze daar onder een andere benaming aan: | |
[pagina 930]
| |
‘Denzelven dach ghesent den gheselscepe vander Cornemaerct die de beteekenesse van den coninc van den Moriaens ende vele andre gheselsceps voort Sacrament voerden iiij cannen wyns, xxxiij s.’ Dat wij hier te doen hebben met loutere figuratieve voorstellingen blijkt trouwens uit wat vertoond werd in de processie te Kortrijk: ‘In Sacramentsdaghe de ghezellen die hemlieden habituerden omme te gaene voor tsacrament omme den Sacramente heere te doene, xxxviij cannen wyns, te wetene den ghezellen van Onser Vrouwen, den ix besten, den ghezellen vander Cornemaerct, den ghezellen die de drie Coninghen in exemple stelden, ende der mede omme ghinghen, den ghezellen van der Dornicstrate, den ghezellen van buter Dornicpoorte, den ghezellen van buter Steenpoorte, den ghezellen van buter Rysselpoorte, den ghezellen van buter Leypoorte, elken iiij cannen, ende den speellieden, die voort sacrament speelden, ij cannen wyns, xv 1. xvij s. vj d.’ Van denzelfden aard lijken mij nog de voorstellingen in de processie te Nieuwpoort, vertoond gedurende de eerste helft der 15e eeuw, en vermeld in de volgende posten uit de nu vernielde stadrekeningen van Nieuwpoort: ‘Jan Hackette van vermakene thusekin van Bethleem, de annonciacie, tcronement ende andre zaken te vorziene, 3 1. 12 s.’ | |
[pagina 931]
| |
Werkelijk dramatisch spel was dit al evenmin, als blijkt uit den volgenden post: ‘Den ghesellen van Sinte Loys ghulde die ooc aldan omme voerden in de voors. processie tcronement van onser (Vrouwen?) gheconsendeerd om hare abilementen te vernieuwene omme dese waerf, 6 1.’ In verschillende steden voerde men de ‘tafelen’ en ook de personen, die gezamenlijk een groep of een gebeurtenis voorstelden, rond op een wagen of een slede. Van werkelijk dramatisch spel op een wagen of een slede heb ik geen vermelding gevonden. Te Oudenaarde trokken in 1409 minderbroeders in de processie sleden voort. Op die sleden werden voorstellingen vertoond met personages, die rollen droegen, beschreven met spreuken; en in 1422 vertoonden twee wijken van dezelfde stad, volgens de rekeningen, ‘stomme vertooningen up eenen schavaute’ bij het voorbijtrekken van de processieGa naar voetnoot(2). In 1436 vertoonde men te Ieperen ‘spelen van ystorien’ en ‘tooghen’ op wagens en sledenGa naar voetnoot(3). Hoewel het woord ‘spel’ erbij staat, zal dit waarschijnlijk slaan op loutere voorstellingen, waarbij noch gehandeld noch gesproken werd. De woorden ‘ystorien’ en ‘tooghen’, steeds in deze beteekenis gebruikt, zijn hierbij van beslissenden aard. In 1440 stelde men te Brugge allerlei ‘tooghen’ voor uit het oud en nieuw testament ter gelegenheid van de intrede van Philips van Bourgondië. De reeds meer vermelde Kronijk van Vlaanderen, uitgegeven door Wyts geeft er een uitvoerige beschrijving over, en de stadsrekeningen vermelden ervan: ‘Omme de spelen ende ystorien die achter strate ghemaect waeren ende aldierghelike de mareminnen, zeerudders ende andere beilden...’ | |
[pagina 932]
| |
Vijf jaar nadien, in 1444-1445, verleent de stad geschenken aan ‘den ghonen die hier best stomme personage speilden upten dach van den heilighen bloede...’ In de stadsrekeningen van Brugge over 1454-1455 komen nog vermeldingen voor omtrent zulke toogen, bij de inhuldiging van den dauphin: ‘Item, betaelt den stedemeesters over haerlieder pine ende moeyte die zy hadden om de spelen in ordonnantie te stellene... Iets van denzelfden aard werd herhaaldelijk gedaan te Aalst van het midden der 15e eeuw af. Laat ik slechts volgende posten aanhalen: Item (op den zelven dach van der processie) speelden de ghesellen vander Pontstraten ende vander Soutstraten, elc op hen zelven, zuverlike spelen met levende personaigen van diverssche santen en santinnen, hemlieden ghegheven in hulpe tharen costen, iij 1.’ | |
[pagina 933]
| |
Nog een twintigtal vermeldingen van stomme vertooningen zou ik kunnen meedeelen uit de 15e en de 16e eeuw. En er zou verder nog kunnen gewezen worden op de beschrijving van de luisterrijke processie te Antwerpen in 1520, die Albrecht Dürer in zijn Reisboek gaf. Wij zouden er niets nieuws meer uit halen. Laat ik alleen nog wijzen op de verschillende benamingen, waaronder de stomme vertooningen voorkomen. Men noemt ze ‘diverssche spelen en monstranchen op stellinghen’ in 1455 te Aalst, ‘bethoogynghe van diverschen historien jn stomme personagien die ghetoocht waren...’ in 1456 te Brugge, ‘staende speellen’ in 1471 te Aalst en in 1500 te Gent, ‘figure ende personnage die ghetoocht was’ in 1475 te Brugge. Omtrent de onderwerpen, welke men aldus uitbeeldde kan de volgende post uit de stadsrekeningen van Mechelen over 1492 ons nog eenige inlichting verschaffen: ‘Item bet. Bouwen van der wyct van de stadsspelen te repareeren. Te weten den coninx Davids wagen gerepareert, ende Arons roede acht. gestoffeert. It. den maeghden bergh gestoffeert en Bethleem boven vermaeckt. It. de besnydenisse gebetert en gestoffeert. It. den Reese en Beyaert gestoffeert. It. aan onse Vrouwe spel en tdal van Josaphat. It. de roede van Yesse, cost alle op iiij 1. x st. vj den.’ Ten slotte zij hier nog herinnerd dat aan die vertooningen soms een buitengewone zorg werd besteed en dat ze weleens zeer grootscheeps waren opgevat. De ‘toogen’ in 1458 gehouden te Gent ter gelegenheid van de intrede van Philips den Goede zijn genoegzaam bekend: gaf men niet bij deze gelegenheid o.m. een voorstelling van het Lam Gods der gebroeders van Eyck geheel in levende personages op een stellage van drie verdiepingen opgetimmerd op den Poel?
