Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Opbrengst van het Menschelijk Werktuig
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten wat men dan zeer gemakkelijk met allerlei molens doen kon, dat vroeger ook het water en de lucht niet konden benuttigd worden in de plaats van menschen en van paarden. Nog blijft een element te onderwerpen, zegt verder het commentarium, en dat is het vuur. Rond de jaren 1700 wordt ook het vuur als arbeidsbron niet gebruikt; men kent, men benuttigt de hefboomen, de werktuigen van Archimedes, de lucht onder den vorm van wind, het water als watervallen, om het menschelijk werktuig te vervangen. Stellig is er nog geen spraak van stoommachines, van electrische motoren, van ontploffingswerktuigen die nog moeten uitgevonden worden: het vuur is nog niet onderworpen. Het nagelaten boek van J.A. BorellusGa naar voetnoot(1), in 1681 te Roma onder den titel ‘De motu animalium’ in het licht gegeven, geeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een mechanische studie van de beweging der dieren op; van dit merkwaardig boek zegt NiceronGa naar voetnoot(1) dat het zeker een der belangrijkste is over dit onderwerp geschreven; de werktuigkundige vraagstukken worden mathematisch opgelost en de theorieën der natuurlijke bewegingen worden langs mechanischen weg uiteengezet. Het vraagstuk van de opbrengst van het menschelijk werktuig is bij gevolg reeds tamelijk oud, en in een proefschrift, verdedigd in 1703 te Altorf, schijnt J.M. HoffmanGa naar voetnoot(2), voor de eerste maal de uitdrukking ‘machina humana’ in de studie van de menschenphysiologie ingevoerd te hebben. Van het dierlijk werktuig, ‘la beste transformée en machine, spreekt J. DarmansonGa naar voetnoot(3) in 1684. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BailletGa naar voetnoot(1) geeft in 1813 een historisch overzicht over de eerste stoomwerktuigen die het dierlijk materiaal moeten vervangen en waarover nog in 1812 GuenyveauGa naar voetnoot(2) een belangrijk geschrift heeft laten verschijnen, over het benuttigen van ossen in de plaats van paarden. Op het einde der 17e eeuw beschreef PapinGa naar voetnoot(3) zijn uittrekkingstoestel, zijn ‘digesteur’ waarmede hij weldra het gedacht opvatte stoom als arbeidsbron te laten dienen; terwijl hij aan het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hof van den landgraaf van Hesse verscheidene werktuigen zocht te maken, ten einde het water door de kracht van het vuur te doen stijgen, was SaveryGa naar voetnoot(1) te Londen met soortgelijke proefnemingen bezig, en bekwam hij de zelfde uitslagen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch vóór Papin en Savery, had WorcesterGa naar voetnoot(1) reeds gevonden dat een geweerbuis, op de drie vierden met water gevuld, en gansch gesloten gedurende 24 uren aan de warmte blootgesteld, in stukken vloog, en uit die wat hevige proef afgeleid dat men het water, in een gesloten vat verwarmd, kon gebruiken om een andere hoeveelheid water in een bijzonder toestel ingesloten op een bepaalde hoogte te doen stijgen. Twee boeken, handelende over de kracht van den waterstoom en over de toepassing van deze kracht als bron van beweging en van arbeid, verdienen hier aangeduid te worden, omdat zij vóór de werken van Worcester, Papin en Savery verschenen. Het eerste dezer boeken is van de hand van S. de CausGa naar voetnoot(2), en werd uitgegeven in 1615 onder den titel ‘Les raisons des forces | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mouvantes’. In zijn 3e hoofdstuk zegt de schrijver dat het derde middel om het water te doen stijgen berust op het gebruik van het vuur dat in verscheidene werktuigen kan gebruikt worden. Een dezer werktuigen bestaat in een bolvormig vat, dat verwarmd wordt; het vat draagt twee openingen, de eene om water in te brengen en met een kraan gesloten, de andere van eene buis voorzien die in het water tot dicht bij den bodem van het vat dringt. Als het toestel wordt verwarmd, stijgt het water in de buis en vloeit weg. Het tweede boek is ‘Le machine diverse del signor Giovani Branca’Ga naar voetnoot(1), in 1629 te Roma uitgegeven; onder nr 25 beschrijft schrijver een echt stoomwerktuig dat de stampers van een poedermolen in werking brengt. Een metalen vat met water, dat den vorm heeft van een menschenromp van een hoofd voorzien, wordt geplaatst op een brandenden haard: de stoom vloeit door de buis, aan den mond van het hoofd geplaatst, geweldig uit, en duwt de vleugels van een rad dat dan de stampers, door de tusschenkomst van getande raderen, beweegt. Een ‘Essai sur la science des machines’Ga naar voetnoot(2) van rond 1800 beschrijft in het 6e hoofdstuk de veerkracht en de kracht der stoomwerktuigen met volledige berekeningen over het verbruik van water en van brandstof; in een verder hoofdstuk wordt de theorie van CoulombGa naar voetnoot(3) uiteengezet, met de hoeveelheid arbeid welke de mensch en het paard voortbrengen kunnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vergelijking tusschen mensch en paard, namelijk de vaststelling dat het menschelijk werktuig de waarde heeft van een zesde van het paard, doet het vraagstuk niet veel vooruitgaan; en daarom blijft rond 1800 de vergelijking tusschen het levend werktuig en de stoommachine moeilijk: van de eene zijde is de arbeid van den mensch, dat buitengewoon grillig wezen, waarvan het lichaam talrijke en zeer uiteenloopende hefboomen bevat, aan zeer sterke afwisselingen onderhevig; van de andere zijde vertoont een stoomwerktuig, met zijne wel bepaalde en goed uitgerekende hefboomen, over het algemeen een wel bepaalde opbrengst. Als LavoisierGa naar voetnoot(1) vastgesteld had dat de ademhaling de voornaamste, misschien de eenige oorzaak is van het ontstaan der levenswarmte, kon de vergelijking tusschen een stoommotor en een levend motor op wetenschappelijke grondbeginselen gesteund worden. En ook van dien tijd af werden op het gebied van de werktuigkunde en van de physiologie talrijke ontdekkingen gedaan, zoodanig dat het mogelijk werd een tamelijk nauwkeurig gedacht te hebben over de opbrengst van het menschelijk werktuig. Moest ik hier enkele beroemde geleerden niet noemen, dan zou ik laten denken dat de geschiedenis zich uitsluitelijk over het uithemelen van brutale overheerschers bekommert, zonder melding te maken van het geduld en de opoffering der beoefenaars der wetenschap. ThompsonGa naar voetnoot(2) sprak in 1798 de meening uit dat arbeid in warmte kan omgezet worden en gaat door, met Daniel BernoulliGa naar voetnoot(3), als een der medestichters van de mechanische theorie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der warmte. In 1824 bood Sadi CarnotGa naar voetnoot(1) het begrip aan van de bewegingskracht. William ThomsonGa naar voetnoot(2) leidt dan uit Carnot's begrip, later door ClausiusGa naar voetnoot(3) verbeterd, de algemeene neiging tot de verspilling van het mechanisch arbeidsvermogen in de wereld, terwijl JouleGa naar voetnoot(4), HirnGa naar voetnoot(5) en anderen zich met het mechanisch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aequivalent van de warmte bezig houden, terwijl RankineGa naar voetnoot(1) en ZeunerGa naar voetnoot(2) de theorie van de stoommachine opbouwen. Op physiologisch gebied bewijst Robert MayerGa naar voetnoot(3) dat het grondbeginsel van de gelijkwaardigheid van warmte en arbeid ook op de meest ingewikkelde aller machines, het dierlijk werktuig, toepasselijk is, bestudeert HelmholtzGa naar voetnoot(4) de bruikbare energie bij de levende wezens, gebruiken RegnaultGa naar voetnoot(5), PettenkoferGa naar voetnoot(6), Atwater en BenediktGa naar voetnoot(7) de dieren en zelfs den mensch als onderzoeksmateriaal, om de echtheid der theorie te bevestigen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. - Omzetting van het arbeidsvermogen of energie.De energie, het product der twee factoren kracht en verplaatsing, vertoont zich onder verscheidene vormen die onderling kunnen vervangen worden: mechanische, warmte-, electrische, licht-, chemische energie. Zij wordt gemeten onder den mechanischen vorm: 1 kilogrammeter is de arbeid noodig om | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 kgr. op eene hoogte van 1 m. te brengen, 1 paard-uur komt met 270000 kgr. m. overeen, - onder den electrischen vorm, 1 joule is de energie van 1 coulomb op 1 volt gebracht, 1 kilowatt-uur heeft eene waarde van 3600000 joule, - onder den thermodynamischen vorm, 1 calorie is de hoeveelheid warmte noodig om de temperatuur van 1 gr. water van o op 1o C te brengen, 1 Calorie stemt overeen met 1000 calorieën, 1 thermie met 1000 Calorieën. Het is onmogelijk de chemische energie rechtstreeks te meten; wel na de omzetting in een anderen energievorm, zooals de warmte, kan de hoeveelheid der chemische energie bepaald worden. Daarom worden de scheikundige reactiën in Calorieën gemeten. Tusschen de verschillende eenheden voor de energie bestaan de volgende verhoudingen:
1 Calorie = 424 kgr. m. = 1/637 paard-uur = 4186 joules = 1/860 kilowatt-uur. 1 kilogrammeter = 1/424 of 0,00234 Cal. = 1/270000 paard-uur = 9.87 joules = 1/364640 kilowatt-uur.
Daar in deze mededeeling de chemische energie, en van de stoomwerktuigen en van het menschelijk werktuig met de opgebrachte mechanische energie wordt vergeleken, zoo worden hier de volgende eenheden gebruikt: calorie, kilogrammeter, paard-uur. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. - Verbrandingswarmte.De verbranding is een scheikundig verschijnsel waardoor de brandstof zich met zuurstof, gewoonlijk met de zuurstof van de lucht, verbindt. De ademhaling is slechts een bijzonder geval van de verbranding. De verbrandingswarmte wordt bepaald, of wel door de calorimetrische bom waarvan de temperatuurverhooging rechtstreeks de hoeveelheid warmte in de reactie voortgebracht aangeeft, of wel door de scheikundige analyse, doseering van koolstof en van waterstof, door eene berekening volgens de formule van Dulong:, waarin C, H en O de percentwaarden aangeven voor de koolstof, de waterstof en de zuurstof, - A de verbrandingswarmte van de koolstof tot koolzuurgas is, zij dus 97.6 Cal. voor 12 gr. koolstof of 8133 Cal. voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 kgr. zuivere koolstof, - en B de verbrandingswarmte van de waterstof tot vloeibaar water, zij dus 68.4 Cal. voor 2 gr. of 34200 Cal. voor 1 kgr. waterstof. Door de volledige verbranding van de volgende brandstoffen worden de volgende warmtehoeveelheden voortgebracht, per kgr. brandstof:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. - Nuttig effect van eene brandstof.In de practijk, namelijk in de nijverheid, wordt slechts een gedeelte van de voortgebrachte warmte werkelijk gebruikt. De verliezen kunnen berekend worden; hoe minder de verliezen, hoe grooter het nuttig effect. De bevoegdheid van den ingenieur, de waakzaamheid van den nijveraar kunnen bijdragen om met voordeel tegen de oorzaken van verlies te strijden. Onder die oorzaken noemen wij:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarenboven treft men in de stoommachine, en buiten den haard waarvoor de genoemde verliezen toepasselijk zijn, nog een andere oorzaak van verlies, gedurende het overbrengen van de energie door den stoomketel, den condensor en de overdraging, als de scheikundige energie eerst in warmte-energie en dan in mechanische energie wordt omgezet. De calorische maximumopbrengst van een stoomwerktuig wordt door de formule van Cannot-Clausius T1-T2 / T1 vastgesteld, waarin T1 de absolute temperatuur van den condensor is. In de veronderstelling dat de ketel eene drukking ondergaat van 10 kgr. per cm2, en dat de condensor de temperatuur van 60o C bereikt, dan hebben wij:
De opbrengst, volgens de uitdrukking van Carnot-Clausius is, zooals gezeid, de hoogste opbrengst; de echte opbrengst bedraagt zelden 0,7 van de theoretische, aldus 0,26 × 0,7 = 0,18. De overdraging slorpt ook energie op, door de wrijving der zuigers, der riemen, der kussens, ongeveer 1/10 in de beste voorwaarden. De opbrengst wordt aldus slechts op 0,9 teruggebracht. Ook in de beste voorwaarden wordt de opbrengst opvolgentlijk 80% voor den ketel, dan 18% voor den eigenlijken motor en 90% voor de overdraging, dit is een eindeopbrengst, van den haard tot de as, van 0,80 × 0,18 × 0,90 = 0,13, dus 13%. Uit de nijverheidservaring blijkt dat een paard-uur practisch 1 tot 3 kgr. steenkool gebruikt; deze hoeveelheid brandstof stemt overeen met 8000 tot 24000 Calorieën, terwijl het warmteaequivalent van het paard-uur slechts 637 Calorieën bedraagt. De verhoudingen 637/8000 en 637/24000 geven opbrengsten van 2.7 tot 8% op. De stoommachine zet chemische energie om, met de tusschenphase van warmte-energie, die een minderwaardige vorm is van de energie. De ontdekking van Papin, waardoor dus energie van mindere waarde (warmte-energie) en energie van hoogere waarde (mechanische energie) wordt omgezet, schijnt dus een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekere teleurstelling mede te brengen, als zij ten opzichte van het grondbeginsel van de verspilling der energie wordt bestudeerd; niettemin is het stoomwerktuig, zelfs met de sterke ontwikkeling van de watervallen en de electrische motoren, steeds de grondslag van de groote moderne nijverheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. - Scheikundige samenstelling van het menschelijk lichaam.Wij veronderstellen een volwassene, - een volwassene om den factor groei te kunnen uitsluiten, - wegende 70 kgr. Kwalitatief is dit lichaam samengesteld uit:
Kwantitatief bedragen de elementen van de organische stofverwisseling 20,720 kgr.; de hoeveelheid koolstof bedraagt alleen 12,500 kgr. De elementen van de anorganische stofverwisseling wegen samen 49,280 kgr.; het water alleen komt in dit gewicht met 46,200 kgr. De volgende getallen geven de gemiddelde samenstelling op van een menschelijk lichaam van 70 kgr.:
Over de talrijke scheikundige verbindingen die de groepen proteïnen (stikstofverbindingen), vetten, koolhydraten (zetmeelen suikersoorten), asch (minerale stoffen) uitmaken, verscheen een buitengewoon uitgebreidde litteratuur; het getal dezer scheikundige verbindingen is zeker niet gekend, doch zeer aanzienlijk. Een stoommachine is daarentegen zeer eenvoudig: met ijzer, kool, water, wat koper, wat smeerolie, zal een handige werktuigkundige een stoommachine vervaardigen. Welke zorgen, welke tijd zijn er niet noodig om een volwassen menschelijken motor te bekomen, in staat zijn maximumopbrengst te leveren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. - Voedsels en voeding.Het is door de voeding dat het levend wezen de noodige energie bekomt; een gedeelte van het voedsel wordt opgenomen, terwijl de overschot met de onnoodige of verbruikte stoffen wordt weggeworpen. Wordt aan het lichaam geen voedsels toegediend, dan worden de reserven verbruikt en verbrand, tot de volledige uitputting. Het voedsel heeft voor het menschelijk werktuig de zelfde beteekenis als de brandstof in de stoommachine; de uitwerpsels en de ademhalingsgassen welke het lichaam verlaten, zijn met de asch en de verbrandingsgassen van de stoommachine gansch vergelijkbaar. De voeding heeft voor doel:
Buiten de minerale stoffen, kunnen onze voedsels onder 3 bijzondere groepen vereenigd worden: de proteïnen of eiwitstoffen die bouwstoffen zijn, de vetten, de koolhydraten; die twee laatste groepen zijn ademhalings- of verbrandingsvoedsels. De scheikundige samenstelling van deze stoffen wordt, per kgr., door de volgende waarden opgegeven:
Kunnen de voedsels vergeleken worden met brandstoffen, dan kan ook de voedingswaarde op de zelfde wijze uitgedrukt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden als de verbrandingswaarde. Aldus wordt de energie door het aantal calorieën uitgedrukt welke door de verbranding ontstaan; aldus
Verder handelen wij over het nuttig effect der voedingstoffen; thans kunnen wij reeds zeggen dat de verliezen, door de uitwerpsels of wel door een onvoldoende oxydatie medegebracht, tot practische coefficienten leiden die een mindere waarde bezitten als de theoretische waarden. Die practische waarden zijn:
Uit deze getallen wordt nu de voedingswaarde van de voedingstoffen berekend; daartoe dient alleen de scheikundige samenstelling te bepalen:
Deze berekening geeft echter geen echte bepaling van de energetische waarde van een voedsel; en inderdaad, moest men niets anders doen dan een voedsel te verbranden, zooals een brandstof in den haard van een stoomwerktuig, dan zouden de opgebrachte calorieën uitsluitelijk tot de verwarming dienen; de voedingstof zou feitelijk eene brandstof zijn, en het werktuig zou | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aldus evenwel met proteïnen, als met vetten en koolhydraten worden gespijsd. In het menschelijk werktuig is de verbranding, dit is de voeding, meer ingewikkeld: de voedings- of verbrandingsstof is niet alleen uit bouwstoffen, doch ook uit ademhalingsvoedsels samengesteld. In de afwezigheid van ademhalingsvoedsels kunnen de bouwvoedsels als ademhalingsvoedsels fungeeren; er ontstaan, wel is waar, zekere stoornissen, doch nooit kunnen de ademhalingsvoedsels, zooals vetten en koolhydraten, als bouwmateriaal in ons lichaam gebruikt worden. Als men het tabel der energetische waarden der voedingstoffen bestudeert, bemerkt men dadelijk welk hoog calorieëngetal door 1 kgr. vet of door 1 kgr. suiker wordt voortgebracht. Het is echter gansch onmogelijk zich uitsluitelijk te voeden met vet of suiker, omdat deze producten geen stikstof bevatten. Wil men uitsluitelijk de energetische waarde in acht nemen, dan zal men groote physiologische dwalingen begaan. Daaruit de volstrekte noodwendigheid van een gemengde kost, samengesteld uit proteïnen, vetten en koolhydraten. De voorgaande theoretische beschouwingen zijn met de uitslagen van talrijke onderzoekingen wel in overeenstemming. Rübner heeft, in 1891, door proeven met honden, die overeenstemming in het licht gebracht; de getallen waren 17406 en 17350 Calorieën na 45 dagen, dus eene verhouding van 100 tot 99,62. Atwater en BenediktGa naar voetnoot(1) hebben proeven uitgevoerd met den mensch en dergelijke uitslagen bekomen. Nevens het begrip van het ontstaan van de energie in het menschelijk werktuig komt de wet der isodynamische hoeveelheden: ten opzichte van het voortbrengen van energie, kunnen de voedingstoffen onderling volgens de isocalorische of isodynamische waarden vervangen worden, en hier ook stelt men een zeer bevredigende overeenkomst tusschen proefneming en theorie vast:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze begrippen, het ontstaan van energie en de isodynamie door ZuntzGa naar voetnoot(1) uitgedrukt, kunnen leiden tot eene bepaling van het begrip leven, zoowel bij de aërobische als bij de anaërobische wezens: een proces van chemische stofwisseling en van oxydatie, met vorming van energie. Als wij echter deze bepaling van dichtbij bestudeeren, bemerken wij dat zij de zelfde waarde heeft als de meeste bepalingen: zij leert ons niets, en verbergt onder een hoopje woorden onze onwetendheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. - Proefondervindelijke methoden.Evenals in de kwantitatieve studie der brandstoffen, gebruiken de physiologische methoden hetzij de resultaten van een onderzoek der verbrandings- en ademhalingsgassen, hetzij de waarden gegeven door een op proefnemingen met dieren toegepasten calorimeter. In de onderzoekingen van Regnault, Reiset, Pflüger, Hoppe-Seyler, Pettenkofer, en anderen, ademhaalt het proefdier in eene geslotene cel: de lucht wordt in nauwkeurig gemeten hoeveelheid in de cel toegelaten, en dan wordt het door de ademhaling voortgebrachte koolzuurgas door sterke alkalische loogen opgeslorpt en gedoseerd. De methode van SpeckGa naar voetnoot(2) kan namelijk bij kortdurige proeven op den mensch toegepast worden: de neusgaten worden gestopt, de lucht wordt tot den mond gevoerd door eene buis die in verbinding is met een luchthoudenden spirometer; de ademhalingsgassen worden zonder verlies door eene met klep voorziene buis in een tweede spirometer gebracht: als de proef gedaan is wordt de lucht der twee spirometers gemeten en onderzocht. Zuntz en GeppertGa naar voetnoot(3) laten de uitgeademde lucht door een gasmeter trekken, terwijl door het onderzoek van een bepaalde hoeveelheid de samenstelling wordt vastgesteld. Hanriot en RichetGa naar voetnoot(4) gebruiken een eersten gasmeter om de opgenomen lucht, een tweeden om de uitgeademde lucht, en een derden om die lucht na de opslorping van het koolzuurgas te meten. In de toepassing van al deze methoden, wordt rekening gehouden van de afscheiding van het koolzuurgas, dat als hoofd- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
