| |
| |
| |
Vergadering van 18 Januari 1922.
Zijn aanwezig de heeren: O. Wattez, bestuurder, Dr. Goemans, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren: Dr. Lod. Simons, Prof. Dr. Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, Kan. A. Joos, Isid. Teirlinck, Prof. Dr. J. Mansion, Prof. Dr. Leo van Puyvelde, Prof. Dr. L. Scharpé, Prof. J. Vercoullie, Mr. Leonard Willems, Prof. Dr. A. Vermeylen, Prof. Dr. A.-J.-J. Vandevelde en J. Jacobs, werkende leden;
De heeren Prof. Dr. Frans Daels en F.V. Tousaint van Boelaere, briefwisselende leden.
De heeren Karel de Flou en Dr. Hugo Verriest, werkende leden, en Juffrouw Virginie Loveling, briefwisselend lid, hebben laten weten dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.
***
De Bestendige Secretaris geeft lezing van het verslag over de vergadering van 21 December 1921, dat wordt goedgekeurd.
***
Bij het openen der vergadering geeft de Bestendige Secretaris aan de Academie kennis van den brief van 20 December 1921, waarbij de Weledele Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten afschrift stuurt van het Koninklijk Besluit
| |
| |
van 15 December, houdende bekrachtiging van de verkiezing van de heeren Omer Wattez en Dr. Leo Goemans, wederzijds tot bestuurder en onderbestuurder voor het jaar 1922.
De heer Wattez richt tot de Vergadering de hieronder volgende toespraak:
Zeer geachte Medeleden,
Het is de gewoonte dat de nieuwe Bestuurder der Academie de taak op zich neemt eene toespraak te houden; dat hij in die toespraak hulde brengt aan het afgetreden bestuur, dat hij een overzicht geeft van de werkzaamheden van ons genootschap, en dat hij aanduidt wat er in de naaste toekomst dient gedaan te worden opdat de Academie met vrucht het werk kunne voortzetten waarvoor zij werd opgericht.
Die taak is niet van de lichtste, en ik roep uwe toegevendheid in, zoo ik hier of daar mocht te kort schieten bij het volbrengen ervan.
Eerst en vooral is het mijn plicht een woord te wijden aan de nagedachtenis van onzen bestuurder van het vorige jaar, Prof. Dr. Ch. Lecoutere, die twaalf maanden geleden op deze plaats stond; hier zijne toespraak hield, en die daarna maar een paar malen in ons midden heeft gezeteld. In die toespraak, voor de vuist gehouden, en die hij, door ziekte getroffen, niet heeft kunnen schrijven om ze in onze Verslagen en Mededeelingen te laten verschijnen, zette hij uiteen wat hij voor de Academie wenschte. Velen van u zullen zich nog zijne rede herinneren. Het werd hem niet gegeven hier in ons midden de verwezenlijking zijner wenschen na te gaan. Als onderbestuurder moest ik, van in Maart reeds, zijne plaats vervullen, wat ik dan ook met de meeste nauwgezetheid heb trachten te doen, voor zooveel mijne krachten en mijne bevoegdheid het mij toelieten.
In September 11. werd onze hooggeachte Bestuurder ten grave gedragen. In den loop van het jaar verloren wij ook twee van onze verdienstelijke medeleden de heeren Alfons de Cock en Alfons Fierens. Kort op elkander volgden die slagen, de Koninklijke Vlaamsche Academie toegebracht.
| |
| |
Het zij mij toegelaten nogmaals onze dierbare afgestorvenen met een woord van hulde en dankbaarheid te herdenken.
In het Bestuur van verleden jaar mag ik niet vergeten onzen hooggeachten Bestendigen Secretaris, de ziel van onze instelling, den immer jongen en werkzamen heer Edward Gailliard, ondanks de tachtig jaren die hij op de schouders draagt, en waarmede wij hem bij zijn verjaring hebben gelukgewenscht.
Door een mijner voorgangers werd hier van hem gezegd: ‘dat hij de zaken der Academie zóó behartigt dat op bestuursvergaderingen niet veel anders te doen valt dan dankbaar goed te keuren wat door hem gedaan is of voorgesteld wordt. Hij is de man die nooit iets vergeet, nooit met zijn werk te laat klaar komt: de wanhoop van hen die wel eens wat vergeten of wel eens niet op tijd klaar komen. De wanhoop maar ook de lust, want nadat hij u met zijn brandbrieven den schrik op 't lijf heeft gejaagd, schenkt hij u de gemoedsrust, door, ongevraagd, uwe kopij naar al de regels van de kunst persklaar te maken en op den koop toe nog uwe proeven te lezen. Zijne grondige kennis van het drukkersbedrijf, zijne kunde in handelszaken komen de kas en de uitgaven der Academie op allerlei wijzen ten goede; zijn liefde voor de wetenschap, zijn recht verstand voor haar eischen, doen hem niet alleen nog tijd vinden voor zuiver wetenschappelijken arbeid, maar geven hem ook den moed onze Verslagen en Mededeelingen te voorzien van die echt wetenschappelijke registers, die een model zijn van volledigheid en nauwkeurigheid.’
Aan die lofspraak heb ik niets te veranderen, zeer geachte medeleden; gij weet allen hoe onze hooggeprezen secretaris zijne taak gedurende bijna achttien jaren heeft vervuld.
