| |
| |
| |
België na den oorlog
door Dr Maurits Sabbe.
Mevrouwen,
Mijne Heeren,
Het zal U allen getroffen hebben, niettegenstaande de ellende, die de oorlog ons bracht, - in weerwil van reusachtige verliezen aan menschenlevens en dierbare bezittingen - trots de economische crisis, die wij thans doorworstelen, - leeft in het Belgische volk de vaste wil, de zekerheid het land herop te bouwen mooier, rijker en beter dan het was ooit te voren.
Dat geloof, dat onverwoestbaar optimisme is uit den oorlog zelf geboren, zooals het goed soms uit het kwaad wordt geboren.
Ons volk put die groote zedelijke kracht uit het sterkend besef dat zijn gesmade recht en getrapte vrijheid zegevierend gewroken werden, - uit het herwinnen van zijn zelfstandig, onafhankelijk leven, - maar vooral uit den schitterenden opbloei van zielegrootheid, die zich hier gedurende die veelbewogen jaren heeft geopenbaard. Bij ons heele volk, zoowel in het paleis onzer vereerde en geliefde vorsten als in de schamelste arbeidershut, leefden in den hoogen nood de verhevenste burgerdeugden op: de onbeperkste offervaardigheid en het zuiverste idealisme, die de adel en de veerkracht zijn van elke menschelijke gemeenschap en de hechtste toekomstwaarborgen voor een natie.
| |
| |
Het volk vertrouwt nu dat al die altruïstische ge voelens, gewekt in bange dagen, de zedelijke grondvesten zullen worden van het verjongde vaderland.
Met verhoogde ziel moeten wij eendrachtig aan het opbouwen gaan van alles wat gehavend werd of verwoest, - aan het herinrichten van alles wat ontredderd werd - en aan het tot stand brengen van alles wat ons tot nog toe ontbrak om de Belgische volkskracht tot de hoogst mogelijke ontwikkeling op te voeren. En bij die taak moeten wij ons laten leiden door de ideale begrippen, waarvan de besten onder ons volk gedurende den oorlog zoo schitterend hebben blijk gegeven.
Het ligt niet op mijn weg, Geachte toehoorderessen en toehoorders, om in deze Academie te handelen over de menigvuldige en ingewikkelde economische en staatkundige vraagstukken, die zich thans aan onze aandacht opdringen.
Wij hebben vertrouwen in het beleid van onze regeerders en wij zijn overtuigd dat zij, geholpen door de werkkracht en den ondernemingsgeest onzer bevolking, in het lastige, veelomvattende werk van België's heropbouw zullen slagen. Wij zien reeds hoe handel en nijverheid in onze gewesten langzamerhand terugkeeren als het bloed in het herlevende lichaam. Weldra zullen onze vernielde steden herrijzen en zal de zoo jammerlijk geteisterde frontstrook. die nu de akeligste visioenen uit Dante's Inferno overtreft, weer het bloeiende, weelderig land worden van voorheen (Toejuiching.)
Het leggen van de grondslagen van het vernieuwde Belgische staatsgebouw is het werk van bevoegderen. Nochtans is er onder de vraagstukken, die bij die herinrichting naar het voorplan dringen, één dat in de Vlaamsche Academie wel degelijk hoort besproken te worden. Ik bedoel het talenvraagstuk, dat zulk innig verband houdt met de cultureele belangen der Vlaamsche gewesten, wier hoede aan dit corps is toevertrouwd.
| |
| |
De taaltoestanden zijn hier nog altijd van zulken aard, dat zoowel de Vlaamsche, Vlaamschvoelende kunstenaar en geleerde als het Vlaamsche, Vlaamschvoelende kunstenaars- en geleerdencorps zich niet onbekommerd en uitsluitend kunnen wijden aan de loutere beoefening der wetenschap of der kunst Zoo onwillekeurig als onvermijdelijk worden zij er toe gebracht een deel van hun tijd aan hun vakbeoefening te onttrekken en te wijden aan de Vlaamsche Beweging, die in de eerste plaats streeft naar de herstelling van de miskende en verwaarloosde denkvormen zonder dewelke geen harmonische zedelijke of verstandelijke ontwikkeling van het Vlaamsche volk mogelijk is. Dit is niet alleen een offer, dat alle Vlaamsche intellectueelen gaarne aan hun volk brengen, het is tevens een plicht, waaraan er zich in het verleden geen enkel heeft onttrokken, en die wij allen zullen blijven vervullen zoolang er op dat gebied geen normale toestanden intreden.
