Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1921
(1921)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Over hervormingen in het vakonderwijs
| |
[pagina 146]
| |
De studie van de besmetting en de ontsmetting welke met het bestudeeren der microben gepaard gaat, doet verstaan tot welk gevaar het gebruik van ongekookt of rauw voedsel kan aanleiding geven, welk gevaar de aanraking van besmettende wezens of besmette voorwerpen oplevert, hoe het bereiden van steriele cultuurbodems, het inzaaien of het besmetten van die cultuurbodems kan bijdragen in den strijd tegen allerlei besmettingen en ziekten. Meer dan eens werden dergelijke gedachten uitgesproken, en op het zelfde Congres werd ook over dit onderwerp eene mededeeling gedaan door Mevr. Haentjes-DeleuGa naar voetnoot(2). In deze mededeeling wordt namelijk gewezen op het feit dat de gezondheidsleer sedert langen tijd in de meeste scholen wordt onderwezen, doch dat dit onderwijs over het algemeen geen vruchten afwerpt. Ik heb ernstige redenen om te denken dat de wenschen die ten gunste van het bacteriologisch onderwijs werden uitgesproken tot nog toe niet werden gehoord, wat betreft het primair en het secondair onderwijs. Daarentegen heb ik in 1919 en in 1920 op zittingen van keurraden en op vergaderingen van onderwijzende krachten, met groot genoegen kunnen vaststellen dat het huishoudkundig onderwijs zich met die zaak thans vlijtig bezig houdt, en dat het Toezicht over huishoudkundig onderwijs, van het Ministerie van Nijverheid, Arbeid en Bevoorrading, dit onderwijs zooveel mogelijk tracht uit te breiden en te verbeteren. Toezieners en toezichters zijn het daarover eens, dat in dit geval de beste wil bij de onderwijzeressen van het huishoudkundig onderwijs aangetroffen wordt, maar dat documenten ontbreken om de microbiologische kennissen te verspreiden, vooral op practisch gebied, en om aldus meer te doen dan een zuiver theoretisch, voor kinderen weinig vatbaar overzicht.
De aandacht werd van het begin af gevestigd op de noodzakelijkheid de onderwijzeressen in het bezit te stellen van een zeer eenvoudig materiaal waarmede talrijke proeven konden genomen worden, en aldus als het ware het bacteriologisch laboratorium voor huishoudkunde in te richten. | |
[pagina 147]
| |
Als men denkt dat benevens talrijke zeer gevaarlijke microben, er ook talrijke onschadelijke en zelfs nuttige bestaan, dan kunnen allerlei microbiologische proeven genomen worden, die voor de leerlingen volstrekt geen gevaar opleveren, en aldus de methoden en toepassingen der microbiologie gemakkelijk kunnen doen verstaan. Het woord Laboratorium zal misschien schrik inboezemen, vooral als men denkt dat vele, ja zelfs de meeste huishoudkundige scholen, alleen over eene klas beschikken, waar al het onderwijs moet gegeven worden. Daarom wordt het materiaal, waarvan ik thans de beschrijving wensch te geven, gebracht op drie tafels, drie eenvoudige witte tafels van een paar meters lang, waarop nu gereedschap en producten een vaste plaats bekomen, en daar ook voor de proefnemingen worden gebruikt. Het gedacht het practisch gereedschap op deze manier als het ware bestendig ten toon te stellen of altijd gereed te houden, werd, misschien voor de eerste maal, en in elk geval op volledige wijze voor de werktuigkunde, ontwikkeld door Ing. E. Tytgat, op verschillende vergaderingen die in het geheim gedurende de bezetting in de jaren 1917 en 1918, onder de leiding van Senator Coppieters werden gehouden. Ik vind de gedachten van Ing. E. Tytgat zoo aantrekkelijk en vooral voor het beroepsonderwijs zoo doeltreffend, dat ik geen oogenblik geaarzeld heb deze aan te nemen en op het gebied van microbiologie en scheikunde toe te passen.