Ik heb die woorden herhaald, die vóór een twaalftal jaren in de Academie werden uitgesproken, om aan de jongere en oudere leden te toonen, wat wij zullen verliezen, als de heer Edw. Gailliard dit jaar zal ten uitvoer brengen wat hij ons, in den loop van het bestuursjaar, verscheidene maal liet verstaan. Hij zou eerlang ontslag nemen, daar hij meent recht te hebben op rust.
Of hij recht heeft; maar kan een man als hij rusten? Ofschoon hij van zins is deze stad te verlaten, zal hij toch nog
| |
| |
voortwerken voor onze Academie; dit heeft hij stellig beloofd en uitgelegd hoe hij dit zou doen.
Wij zijn hem voor die belofte dank verschuldigd, en onze vurige wenschen om nog vele jaren gezondheid en werkkracht zullen hem vergezellen.
Aan dengene onzer leden, die den heer Gailliard zal vervangen, wensch ik dezen als toonbeeld te stellen. Als hij op de gebaande wegen voortgaat, zal onze Academie het niet te beklagen hebben.
En ook zoo iets mag niet gebeuren in deze dagen, dat zij met vele moeilijkheden heeft te worstelen. De middelen waarover zij beschikt, zijn niet toereikend om uit te voeren wat zij verlangt. De toestand schijnt niet te zullen verbeteren. Bekroonde werken liggen te wachten naar den drukker; andere die reeds ter pers waren leden vertraging, ter wille van de overgroote drukkosten; prijsvragen werden ingehouden; besnoeiingen op onze uitgaven werden ons van hoogerhand aanbevolen, ofschoon wij op verre na niet bedeeld worden met toelagen en gunsten, gelijk degene die worden toegestaan aan andere Belgische instellingen van denzelfden rang als onze Vlaamsche Academie. Hebben wij onlangs niet moeten vragen, dat men ons zou behandelen gelijk de Académie Royale de Belgique en de nieuwgestichte Académie de langue et de littérature françaises, wat de zitpenningen, reis- en verblijfkosten der leden onzer Academie betreft. Voor beide genoemde instellingen werd deze zaak geregeld door Koninklijk besluit in Augustus 1921. Wij hebben maanden gewacht, denkend dat wij op denzelfden voet zouden gesteld worden als de zuster-Academiën, zonder het te moeten vragen. Tot nog toe kreeg de zaak geene oplossing.
Eene andere zaak heeft ons beziggehouden, en deze heeft hier niet weinig verrassing gebaard, namelijk, dat wij niet gelast werden eene lijst voor te stellen, waaruit de Regeering leden zou nemen voor eenen keurraad. Deze keurraad zou beoordeelen wetenschappelijke werken, tijdens den oorlog in het Nederlandsch geschreven, en die na goedkeuring met ondersteuning van den Staat zouden gedrukt worden, daar de onkosten voor zulke uitgaven door bijzonderen te aanzienlijk zijn.
| |
| |
Wij werden afgescheept met de bemerking dat er, behalve enkele historische, geene wetenschappelijke werken, in 't Nederlandsch geschreven, waren ingezonden en, moest dit gebeuren, dat de Regeering maatregelen zou treffen opdat die werken zouden gekeurd worden door bevoegde personen, door de Académie Royale de Belgique te kiezen.
Dat die stelselmatige miskenning en vernedering van de Koninklijke Vlaamsche Academie in zake wetenschap ons allen getroffen heeft hoeft niet gezegd. Niet alleen werd hier protest aangeteekend; maar buiten de Academie rezen stemmen op, die uit wetenschappelijke middens zich krachtig laten hooren.
Een brief werd mij toegestuurd, die u zooeven zal medegedeeld worden. Hij is te belangrijk om hem niet bekend te maken.
Dit gezegd, zeer geachte medeleden, wou ik uwe aandacht nog vestigen op verscheidene andere punten.
Elke maand wordt een dringende oproep gedaan om lezingen voor de algemeene vergaderingen. Mag ik de leden aanzetten zoo gauw mogelijk aan dien oproep te willen beantwoorden, opdat wij onze lijst voor 't loopende jaar kunnen volledigen.
Enkele levensberichten van sedert geruimen tijd gestorven leden der Academie zijn ook nog ten achteren. Zij zouden dienen eerlang in onze jaarboeken te verschijnen. Mag ik de aandacht daarop vestigen van degenen, die met het opstellen dier levensberichten gelast zijn?
Een woord had ik ook willen in 't midden brengen betrekkelijk onze bibliotheek en onze uitgaven.
Onze boekerij is nog niet in orde. Tijdens den oorlog hield het Gerechtshof zitting in de zalen van het gebouw. Een krediet werd gevraagd om toe te laten voort te gaan met de klasseering der werken door den heer Ivo De Vreese, onderbureeloverste der Academie.
Onze vraag werd afgewezen.
Onze bibliotheek zou moeten in orde komen, en zelfs ten dienste staan, niet alleen van de leden, maar ook van degenen, die zich bezighouden met de studie onzer letteren van vroegere tijdperken.