Tot nog toe zagen wij hoe heilige personen en gewijde gebeurtenissen ten onzent vertoond werden in de processies | |
[pagina 934]
| |
ofwel door geschilderde of gebeeldhouwde voorstellingen ofwel door levende personen, die zwijgend gingen of op een wagen werden rondgevoerd. Het is mogelijk dat in eene of andere processioneele voorstelling ook gesproken werd, zooals dit nog het geval is in de boetprocessie te Veurne, die echter niet uit de middeleeuwen dagteekentGa naar voetnoot(1). Dit kan het geval geweest zijn te Delft in 1400, waar klerken betaald werden voor het schrijven van ‘sproken’ voor de processie. Deze sproken waren waarschijnlijk de verzen, die moesten opgezegd worden door de personages. Misschien waren het echter niets meer dan de spreuken, de opschriften op papierrollen door de personages te dragenGa naar voetnoot(2). Het ging ten onzent dus geheel anders dan in Engeland, waar men werkelijk speelde op de wagens in de processies. Slechts uit vrij laten tijd vond ik vermeldingen, die eenigszins het vermoeden zouden kunnen wekken dat in de processies dramatische vertooningen voorkwamen. Ze dagteekenen uit het midden van de 15e eeuw. De eerste, van 1450, komt voor in den aanvang van een ordonnantie omtrent de aloude processie van O.L. Vrouw van Jesse te Delft: ‘In den eersten als die Processie van den Ghilden en van den spele gheleden is...Ga naar voetnoot(3).’ De stadsrekeningen van Veurne over 1451 geven ons de tweede. In dit jaar werden daar de ‘archiers’ of schutters van Oostduinkerke betaald ‘Den zelven [archiers van Oostduinkerke] noch ten title dat zy tocheden ende speilden in vorscrevene processie den passie van Ste Sebastiaene, 1 kanne wyns te vij s. de stoop, comt xlviij s.’ Een derde is de volgende van 1456-1459 over Dendermondsche gezellen, die eveneens ‘speelden’ in de processie. | |
[pagina 935]
| |
‘Betaelt den ghesellen van der Leewerken omme de gheneuchte die zy maecten in de processie, die speelden de offerande van de iij coninghen, ende over nieuwe habite die se maecten, iiij s. gr.’ Uit deze teksten zou men, met eenige stoutmoedigheid, kunnen opmaken dat in het midden van de 15e eeuw reeds dramatische handeling werkelijk binnengedrongen was in de processioneele vertooningen. Wij zagen echter reeds hoe men omzichtig moet omgaan met de benaming ‘spel’. Men mag er niets meer uit ophalen dan er in is. De drie aangehaalde teksten spreken, alle drie, van ‘spel’ en ‘spelen’ zonder meer, en het spel kan een ‘tafele’ zijn geweest of een stomme vertooning van personages, te voet gaande of rondgevoerd op een slede of wagen. Trouwens het woord uit de rekening van Veurne: ‘dat zy tocheden’ zou dit zeer laten vermoeden. Het duurt tot 1494 eer wij een rekeningpost vinden, waarin sprake is van een werkelijke handeling in de processioneele vertooningen. In dit jaar vertoonde men, in de processie van O.L. Vrouw te 's Hertogenbosch, aldus een Aanbidding door de koningen: ‘Onsen coster van den scargen te dragen op die merkt onder die sterre, daer men onse lieve vrouwe op setten, doe die iij coningen daer offerden, ij s.’ Dramatische handeling drong dus maar door in de processies in een tijdperk, waarin reeds heel de Nederlanden door de tooneelspelen in zwang waren. De processievertooningen hebben dan ook geen aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van de geestelijke spelen. Zij ontwikkelden zich naast deze spelen. | |
3. - Tooneelspelen.Uit het voorafgaande heeft men kunnen opmaken dat wij niet steeds te doen hebben met werkelijke tooneelspelen, telkens | |
[pagina 936]
| |
als er sprake is van een ‘spel’ of van ‘gezellen vanden spele’, Welke zijn nu de oudste rekeningposten, waaruit het opvoeren van tooneelstukken wel blijkt? | |