product van de verbranding wordt gedoseerd. Daar nu 12 gr. koolstof door de verbranding zich met 32 gr. zuurstof verbinden om 44 gr. koolzuurgas en 97.6 Calorieën af te scheiden, is het gemakkelijk daaruit de ademhaling te meten, doch met deze fout dat men slechts een enkel, alhoewel het belangrijkste der ademhalingsproducten bestudeert. De physiologische calorimeter geeft van het verschijnsel een meer nauwkeurig begrip en werd trouwens benuttigd door Pettenkofer in zijne proeven met dieren, en door Atwater en Benedikt in hunne belangrijke onderzoekingen met den mensch. Het toestel bestaat in hoofdzaak in een calorimetrische cel waarin het levend materiaal wordt geplaatst; de eel is volledig in het midden van afzonderlijke wanden, zooals lucht en water op constante temperatuur, ten einde al de verliezen door uitstraling te vermijden; de lucht stroomt door meettoestellen ten einde noch warmte te schenken, noch warmte af te trekken. De wijzigingen in de temperatuur van het proefdier laten toe de ontwikkelde energie te meten. Wil men nu de hoeveelheid energie, door den arbeid voortgebracht, bepalen, dan zal de calorimeter eene verhooging van liet aantal calorieën opgeven; de arbeid zelf wordt automatisch gemeten, namelijk door omzetting in electriciteit. Gewoonlijk wordt de beweging op een rijwiel benuttigd om den arbeid te bestudeeren. Onlangs heeft A.K. NoyonsGa naar voetnoot(1) aanzienlijke verbeteringen aan den menschcalorimeter gebracht. Tot nu toe werd alleen physische arbeid gemeten; intellectueele arbeid kan echter nog niet door een bepaalde methode worden onderzocht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. - Stofverwisseling of metabolismus in het menschelijk lichaam in den toestand van rust.Wij veronderstellen nog altijd het lichaam van een volwassene van 70 kgr.; door de ontbinding der bestanddeelen en door de uitwerpsels, verliest het rustend lichaam in gezonden normalen toestand 1750 gr. urine en 150 gr. faeces, 900 gr. (zij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
450 l.) koolzuurgas en 636 gr. water waarvan 408 gr. door de longen en 228 gr. door de huid. Deze cijfers zijn voor eene temperatuur van 15° C toepasselijk; voor eene hoogere temperatuur, wordt het verlies aan water door de huid hooger als door de longen; als per uur en bij 15° C de longen 17.0 gr. en de huid 9.5 gr. water verliezen, dan bedraagt de afscheiding bij 20° C resp. 17.0 en 37.1 gr., en bij 25° C resp. 18.4 en 57.0 gr. De hoeveelheid lucht die door de longen trekt bedraagt voor 24 uren ca. 10 m3. De samenstelling van de lucht vóór en na de ademhaling is voor 100 l. als volgt:
De scheikundige analyse van de volgende uitwerpsels van 24 uren leidt tot de volgende samenstelling:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dagelijksche verliezen bedragen dus 14 + 3 = 17 gr. stikstof, en 6,0 + 15.5 + 245,5 = 267 gr. koolstof die van de andere zijde in de volgende hoeveelheden voedingsstoffen zich bevinden:
Deze hoeveelheden, welke zich in de volgende isodynamische spijslijst van Konig bevinden, maken het onderhoudsrantsoen voor 24 uren, aan het menschelijk werktuig in rustenden toestand noodig om hem toe te laten arbeid te verrichten:
160 gr. vleesch, 300 gr. melk, 300 gr. brood, 200 gr. rijst, 300 gr. wortels, 300 gr. aardappelen en 30 gr. boter.
Dit rantsoen geeft door de verbranding 2525 Calorieën en komt overeen met een mechanische uitwerking van 424 kgr. m. × 2525 = 1070600 kgr. m. De energie, die dus dagelijks wordt verbruikt, om niets te doen, staat dus gelijk met den arbeid die zou noodig zijn om iets meer dan 100 duizend kgr., b.v. 1000 zakken graan, op eene hoogte van 10 m. te brengen. Dit verbruik van energie, bij een rustenden motor, is voor het levend werktuig wel typisch. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. - Stofverwisseling of metabolismus in het menschelijk lichaam in werkenden toestand.Het menschelijk werktuig van 70 kgr., na gerust te hebben, begeeft zich nu naar den arbeid: deze physische arbeid is gematigd voor een schoenmaker, een kleermaker, een teekenaar, - sterk voor een timmerman, een wever, zeer sterk voor een aardewerker, een steenkapper, een ketelmaker. Volgens VievordtGa naar voetnoot(1) wordt de arbeid van een sterken werkman geschat op 200.000 kgr. m. per dag, zij 472 Calorieën. Eene opbrengst van 150000 kgr. m. of 350 Calorieën is, volgens Magnus LevyGa naar voetnoot(2), reeds als goed aan te zien. Menschen, zonder werktuigkundig beroep en die weinig wandelen, procudeeren, volgens Rübner 38000 kgr. m. of 89 Cal. per dag. Al die waarden dienen stellig aan dezen van den rusttoestand gevoegd te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZuntzGa naar voetnoot(1) heeft belangwekkende cijfers over den arbeid van het wandelen uitgerekend:
Zich steunende op het scheikundig metabolismus, heeft KönigGa naar voetnoot(2) de dagelijksche energetische uitgave berekend, en dan de rantsoenen, niet alleen in voedende stoffen, doch ook in gewone voedsels, volgens de sterkte van den arbeid, bepaald.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. - Nuttig effect bij het menschelijk werktuig.Hooger werd gezien dat de stoommachine slechts 13% energie van de onder den vorm van brandstof geschonken energie afleverd. Kon in het menschelijk lichaam het getal Calorieën geen verliezen ondergaan, dan zou de arbeid door het menschelijk werktuig geleverd, aanzienlijk zijn. Inderdaad, 203 Calorieën of 86072 kgr. m., de hoeveelheid geschonken per dag door een gematigden arbeid, stemt theoretisch overeen met den arbeid die noodig is om 86 zakken graan of meel van 100 kgr. op 10 m. hoogte, ofwel om 860 kisten waren van 10 kgr. op 10 m. hoogte te dragen!