Onlangs vroeg mij een jonge werkzame germanist naar de Vlaamsche literatuur van 1860 tot 1880, en of ik hem niet aan boeken kon helpen gedurende die periode verschenen.
| |
| |
Wij weten wel dat bibliotheken van bijzonderen niet volledig zijn, en dat in onze openbare bibliotheken de boeken niet volgens perioden van verschijning worden gerangschikt, maar geklasseerd worden volgens de vakken waartoe zij behooren: wetenschap of verbeeldingsliteratuur,
Doch in de boekerij der Koninklijke Vlaamsche Academie zou men de werken naar het tijdvak, waarin ze 't licht zagen, moeten kunnen aantreffen. Voor het opmaken eener degelijke geschiedenis onzer Vlaamsche literatuur is dat noodzakelijk.
Ik zou nog willen vragen wat wij zouden kunnen doen opdat onze uitgaven in goede handen zouden komen, in vaste boekerijen zouden bewaard blijven, zooveel mogelijk volledig.
Onze uitgaven worden op een klein getal exemplaren gedrukt. Als een deel van deze verloren gaat, of als de uitgaven in verscheidene boekdeelen onvolledig in de boekerijen staan, dan zal er een tijd komen, dat het moeilijk zal worden volledige uitgaven van de Koninklijke Vlaamsche Academie te vinden.
Na sterfgevallen van leden der Academie, die onze uitgaven bezaten, volledig of onvolledig, worden deze soms door erfgenamen verkocht, of verstrooid, en dat is weerom een aanzienlijk verlies voor onze Vlaamsche wetenschap, die over zoo weinig middelen beschikt om in de intellectuëele gemeenschap te komen.
Wat kan gedaan worden om dat alles te verhelpen?
Dit zijn enkele punten, geachte medeleden, die ik aan uwe goedkeuring onderwerp, bezorgd als ik ben dat uit onze Vlaamsche Academie, de eenige zuiver Vlaamsche instelling voor hoogere kultuur, die wij in België bezitten, niet alles komen zou wat zij geven kan.
Van haar vooral moet vooralsnog het licht uitstralen, door haar moet het goede zaad verspreid worden, opdat ons Vlaamsche volk gebruik kunne maken van de vrijheid, die onze tegenstrevers elken dag inroepen, zij, die van de vrijheid misbruik hebben gemaakt tegen ons.
Met de hulp van het bestuur der Academie, den geachten onderbestuurder Dr. Leo Goemans, onzen goeden uitstekenden secretaris, en al mijne geëerde medeleden hoop ik wel dat ik gedurende het jaar 1922 mijne taak zal kunnen vervullen.
| |
| |
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door de Regeering:
Académie Royale de Belgique. Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques. Mémoires, collection in-4o, 2me série, tome VIII, fasc. I: - Nicolaï (Edm.). Etude historique et critique sur la Dette publique en Belgique. Bruxelles, 1921.
Id. Id. Mémoires, collection in-8o, 2me série, tome XV, fasc. II et dernier: - Bertrang (A.). Grammatik der Areler Mundart. Id.
Id. Id. Bulletin, no 11, 1921.
Id. Bulletin de la Commission royale d'Histoire. Tome LXXXIV, IVe Bulletin.
Tijdschriften. - Arbeidsblad, Nov. 1921. - Annales des travaux publics, déc. 1921.
Door de Commissie ter Redactie van den Groningschen Studenten-Almanak voor 1922:
Groningsche Studentenalmanak voor het jaar 1922. 94ste jg. Uitgegeven door het Groningsch Studentencorps ‘Vindicat atque polit’. Groningen, 1922.
Door het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke Wijsbegeerte, te Rotterdam:
Verslag der Voordrachten der Leden. Bundel II, 1. (Winter 1920-1921.)
Door den heer Dr. M. Sabbe, briefwisselend lid:
In- en uitvoerrechten op boeken en papier gedurende de 17e en 18e eeuw in Zuid-Nederland. (Overdruk uit Het Boek,)
Door den heer Fr. Hermans:
Handboek over het Hoefbeslag, door Fr. Hermans, Leeraar aan de Veeartsenijschool van Brussel en aan de Landbouwhoogeschool van den Staat te Gent. Dendermonde, z.j. (1920.)
Door Dr. Paul van Oye, te Tasikmalaja (Java):
Note sur la faune ichthyologique du Lac de Pandjaloe (Preanger-Regentschappen, Java), par le Dr. Paul van Oye. (Extrait des Annales de Biologie Lacustre, T.X, 1921.)
Note sur les Micro-organismes de l'eau saumâtre du Vieux Port de Batavia (Java), par le même (Id.).
Door den heer Herman Ronse, eere-bestuurder der Hofbouwschool van den Staat:
Manifest van 't Nederlandsch Kunstverbond ter gelegenheid van 's Vorsten 25-jarige troonbeklimming.
| |
| |
De Moedertaal. Gedicht van J.-A. Degroote (Veurne, Maerte 1855.)
En andere stukken te benuttigen in de Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd.
Door den E.H.C. Ruts, pastoor van het Gasthuis, te Diest:
Den Spieghele der Rechten: uit den Natuerlijcken, Bescrevenen, Gheestelijcken, Wereltlijcken ende anderen ghebruyckelijcken Rechten, oock die ghemeyne inden Heylighen Rijck der Duytscher Natien, Insettinghen ende oeffeninghe daer toe gesedt. Allen Overheyden, Regiments Raetsheeren, Rechters, bysonder den leecken Persoonen, den Officieren, den Regenten, den Bevelshebberen, ende den Ondersaten, te weten van noode. Door Justinum Goblerum, Doctoor in den Rechten. (Met titelprent waarop bovenaan: Suprema salus populi Lex esto.) Met Coninclijcke Privilegie. Gheprent by my Symon Cock. Z. pl. (Antwerpen), noch j. (Het privilegie is van 8 Februari 1559.)