A. Wereldlijk Tooneel.De oudste vermelding geldt een ‘Spel van Stragengys’, opgevoerd te Oudenaarde in 1373. Dit spel was denkelijk een dramatische omwerking van een gedicht over de avontuurlijke lotgevallen van den heer van Trazegnies. Het opvoeren van dit spel heeft te Oudenaarde aanleiding gegeven tot bloedige twisten, die door het gerecht beslecht moesten worden. Aldus is deze vertooning tot onze kennis gekomen: ‘Item, Jan van den Brouke ghewyst in drie waerf lx l., d eene omme dat hi wonde bi nachte in felleden ende in evele met j messe Stevyn Breidele, item d andere dat hi wonde Neesen, Stevyns Breidels dochter, die haren vader bescudde; item, ten derde omme dat hi wonde al met j messe t Sen Pens ende met nachte die oec int ghesceed was ende t welke il gheviel int spel van Stragengys, hier af pais ghemaect bi beeden van goeden lieden omme xlviij 1.’ Een zelfde spel kwam later nog ten tooneele te Dendermonde in 1447: ‘Betaelt den ghesellen die speelden tspel van Tresingis, iij s. gr.’ | |
[pagina 937]
| |
In de stadsrekeningen van Gent van 1377 komt een uitvoerige post voor omtrent ‘de cost van den boerde upden coerenaerd ende vander andre feeste die daer ghehouden was’. Plaats en tijd van deze vermelding zijn wel suggestief: zijn niet onze oudste sotterniën uit de Gentsche streek en van dezen tijd? En komt het woord boerde niet voor als titel van een paar van die sotternieën: ‘Eene sotte boerde ende eene goede sotternie van....’ Doch uit de opgave van de onkosten gedaan voor deze boerde blijkt dat wij hier eigenlijk het woord in zijn etymologische beteekenis op te vatten hebben: nl. als een spiegelgevecht: ‘...It. vanden kisten te makene ende de coerenaerd te verslane, 23 s. 11 d. gr. Een spel van ridderlijke avonturen, in den trant van de bewaarde abele spelen, moet geweest zijn het stuk van Amys en Amelis, dat opgevoerd werd op den Burg. te Brugge in 1412-1413: ‘Ghegheven den ghesellen die dat spel speilden in den buerch van Amys ende van Amelis te hulpen tharen costen, xij l. par.’ Een stuk met historisch onderwerp, doch misschien met niet minder avontuurlijken inhoud was het spel van den slag van Woeringen, vertoond te Leuven in 1421. De rekeningen, die het vermelden, deelen ons nog een en ander mee over het daarbij gebruikte decoratief. | |
[pagina 938]
| |
‘Item, ghegeven meester Janne van der Bruggen van den geremte te maken en weder af te doene op Sinte Peters Kerckof, daermen op speelde van den stride van Woerinc, iiij dagen, xx plecken.’ In 1422 doet men te Brugge een betaling aan ‘Jorisse van den Moortele ende zinen ghesellen te hulpen den costen die zy hadden doe zy spel hilden up de buerse.’ De aard van dit spel blijkt niet uit den tekst. In verband echter met den betrekkelijk laten da:um, zou men gerechtigd wezen hier te denken aan werkelijk tooneelspel, op het openbaar plein voor het huis ‘van der borse’, plein waar ook de geldhandel gedreven werd. Men zou des te meer geneigd wezen te denken aan werkelijk tooneelspel, als men verneemt dat in hetzelfde jaar te Brugge, Everkin, een dichter uit Gent, er beloond werd: ‘Ghegheven eenen dichter gheheeten Everkin van Ghendt...’ In deze jaren worden meer vermakelijke vertooningen vermeld. In de eerste plaats op de feestelijkheden van de schutterijen. Ik sprak reeds van den beschrijvingsbrief, die de schutters in 1408 naar Oudenaarde noodigde en waarbij in het vooruitzicht gesteld werd dat het schuttersfeest zou opgeluisterd worden door esbattementen. Wanneer ietwat later, in 1422, de schutters van Oudenaarde optrokken naar het schietspel te Kortrijk, lieten zij zich vergezellen door de ‘goede lieden van den esbattemente’Ga naar voetnoot(1). Toen op hun beurt, in 1428, de schut- | |
[pagina 939]
| |
ters van de St. Jorisgilde van Herzele naar Oudenaarde gingen, werden zij vergezeld door ‘ghesellen van den esbatemente’, die te Oudenaarde ‘ghenouchte’ bedrevenGa naar voetnoot(1). De gezellen van Oudenaarde trokken in 1426 naar Duinkerken ‘omme daer te spelene ende embatement te doene, naer tinhauden van haerlieden ordonnance [kaerte], dewelcke wonnen twee juweelen, die zy der stede presenteerden’Ga naar voetnoot(2). Van esbatementen is er nog sprake in de stadsrekeningen van Loo over 1429: ‘Sondaghs vóór vastenavond, waeren gepresenteert Charelse van Pollinchove met haeren ghezellen, die abbatement maecten binder stede, ij kannen wyns van x s. den stoop, valet xl s.’ Ik ben er niet stellig van overtuigd dat al deze vermeldingen van esbatementen doelen op blijspelen, op werkelijke tooneelspelen. De teksten zeggen het niet nauwkeurig. Het kan best dat, in vele gevallen, niets anders bedoeld zijn dan vermakelijkheden van allerlei aard. Doch onder deze vermakelijkheden waren waarschijnlijk dikwijls tweespraken en zelfs kluchten en kleine blijspelen. Trouwens, het woord ‘esbattement’ had, naast de beteekenis: blijspel, ook de neutrale beteekenis van spel. Dit kan blijken uit den oproep, dien de spelers van Oudenaarde in 1429 ontvingen van die van Mechelen ‘ten esbatemente gheordineert up de bliscap van Onzer Vrauwen’Ga naar voetnoot(3). En nog uit het feit dat twee jaar later, in 1431, de ‘gezellen van den ebattemente van Gent’ deel nemen aan de processie van het H. Sacrament te Oudenaarde met een vertooning op een wagenGa naar voetnoot(4). Onder de benaming ‘esbatement’ begreep men dus zelfs geestelijke vertooningen. Op vastenavond zocht men niet uitsluitend zijn vermaak in blijspelen. Ook in meer ernstige, in ‘abele’ spelen. Te | |
[pagina 940]
| |
Deinze voerde men, op vastenavond 1431, een ‘spel van Arnoute’ op vóór de halleGa naar voetnoot(1). In 1434 voerde men twee spelen op te Oudenburg op het marktplein ‘teen van broeder Janne ende tandre van den verloorne coninc’Ga naar voetnoot(2). In hetzelfde jaar speelde men er op vastenavond een ‘spel ten waghene’ vóór de halleGa naar voetnoot(3). Naar den aard van dit spel kunnen wij kwalijk gissen. Het Rolandslied verleende het onderwerp van een stuk, opgevoerd in 1444 te Deinze: ‘'t spel van den wyghe van Ronchevale’Ga naar voetnoot(4). Eveneens uit de ridderromans haalde men de stof voor het eerste wereldlijk spel, dat de stadsrekeningen van Aalst vermelden, en dat een zeer romantischen inhoud moet gehad hebben. Op Pinksteren van het jaar 1461 speelde men te Aalst op een stelling een spel ‘van den feeten van wapene die 't Kint van Aelst van zinen leven ghedaen hadden in Heyenisse ende elders, ende hoe hem de Keysere van Rome verleent hadde tsweert ende den scilt, 6 1.’ Dr. Worp spreekt in zijn bekend werk, I, p. 53, van een rekeningpost van Deventer uit 1470, waarin sprake is van een spel van ‘Lysken dat sie enen man hebben wolde die nae den harnasche roecke’. Te Deinze speelt men in 1483 een spel van ‘Florysse ende van Blanchefloere’Ga naar voetnoot(6). | |
[pagina 941]
| |
Hiermede is het lijstje volledig van de oudste vermeldingen van wereldlijk tooneel in de rekeningposten, die tot mijn kennis kwamen. Deze vermeldingen zijn niet talrijk. En dit is licht te begrijpen: de 15e eeuw was de eeuw der misteriespelen. In de 16e eeuw zal de verhouding omkeeren. Reeds op het einde van de 15e eeuw begint men mythologische en allegorische vertooningen te geven: de moraliteiten komen dan in zwang. | |
B. Geestelijke Spelen.Het is bekend dat de geestelijke spelen allengerhand gegroeid zijn uit kerkelijke dramatische voorstellingen, waarvan een kern ligt in de liturgische handelingen, zooals er nu nog voorgeschreven worden in het Missale, het Pontificale en het Caeremoniale Episcoporum. Men begon de gebeurtenis zelf voor te stellen, die de ceremoniën slechts figuurlijk aanduidden. De lessen, de evangeliën, de wisselzangen tusschen den koorleider en het koor, de antiphonen en vooral de tropen bevatten eveneens kernen van dramatische handeling: zoodra men bij het zingen bewegingen voegde, kwam men tot dramatische handeling. Zoo ontstond uit de liturgische ceremoniën en gezangen het kerkelijk tooneelspel, en daaruit het misteriespel. Alleen met hetgeen men in de liturgische boeken uit de oude Nederlanden daaromtrent te lezen vindt, zou men verscheidene stadiën van dezen ontwikkelingsgang kunnen vastzetten. Ik heb dit reeds elders aangetoondGa naar voetnoot(1). Hier wil ik alleen er nog op wijzen hoe de rekeningposten deze opvatting van de wording en ontwikkeling van ons geestelijk tooneel komen verstevigen. In een Ordinarius van de kathedraal te Utrecht, waarvan het oudste gedeelte dagteekent van omtrent 1220Ga naar voetnoot(2), is reeds sprake van vergoedingen gegeven aan den leider van kerkelijke | |
