Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1035]
| |
De invloed der gebroeders Van Eyck op de ontwikkeling der schilderkunst,
| |
[pagina 1036]
| |
De beroemdste paneelen, t.w. de Madonna van Cimabue (1270) en de Majesta van Duccio (1311) zijn nog niet bezield door den verjongenden geest die met Giotto zal ontstaan. Hier in 't Noorden bestaat zulke ontwikkeling niet. Ons vochtig klimaat kan het versieren der kerkwanden met schilderingen niet begunstigen en de weinige kunstwerken tot ons gekomen, kunnen naast de Italiaansche frescos niet in aanmerking gebracht worden. De beste zijn wel die van de kapittelzaal der Bijloke te Gent, uit de tweede helft der 14de eeuwGa naar voetnoot(1). De geboorte Christi, in het Oude Vleeschhuis te Gent, schilderde Nabur Martins in 1448, dus na den dood der van Eycks. Als oudste paneelschildering kan men vermelden de Rijve van Sint Odila (1292), bewaard in de kerk van Kerniel nabij Borgloon. Zij heeft echter nog zeer geringe kunstwaarde. De voornaamste paneelschilderingen zijn de luiken van het altaarblad van Champnol (nu in het Museum van Dijon) van de hand van den Yperling Melchior Broederlam (1399). Jacob van Baerze, van Dendermonde, ontwierp het retabel voor Philips den Stoute en was er de beeldhouwer van.Ga naar voetnoot(2) Het werk van Broederlam is wel geen meesterstuk maar het is voor de kunstgeschiedenis van het hoogste belang. Broederlam was voor Vlaanderen wat Cimabue en Duccio voor Italië waren; de van Eycks, wat Giotto voor Italië, met dit verschil dat de invloed van Giotto beperkt bleef tot Italië, terwijl die der gebroeders van Eyck tot alle landen en alle kunstscholen zou doordringen. Het opkomen der gemeenten brengt de schilderkunst ook buiten de kloosters en weldra ontstaan in vele steden de Sint-Lukasgilden. Te Gent was ze reeds in 1355 volkomen ingericht. Onze muurschilderingen en paneelen kunnen die van Italië niet evenaren; onze miniaturisten integendeel, begunstigd door Koning Karel V (1364-1380) en door zijn broeders, den hertog van Berry (1340-1316) en Philips den Stoute (1342-1404), brengen | |
[pagina 1037]
| |
kunstwerken voort die nooit overtroffen werden. Het zal volstaan de aandacht te vestigen op Jan van Brugge, de gebroeders Limburg (Janneken en Polleken), Maelvel en Jacob Coene van Brugge.
Zoo was de toestand als de geniale gebroeders van Eyck met hun onvergankelijk werk beginnen. Hun leven, vooral dat van Huibrecht, is ons weinig bekend. De kennis hunner levensbijzonderheden hebben wij vooral te danken aan de grondige opzoekingen van den betreurden James Weale, buitenlandsch eerelid onzer Academie. Beide van Eycks werden geboren te Maeseyck of te Aldeneyck, waar wij onze oudste muurschilderingen vinden (12de eeuw)Ga naar voetnoot(1). De kunst was in die gewesten geen nieuwe gast. Reeds in de achtste eeuw leefden tusschen de stille muren van het abdissenklooster van Aldeneyck de heilige Herlindis en de heilige Relindis, die ons om hun schilderen bekend staan. Ook in Limburg ontmoeten wij den eersten opbloei onzer letterkunde met de Eneis en met de Servatiuslegende van Heinryck van Veldeken (in de omstreken van Hasselt). De kroon op deze Limburgsche kunstbeweging werd gezet door kunstenaars die met hunne meesterwerken de wereld gingen verbazen. Wij weten dat Huibrecht (geboren ongeveer 1366) te Gent verbleef en een werkzame burger was; hij stierf er den 18 September 1426 en werd begraven in de krocht van Sint-Jan, onder de kapel van Vijdt. Het volk moest hem zeer hoog schatten, want zijn rechterarm, die het penseel hanteerde, werd in een ijzeren omhulsel aan het kerkportaal vastgehecht en bleef aldaar tot in de 16de eeuwGa naar voetnoot(2). Het leven van Jan (geboren in 1382) is ons iets beter bekend. Huibrecht leidde hem op in de schilderkunst. Hij was niet eenvoudig burger, gelijk zijn broeder, maar leefde aan het | |
[pagina 1038]
| |
hof. Na in den Haag in dienst geweest te zijn van Jan van Beyeren, benoemden bisschop van LuikGa naar voetnoot(1), werd hij den 19 Mei 1425 schilder en kamerling van Philips den Goede. De hertog gelastte hem met verschillende zendingen; de meest bekende is die geleid door Jan van Roubaix: deze moest aan den Koning van Portugal, Jan den Eerste, voor zijn meester de hand der prinses Isabella vragen, en Jan van Eyck was gelast het portret der jonkvrouw te schilderen. Hij scheepte in te Sluis op 19 October 1428, landde te Cascaes aan den 16 December en kwam te Sluis terug den 25 December 1420. Het portret, geschilderd te Aviz, is verloren gegaan, en wij moeten veronderstellen dat hij in Portugal andere werken voortbrachtGa naar voetnoot(2). Hij oefende er ook grooten invloed uit. Met hem begint de werking welke de oude Portugeesche school onderging door het overwegende gezag van onze Vlaamsche schilders. Het beschouwen van het meesterstuk dezer school, de Sint Pieter van Graô Vasco (1552-1592) in de kerk van Vizeu, wekt in den geest eene zekere herinnering aan den God den Zoon, alias God den Vader, van het Lam GodsGa naar voetnoot(3). Jan woonde gedurende lange jaren te Brugge, alwaar hij stierf den 9 Juli 1441.