Door de Gezusters De Tière, Albertlaan 168, te Brussel:
Belsama. Treurspel tijdens den ondergang van het Druïdendom (60-61 jaar na J. Chr.) in 5 Bedrijven en 6 Tafereelen door Nestor de Tière. Zangen getoonzet door Frans van Herzeele. Antwerpen, z.j.
Door den heer E. Wiersum, te Rotterdam:
Een zeldzame Rotterdamsche druk. (Overdruk uit ‘Het Boek’.)
Door de Redactie:
Woordenboek der Nederlandsche Taal: 7de deel, 13de afl. Kartuizer-Kateil, bewerkt door Dr. A. Beets; - 8ste deel, 19de afl. Lood-Loopen, door Dr. J. Heinsius; - 12de deel, 10de afl. Perkament-Perzik, door Dr. G.J. Boekenoogen; 11de afl. Perzik-Phosphorus, door id.; - 13de deel, 11de afl. Roseeren-Rouwklage, door Dr. R. van der Meulen; - 14de deel, 3de afl. Schaap-Schelvisch, door Dr. J.A.N. Knuttel. - De Bibliotheekgids, Januari 1922. - Vereenvoudiging, nrs 2 en 3, 25e jg. - Het Westland en de Hopboer, nr 3, 1921. - L'époque nouvelle, janvier 1922.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris voor de Boekerij der Academie de laatstverschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen:
Vlaamsche Arbeid, Dec. 1921. - Biekorf, nr 12, 1921. - Franciscana, nr 1, 1922. - Limburg, nrs 5-6, 1921. - Mechlinia, Nov. 1921. - Neerlandia, Jan. 1922. - De Opvoeder, nr 34, 1921; nrs 1-2, 1922. - De Schoolgids, nrs 24-25, 1921 en nrs 1-2, 1922. - De Student, 25e jg.
| |
| |
nr 1; 32 jg. nr 3; 36e jg. nrs 3 en 4; en Kerstmis 1921. - Studiën, Jan. 1922. - Vlaamsch opvoedkundig Tijdschrift. nr 4, 1922. - Tooneelgids, VII j., nr 6. - Dietsche Warande en Belfort, Jan. 1922. - La Vie diocésaine, déc. 1921.
Voor den Aug. Beernaert-Prijskamp (1920-1921) werden ingezonden:
Door den heer U. van de Voorde, Houwaertplaats 4, St.-Joostten-Noode, Brussel:
Voorde (Urbain van de). - De Haard der Ziel, Brugge, z.j.
Door den E.H.L. Reypens, S.J., te Leuven:
Gewijde Bloei, door L. Reypens. Leiden, 1921.
Door den heer Frans Smits, S. Vincentiusstraat 22, te Antwerpen:
Frans Smits. - Het Huis der Smart. Antwerpen-Amsterdam, z.j.
Door den heer Edw. Vermeulen, te Hooglede:
De zwarte Pokken, door Edward Vermeulen. Brugge-Leiden, z.j.
De Pauwenschreuw Ego! Ego! Roman door Edward Vermeulen. Leuven-Gent-Mechelen-Leiden, 1921.
| |
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.
1o) Zitpenningen, Reis- en Verblijfkosten. - Bij brieve van 6 Januari laat de Minister van Wetenschappen en Kunsten aan de Academie weten, dat het ontwerp van Koninklijk Besluit rakende de vermeerdering van de Zitpenningen enz. ter goedkeuring aan den heer Minister van Financiën is moeten onderworpen worden.
2o) Karel Boury-prijskamp. - Brief van 28 December 1921, waarbij de heer Jef Van der Meulen, toonkundige te Gent, den Bestendigen Secretaris bericht, dat ‘hij bereid is het ambt van verslaggever aan te nemen voor den liederen-wedstrijd van het Karel Boury-Fonds’.
3o) Vondel's Tasso-vertaling. - Bij de laatste omvraag op onze September-vergadering 1921, heeft Dr. Lod. Simons het voorstel gedaan Vondel's Tasso- | |
| |
vertaling stuksgewijze in de Verslagen en Mededeelingen te laten verschijnen. - (Men zie de Verslagen en Mededeelingen van 1920, blz. 955 en 957-58, alwaar er spraak is van een Vondel-vertaling van de Gerusalemme liberata, die Dr. de Vreese destijds in de Keizerlijke Bibliotheek te Sint-Petersburg ontdekt heeft; nadere bijzonderheden daarover in jaargang 1911, Reg. van zaken, blz. 874-75, en in jaargang 1912, blz. 1343-44.)