Nooit zal een mensch, zelfs van de sterkste kracht en van de grootste bereidwilligheid, zulken arbeid kunnen verrichten. Er zijn dus verliezen, en deze verliezen zijn aanzienlijk. In de eerste plaats is de hoeveelheid voedingsstoffen, die gedurende den arbeid wordt ontbonden, altijd grooter dan het warmteaequivalent van den arbeid zelf; de uitlegging daarvan ligt in de hoeveelheid der niet gebruikte stoffen die door de uitwerpsels worden weggevoerd; aldus worden van 100 gewichtsdeelen van een bepaald voedsel het grootste gedeelte in energie omgezet, een gedeelte wordt door het lichaam niet gebruikt en uitgeworpen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de tweede plaats, gedurende den mechanischen arbeid, scheidt het menschelijk werktuig warmte aan de omgeving af, terwijl het een supplementaire warmtehoeveelheid ontwikkelt, die het werktuig zelf op een hoogere temperatuur verwarmt. De voortgebrachte arbeid wordt hier in warmte niet omgezet: moesten de ademhalingsverbrandingen bij arbeid of bij rust constant blijven, dan zou de arbeid het lichaam afkoelen; juist het omgekeerde gebeurt, zoodanig dat de versterking in de ademhaling, de onder mechanischen vorm ontwikkelde energie in evenredigheid brengt, en zelfs supplementaire warmte uitgeeft, die tot de normale afgescheiden warmte wordt toegevoegd. De onderzoekingen van AtwaterGa naar voetnoot(1) hebben de waarde van het nuttig effect van het menschelijk werktuig bepaald. De arbeid wordt door den mensch op een rijwiel uitgevoerd, en wordt in electrische energie, en dan in de overeenstemmende calorieën uitgedrukt. Uit die onderzoekingen, welke in de volgende tabel worden aangegeven, blijkt dat het nuttig effect 13.3 tot 196% bedraagt, hetgeen beteekent, dat van 100 beschikbare en door den arbeid voortgebrachte Calorieën, 13.3 tot 19.6 Calorieën feitelijk tot den arbeid gebruikt worden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het algemeen wordt aangenomen dat het nuttig effect van het menschelijk werktuig tot 25% kan stijgen, en zelfs voor korten tijd tot 35% door de versterking van de ademhaling en van den arbeid van het hart. Ook kan dit nuttig effect methodisch en blijvend door de toepassing der regelen van het TaylorismeGa naar voetnoot(1) verhoogd worden. Doch in dit geval geldt het meer een verstandelijke ordineering van den mechanischen arbeid, een zorgvuldige rangschikking der bewegingen, ten einde de opbrengst ten koste van een verminderde uitwerking te verhoogen. Stellig stelt men vast dat de werkman, die eerst 12 1/2 ton geutijzer dagelijks laadt, en die door Taylof wordt verbeterd of volmaakt om met dezelfde inspanning 47 ton te laden, het nuttig effect op verbazende wijze versterkt. De gewoonte, het medesleepen behooren in zekere mate tot taylorisme, maar tot een onberedeneerde, en gewoonlijk niet logische taylorisme. Wat de sporten betreft, zij leiden over het algemeen tot misbruik in de opbrengst. Men heeft altijd niet willen aannemen dat de opbrengst van het menschelijk werktuig 25% of meer zou bedragen; zoo had vroeger HirnGa naar voetnoot(2) berekend dat een man die per uur een arbeid van 33000 kgt.m. verricht 132 gr. zuurstof gebruikt; volgens hem brengt in ons lichaam ieder gr. benuttigde zuurstof ongeveer 5 Calorieiën. De hoeveelheid opgenomen zuurstof bebedraagt aldus 5 × 132 = 660 Calorieën, zij 280000 kgr. m. De verhouding 33000 / 280000 is 12%; deze waarde staat dicht bij de laagste waarden van Atwater, en ook dicht bij de maximale waarde van het nuttig effect bij het stoomwerktuig. In onzen tijd waarop de waarde van de opbrengst van allereerst belang geworden is, behoort een nuttig effect van 12% stellig tot de groep der menschelijke werktuigen die een gemakkelijk leven zoeken. In zijn belangrijk boek over de verspilling van de energie wijdt BrunhesGa naar voetnoot(3) een lange hoofdstuk aan het levend wezen; hij stelt eerst vast dat er geen bijzonder thermodynamica voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat wezen bestaat: dezelfde grondbeginselen van de natuur- en van de scheikunde blijven bij niet levende en bij levende wezens toepasselijk. Aldus blijven stof en energie bij die levende wezens in hun geheel bewaard: sluit men een levend dier in eene ruimte met ondoordringbare wanden in, dan blijft het totaal gewicht van het stelsel onveranderd, zelfs als het dier sterft. De omzetting van de chemische energie door de ademhaling leidt tot mechanische en tot warmteenergie, en, als men rekenschap houdt der verliezen, blijft de bruikbare gelijk aan de voortgebrachte energie. Wat nu veranderlijk is, zooals hooger werd gezeid, is de gebruikte energie; doch is, bij het levend wezen, al de door de voeding geschonken energie, juist gelijk met de energie die aan de omgeving wordt terug gegeven. Is het grondbeginsel van de bewaring van de energie dus toepasselijk, dan is ook het tweede beginsel van de thermodynamica, het beginsel van de verspilling van de energie aan het levend wezen toepasselijk. Bij de stoommachine wordt de chemische energie, een vorm van hoogere hoedanigheid, in mechanische energie, ook een vorm van hoogere hoedanigheid, omgezet, doch door de tusschenkomst van de warmteenergie, eenen vorm van lagere hoedanigheid: aldus ontstaat verspilling, waardoor het gering nuttig effect van dit werktuig wordt uitgelegd. Bij het menschelijk werktuig is er in de energieomzetting bijna geen verspilling, omdat de scheikundige hoofdzakelijk in physiologische en dan in mechanische energie omgaat; al die vormen van de energie zijn van hoogere hoedanigheid; de rampzalige warmtenergie komt niet tusschen, en aldus kan men aan het levend wezen, de bepaling geven: een werktuig waarin de energie niet wordt gedegradeerd, een werktuig dat een vertrager is van de energieverspilling. Stellig gaat een zeker gedeelte van de scheikundige energie over tot warmteenergie; doch verlaat die warmteenergie het levend lichaam, namelijk bij den mensch en bij warmbloedige dieren, om niet verder in dit lichaam omgezet te worden; deze laatste energie dient namelijk tot het behouden van het lichaam op een blijvende temperatuur.