Door den loop der eeuwen heen ontwikkelde zich België tot een moderne natie, niet tot dat soort natuurphenomeen, dat naar Fichte's opvatting onvermijdelijk steunt op eenheid van ras en taal, en waarvan het grondbeginsel in zich reeds de kiemen draagt van haat en veroveringszucht, maar wel tot dat andere type, door Prof. H. Pirenne zoo teekenend ‘nation élective’ geheeten: een gemeenschap van menschen, die hoe ze ook verschillen naar ras, godsdienst en taal, zich toch met elkander verbonden voelen door gelijke historische overleveringen en economische belangen, en beheerd worden door wetten, voortgesproten uit eensgezindheid van verlangens en gelijkheid aan rechten.
Aldus door de geschiedenis gevormde naties kunnen werkelijk van een hooger zedelijk gehalte zijn, maar dit hoort men er tevens bij te overwegen dat ze alleen leven en gedijen kunnen door de bestendige beoefening der hoogste burgerdeugden: de wederkeerige verdraag- | |
| |
zaamheid, de eerbied voor het recht en de cultus der rechtvaardigheid.
Het afwijken van die verplichtingen, die de herlige waarborgen zijn van onze nationale eenheid, leiden naar de ergerlijkste vergissingen.
Welke giftige droomen de geesten der ‘activisten’ ook mochten benevelen, wat hen ook mocht drijven tot het verraad, dat de Academie beoordeeld en veroordeeld heeft, en waarop ik dan ook niet meer nadruk wensch te leggen, - zeker is het dat het verloochenen van dat diepgewortelde historische beginsel, waarop onze nationaliteit gevest is, en het versmaden van de hoogere verplichtingen die uit het wezen van die nationaliteit voortvloeien, hun grootste fout is geweest en de voornaamste oorzaak van de algemeene verontwaardiging die hun misdadige onderneming bij ons volk heeft verwekt.
Maar er kan ook op andere wijze gezondigd worden tegen het wezen van onze nationaliteit. Er is een geest van onverdraagzaamheid, van miskenning van het recht van anderen, van opdringen van eigen voorliefden, van vasthouden aan voorrechten ten koste van de strikte rechtvaardigheid en de belangen van 't algemeen, - en waar die geest zich openbaart en bepaalde groepen van burgers gaat misleiden, dan geschiedt ook dit ten nadeele van 's lands eenheid en is er reden om zich bezorgd te toonen voor de toekomst. (Handgeklap)
Nu er ten gevolge van den langdurigen oorlog door de diepste lagen van ons volk machtige gevoelsstroomingen zijn gegaan, die daar met het besef van volbrachten plicht dorst en honger hebben gewekt naar meer gelijkheid en rechtvaardigheid, is het werkelijk als een aanslag tegen onze nationale eendracht gedachten te verkondigen en plannen te verzinnen, die met die zoo heftig gewekte, edele verzuchtingen der volksmassa niet in volkomen overeenstemming te brengen zijn.
| |
| |
En wie nu het openbaar leven in ons land sedert den wapenstilstand heeft gevolgd, weet dat een dergelijke noodlottige geest hier werkelijk telkens weer opduikt, vooral bij de bespreking van het talenvraagstuk. Bij een invloedhebbende minderheid van ons volk, een gedeelte der begoede burgerij, in een aantal in het Fransch gestelde dagbladen en in sommige politieke groepjes is er, onder den invloed van de binnenlandsche gebeurtenissen tijdens den oorlog, een anti-Vlaamsche strekking waar te nemen, die noch in haar doeleinden, noch in de middelen die zij gebruikt de hoogere belangen van het Belgische vaderland kan dienen.
