Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Bibliotheken in de lagere school
| |
[pagina 254]
| |
indien er hem niet naar den inhoud van het gelezene gevraagd wordt. Bij een kind is de beteekenis minder innig aan de geschreven dan aan de gesproken woorden verbonden. Laat ik er bijvoegen dat zeer veel kinderen, en jongens meer dan meisjes, op den ouderdom van twaalf jaar of minder, nog te speelziek en te wispelturig zijn dan dat zij zich uit vrije beweging, gedurende een uur of meer, met een zwijgend boeksken in een eenzaam hoeksken zouden afzonderen. Wat hier voorgaat, zeg ik om te antwoorden op de beschuldiging die soms wordt uitgebracht: ‘Ons volk leest weinig, veel te weinig, en de schuld er van ligt aan de lagere school, die er de kinderen niet toe opleidt.’
Gereedelijk geef ik toe dat men in sommige scholen veel te weinig gebruik gemaakt heeft van de geringe middelen waarover men beschikte, om leeslust te wekken. Er waren vóor den oorlog veel scholen waar de onderwijzer alle leesles die een verhaal uitmaakte, eerst vóorvertelde. Dat was niet altijd noodig in den hoogeren graad, vooral wanneer de tekst zonder uitleg kon begrepen worden. Hier mocht van de leerlingen gevorderd worden dat zij zelf, na een aandachtige lezing, het verhaal, al was 't ook bondig, zouden vertellen. Dan waren zij er toe genoodzaakt ook op den inhoud te letten, wat hen een heelen stap vooruit kon brengen om zelfstandige lezers te worden. En men denke niet dat die uitslag onvermijdelijk door het vóorvertellen bekomen wordt. Ik meen te mogen bevestigen dat bij menig kind de verklaring van den meester en de gelezen tekst twee verschillende zaken zijn, die niet versmelten. Er waren ook scholen waar men vóor - noch navertelde, en het lezen louter werktuigelijk was en bleef. Er waren eindelijk ook scholen waar men leesboeken bezigde die weinig of geen verhalen bevatten. De stukjes die eenig voedsel aan gevoel en verbeelding konden verschaffen, moesten geweerd of overgeslagen. Zij werden vervangen door bijzonderheden uit de minder vakken van het programma, die op die wijze occasionneel konden aangeleerd worden. Zoo eischten het de utilitaristen, die het kind behandelen alsof het een hoofd en geen hart had; terwijl het meer hart dan hoofd is. Onder die utilitaristen, die reeds zoo dikwijls in onze com- | |
[pagina 255]
| |
missie door M. Segers gevonnist en veroordeeld werden, telde men veel schooloverheden, meest al de ouders en helaas! ook talrijke onderwijzers. Het zijn dezelfde menschen wien E. Legouvé, in Frankrijk, betreffende het luidop lezen, het volgende in den mond legt: ‘Tout dans l'enseignement primaire doit avoir un caractère sérieux et pratique. L'art de la lecture peut servir d'agréable complément à l'éducation des classes riches; il peut former de beaux diseurs de salon, voire même des comédiens de société, mais à quel titre l'introduire dans le sévère et sobre programme des écoles primaires? Ce que renferme ce programme s'appelle la grammaire, la géographie, l'arithmétique, l'histoire. Qu'ira faire, dans une si austère compagnie, cet art aimable, qui a toute la grâce mais toute la frivolité d'un amusement mondain? A quoi servira-t-il aux fils et aux filles de fermiers, de paysans, d'ouvriers? à quoi servira-t-il à leurs instituteurs?Ga naar voetnoot(1)’ Zelfs waren er scholen waar dikwijls het half uur voor het zuiver letterkundig opstel bestemd, door de koude samenvatting van een dorre les b.v. in gezondheidsleer werd ingenomen. Uit kinderen die zoo opgeleid worden, zullen vast niet veel lezers groeien.
