lijst heeft opgemaakt en met een volgnummer voorzien. Op deze wijze kan de Academie uit eigen oogen zien en zich een zelfstandig oordeel vormen.
Een vluchtige toespeling op den wereldoorlog kan geen kwaad. maar zulks moet bijzaak, geen hoofdzaak wezen.
Wat den vorm betreft, kan de critiek niet te nauwgezet zijn in het keuren van taal en versbouw. Wordt het bekroonde gedicht niet geijkt tot officiëelen Vlaamschen tekst? Zal het niet op school en bij feestelijke gelegenheden worden aangeheven, en zullen niet alle hoeden als bij tooverslag er voor afgenomen worden?
Stopwoorden, hetzij om de maat, hetzij om het rijm, zullen het hier dus ontgelden. Hiertoe reken ik:
‘Alsook ons edel streven’. ‘Gij zult bloeien allerwegen’. ‘Ons forsche kracht’. ‘De vorst, de wet, de vrijheidsmin’. (nr 10.) ‘Wij schenken u met fierheid hart en leven’. Schelde en Maas ‘in reinen glans gehuld’. (nr 22.)
‘Om ook des noods zijn bloed te laten vloeien’. (nr 28.)
‘Aan u ons bloed ‘waar 't ooit mocht noodig wezen’. ‘En eeuwig zal der Belgen leuze gelden’. (nr 135.)
‘Voor God, den Albehoeder’. (nr 141.) ‘De Vorst, de Wet, de Vrijheid bovenal’. (nr 146.)
In een volkslied moeten de zinnen kort en gespierd zijn, daarom dient over flauwe, verwaterde verzen, als de volgende, de staf gebroken:
‘Mijn hart en ziel zijn U toegedaan’. (nr 12.)
‘Aan U ons werk en taai geduld’. (nr 135.)
‘Grond, waarop de Belgen wonen’. (nr 128.)
‘Ons aller hart wil U met liefde loonen’ (nr 128.)
Ook slordige taal moet geweerd worden. b.v.
‘Wij steunen trouw, of 't ook te sterven ware’. (nr 128.)
Ik wijs ook nog op onnauwkeurigheden (met Kollewijn's welnemen!) als: ‘Ons leus’ (nr 7)‘; ons kracht’ (nr 10); ‘voor onze Koningstroon’ (nr 125); alsmede op voor de muziek onwelluidende versmeltingen en wendingen, als: ‘onze arm’ (nr 146); ‘onze armen’ (nr 141); ‘ons zwoegen en ons zweet’ (nr 7); ‘In onverbreekbare eendracht pal’ (nr 146).
Aan de lijst van de door den 1en Verslaggever uitgekipte stukken wensch ik nog nr 13 bij te voegen met kenspreuk: