Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1921
(1921)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 932]
| |
Kleine verscheidenheden.I.
| |
[pagina 933]
| |
Wat Vursten betreft, daardoor wordt bedoeld het Aanleggen van de opperste riggel van een dak of ‘Veurst’, naar de uitlegging door De Bo van dit woord gegeven. Weegen beteekent het Voorzien van een huis van weegen of wanden, d: w.z. muren van planken, van vlechtwerk, van klei, enz., zooals wij in Versl. en Meded., jaarg. 1913, blz. 829-830, hebben vastgesteld. | |
534. - Hetten, hettynghe.In Versl. en Meded. K. Vl. Acad., jaarg. 1914, blz. 742-746, hebben wij reeds breedvoerig over ‘Ette, Ettinghe, Etten’ gesproken. Van Etten met beesten of Bezetten met beesten (om die te laten weiden) hebben wij twee voorbeelden uit 1618 en 1619 aangehaald. Hier volgt een tekst, met een veel ouder voorbeeld van 1458: C.C. et F.V. (Ch. Carton en F. van de Putte), Chronique de l'Abbaye de Hemelsdaele, blz. 76: ‘Omme tselve land... te bezittene, te hebbene, te possesseirne ende te ghebruikene vry ende paysivele, te hettene met hueren beesten, te zayene ende mayene...’ (1458.) In de Costume van den Ouden Burg van Gent, van 1550, staat er te lezen in art. 18 van de 3de rubriek: ‘Naer loyalen pacht en mach men gheen goeden veranzaeden, ende de meerschen ende de weeden moet men laten lovelic bevrydtGa naar voetnoot(1)’. (D. Berten, op. ut infra, blz. 146.) Welnu, uit een cohier van aanmerkingen op gezegde Costume, dagteekenende van 1563, blijkt dat door Hettynghe ook een soort van meersch bedoeld werd: D. Berten, Cout. du Vieuxbourg de Gand, blz. 267: ‘Dat men meersschen ende hettynghenGa naar voetnoot(2) nyet schueren en mach, dan by expressen consente van den proprietaris’. Fr. Scinder beteekent Schueren (scheuren) in het geheel niet: ‘Qu'on ne peut scinder les prés et pâtures, si ce n'est du consentement exprès du propriétaire’, heeft bij misslag | |
[pagina 934]
| |
D. Berten vertaald. Schueren (of liever: Scheuren) is integendeel: Omploegen en in bouwland veranderen. Men zie bij De Bo, vo Scheuren. Laten wij hier herinneren aan de spreuk, nog in Vlaanderen, mondgemeen: Gras maken doet boeren kraken, waardoor gewezen wordt op de groote moeilijkheid voor een boer eene goede weide aan te leggen. Een tekst met Gras maken, bij L. Gilliodts-van Severen, Cout. Lombardside, Loo et Poperinghe, blz. 174 (art. 15, titel VI, van de Costume van 1620). | |
535. - Ghestragiert.Het bijv. nw. Ghestragiert, waarvan een voorbeeld volgt, is gevormd uit het w. Stragiers, dat in den grond beteekent Die, of Dat zonder meester is: over dit woord hebben wii breedvoerig gesproken in Versl. en Meded, K, Vl. Acad., jaarg. 1909, blzz. 777 en vlgg. In den tekst hieronder is er spraak van de verkooping, door den ‘ontfanghere extraordinaire van Vlaendre’, van een stuk land dat sedert 30 jaar of meer ‘gheabandonneirt ghelaten ende ghestragiert es gheweist’, d.w.z. verlaten en zonder meester was, dus aan niemand toebehoorde, of ‘Stragiers oft vacant’ was geworden.
Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Proostsche, Reg. nr 624, of ‘Registre van contracten’ 1529-1538, fol. lxxx: ‘Jaques Oysel, als ontfanghere van mijnen heere den proost van Sinte Donaes kercke in Brugghe, ende Jan van Middelhem, als commis van Hubrecht Christiaens, ontfanghere extraordinaire van Vlaendre, ghaven halm ende wettelicke ghifte Pauwels Christiaens van xxxvj roeden proostlandts, letter meer of min, midts dat het zelve landt, over xxx jaeren ende tijts meer, gheabandonneirt ghelaten ende ghestragiert es gheweist, ligghende ende staende binden ambochte ende prochie van Jabbeke... Ende indien der yment recht ant zelve landt pretendeirde, zal de zelve Pauwels danof sceeden, midts hem weder ghevende den penninc vanden coope.’ In de akte was dus bepaald dat, bijaldien iemand later zijn recht op genoemd land kwam bewijzen, de kooper verplicht was daarvan te dezes behoeve te scheiden, mits teruggave van de betaalde koopsom. | |
536. - Achter gheleghen landen.Daardoor werden bedoeld Landerijen, b.v. omstreeks of naast bepaalde plaatsen gelegen, wier waterloopen als ‘ghe- | |
[pagina 935]
| |
meene waterganghen van den Lande’ beschouwd waren: deze landerijen hadden het recht hunne ‘hemelwateren’ in genoemde ‘waterganghen’ te lossen: Placc. van Vlaenderen, IIIe boek, Ie deel, blz. 473: ‘Item, dat het Canael van Assenede (in den Albertus-polder) ende den grooten waterganck streckende tot aen de sluyse... ten eeuwighen daghe zullen blyven ghemeene waterganghen vanden Lande, waer door de achter-gheleghen landen haer hemelwateren ter sluyse-waert zullen moghen lossen...’ (Ordonn. van 13 Juli 1612.) | |
537. - Achterland.Land, dat niet onmiddellijk aan eene hofstede paalt en toch van de in pacht genomen landerijen deel uitmaakt. Vgl. met Uitland en Uitpacht, bij De Bo. Het woord komt voor in een tekst van 1475, uitgaande van de schepenen van Sint-Winocs-Bergen: Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Sint-Janshospitaal, Charters, oud nr 7284, voorloopig blauw nr 2861: ‘Wy..., scepenen in de stede van Berghen (Sint-Winocs-Bergen) kennen ende doen te wetene... So eist, dat zij daer inne hebben verbonden... huerlieder halve huus, huusinghen ende hofstede, met alden achterlande daer toe behorende, alsoot nu staet ende bewijst van vooren tot bachten, daer zy nu wonen, staende binder stede van Berghen...’ (Akte van 28 Juni 1475.) | |
538. - Afdryf doen en afdryfven.‘Afdryf doen’ of ‘Afdryfvende zyn’ in eene parochie, beteekent ‘Zyne peerden ofte hoorenbeesten dryfven ofte pastureeren op de ghemeenten, straeten, weghen ende canten’ dezer parochie (D. Berten, op. ut infra, blz. 182). Om daartoe gerechtigd te zijn, moesten zij die ‘afdryf’ deden, in genoemde parochie ten minste zeven bunderen land bebouwen: D. Berten. Cout. Seigneuries enclavées Vieuxbourg de Gand, blz. 183: ‘Soo van ghelycken de gone afdryf doende op de voorseide prochien van..., en zullen vermoghen heurlieder coyen ...te dryven op de prochien ofte spleten daer zy afdryfvende zyn, ten zy aldaer ghebruyckende ghelycke zevene bunderen zaeyland...’ (1501.) Men vergelijke met Afdryf en Afdryven, in Versl. en Meded. K. Vl. Acad., 1920, blz. 404, nr 465. | |
[pagina 936]
| |
539. - Bedryfgars.Van ‘Bedrijf’, - waardoor men verstaat ‘de culture ende ghebruyck van... say-landen, weiden, meerschen..., koeygerssen.’ (Het ‘Vlaems Settingh-boecxken’, 1694, blz. 27), - en Gars, Gers, Gras, Fr. Herbe. Dit w. beteekent Hooigras, Maaigras, d.w.z. Gras dat bestemd is om gemaaid en in hooi veranderd te worden. (De Bo.) Fr. Herbe (à faucher). Zie bij Karel de Flou, Vaktermen uit West-Vlaanderen. Staatsarchief te Brugge ‘Terrier’ van het leenhof van Merckem, 1772, blz. 107: ‘Item d'heer J. houdt een leen, groot..., wesende bedryfgars...’ Men zei ook Dryfgars: ‘Dryfgars, dico Maeygars’: ‘Terrier’ u.s., blz. 40: ‘Eene partie dryfgars...’ - Blz. 109: ‘Ende is een partie dryfgars, dico maeygars, streckende ende commende met den zuytheynde op...’ Dit woord werd, bij misslag, *Gryfgars gelezen, op. cit., blz. 40: ‘Eene partie gryfgars...’. | |
540. - Achter-ghelande.Dit woord heeft een speciale beteekenis in eene ordonnantie van 2 Maart 1576, ‘op 't maken, erigeren, repareren, verstercken ende onderhouden vande Dycken in 't quartier van Ter Neusen’. Door Achter-ghelanden worden inderdaad aldaar verstaan de Inwoners nl. ‘van Axel, Assenede, Bouchaute, Auderburgh van Gendt’ enz., te weten -, zooals het verder in het stuk luidt, - de ‘naest-ghelanden ende gheinteresseerden’ (op. cit., blz. 455), of de Inwoners van ‘eenighe omligghende landen’, m.a.w. ‘de omligghende ghegoede’ (op. cit., blz. 457): Placc. van Vlaenderen, IIIe boeck, Ie deel, blzz. 454-455: ‘Alsoo wij (de koning) sedert eenighe jaeren herwaerts t'onsen koste alleene opghebrocht hebben groote excessive sommen van penninghen tot het opmaken vande ryseren hoofden als zee-dycken in 't quartier van Ter Neuse..., sonder 't ghene dat daer te vooren ten diversche stonden by den achter-ghelanden ghecontribueert is, als namentlijck by die van Axel, Assenede, Bouchaute, Auderburgh van Gendt, die van Waes ende Beveren...’ (1576.) |
|