In de ons overgebleven werken der gebroeders kan men bijna nooit met zekerheid de hand van Huibrecht uit die van Jan terugvinden: zoo weinig vertoonen hunne gewrochten persoonlijk verschil. Men bewondert bij Huibrecht verhevener majesteit, meer edelheid in de uitdrukking, een volmaakter koloriet; bij Jan, fijnere uitvoering en meer realistische bewerking. Aan Huibrecht worden onder meer toegeschreven, de Drie | |
[pagina 1039]
| |
Marieën aan Christus' graf (Verz. Cook, Richmond); de Madonna van Kanselier Rolin (Louvre); de Zegepraal van het Christendom op het Jodendom, ook Fontein van het levende water genoemd (Prado), die door de algemeene opvatting aan het Lam Gods herinnert. Van Jan zijn zeker de Heilige Barbara, O.L. Vrouw aan de fontein (Museum, Antwerpen, van 't jaar 1439) en meer andere. De portretten van Jan Arnolfini en zijne vrouw Joanna de Chenany (Nat. Gall. te Londen), dat zijner vrouw (Mus. Brugge, van 't jaar 1439), op de Madonna van Kanunnik Van der Paelen, het portret van dien kanunnik (St.-Janshospitaal, Brugge) en het portret van den Brugschen goudsmid Jan de Leuwe (Museum Weenen), behooren wel tot de schoonste, de natuurgetrouwste portretten ooit gepenseeld. Jan van Eyck is wellicht de volmaakste van al portrettisten: Van Dijck, Rubens, Raphaël, Dürer, de Hollandsche meesters, hebben hem hierin niet overtroffen. Hij idealiseert de gelaatstrekken niet, maar stelt ze voor juist zooals ze zijn, met de uitdrukking die hun eigen is. Hij weet zijn personen zoo levendig af te beelden dat men onwillekeurig de vraag op de lippen voelt komen die eens Michel Angelo tot den San Marco van Donatello (Orsanmichele) richtte: Perchè non mi parli? Waarom spreekt gij mij niet aan?
Al deze ongeëvenaarde werken worden echter in de schaduw gesteld door hun meesterwerk. Door de eerste zouden zij als uitstekende schilders bekend staan; door het Lam Gods gaven zij aan het nageslacht een geschenk zooals het nooit een volmaakter ontving. Men mag veronderstellen, dat het veelluik besteld werd in 1422 door Joos Vijdt, voorschepen van Gent (1433-34, † 1439) en zijne vrouw Elisabeth Borluut († 1443). Zeker is het dat de inhuldiging van het meesterwerk plaats greep den 6 Mei 1432Ga naar voetnoot(1). Het was Huibrecht die het plan van heel de schilderij opvatte. Hij vertolkte de woorden van Joannes in de OpenbaringGa naar voetnoot(2), door een voorstelling der Verlossing van het menschdom. | |
[pagina 1040]
| |
Door deze hemelsche opvatting bewees Huibrecht dat hij een overtuigde christen was, begaafd met een geniale denkkracht. Op meer grootsche, meer klare wijze de Verlossing voorstellen is niet mogelijk. Dit alles doet denken aan zekere geniale dichterlijke voorstellingen van den vereeuwigden Dante. Hoe verbazend de schitterende en volmaakte eenheid der opvatting, hoe grootsch de gedachte die de meester heeft weten uit te drukken en samen te vatten! Alleen een genie was in staat zulk volmaakt kunstgewrocht in den scheppenden geest te ontwerpen. Al de voorgestelde personen werken mede tot een en hetzelfde doel; tot de geringste bijzonderheden harmoniëeren. Overal bestaat er evenwicht; alles is beredeneerd. Alle tijden, alle volken verheerlijken de Verlossing van het menschdom door het Lam. Adam en Eva staan verjongd in hunne oorspronkelijke zuiverheid. De Drievuldigheid troont in het middenGa naar voetnoot(1). De Heilige Maagd is uitverkoren voor de Verlossing, Joannes is de voorlooper. Het bloed van het Lam vloeit zegenrijk: zinnebeeld der Heilige Eucharistie die het echt leven geeft, de ware levensfontein. De profeten voorspellen de Verlossing, de Apostelen verkondigen ze. Pausen, bisschoppen, maagden, heiligen, monniken, bedevaarders, eremijten, allen zijn gaande om het Lam te