Daar wordt een soort van imperialisme gehuldigd ten voordeele van de taal die deze standen en groepen boven de volkstaal hebben verkozen, en met al de verwerpelijke methodes, die elk imperialisme kenmerken, wordt daar. zonder eenig begrip van fair play, gepoogd afkeer te wekken tegen de voorstanders van de rechten der Vlaamsche volkstaal, en men maakt er openlijk en heimelijk toebereidselen, niet alleen om zich stug te verzetten tegen elk verder rechtsherstel op Vlaamsch gebied, maar ook om de heilzame werking van enkele met moeite veroverde taalwetten te verijdelen.
Het hatelijke optreden van het activisme, dat het Vlaamsche volksgeweten zoo heftig en onvoorwaardelijk heeft verworpen, bracht de tegenstanders van het Vlaamsche volksrecht in den waan dat zij het activisme nu als strijdmiddel mochten gebruiken tegen de Vlaamsche Beweging, niettegenstaande de overgroote meerderheid harer aanhangers trouw en loyaal hun Belgische plicht hebben vervuld.
Een dergelijke handelwijze is in hooge maat onrechtvaardig en de gelegenheid, die ons hier geboden werd om ze openlijk en plechtig af te keuren, mochten noch konden wij onbenuttigd laten voorbijgaan.
Het is bovendien een grove vergissing zich in te beelden, dat het Vlaamsche volksgemoed ten gevolge
| |
| |
van de misdadige activistische dwalingen zijn geloof in de diep menschelijke dracht der Vlaamschgezinde beginselen zou verloren hebben. Integendeel, meer dan ooit groeit het aantal van hen, die vast overtuigd zijn dat de oplossing der taalkwestie de grondslagen leggen zal voor hooger en beter verstandelijk en maatschappelijk leven in Vlaamsch-België, en elke poging om die oplossing te bemoeilijken of te verhinderen kan niets anders dan verbittering wekken, de geleidelijke ontwikkeling van ons volksleven belemmeren en gevaarlijke kiemen van tweedracht in België's staatsleven onderhouden. (Toejuiching.)
Zien wij niet onder mooi-klinkende maar bedrieglijke leuzen een aanval voorbereiden tegen de taalwet van 1883 en haar vollediging, de wet Franck-Segers? Wil men niet tornen aan dat werk van enkele der beste geesten, zoo in Vlaanderen als in Wallonië, die er een hedzamen beschavenden invloed van de leidende standen op het Vlaamsche volk wilden mee voorbereiden? Wil men die wettelijke maatregelen niet onvruchtbaar maken, alhoewel ze, hoe gebrekkig ook toegepast, toch reeds heerlijk begonnen bij te dragen tot de verbetering van het verstandelijk en maatschappelijk leven in de Vlaamsche gewesten?
Wie dergelijke reactie-plannen, voortspruitende uit onberedeneerde en tijdelijk opgezweepte antipathieën, in de hand werkt, handelt kortzichtig, en schijnt nooit gehoord te hebben van de geestelijke en zedelijke nooden waaronder onze Vlaamsche gewesten gebukt gingen en die destijds de groote bezorgdheid wekten van onbevooroordeelde, bezadigde en helderziende staatslieden en geleerden als Minister P. van Humbeeck, Minister Alfons van den Peereboom, Prof. J. Stecher, Prof. E. de Laveleye, X. Olin, om niet te spreken van strijdende Vlaamschgezinden als Bon A. de Maere, Julius Vuylsteke, Julius de Vigne en zooveel anderen meer.
| |
| |
Wij hebben het reeds uit den treure verklaard en betoogd en toch zullen wij het nog herhalen. De geestelijke afzondering waarin het Vlaamsche volk zich bevond omdat het geen licht ontving van de hoogere standen, die de landstaal verloochend en verleerd hadden, was voor een groot deel de oorzaak van de verstandelijke minderheid, de moreele ontaarding en de stoffelijke verarming, waarvan de statistieke beschrijvingen van België destijds de treurigste tafereelen ophingen. Er heerschten hier geen normale beschavingstoestanden.