De in het lichaam van een homeotherme dier door de voeding ontstane energie is van driedubbelen aard:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitdrukking in voorwerpen op 10 m. hoogte gedragen:
Deze laatste getallen schijnen onmogelijk; zij zijn echter hooger dan de werkelijkheid, omdat het menschelijk werktuig gedwongen is, gedurende den arbeid, telkens voor iedere lading op de plaats terug te keeren waar zakken of kisten zich bevinden, en aldus een arbeid te verrichten die met het dragen dezer voorwerpen niets te maken heeft. In elk geval moeten wij besluiten dat het menschelijk werktuig eene voeding moet ontvangen waarvan de energetische waarde ongeveer 4 maal de energetische waarde van het nuttig effect bedraagt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. - Het chemismus van het menschelijk werktuig.Het menschelijk werktuig is hoofdzakelijk samengesteld uit een spierenstelsel dat aan een zenuwenstelsel is onderworpen; dit werktuig is de zetel van een belangrijk en ingewikkeld che- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mismus: benevens de omzettingsverschijnselen der voedsels in assimileerbare stoffen en die in hun geheel de spijsverteering, den bloedsomloop en de ademhaling uitmaken, bestaat er nog een dieper chemismus, en wel het spierenchemismus: dit zijn de scheikundige verschijnselen die men in spierenbloed waarnemen kan. Het menschelijk lichaam van 70 kgr. bevat 430 gr. koolhydraten; een gedeelte daarvan bevindt zich in het spierenbloed onder den vorm van glucose (of druivensuiker), fructose (of vruchtensuiker), maltose (of moutsuiker), glycogeen, zelden saccharose (of rietsuiker). Het bloed houdt aldus ongeveer 0,75 gr. suiker per kgr., en als, in vitro, het bloed wordt verdeeld in serum en in bloedlichaampjes, dan richt zich de suiker in het serum waarin het gehalte dan 1 gr. per kgr. kan bereiken. In de rustende spier, is het suikerverbruik gering, en vermits de hoeveelheid suiker die eene spier aan het stroomend bloed onttrekt de omgezette hoeveelheid overschrijdt, - Chauveau en KaufmannGa naar voetnoot(1) hebben aldus gevonden dat 1 kgr. rustende spier per uur tot 2,186 gr. suiker uit het bloed kan trekken, - dan begrijpt men gemakkelijk dat de spieren hare suikerreserve verhoogen. In de werkende spier wordt een zekere hoeveelheid suiker door oxydatie omgezet; en de reserve vermindert. Deze oxydatie verhoogt met de hevigheid van den arbeid, en aldus wordt aan het bloed door de spieren klimmende hoeveelheden opgenomen, die volgens Chauveau en Kaufmann tot 8,416 gr. suiker per uur en per kgr. spier bereiken kunnen. Indien in de rustperiode, de hoeveelheid door een spiere opgenomene zuurstof hooger is dan de hoeveelheid koolzuurgas die in dezelfden tijd wordt ontwikkeld, gebeurt het nu juist het omgekeerde in een werkende spier: dan is het spierenbloed armer aan zuurstof en rijker aan koolzuurgas dan bij de rust. De verschijnselen worden uitwendig vastgesteld door de bepaling van het ademhalingscoefficient CO2/O. Door den arbeid wordt dat getal hooger tot ca. 1.25; bij de rust is het lager, ca. 1.09.Ga naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nauwkeurige proefnemingen hebben laten vaststellen dat de glucoseomzetting de hoofdomzetting is in het levend chemismus; al de andere omzettingen zijn van gering belang. Vroeger nam men met Liebig aan dat de bron van den spierenarbeid de scheikundige ontbinding der stikstofverbindingen was: doch reeds in 1866 hadden Fick en WislicenusGa naar voetnoot(1) vastgesteld dat het bestijgen van den Faulhornberg een arbeid eischt die niet in overeenstemming was met het stikstofmetabolismus, door de uraeaafscheiding bepaald. De omzettingen van de stikstofverbindingen gaan feitelijk niet verder dan tot de vorming van een zekere hoeveelheid creatinine ten koste van de creatine, en tot een geringe vermindering der xanthische verbindingen. Ook bleek uit talrijke proefnemingen dat in de arbeidende spieren de reactie die bij rust neutraal is, zuur wordt; met Du-Bois Raymond kan men aannemen dat melkzuur, phosphorzuur en monocalciumphosphaat ontstaan. De bloedsuiker is ook, volgens SeegenGa naar voetnoot(2), hoofdzakelijk de scheikundige bron van warmte en arbeid; de proteïnen, welke vooral dienen tot de herstelling van de levende stof, dienen niet tot het onderhouden en het voortbrengen van de energie in het menschelijk werktuig. Voor dit werktuig in beweging, heeft Chauveau deze wet kunnen uitspreken dat de waarde van een voedsel, ten opzichte van de mechanica, als het lichaam zich in gewichtsevenwicht bevindt, niet met de warmteenergie, wel met de glucoseopbrengst overeenstemt; hetgeen beteekent dat de