aanbidden. Zulks is het denkbeeld door Huibrecht geschapen en door hem en door zijn broer uitgevoerd met volmaakte techniek en een penseel der fijnste sierlijkheid. Het is een grootsch Te Deum, door penseel en kleur plechtig aangeheven. Alle volkeren voelen hun fierheid stijgen met den triomf hunner nationale kunst. Te Siena werd de Majesta met luister en trompetgeschal van Duccio's werkhuis naar den dom begeleid; Cimabue's Madonna bracht het opgeruimde volk van Florentië naar Santa Maria Novella. Ook hier heeft het volk gejuicht bij de blijde terugkomst van zijn kunstschat: klokken luidden, vlaggen wapperden, vaderlandsche liederen weerklonken en de ziel van ons volk rilde van ontroering.
Jan van Eyck heeft wellicht zekere wijzingen aangebracht en voor enkele bijzonderheden alleen zijn persoonlijk inzicht | |
[pagina 1041]
| |
geraadpleegd, want Huibrecht mocht enkel een klein deel van het veelluik afwerken. Van zijne hand zijn o.a. voorzeker de God de Vader of God de Zoon, Maria, de Dooper; maar de eenheid der voorstelling bewijst dat Jan zich aan het oorspronkelijk plan in zijn groote lijnen heeft gehouden.
Als denker staat Huibrecht boven zijn broer; Jan is echter als schilder veelzijdiger en brengt meesterstukken voort in al de vakken der schilderkunst: godsdienstige voorstellingen, portretten, landschappen, zelfs genrestukken zooals de badscene met den beroemden spiegel die Federigo van Urbino in zijn paleis bezatGa naar voetnoot(1). Vroeger schilderden de kunstenaars eenvoudige achtergronden van een en dezelfde kleur, eene overlevering van het byzantinisme; en die richting werd zelfs nog in de vijftiende eeuw door groote schilders gevolgd, b.v. door Stephan Lochner in zijn Dombild (1440-1450) en in zijn Laatste Oordeel. Giotto en zijne navolgers brachten aan achtergrond en voorstelling eene rijke afwisseling door zekere bouwkundige motieven. De van Eycks echter waren de eersten die als achtergrond gebouwen afbeeldden, zoo fijn afgeteekend dat zij tot model voor bouwmeesters zouden kunnen dienen. Soms herinnert Jan zich kerken van dewelke hij op reis schetsen geteekend heeft. Alzoo voor de Maria-boodschap van de Ermitage geeft hij grootendeels weder den kruisbeuk van Santiago de Compostella, waar hij zich bevond in Februari 1429. Dit paneel is dus niet van 1426 maar wel van na 1429Ga naar voetnoot(2). De Madonna van Van der Paelen (Brugge), die van Abt van Maelbeke, proost van Sinte-Marten van Yperen (Helleputte, Leuven, van Juli 1440), worden voorgesteld in romaansche kerken; die van het Museum van Antwerpen in eene gothische | |
[pagina 1042]
| |
kerk. De heilige BarbaraGa naar voetnoot(1) (Antwerpen) is gezeten voor eenen toren in opbouw, en een landschap versiert de heenvluchtende verte. Het landschap werd nu algemeen als achtergrond door de gebroeders verkozen; ook hier bereikten zij onovertroffen volmaaktheid: daartoe behooren de wondere landschapschilderingen die wij als achtergrond van het Lam Gods vinden. Door het aanwenden van dit landschapmotief, gaven zij een waar leven aan hunne kunstgevrochten. Hun landelijk vergezicht was soms zoo natuurgetrouw dat in den achtergrond der Madonna Rolin het panorama der stad Lyon wordt gezocht. Daarin werden zij in latere tijden door de grootste schilders nagevolgd. Op technisch gebied mogen de gebroeders van Eyck, door hunne uitvindingen en verbeteringen als baanbrekers beschouwd worden. Door grootere helderheid van het licht en scherpere duidelijkheid van de voorwerpen, gaven zij aan het verschiet een natuurlijkheid die verre de werken van al hun voorgangers overtreft. Het is geen beeld meer, het is de werkelijkheid zelf die ons wordt vóórgetoond. Hun verschiet is zoo volmaakt dat zelfs geen Zurbaran of geen Rembrandt het evenaren.