Thans schrijft de heer Simons (23 December 1921) aan den Bestendigen Secretaris: ‘Mijn voorstel om Vondel's Tasso-vertaling in de Verslagen en Mededeelingen uit te geven, trek ik in... Het is een al te omvangrijk werk. Ten andere, Vondel's vertaling, door Dr. de Vreese naar het Petersburger Hs. afgeschreven, is mislukt te heeten. 't Is het eerste klad van iemand, die gaandeweg op de hoogte van den Italiaanschen tekst moet geraken. De uitgave met terechtwijzing van verkeerd begrepen plaatsen (en die zijn legio) en met den Italiaanschen tekst ter vergelijking zou het werk tot meer dan het vijfvoudige doen aangroeien. Want... de Academie heeft een dwaalweg ingeslagen, waarvan uw dienaar het slachtoffer is: zij had het Hs. van Oxford moeten laten afschrijven. Ik zou dan minder moeite hebben gehad en waarschijnlijk eenige voldoening van mijn werk. Later hoop ik eenige lezingen, in den schoot der Academie, omtrent deze eerste vertaling te geven...’.
4o) Klankleer van het Brusselsch dialect. - Voor dezen wedstrijd, die voor het jaar 1921 werd uitgeschreven, is er den 29 December 1921 een prijsantwoord ingekomen, met kenspreuk ‘Signoor’. De ‘inzender’ zal er niet op gelet hebben, dat zijn stuk uiterlijk 10 December 1920 diende aan de Academie overgemaakt: het kan derhalve niet in aanmerking komen.
Bij de zending gaat een schrijven geteekend ‘Signoor’, waarin er nl. te lezen staat: ‘Die studie maakt deel uit
| |
| |
van een monographie over het Dialect van Brussel (Elsene), waarvan ik nog Vormleer en een hoofdstuk over Syntaxis bezit. Die monographie is tot nog toe onuitgegeven...’
Het Bestuur stelt voor aan de Commissie voor Prijsvragen de beslissing over te laten om de prijsvraag opnieuw uit te schrijven, of die uit te breiden tot een vraag naar een ‘Klank- en Vormleer van het Brusselsch dialect’. (Aangenomen.)
5o) De heer J. Vercoullie benoemd tot Bestuurder van de Klasse der Letteren der Koninklijke Academie van België voor 1923. - De heer Wattez is gelukkig geweest te vernemen, dat die Koninklijke Instelling, in haar vergadering, van Maandag 9 Januari, onzen geleerden Collega den heer Prof. J. Vercoullie verkozen heeft tot Bestuurder van de Klasse der Letteren voor 1923 en daardoor tevens tot Onderbestuurder voor 1922. Hij wenscht van ganscher harte Prof. Vercoullie geluk met die hoogst vereerende onderscheiding, en is overtuigd dat al de Leden het met hem eens zullen zijn om zijne gelukwenschen toe te treden. (Algemeene instemming.)
6o) De Koninklijke Vlaamsche Academie met eene som van 28.000 fr. begiftigd. - De heer Prof. Vercoullie deelt aan de Academie het volgende uittreksel mede uit den brief hem, den 25 December 1921 gestuurd, door den heer Dr. K. Barbier, geneesheer te Veurne:
Ingevolge van het gesprek dat wij hadden in September 11., bid ik U, in mijnen naam aan de Vlaamsche Academie het voorstel te doen waarover ik alsdan handelde.
Ik schenk aan de Academie eene som van acht en twintig duizend frank, in titels van het
| |
| |
Crédit industriel, die een jaarlijkschen kroos van vijf ten honderd zullen opbrengen en na de zes jaar uitbetaalbaar zijn in baar geld. De schenking geschiedt onder de volgende voorwaarden:
1o) Het vruchtgebruik behoud ik mijn leven lang.
2o) Na mijn dood zou de kroos (1400 fr.) besteed worden tot aankoop van Nederlandsche werken handelende over de natuurwetenschappen en hunne toepassingen op landbouw, nijverheid en handel.
3o) Deze werken zouden geschonken worden aan de leerlingen der twee hoogste klassen van de Athenea en de bisschoppelijke en andere colleges van Vlaamsch België, die uitmunten in de studie der natuurwetenschappen (scheikunde, natuurkunde, erts- en aardkunde, planten- en dierkunde).
Het doel is de jonge lieden betrouwd te maken met de Nederlandsche vakwoorden en hun wetenschap te ontwikkelen, ten einde ze te bekwamen om de vruchten hunner kennis mede te deelen aan hen die minder gelukkig zijn dan zij zelf, 't is te zeggen aan ons Vlaamsche volk dat verstoken is van de weldaden van een hoogeschool in de landstaal.
Uw toegenegen
Doct. K. Barbier, Veurne.
De Bestuurder zegt een woord van hartelijken dank aan den heer Prof. Vercoullie, voor de heuglijke mededeeling door hem aan de Academie gedaan. Tevens spreekt hij den welverdienden lof uit van den schenker, den heer
| |
| |
Dokter K. Barbier, door wiens mild toedoen het aan de Academie, zal gegeven zijn de wetenschappelijke studies onder de Vlaamsche jeugd te bevorderen. Een brief van warme dankbetuiging zal, namens de Academie, aan den heer Barbier gezonden worden.
| |
Letterkundige Mededeelingen.
1o) Door Dr. A.-J.-J. Vandevelde, over het ‘Handboek over het hoefbeslag’, aangeboden aan de Academie, door den schrijver den heer Fr. Hermans, leeraar aan de Veeartsenijschool van Brussel en aan de Landbouwhoogeschool van den Staat te Gent:
Prof. Fr. Hermans, mijn Collega van de Landbouwhoogeschool, heeft mij verzocht zijn pas verschenen boek aan de Academie aan te bieden; ik doe het met groot genoegen omdat de heer Hermans een bevoegde beoefenaar der wetenschappen is, en omdat zijn boek een belangrijke en degelijke aanwinst uitmaakt voor de wetenschappelijke litteratuur in onze taal.