hoeveelheden voedingsstoffen waarvan de eene door de andere nauwkeurig kunnen vervangen worden isoglucosische stoffen zijn, die dezelfde gewichten glucose kunnen leveren. Wij hebben hooger gezien dat het 3e gedeelte van de energie die in het lichaam van het homeotherm wezen wordt voortgebracht, niets anders is dan de energie die uitgegeven wordt om de werkzaamheid der weefsels te verhoogen, en waarvan een gedeelte, als mechanische energie, buiten het lichaam kan opgevangen worden. Het ademhalingschemismus en het weefselchemismus zetten de scheikundige energie om in mechanische energie, hoogere vormen van de energie; de overschot alleen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat over in een vorm van lagere hoedanigheid, de warmte die door het levend wezen wordt verloren en niet meer voor een rechtstreeksch gebruik vatbaar is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. - Besluit.Deze studie is opgesteld geweest gedurende de sombere dagen van het laatste bezettingsjaar 1918; beroofd van al de weldaden van de beschaving, konden wij niet meer in het bezit geraken van de noodige boeken en tijdschriften, en aldus gebeurde het dat een zeer belangrijk werk ‘Le moteur humain’ van Jules AmarGa naar voetnoot(1), in 1914 te Parijs uitgegeven, mij tot in den laatsten tijd onbekend is gebleven. Ik kan niet nalaten hier te zeggen dat ik met het grootste genot dit merkwaardig boek heb gelezen, waarin vele punten, waarover ik hier gehandeld heb, uitvoerig bestudeerd worden.
Als wij nu al het bestudeerde samenvatten, dan stellen wij eerst vast dat het stoomwerktuig de scheikundige in mechanische energie omzet door de tusschenkomst van minderwaardige energie, de warmte; het menschelijk werktuig voert deze omzetting uit zonder deze verliesgevende tusschenkomst. De opbrengst van het stoomwerktuig bedraagt ten hoogste 13% van de scheikundige energie geschonken door de brandstof; voor het menschelijk werktuig is die opbrengst 25% en zelfs meer. In den toestand van rust gebruikt het stoomwerktuig geen energie; het menschelijk werktuig is daarentegen zonder ophou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den als het ware onder druk: zelfs bij volledige rust heeft hij een rantsoen voedingsstoffen noodig, dat met ongeveer 2500 Calorieën in 24 uren overeenstemt. Het menschelijk werktuig kan nu voorloopig werkzaam zijn, zelfs wanneer brandstof (dit is voedingsstof) niet onmiddellijk in den haard (dit is de spijsbuis) wordt gebracht; het bezit reservestoffen ten koste waarvan hij een zekeren tijd arbeid kan leveren. Een stoomwerktuig bezit geen energiereserven, tenzij bijzonder ingewikkelde toestellen, zooals accumulatoren, compressoren, enz. er aan zouden toegevoegd worden. Het menschelijk werktuig schijnt aldus een werktuig van hooge waarde; waarom zoekt dan de nijverheid andere werktuigen in zijne plaats te brengen, zelfs soms ten koste van bloedige omwentelingen? De reden daarvan is eenvoudig: voor een stoomwerktuig, en te meer dus voor een waterval, zijn de kosten bij het voortbrengen van de energie, aanzienlijk lager. Als men de waarde van de dagelijksche voeding van een mensch die op een dag 5000 Calorieën (zeer sterke arbeid) opbrengst berekent, zonder rekenschap te houden van salaris, enz., dan vindt men 1,40 fr. voor 1914, en 4,04 fr. voor 1920Ga naar voetnoot(1). Dit bedraagt per uur respectievelijk 6 en 18 centiemen, en per paard-uur, als men aanneemt dat een mensch de arbeidswaarde heeft van 1/6 paard, zijn dus de voedingskosten 0,36 en 1,08 fr. Een stoomwerktuig gebruikt 1 tot 3 kgr. steenkool per paarduur; de kosten daarvan zijn, voor 1914, à 20 fr. per ton, 2 tot 6 centiemen, - voor 1920, à 100 fr. per ton, 10 tot 30 centiemen. Het paard-uur bekomen door het stoomwerktuig kost bijgevolg aan brandstof (voedingsstof) ongeveer 6 maal minder dan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het paard-uur door het menschelijk werktuig voortgebracht. Daarom heeft sedert lang de nijverheid altijd gezocht, zich steunende op de opbrengst aan gemaakte goederen, menschenarbeid door werktuigkundigen arbeid te vervangen. Het gebruik van werktuigen is een der gevolgen van de beschaving, van den vooruitgang. In den kunstmatigen toestand die ons door de beschaving wordt opgelegd, die ons gestadig van den natuurlijken toestand verwijdert, heeft de mensch geen rol van werktuig te vervullen; in dien kunstmatigen toestand moet de menschelijke geest denken en bevelen, en het werktuig heeft de gedachten en de bevelen uit te voeren. De werktuigkunde, die een gansch ingewikkeld stelsel van hefboomen, zuigers, assen, riemen, jachtwielen in beweging brengt, werkt wel ten gunste van den vooruitgang. |
|