Maar laten wij hopen dat er nu verbetering zal komen. Want de omstandigheden zijn veranderd en misschien volgt daaruit een verandering van de menschen. De kinderen komen nu tot hun 14 jaar ter school en zullen de lessen veel regelmatiger dan vroeger bijwonen. Dat maakt een dubbele winst. Daarom doe ik een beroep op de wijsheid en den goeden wil der overheden, der ouders en der onderwijzers. Het is voor niemand een geheim dat het schoolprogramma niet werd afgewerkt, niet kon afgewerkt, zelfs in scholen met voorbeeldige onderwijzers en oppassende leerlingen. Nu is er gelegenheid om de grove fout der utilitaristen gedeeltelijk te herstellen. De overheid kan den 4den graad zóo regelen dat een deel van de vroeger te verwerken stof daarin wordt overgebracht. Dan zal er toch wat tijd overblijven voor de vorming | |
[pagina 256]
| |
van verbeelding, gevoel en wil, dus voor de alzijdige, evenwichtige ontwikkeling van de leerlingen. De ouders weten wel dat de straat en de kinema verderfelijk zijn voor kinderen, en niet het minst voor zulke die 12, 13 en 14 jaar oud zijn. Waar echter willen die heen, zoo zij te huis geen aangename bezigheid hebben?.... Indien de ouders ze aanzetten tot lezen, zelfs tot luidop lezen, dan zullen zij te huis onder moeders oog blijven en tevens hun vader, hun oudere broeders en zusters behoeden voor de verveling, die, vooral in nijverheidscentrums, met den achturen-arbeid de meeste werklieden zal overvallen. Laten wij hopen dat de onderwijzers, als het programma zoo geweldig niet meer dwingt, de leesles niet zullen verwaarloozen en van het leesboek den besten vriend van hun leerlingen zullen maken. Daarom wensch ik dat zij alle leesboek, dat een te karig deel aan gevoel en verbeelding toemeet, onverbiddelijk uit hun school zouden verbannen. Ik vraag hun ook dat zij, met het oog op de verdere ontwikkeling en beschaving van hun leerlingen, een kleine kinderbibliotheek in hun school zouden tot stand brengen.
Een bibliotheek in een lagere school oprichten is een werk dat kan gebeuren, zonder veel last of kosten te veroorzaken. Om te beginnen, kunnen de onderwijzers eenige van de bestelde prijsboeken inhouden en die voor de bibliotheek bestemmen. Twintig boeken als eerste voorraad is voldoende. Zoohaast bij eenige leerlingen lust tot lezen te bemerken is, kan men verschillende middelen aanwenden om de bibliotheek uit te breiden. Men kan onder andere, ter gelegenheid van de plechtige prijsuitdeeling, een oproep richten tot de gegoede families, waar geen kleinen meer zijn, om de lees- en prijsboeken af te staan die vroeger door de kinderen gebruikt werden. Men kan zich wenden tot het bestuur van de plaatselijke bibliotheken om in de school een soort van reizende bibliotheek in te richten, bestaande uit een twintig boeken, die om de twee of de drie maand zouden teruggenomen en door andere vervangen worden. Er kan ook aan het gemeentebestuur of aan het comiteit een lijst voorgelegd worden van aan te koopen boeken die voor kinderen passen. | |
[pagina 257]
| |
Om de nieuwsgierigheid van de leerlingen voor de bibliotheek te prikkelen, kan ieder onderwijzer van den 3den en den 4den graad bij gelegenheid uit een der boeken een roerend verhaal bondig voordragen en, zoo het de scholieren lustte, er bijvoegen: ‘Wie wil dat in 't lang en 't breed lezen? Ik heb het hier in de school’. Soms kan hij een geschiedenis gedeeltelijk vertellen en dan zeggen: ‘Wie 't overige wil weten, kan het vinden in zulk boek van onze bibliotheek’. Kent hij een jongen die gaarne leest, hij kan hem uit de bibliotheek een boek ter hand stellen en hem zeggen: ‘Zie, dat zult ge lezen en, als 't uit is, moogt ge heel de geschiedenis in de klas aan uw kameraden vertellen’. En waarom zou er niet, bij de prijsuitdeeling, een belooning kunnen gegeven worden aan de kinderen die regelmatig gelezen hebben?.... Maar de keus der boeken moet wijselijk gedaan worden. Alle hout is geen timmerhout. Vermits men hier vooral beoogt bij de kinderen lust tot lezen te wekken, moeten de boeken voor de stof aantrekkelijk en boeiend zijn, en voor de taal gemakkelijk en eenvoudig. Hier geen boeken die naar lezers, maar lezers die naar boeken wachten. Bijgevolg ware het verkeerd hier iets anders dan verhalen, korte of lange, te plaatsen, Ik heb geen schrik voor het wonderbare en het fantastische: dat trekt de kleinen aan, daar werkt hun verbeelding op, daar kunnen zij over praten. Ruim 30 jaar geleden liet ik op 15000 afdrukken 4 deelen van Vertelsels van het Vlaamsche Volk verschijnen. Duizenden kleinen hebben ze waarlijk verslonden. Nevens de lotgevallen van kinderen, waar zij zich zelf in zien, lezen de leerlingen ook gretig de avonturen van groote menschen, ten minste in toestanden die zij zich eenigszins kunnen inbeelden. De taal zal maar eenvoudig en gemakkelijk zijn als de boeken door een Zuidnederlander geschreven werden. Er is in Holland allerbeste kinderlectuur, maar de taal er van wijkt te veel af van den bekenden woordenschat onzer Vlaamsche kleinen, die er licht hun lust tot lezen zouden door verliezen. |
|