In zijn voorwoord zegt de schrijver dat ‘in de twintig laatste jaren het hoefbeslag met den ouden slenter heeft afgebroken en eene wetenschap en eene kunst geworden is, die zich proefondervindelijk op vaste, wetenschappelijke gegevens steunt. Om onze Vlaamsche hoefsmeden de gelegenheid te geven hunnen stiel grondig te leeren kennen, hebben wij, in eenvoudige Vlaamsche taal, al het wetenswaardige van hun vak in dit werk verzameld, zonder nochtans den wetenschappelijken kant te verwaarloozen, die voor weinig geleerde lieden moeielijk om verstaan valt.’
En ook het boek beantwoordt zeker aan dit doel; uitgegeven te Dendermonde, door J. Van Landschoot-Moens (136 blz.), behelst het de volgende acht hoofdstukken: ontleedkunde van den paardenvoet; natuurleer van den hoef; het gewoon hoefbeslag; het natuurlijk beslag; het ijs- of winterbeslag; het verbeterend beslag; ziektekundig beslag; beslag van
| |
| |
ezel, muilezel en ossen. Het is met 49 afbeeldingen versierd, hetgeen den tekst nog duidelijker maakt.
Ik ben overtuigd dat de Koninklijke Vlaamsche Academie, die het streven der Vlaamsche wetenschappelijke schrijvers altijd zeer gewaardeerd heeft, en menigmaal ondersteunde, met genoegen het keurig en nuttig boek van Prof. Hermans voor hare boekerij zal willen aanvaarden.
2o) Door den heer Gustaaf Segers, over het volgende werk: Jan Van Meel. - Openbare Boekerijen. Vak- en Kinderbibliotheken. Leeszalen. Reizende Boekerijen. Practìsch Handboek. Inleiding van M. Verachtert, Volksvertegenwoordiger, Antwerpen, Boekhandel Veritas, 1921.
Namens den heer Jan Van Meel, Secretaris der Antwerpsche Provinciale Commissie tot aanmoediging der Openbare Volksboekerijen en der Vlaamsche Letterkunde, heb ik de eer aan de Koninklijke Vlaamsche Academie een exemplaar van zijn werk Openbare Boekerijen aan te bieden.
Gelijk de heer Volksvertegenwoordiger Verachtert het in de Inleiding zegt, is dit boek wel het eerste practisch en volledig handboek, over zulk onderwerp, dat in ons land het licht ziet.
Uit de inhoudstafel blijkt reeds, dat het boek inderdaad volledig is: een vluchtig overzicht volstaat om te bewijzen, dat het tevens wezenlijk practisch mag genoemd worden. Voor de bibliothecarissen onzer volksboekerijen is het een kostelijke leidraad ter waarneming van hun ambt; allen, die aan de bevordering van den leeslust onder ons volk hunne medewerking verleenen, zullen er nuttige wenken en raadgevingen in aantreffen.
De wet van 5 Augustus 1921, op de Openbare Boekerijen, wordt in het werk van den heer Van Meel medegedeeld; ook komen er tal van voorschriften, verordeningen, enz. in voor, welke, stipt toegepast, er in ruime mate toe zullen bijdragen om aan deze wet al het goede te doen opleveren, dat wij er van mogen verwachten.
De Koninklijke Vlaamsche Academie stelt het grootste belang in het verspreiden van degelijke volksboeken en het
| |
| |
bevorderen van den leeslust onder ons volk. Zij heeft reeds hulde gebracht aan de ‘Antwerpsche Provinciale Commissie der Volksboekerijen en der Vlaamsche letterkunde; zij zal dan ook, hoop ik, gaarne het werk van den heer Van Meel aanvaarden, dat in eene goede taal is geschreven en geroepen om gewichtige diensten te bewijzen.’
| |
Mededeelingen namens Commissiën.
1o) Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. - De heer Prof. Dr. J. Mansion, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren Kan. Dr. Jac. Muyldermans, voorzitter, Edw. Gailliard, Prof. Dr. de Ceuleneer, Is. Teirlinck, Mr. Leonard Willems, Prof. Dr. Leo van Puyvelde, leden, en Prof. Dr. J. Mansion, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
a] Bijdrage tot de technische studie van het beroemd XIIIe-eeuwsch ‘Psalmboek van Peterborough’, door den heer Dr. Schuyten, van Antwerpen, ter uitgave aangeboden. - Er wordt voorgesteld het stuk om advies te zenden aan de heeren Mr. L. Willems en Prof. de Ceuleneer.
b] De Bibliographie van Starter's Frieschen Lusthof. Lezing door Mr. Leonard Willems. - Spreker toont aan dat, volgens Kleerkooper's Bibliographie van Starter's werken (1911), chronologisch op elkander volgen twee uitgaven met de vermelding ‘vierde druk’, - dan een uitgave ‘zesde druk’, - dan ‘achtste druk’, - dan ‘vijfden druk’ (1634) en ten slotte een uitgave ‘laatsten druk’ omdat de uitgever niet meer wist hoe hij tellen moest.