[pagina 942]
| |
vertooningen. De Theodericus de Randenrode, die hierbij vermeld wordt, stierf in 1247, en de uitgave werd dus vóór dit jaar gedaan: ‘bonus Theodericus de Randenrode, maior praepos. Traiect., qui de consensu decani et capituli instituit officium, qualiter in Epiphania stella ducetur, et in Palmis ymago Christi in asino equitabit, et in ascencione Domini dominica ymago adscendet, deputans rectori dicti operis pro labore xij maldr. siliginis et xxiiij amas cervisiae, perpetuo de praepositura ministrandasGa naar voetnoot(1).’ Hieruit kan blijken dat in de 13e eeuw in den dom te Utrecht half-liturgische, half-dramatische vertooningen gehouden werden: op Driekoningendag gingen de koningen met de ster, op Palmenzondag voerde men een Christusbeeld op een ezel rond, op O.L. Heer-Hemelvaartsdag werd de herdachte gebeurtenis in de kerk voorgesteld door het ophalen van het Christusbeeld. Dramatische vertooningen met handelende personages vind ik het eerst vermeld in een rekeningpost van de stadsrekeningen van Dendermonde uit 1391-1392. Het gaat daarin over een vertooning van Jesus' verrijzenis: ‘Item was ghegheven den ghesellen die t spel van der verryssenesse Ons Heeren speelden in de Paeschdaghe... ij s. ix d. gr.’ Waarschijnlijk hebben de uitgaven aangegeven in den volgenden post, uit de stadsrekeningen van Leuven over 1392-1393, betrekking op een tooneelspel, waarin het leven van Maria vertoond werd, dicht bij de kerk: ‘Item, gegeven Heine Boudens van den gote te stoppe ane den Kerchof daer men spelle spelde, in onser Vrouwen dagen, lestlede, ende ome de gote weder te maken, 10 stuvers payements.’ | |
[pagina 943]
| |
In 1398-1399 vertoonden de priesters te Damme in de O.L. Vrouw-kerk een geestelijk spel, waarschijnlijk een Driekoningen-spel: ‘Betaelt presentwyn in laumaend. Eerst den xiijen dach ghesend den priesters van onzen Vrauwenkerke, die in spil speelden in de voors. kerke iiij kannen wyns van iiij gr. de stoop.’ Het meest geliefkoosd onderwerp van geestelijke spelen blijkt aanvankelijk te zijn geweest de verrijzenis van Jesus. De Paaschdag,waarop de opvoering ervan plaats greep, is de voornaamste kerkelijke feestdag, en hier, zooals in Frankrijk en in Duitschland, zullen de oude liturgische ceremoniën zich het eerst op dien feestdag ontwikkeld hebben tot een kerkelijk spel, waarvan het z.g. Maastrichtsch Paaschspel een kenschetsend voorbeeld is. Ten jare 1399-1400 was het reeds een gewoonte te Dendermonde om de vier jaar de verrijzenis van Jesus op te voeren op het kerkhof: ‘Item also ghecostumeert es dat men telkens iiij jaren of so hier pleecht te speelne ons liefs Heeren verrysenesse, up t Kerchof, herde devotelyc met vele ghesellen daer mede spelende ende elc t sine segghende ende bewysende, es te wetene dat men dien [dach] pleecht te ghevene uut hoofdscheden van der poort weghen, omme mede te ghane theeren in den wyn, alsoet nu gheschiede, ende was hem ghegheven bi rade ende wete van scepenen, vj s. gr.’ In 1400-1401 speelde men een verrijzenisspel in de kerk te 's Gravenhage: ‘Item, des manendaghes, in die paeschheilighe daghe, mynre liever Vrouwen gegeven in hoir selfs hand, ende sy voirt geven soude den gesellen, die ons Heren verrisenisse in der kercken gespeelt hadden, ij gelr, guld.’ | |
[pagina 944]
| |
Ook te Deinze werd op Paaschdag van 1400 een verrijzenisspel vertoond. Doch, terwijl te Dendermonde en te 's Gravenhage die vertooning werd gegeven door burgers op het kerkhof of in de kerk, waren het te Deinze nog steeds de kerkbedienaars, die voor de vertooning zorgden: ‘Item den ghesellen vander kerken die de Verisenesse speelden in de Paeschdaghe, te Deinze, ghesend in hovesheden xxiiij s. par.’ Het vertoonen van de verrijzenis wordt verder nog vermeld in de stadsrekeningen van Deinze in 1431, 1436, 1445, 1448, 1450, 1456, 1462, 1465, 1471, 1473 en in volgende jaren. In 1473 deelt men mede dat het spel vertoond werd ‘voor de halle’. In 1400-1401 speelden gezellen op het schepenhuis te Mechelen een stuk, waarvan de inhoud in verband stond met het leven van O.L. Vrouw: ‘Corts na deze ommegang van 1400-1401 wierd jaerlyks een spel van onzer lieve Vrouwe gespeeld op het schepenhuys ten by wesen van de magistraat, ende de gesellen die het selve speelden wierden gegeven iiij stoopen wyns en alle de becostingen wierden betaeld door de stadt’. Te Gistel waren het de koster, de zangers, de misdienaars, die in 1403-1404 een Driekoningenspel vertoonden in de kerk: ‘Op onzen Vrouwendach ter Lichtemesse, ghesonden de ghesellen van den khore van de kerke van Ghistelle, als zylieden spel speelden van de offerande van de iij Koninghen, iij kannen wyns, xlviij s.’ Drie jaar nadien, in 1408, wordt te Gistel een verrijzenisspel opgevoerd door een groep spelers, die kortweg ‘gezellen’ genoemd worden. Waren deze gezellen nog de ‘ghesellen van den khore’ alleen, of waren het reeds burgers, die niet van de kerk afhingen? | |
[pagina 945]
| |
‘... De ghesellen die spel speelden van Ons Heeren Verrissenisse, in hoofscheden, xxxvj st.’ In 1405-1406 speelden de priesters te Oudenburg te zamen met burgers een geestelijk spel: ‘It. upten xsten dach van laumaend an wine ghesent den prochiepapen van Oudenburch, den clercken van der kercke ende andre ghesellen die hier j. spel speelden ij k. rynschs wyns te vj s. par. den stoop, somma xxiiij s.’ Te Nieuwpoort speelde men in hetzelfde jaar een verrijzenis-spel: ‘Den ghesellen die speelden ons Heeren Vrisenesse...’ Te Dendermonde wordt weer in 1407-1408 een verrijzenisspel vertoond, en ditmaal door ‘gezellen’, welke niet nader aangeduid worden, waarschijnlijk door een groep burgers: ‘Item was ghecostumeert bi rade van den hoeghen bailliu ende van scepenen den ghesellen die in de paeschdaghe zeer devotelyc met allen den apparisien speelden de Verrysenesse Ons Heeren, in hulpen haren costen xiij s. iiij d. gr.’ Het was bepaald een gezelschap van kunstlievende burgers, die in 1408-1409 te Tielt een stuk vertoonden van de martelie van de H. Agatha: ‘Item verteerd te Jans Wielmakers, als de ghezellen vander stede hadden ghespeelt de Passie van Sente Aechten by den bailliu, scoutheete ende scepenen... in verlichtinghe van haren costen, iij 1. xij s. par.’ | |
[pagina 946]
| |
Voor de eerste maal ontmoetten wij hier de benaming ‘ghesellen vander stede’, die misschien gebruikt wordt als tegenstelling met een gezelschap van rondreizende beroepsspelers. Weer zijn het priesters, die in 1409-1410 te Dendermonde een geestelijk spel spelen in de kerk zelf: ‘Item, ghegheven den heeren vander kerken in hoofscheden te verdrinckene als sy een goed geestelyc spel ghespeelt hadden in de kerke, xvj d. gr.’ Hetzelfde jaar spelen ook de priesters met kerkbedienden een verrijzenisspel in de kerk te Damme: ‘Den xix dach in spuercle ghesent den priesters ende andren ghesellen van der kerke, doe zy ghespeelt hadden in de voors. kerke ons Heeren verisenesse ij kannen wyns.’ Te Dendermonde blijven in 1412-1413 de priesters nog de traditie getrouw en spelen met de kerkbedienden het verrijzenisspel: ‘Item, es eenen langhen tyd ghecostumeert dat telkens iiij ofte v jaren de priestren ende de ghesellen van der kerken pleghen te speelne tsmaendaghes in paeschdaghe de verrysenesse Ons Heren, metten vertoeghenesse van vele andere dinghen daartoe dienende, zeer eersaemlyc ende herde devotelyc, so sy nu daden, de welken was ghegheven in hulpen den costen van den stellinghen ende anders, maer plaech vele meer te zijne, in al iij s. iiij d. gr.’ Doch in hetzelfde jaar zijn het burgers alleen, die aldaar een spel bezorgen van O.L. Vrouw-Hemelvaart, naar oud gebruik: ‘Item, es ghecostumeert dat telken iiij of v jaren met tOnser Vrouwen ter Dycpoorten, up Onser Vrouwendach Assumptie, de jonghe lieden van die poort, ter eere van Gode ende zyner liever moeder, pleghen herde devotlyc, met groeter solempniteyt te speelne de Upvaerd van Onser Liever Vrouwen, zo zy nu daden, den welken men ghaf, in hulpen haeren stellinghen te maken ende den anderen costen v s. gr.’ | |
[pagina 947]
| |