De uitvinding der olieverf wordt dikwijls nog aan de gebroeders van Eyck toegeschreven. Ten onrechte. Sedert lang was het bekend dat kleuren met olie te mengelen waren: maar men gelukte er niet in. Zoo liet men eenvoudig de schilderij door de zon drogen en niet zelden werden de kleuren hierdoor verduisterd. Ook het waterverven bleef algemeen heerschend en heden nog werpen sommige theoretici de vraag op of dit procédé niet aan te raden isGa naar voetnoot(2). Al die hinderpalen en hinkende kunstmiddels wisten de gebroeders van Eyck te vermijden. Hunne uitvinding bestaat niet in het mengelen der kleuren met lijnolie; maar wel in het vinden van een volmaakt opdrogend vernis, waarvan de juiste samenstelling ons onbekend blijft, dat zij met olie mengeldenGa naar voetnoot(3); | |
[pagina 1043]
| |
daardoor droogden de paneelen heel gemakkelijk en de kleur bleef zuiver, doorschijnend, helder; en zoo duurzaam dat na vijf eeuwen hunne kunstgewrochten zoo frisch voorkomen alsof ze eerst onlangs geschilderd waren. Huibrecht beproefde reeds zijn vernuft, in het opzoeken van die zoo gelukkige droogwijze; Jan bracht ze tot volmaaktheid. Deze nieuwe techniek bekwam overal ongehoorden bijval. Antonello da Messina (1444-1493), nadat hij te Napels eene Maria-boodschap van Jan van Eyck te zien had gekregen besloot tot eene reis naar Vlaanderen om er die nieuwe methode te bestudeeren. Teruggekeerd naar Italië, vestigde hij zich te Venetië en maakte er de nieuwe methode bekend: aldus kwam de Italiaansche school met de Vlaamsche in verbinding. In Italië heerschte weldra eene groote voorliefde voor de Vlaamsche schilderkunst. Van der Weijden verbleef een jaar in het schiereiland (1449-1450); hij wrocht er echter niet; maar reeds in 1449 werd te Ferrara eene Pietà van hem bewonderd. Alhoewel enkele Italiaansche schilders de nieuwe methode trachtten toe te passen, bleef men nog gedurende lange jaren overtuigd dat de Vlaamsche kunstenaars er het best in gelukten. En zoo kan men verstaan dat Joos van Wassenhove, gekend onder den naam van Justus van Gent, gelast werd het Laatste Avondmaal (1472-1474) van Urbino te schilderen. Hij was de eerste Vlaming dle als schilder in Italië werkzaam was. Van Italië breidde zich de nieuwe methode in al de andere landen uit. De invloed der gebroeders van Eyck was overheerschend en voortdurend, niet alleen op onze kunstscholen, maar op die van heel Europa.
Wij laten andere volken roemen op groote staatslieden, op schrandere krijgslieden; zelfs in de letterkunde, alhoewel wij met fierheid naar een Ruysbroeck, een Vondel, en op onze dagen op een Gezelle kunnen wijzen, hebben wij toch nog geen Dante, geen Shakespeare, geen Goethe, nog geen Molière; maar welk volk kan onder zijn kinderen met overweldigenden trots een genieënpaar vinden die in beteekenis, in scheppingskracht en in onbegrijpelijke kunstvaardigheid de gebroeders van Eyck evenaren? Deze kunstenaars zijn de onze; zij zijn van onzen vruchtbaren moederstam. Zij zagen het licht op onzen dierbaren grond. Onze taal was de hunne. Vlaamsche verzen | |
[pagina 1044]
| |
versierden de grafzerk van HuibrechtGa naar voetnoot(1); Vlaamsche verzen van Jan staan op de omraming van het portret van de LeeuwGa naar voetnoot(2); en zijn zoo christelijke als nederige leuze was: Als ik kan (als ixh xan). Gij hebt gewerkt, Jan van Eyck, zooals gij kondt, maar nooit kan een kunstenaar doen wat gij gedaan hebt: ook, zoo lang de menschen het geluk zullen genieten gevoelens te bezitten voor al wat grootsch, edel en schoon is, zoo lang ook zullen zij uwe kunstgewrochten bewonderen, maar hunne bewondering, hoe vereerend, hoe diep zij ook weze, zal nooit in verhouding kunnen zijn met de weergalooze volmaaktheid der talrijke geniale voortbrengselen van U en van uw broeder. |
|