Welke de redenen zijn van die verschillende en uiteenloopende tellingen wordt door Spreker aangewezen. Tevens toont hij aan dat Kleerkooper's lijst niet volledig kan zijn - en dat er op die lijst een uitgave ontbreekt met ‘vijfde druk’ (1627 of 1628) op het titelblad. Die uitgave moet een 8o zijn geweest.
| |
| |
c] Een nieuw handschrift over Anneesens. Lezing door Kan. Dr. Jac. Muyldermans. - Spreker deelt een en ander mee over een in zijn bezit gekomen naamloos handschrift, ten titel dragende: ‘Historie van sieur Anneesens’. Het bevat een omstandig verhaal van het proces en de terechtstelling van den Brusselschen martelaar; het geeft een levendig beeld van de stemming in de Brusselsche burgerij vóór en na den dood van Anneesens. Blijkbaar door een tijdgenoot en voor het meerendeel door een ooggetuige geschreven, licht het ons door talrijke kleine bijzonderheden uitvoerig in over de toestanden en den geest van onze provinciën in de eerste helft van de XVIIIe eeuw.
2o) Bestendige Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch. - De heer Gustaaf Segers, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Omer Wattez, voorzitter, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, Prof. A. de Ceuleneer, Kan. Amaat Joos, Dr. Leo Goemans, J. Jacobs, Dr. A.-J.-J. Vandevelde, leden, en Gustaaf Segers, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
a] De Volksvergelijkingen in de school. Lezing door den heer Kan. Amaat Joos. - De heer Joos zou in de school een plaats willen zien inruimen voor de volksvergelijkingen, die Nederlandsch zijn.
Om de taak van de meesters daarin te vergemakkelijken geeft hij eene heele reeks oefeningen op de volksvergelijkingen.
Al die oefeningen, zegt hij, strekken er gansch natuurlijk toe om den gedachten- en woordenschat der leerlingen te verrijken, in hen den geest van opmerkzaamheid te ontwikkelen, hun verbeelding tot het associeeren van gelijkheden op te leiden, hun voor menigvuldige denkbeelden en gevoelens een echt Vlaamschen vorm te verschaffen, die tevens een eerste versiersel kan zijn van hun letterkundige oefeningen.
En men werpe niet op, dat de volksvergelijkingen door het veelvuldig gebruik het voorstellingsvermogen verliezen.
| |
| |
Die mogelijkheid bestaat bij de kinderen nog niet, en ook onze groote dichters, zooals Gezelle, De Koninck en Vondel bezigen veel volksvergelijkingen.
Bovendien, zij zijn vooral affectief, gevoelwekkend, en op dat vermogen heeft het veelvuldig gebruik geen macht. De volksvergelijkingen zijn echte gevoelsuitdrukkingen en maken dus een eigenaardig deel uit van onzen taalschat.
Steller stipt nog twee voordeelen aan, die verbonden zijn aan de kennis van de volksvergelijkingen: 1o Zij geven een of meer hoofdtrekken van veel dieren, waardoor het karakter bepaald wordt, volgens hetwelk de dieren in fabels en allegorieën handelen; 2o Zij verklaren menige leenspreuk, die in de vergelijking haar oorsprong vindt.
Hij besluit zijn verhandeling met een dubbelen wensch: Mogen onze volksvergelijkingen eene ruimere plaats bekomen in de gewone woordenboeken, ook in het Woordenboek der Nederlandsche Taal; mogen allen, die voor het volk moeten optreden, veel vergelijkingen en andere figuren uit de volkstaal gebruiken; door zulke taal zijn zij zeker te boeien en te overtuigen.
b] De heer Goemans leest vervolgens eene eerste nota over Nederlandsch Spraakleer. Hij zal die in de Maartvergadering door eene tweede laten volgen.
- De heer Voorzitter wenscht den heer Joos geluk met zijne voordracht, en stelt vóór het stuk in de ‘Verslagen en Mededeelingen’ op te nemen.
| |
Dagorde.
1o) Académie Royale de Belgique. Viering van haar 150-jarig bestaan: 1772-1922. - Bij brieve van 21 December 1921, verzoekt dit geleerd Genootschap de Koninklijke Vlaamsche Academie zich op de plechtigheid door eene afvaardiging te laten vertegenwoordigen. - De Academie beslist dien eervollen last aan de heeren O. Wattez, Dr. Leo Goemans en Prof. Dr. A. de Ceuleneer op te dragen. De heer Wattez wordt verzocht, op de feestvergadering, een adres aan de Académie Royale de Belgique aan te bieden.
| |
| |
2o) De ‘Brabançonne’: Vlaamsche tekst. - Bij brieve van 23 December herinnert de Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten aan het verzoek tot de Academie gericht, een Vlaamschen tekst voor de ‘Brabançonne’ te willen opstellen.
In overleg met Prof. J. Vercoullie stelde de Bestendige Secretaris, in vergadering van 28 September, de vraag, of ‘het niet doelmatiger zou zijn dat door den Minister een prijskamp te dien einde uitgeschreven worde’.
De Minister zond, den 3 October, aan den Bestendigen Secretaris enkele exemplaren van de Fransche Brabançonne, die ontleend is aan den tekst van Minister Charles Rogier, en liet weten dat het in zijne bedoeling niet lag een staatsprijskamp uit te schrijven.