Tafel no 1. - Deze tafel dient voor de grondproefnemingen. 1) Negen apothekersflesschen, van ca 125 cm3, waarvan 3 niet gesloten worden, 3 met kurk en 3 met watten worden gesloten. In de flesschen worden vleeschnat, melk, hooiuittreksel gebracht. Helder vleeschnat, helder hooiuittreksel worden na een zekeren tijd troebel, de melk stremt. Het open blijven of sluiten der toestellen heeft dus geen invloed op het bederven. 2) Een microscoopGa naar voetnoot(3) waarmede men ca 600 maal vergrooten kan, met voorwerpdragers en dekglaasjes, laat toe | |
[pagina 148]
| |
vast te stellen, dat de bedorven vloeistoffen talrijke levende wezentjes bevatten, terwijl versch bereidde zulke wezentjes, niet of althans in beperkte hoeveelheid vertoonen. Zacharias JansenGa naar voetnoot(4), van Middelburg, schijnt voor de eerste maal in 1590 een microscoop vervaardigd te hebben, met een objectief en een oculair. De uitdrukking microscoop schijnt echter alleen in 1625 gebruikt geweest te zijn te Rome voor de toestellen van Cornelis DrebbelGa naar voetnoot(5). Antony van LeeuwenhoekGa naar voetnoot(6) is de stichter der micrographie, en heeft van 1680 af, met den microscoop de ‘diertjes’ van het water, van plantaardige uittreksels, van de uitwerpsels, van het speeksel, enz. bestudeerd. 3) Een verwarmingsketel voor hooge pasteurisatie, waarin men water laat koken, en waarin apothekersflesschen van ca 100 cm3 zich bevinden. Deze flesschen houden bederfbare vloeistoffen in, en zijn of wel met wattenpropjes gesloten, of wel met metalen mutsen bedekt. Op 100oC kan men de meeste microben vernietigen, en op deze wijze bederfbare vloeistoffen een zekeren tijd bewaren. De bewaring van zulke producten werd voor de eerste maal beproefd door NeedhamGa naar voetnoot(7), die de proeven nam met geslotene fleschjes; hij bemerkte echter dat na een zekeren tijd diertjes in de vloeistof weder te voorschijn kwamen, en daarom nam hij aan dat de bederfbare stof in levende wezens kan overgaan (zelfwording). SpallanzaniGa naar voetnoot(8) heeft kunnen vaststellen dat een langere verwarming der vloeistoffen de afwezigheid der diertjes kon verzekeren, dat die diertjes hun oorsprong hadden uit andere levende wezens in | |
[pagina 149]
| |
de lucht, waaruit zij in voedingsbodems nedervallen en zich dan kunnen ontwikkelen; aldus werd de theorie van de zelfwording tegengesproken. PasteurGa naar voetnoot(9) heeft het volle licht geworpen op den oorsprong en de rol der microben en heeft aldus een nieuwe wetenschap, de microbiologie (microbenleer), tot stand gebracht. 4) Eene kolf waarin een bederfbare vloeistof kan gekookt worden, en die door een caoutchouc-verbinding met een ijzeren buis in betrekking staat van ca 30 cm. waarvan de vrije opening over eene vlam wordt gehouden. Aldus wordt de lucht die, na het koken van de vloeistof, terug naar de kolf vloeit, gezuiverd; de microben van de lucht worden vernietigd en kunnen de vloeistof niet besmetten. Deze proef is in het klein de grondproef van de verhitting van de lucht door Pasteur uitgevoerd; in plaats van de vlam alleen te benuttigen, heeft Pasteur de ijzeren buis door verscheidene lampen verhit en aldus de terugvloeiende lucht gezuiverd. 5) Eene kookkolf met vleeschnat; op het einde van het koken wordt de kolf met een brandend wattenpropje gesloten (tang gebruiken!). Bij het afkoelen van het toestel, komt alleen gezuiverde lucht in aanraking met de vloeistof, de microben van de lucht blijven buiten aan het watten hangen. De vloeistof kan aldus bewaren, doch bederft indien men het watten wegneemt. 6) De kolf van Pasteur met zwaanhalsvormige buis, waarin een bederfbare vloeistof wordt gekookt, en die na afkoeling onbeschadigd kan bewaard blijven; de lucht bij de afkoeling volgt een vochtigen bochtigen weg, en daardoor wordt die lucht van de microben bevrijd.
Tafel no 2. - De tweede tafel heeft vooral tot doel het materiaal te dragen voor de steriliseeringsmethoden. 1) Een glazen staafje dat door doorhalen in eene vlam (flambeeren) kan worden ontsmet. 2) Een platinadraad met oogje die door gloeien wordt ontsmet, en waarmede een zeer kleine hoeveelheid vloeistof of cultuur kan genomen worden, om inzaaiingen (entingen) te doen. | |
[pagina 150]
| |
3) De stoof van Pasteur om droge voorwerpen op 160-170°C te verwarmen, die door een grooten blikken doos, van een thermometer voorzien, kan vervangen worden. 4) Een pijpje, met watten, eerst op 160-170°C gesteriliseerd, waarmede water of andere vloeistoffen van eene buis of flesch naar een andere buis of flesch kan gebracht worden. 5) Flesschen en proefbuisjes met watten voor het heffen van monsters; schalen van Petri (glazen schalen met deksels) voor de culturen. 6) De ketel van Papin, of bouillonketel tot het steriliseeren in kokend water of in heeten waterdamp. 7) Waterstoof bijzonder ingericht voor het hoog pasteuriseeren in heeten waterdamp, die echter gemakkelijk door de ketel van Papin kan vervangen worden. 8) De autoclaaf, niet onontbeerlijk, omdat het verwarmen op 120°C onder druk wel kan vervangen worden voor drie achtereenvolgende pasteurisatiebehandelingen, met een tusschentijd van 24 uren tusschen iedere behandeling. 9) De kaars van Chamberland, voor het filtreeren door poreus porcelein. 10) Eene verzameling van eenige ontsmettende (bederfwerende) stoffen: sublimaat, phenol, chloorkalk, iodium, formol, sulfieten, zuren.