De eerste vermeldingen van passiespelen komen in mijn nota's slechts voor bij het jaar 1428 - dus vrij laat. In dit jaar vertoonde men het lijden van Christus te Lier en te Loo. In de eerste stad deden de gezellen van de kerk, in de tweede deden het, denkelijk, een groep burgers, die zich daartoe vereenigd hadden. Wat Lier betreft, bezitten wij voorloopig slechts een vermelding naar een rekeningpost in een oude kronijk uitgegeven door J.F. W(illems): ‘Voor ierts dient te weten dat in den jare 1428 het spel gespeelt wiert, ende wirt doen gegeven den gezellen van der kercke, die het spel van de Passie ghespeelt hadden, om haere costen te helpen draeghen, 10 stuyvers grooten.’ Van dit tijdstip af komen de passiespelen veelvuldig voor in de rekeningen van vele steden en dorpen. De vertooning van de passie gaat meermalen samen, zooals in de oude kerkelijke spelen, met de vertooning van de verrijzenis. Naast de misteriespelen betreffende het leven en het lijden van Christus, komen hoe langer hoe meer de heiligenspelen in zwang in den loop der 15e eeuw. Uit reeds vermelde rekeningposten blijkt dat betrekkelijk vroeg vertooningen uit Maria's leven op het tooneel verschenen: nl. te Leuven in 1392-1393, te Mechelen in 1400-1401, te Dendermonde in 1412-1413. Verder speelde men te Geeraardsin 1415-1416 de Purificatie van Maria: ‘Ghegheven ter feeste in Onser Vrouwen daghe, als de priesters 't spel speelden vanden messeganghe van Onser Vrouwen ende van Ons Heeren geboorte, te hulpen te hueren coste waert; overal xvi st.’ | |
[pagina 948]
| |
In Arnhem vertoonden in 1419 de schoolkinderen ‘onzer vrouwen spel’ ter eere van den nieuwen burgemeesterGa naar voetnoot(1). In 1426-1427 speelde men opnieuw te Dendermonde de Hemelvaart van Maria: ‘Ghegheven te alf ouxte den ghesellen die op onser Vrouwendach speelden ter dycpoorten Onser Vrouwen upvaert, in hulpe haren cost v s. gr.’ Te Tielt vertoont men eveneens de Purificatie van O.L. Vrouw, in 1429: ‘Item, ghesend den ghesellen die 't spel speilden van der purificatie van Onser Vrouwen, ij kannen rynsch wyns, te ix s. den stoop, beloopt xxxvj s. par.’ In 1429 speelden de gezellen van Mechelen een O.L. Vrouwspel, op den vierden Paaschdag: ‘Ghegheven der vrouwe in den beer van harer camere dat onze heren daer laghen doen men ons Vrouwen spel speelde... Welk juist het onderwerp was van dit O.L. Vrouwspel te Mechelen, leert ons een post uit de stadsrekeningen van Oudenaarde over 1429. De ‘gezellen’ van Oudenaarde - nog steeds wordt het woord rhetoricakamer niet genoemd - werden uitgenoodigd door die van Mechelen ‘ten esbatemente, gheordineert up de bliscap van Onzer Vrouwen’Ga naar voetnoot(3). Het volgende jaar, in Augustus, werd een wedstrijd gehouden te Mechelen, waartoe spelers van andere steden uitgenoodigd werden. Het uitgeschreven onderwerp gold opnieuw een ‘een bliscap van Onzer Vrouwen’: de Hemelvaart. | |
[pagina 949]
| |
‘Up den xvi dach in ouxte, doen een ghedeelte jonghen ghesellen van der stede van Denremonde trocken te Mechline werdt, omme te wynnene de rykelyke juweele die binnen der voorseide stede van Mechline upghehanghen waeren omme te ghevene den ghonen die notabelycst spelen souden van der upvaert van Onser Liever Vrouwen, ter welcken de vorn. van Denremonde den danc ende tooghste juweel woenen, heml. ghegheven in hulpen haren cost...’ Het kan hierbij volstaan met het aanhalen van de vermeldingen van O.L. Vrouwspelen, die zeer talrijk blijven voorkomen gedurende de 15e en 16e eeuw. De laatste aangehaalde posten vermelden een ‘bliscap van Maria’ en bepaaldelijk de Hemelvaart. Zij zijn in verband te brengen met de beide nog bewaard gebleven ‘Bliscappen’ van Maria, waarvan de laatste ook het Overlijden en de Hemelvaart van Maria voorstelt. De bewaard gebleven stukken, afkomstig ook uit Brabant, dagteekenen juist uit hetzelfde tijdvak als waaruit boven vermelde posten zijn. De Eerste Bliscap moet gespeeld zijn tusschen 1439 en 1448. Zeker na 1439, want vs 9-10 van ‘dierste Prologhe’ zegt: Wilt Charloot, onzen jongen here,
Met synder vrouwe behueden voor rouwe.