- Om aan den wensch van den Heer Minister alle mogelijke voldoening te geven, stelt het Bestuur voor, bij dringendheid, een prijskamp te openen, voor het schrijven van een Vlaamsch couplet, dat zou overeenstemmen met den medegedeelden Franschen tekst: daarvoor zou een prijs van 100 fr. worden uitgeloofd en het daartoe noodige geld zou genomen worden op het Karel Boury-Fonds, dat thans over een batig slot van ongeveer 3000 fr. beschikt. (Aangenomen.)
Uiterlijk 1en Mei zouden de mededingers hun stuk ter Secretarie der Academie moeten inzenden.
3o) Jury voor den Beernaert-prijs. Vijfde tijdvak: 1920-1921. - Voor gemeld tijdvak zijn 26 boeken ingekomen.
Worden tot leden van de Jury benoemd, de heeren Dr. Lod. Scharpé, Dr. Leo van Puyvelde, Dr. A. Vermeylen en F.V. Toussaint van Boelaere.
Onmiddellijk zal daarvan kennis gegeven worden aan den heer Minister van Wetenschappen en Kunsten, tot benoeming van den afgevaardigde der Regeering.
| |
| |
De afkondiging van den uitslag zal op de Plechtige Vergadering van het jaar 1922 plaats grijpen.
4o) Lezing door den heer Gustaaf Segers: Vondel, onze Vlaamsche Dante. - De heer Segers spreekt over het zesde eeuwfeest van het afsterven van den grooten dichter der Divina Comedia, hetwelk verleden jaar in de Koninklijke Vlaamsche Academie werd gevierd. In 1916 was het driehonderd jaar geleden, dat Shakespeare te Stradford on Avon stierf. Hadde toen de vreeselijke wereldoorlog niet gewoed, hadden wij niet onder de vijandelijke bezetting geleefd. dan hadde de Koninklijke Vlaamsche Academie voorzeker den onsterfelijken dichter van Hamlet hulde gebracht. Thans doet de heer Segers dit op beknopte wijze. Hij hoopt, dat het derde eeuwfeest van Molière, den grootsten Franschen dichter, geboren den 15 Januari 1622, in de Koninklijke Vlaamsche Academie niet onopgemerkt zal voorbijgaan.
Joost Van den Vondel, de evenknie van Dante Allighieri, heeft met den grooten Florentijn de treffendste overeenkomst. Spreker legt er zich op toe deze te doen uitschijnen. Ook drukt hij vooral op het Vlaamsche kunstkarakter, op de Vlaamsche kleur van den dichter van Lucifer, zonder na te laten op zijn heerlijk genie te wijzen. Hadde Joost Van den Vondel in eene wereldtaal geschreven, dan ware hij, evenals Dante, Shakespeare en Molière, wereldberoemd geweest; de taal, waarin hij zijne meesterwerken schreef, is de onze; daarom is hij ons dubbel dierbaar.
Leescomiteit: Wetenschappelijke werken. - Bij de laatste omvraag deelt de heer Bestuurder een schrijven mede tot de Academie gericht door den heer Dr. Schuyten, waarbij deze protest aanteekent tegen het feit dat aan de Koninklijke Vlaamsche Academie geweigerd werd leden voor te stellen voor een keurraad, die de wetenschappelijke werken in 't Nederlandsch geschreven, zou beoordeelen.
| |
| |
‘... In de Regeeringskringen - zoo luidt het in genoemden brief - gaat men dus voort wetens en willens de voortbrengselen der Vlaamsche schrijvers te ignoreeren, vooral op wetenschappelijk terrein. Hadde de vorige Minister van Wetenschappen en Kunsten, nu afgetreden, geweten dat tijdens de periode 1898-1914, ongeveer 225 Vlaamsche geleerden - natuurkundigen, ingenieurs, geneesheeren - nagenoeg 800 Vlaamsche oorspronkelijke memories in het licht gaven, dank zij de Vlaamsche Natuur- en Geneeskundige Congressen en het bezielend woord van den fieren rechtzinnigen Vlaming, Julius Mac Leod, hij zou in het onderhavig geval meer voorkomend zijn opgetreden. En, let wel, gedurende bovenvermelde periode werden door tal van diezelfde 225 Vlaamsche geleerden ook nog een zeker getal werken in het Fransch, Engelsch en Duitsch uitgegeven! Hé, wat zou de opbrengst van het Vlaamsche land wel niet geweest zijn - altijd gedurende bedoelde periode - hadden de Vlaamsche geleerden bij hun arbeid dezelfde geestelijke en materieele voordeelen genoten als de Fransch-schrijvenden? Is onze Universiteit niet nog steeds zoek hier, in ons eigen huis? En hebben wij zooveel gelegenheid als de Fransch-schrijvenden om onze werken gedrukt te zien? En als ons die gelegenheid grootmoedig door de Belgische Regeering wordt aangeboden, dan eischt deze dat wij, de Vlamingen, ons voorafgaandelijk aan de goedkeuring van onze Fransch-sprekende broeders onderwerpen. Althans, enkel na een protest kwam aan deze oekaze een min of meer gunstige wijziging!...’
Die gegevens zijn welsprekend. Zij zullen dan ook aan den heer Minister medegedeeld worden.
- De vergadering werd om vier uur gesloten.
|
|