Tafel no 3. - Op de laatste en derde tafel worden, èn het bereiden van eenige cultuurbodems, èn het kweeken van eenige microben bestudeerd. 1) Cultuurbodems: water, vleeschnatGa naar voetnoot(10), peptonewaterGa naar voetnoot(11), gelatinebouillonGa naar voetnoot(12), gelose (agar)bouilionGa naar voetnoot(13), melk, bierwort, vleeschnat met suiker, gistuittreksel, aardappelGa naar voetnoot(14). | |
[pagina 151]
| |
2) Cultuurproeven met de gist (Saccharomyces cerevisiae). - Eironde kogeltjes van ca 8μ, met uitspruitsels; een erwtgroot brokje wordt met steriel water tot volledige verdeeling geschud. Daarvan wordt een druppel voor het microscopisch onderzoek benuttigd; ontwikkelt zich in bouillon of in gistwater; in suikerwater ontstaat gisting; in bouillon met suiker of gistwater met suiker, in bierwort ontstaan tegelijker tijd ontwikkeling en gisting.
3) Gistingsproef. - In een gistingstoestel worden 5 gr. suiker en 50 cm3 water in de flesch van ca 125 cm3 ingebracht; de flesch draagt een waschbuisje met sterk zwavelzuur, waardoor het koolzuurgas buiten geraakt, terwijl de vochtigheid door het zwavelzuur wordt opgenomen. Men weegt het volledig toestel na inzaaiïng met 1 gr. gist; als de gisting volledig is afgeloopen, heeft het toestel 2.5 gr. van zijn gewicht verloren, omdat door de gisting 5 gr. suiker onder vrijmaking van 2.5 gr. koolzuurgas zich ontbinden.
4) Cultuurproeven met de hooibacteriën (Bacillus subtilis). - Cylindrische staafjes, 0.7-08μ breed op 4.0-5.5μ lang, eenzaam of tot snoeren, zelfs tot vliezen vereenigd. Eenzame cellen vertoonen gewoonlijk vlugge bewegingen. De sporen zeer verspreid op de planten, namelijk op droog gras (hooi) kunnen gemakkelijk aan de warmte weerstaan en namelijk in eene op 100°C kokende vloeistof; dan kunnen zij zich in die vloeistof ontwikkelen in de afwezigheid van de reeds vernietigde microben. Culturen in vleeschnat (troebel), gelatinehoudend vleeschnat (geelwitte coloniën), melk (stremming).
5) Cultuurproeven met azijnzuurbacteriën (Bacterium aceti). - Staafjes, 3μ lang op 1.5μ breed, gewoonlijk vereenigd tot drijvende vliezen in bier, azijn, enz. Men kweekt het best deze bacterie in licht bier, waarin voedsel tot de ontwikkeling aanwezig is, en waarin de alcohol tot azijnzuur kan worden geoxydeerd. De cultuur wordt best gedaan in een tamelijk groot conische kolf met watten gestopt.
6) Doseering van het ontstaan zuur door middel van een getitreerde alkalinische vloeistof; 1 cm3 1/10 normaal oplossing stemt met 6 mgr. azijnzuur overeen. | |
[pagina 152]
| |
7) Cultuurproeven met melkzuurbacteriën (Bacterium acidi lactici). - Korte staafjes ca 1.7μ lang en ca 0.6μ breed, die de melksuiker van de melk in melkzuur omzetten; dit melkzuur kan door een alkalinische getitreerde vloeistof gedoseerd worden; 1 cm3 1/10 normaal oplossing stemt met 9 mgr. melkzuur overeen. 8) Cultuurproeven met roodgekleurde bacteriën, zooals Bacillus prodigiosus. - Kogeltjes, 0,5 tot 1μ diameter groot, in vloeibare culturen beweegbaar. Culturen in melk (roode kleuring), op aardappel (bloedroode coloniën), op gelosebouillon (roode coloniën). Wordt niet gerekend onder de ziektemicroben; kan echter zekere giftige eigenschappen vertoonen.
***
Mij aansluitende bij den vriendelijken wensch van ons Medelid, den heer Dr. Leo Goemans, voorzitter der Bestendige Commissie voor Onderwijs, zal ik op het einde dezer mededeeling bijvoegen dat het materiaal dat hierboven beschreven staat niet alleen toepasselijk is bij het huishoudkundig, doch ook bij het middelbaar en het normaal onderwijs. |
|