De jonge Karel de Stoute wordt hier vernoemd met zijn vrouw Catharina van Valois; hun huwelijk greep plaats in 1439. Zeker vóór 1448, want in dit jaar schreef de magistraat van Brussel voor ‘dat men vervolgens jaerlijks ook een mysterie van de Zeven Droefheden van Maria op den Kermisdag van O.L. Vrouw ter groote markt aldaer zoude vertoonen’Ga naar voetnoot(1). Men beschouwde dus in 1848 het vertoonen van een ‘Bliscap’ reeds als een vast gebruik. Vermeldingen van tooneelvoorstellingen met onderwerpen uit het leven van andere heiligen komen vrijwel laat voor. De oudste is die, welke ik hooger reeds aanhaalde, omtrent een vertooning van de martelie van de H. Agatha, te Tielt in 1409. | |
[pagina 950]
| |
Dan duurt het tot in 1430-1431 eer ik opnieuw een heiligenspel vermeld vind in rekeningen. In dit jaar vertoont men te Veurne de martelie van St. Stephanus. ‘Ten zelven daghe de ghezellen spelende de Passie van Sinte Steyen...’ In 1439 vind ik weer een heiligenspel: te Aalst werd toen vertoond het spel van de H. Margaretha: ‘Item zo speelden de ghesellen vander stede op den voorseiden dach vander processie een scoon notabel spel dat gheestelic waer van Sinte Margrieten op de Maerct op stellagen, hemlieden ghegheven in hulpen tharen costen xx s.’ Weldra echter wordt het leven van den patroonheilige ten tooneele gevoerd telken jare door elke stad, elk dorp, elke parochie, elke gilde, elke rhetoricakamer. Spelen met andere onderwerpen van bijbelschen aard, komen minder talrijk voor in de rekeningen. De oudste vermelding van dien aard is die uit de rekeningen van Dendermonde van 1421-1422 omtrent een spel van den Verloren Zoon, vertoond door de priesters van Dendermonde, op een verhoog buiten de kerk: ‘Te weten es dat de priestren ende capellane van der hoogher kerken te Denremonde, up den Palmsondach int jaer xx een spel speelden up stellinghen biweerds den Kerchove van den verloren sone, den welken was ghegheven in hulpen haren ghelagen, ij st. viij d. gr.’ Een eigenaardig spel moet geweest zijn het spel van de christenen en heidenen, vertoond te Aalst in 1421 door de ‘ghesellen vander stede’: | |
[pagina 951]
| |
‘een spel op de marct tAalst in personaigen vander kerstenen ende heydenen...’ Een spel van Suzanna, uit het Oud Testament, speelde men te Tielt in 1427: ‘Item den Palmenzondach den ghesellen vander kercke ende andere ghesellen vander stede spelende tspel van Suzannen ghescynct ij kannen rynsch wyns, te hulpen van haren kosten, te ix st. den stoop, beloopt xxxvj s. par.’ Te Damme vertoonde men in 1432 een onderwerp, eveneens uit het Oud Testament getrokken: ‘Item den ghesellen die hier speilden een spel van de xij gheslachte van Israël...’ Een mirakelspel vond ik voor het eerst vermeld in 1427. Toen vertoonde men te Oudenaarde het spel ‘van den miracle van Cambroen’, waarbij zullen vertoond zijn de wonderbare gebeurtenissen voorgevallen te Cambron in 1322Ga naar voetnoot(2). De eerste vermeldingen van spelen in den aard van de later zoozeer in zwang zijnde zinnespelen zijn de volgende. Te Veurne vertoonde men in 1430-1431 een spel van de levenden en de dooden: ‘Aen den ghezellen tspel spelende van de levende ende van de doode...’ Uit deze samenstelling van vermeldingen van geestelijke vertooningen zal allicht kunnen blijken hoe verkeerd men het vroeger voor had, toen men meende te moeten beweren dat het wereldlijk tooneel ontstaan was uit een doorgaande verwereldlijking van het geestelijk tooneel. Het geestelijk | |
[pagina 952]
| |
tooneel ontwikkelde zich naast het wereldlijk tooneel. En aanvankelijk, in de 15e eeuw, drukte het zelfs het wereldlijk tooneel op den achtergrond. De priesters bleven nog lang meespelen en leiding houden: wij vinden rekeningposten uit den aanvang van de 16e eeuw, waaruit op te maken is dat toen de priesters en kerkbedienden nog meespeelden, buiten en ook nog binnen in het kerkgebouw. Uit de rekeningsposten zou men de bepaalde wijze kunnen ophalen waarop, gedurende de 15e eeuw, aan de eene zijde de beroepsspelers, en aan de andere zijde de priesters en kerkbedienden, allengerhand het vertoonen van spelen overlaten aan burgersvereenigingen, die zich daartoe gevormd hadden. Deze vereenigingen van ‘ghesellen vanden spele’, ‘ghesellen vander stede’, ‘ghesellen vander straeten’, ‘ghesellen vander conste’, worden in den loop van de 15e eeuw de rhetoricakamers. Het is een verlokkende taak om, met behulp van rekeningposten, het ontstaan te schetsen van de rhetoricakamers in de Nederlanden. Men zou, ik ben er van overtuigd, aldus tot een helderder inzicht komen in deze nog duistere periode van onze literatuurgeschiedenis. Mijn doel was hier slechts aan anderen aanwijzingen te verschaffen. |
|