‘Wat is toch de beschaving? vroeg Bon de Maere zich reeds af in 1869, toen hij in het parlement een lans brak ten voordeele van de gedeeltelijke vervlaamsching van het middelbaar onderwijs in Vlaanderen. Wat is toch de beschaving van het volk, vroeg hij, zooniet het resultaat der onderlinge, onophoudelijke werking der individuën de eenen op de anderen? En wat moet er van de beschaving worden bij een volk, waar de hooger ontwikkelden, de geleerden, zich, door de taal, van de menigte hebben afgescheiden; waar zij, - in een vreemde taal opgevoed, gewoon gemaakt slechts in die vreemde taal te denken, buiten staat hunne gedachten, hunne kennis onder de menigte door middel van de taal, die zij spreekt, te verspreiden, - deze aan de onwetendheid, aan de vooroordeelen, aan den slenter, aan de onbeschaafdheid overlaten?’
En nu de wetten, uit dergelijke gezond democratische beschouwingen geboren, eerst het verhoopte nut beginnen te stichten, zou men hunne uitwerking onrechtstreeks willen verijdelen! Dit is een opzet waar geen enkel rechtgeaard Vlaming kan aan meedoen - en ik voeg het er met diepe overtuiging bij, ook geen enkel rechtschapen Belg! Want heeft men er al eens aan gedacht? Het door enkelen zoo hooggeroemde beginsel van de vrije keuze der voertaal bij het onderwijs, dat men tegen de Vlaamsche taalwetten uitspelen
| |
| |
wil, moet de bedenkelijkste gevolgen na zich sleepen voor de goede verstandhouding onder de burgers en de rustige ontwikkeling van het land. De erkenning van de vrije keuze brengt noodzakelijk mede het inrichten van een uitsluitend Vlaamsch naast een uitsluitend Fransch onderwijs voor kinderen van hetzelfde gewest. Onvermijdelijk worden aldus de komende geslachten in Vlaanderen in twee groepen verdeeld, waarvan de eene het Fransch, de andere de landstaal onvoldoende of in het geheel niet zal kennen. Zoo wordt het jammerlijkste aller antagonismen in het leven geroepen. Het openbaar onderwijs in plaats van te helpen om de leden der menschengemeenschap voor wie het bestemd is, nader tot elkander te leiden, eenheid in voelen en denken te brengen, en een soort van collectief geweten te vormen, wat toch zijn hoogste zending is, zou de kinderen van hetzelfde land meer van elkander verwijderen dan ooit het geval was.
Onze huidige taalwetten in zake middelbaar onderwijs zijn wetten van rechtserkenning en verzoening. Niemand heeft beter hun geest bepaald dan Julius Vuylsteke, die voor de Vlaamsche gedachte zoo dikwijls de mond vol heerlijke woorden, de os magna sonaturum was: ‘In die wetsbepalingen, sprak hij, straalt de wil door, niet om de studie van het Fransch te benadeelen, maar om de kennis van beide talen, en niet langer van het Fransch aheen, te verzekeren. Wij hebben ons ook nooit beklaagd omdat men ons Fransch leerde; wij klaagden omdat men ons onze eigen taal niet leerde, of liever afleerde. Wij wilden, en dat wil nu ook de wet, dat de Vlamingen van de middel- en hoogere standen aan de beoefening van het Fransch ook die van de volkstaal voegen. Het is toch voor ons volk niet te veel vragen en van voorname lieden niet te veel eischen, dat zij twee talen kennen: de eene om de veelvuldige voordeelen die zij oplevert; de andere tot bewaring van
| |
| |
onzen nationalen geest, tot zelfstandige ontwikkeling van ons zelven, tot verlichting en beschaving van ons volk. - Neen, deze wet is geene oorlogsverklaring aan het Fransch; zij verklaart enkel den oorlog aan de onwetendheid, aan de vooroordeelen van een zeker getal personen of familiën; zij stoort enkel de gewoonten van eene niet zeer talrijke, maar invloedrijke klasse van lieden, die goed gevonden hebben zich, door het aannemen eener vreemde spraak, af te zonderen van het volk waartoe zij behooren. - Er is, ongelukkiglijk, geen weerbarstiger onwetendheid, er zijn geen taaier vooroordeelen dan die van hen, die zich zelven als beschaafden en geleerden aanstellen en van hun eigen onwetendheid en vooroordeelen het bewustzijn niet hebben. Maar het is een grootsche taak, echt vaderlandsch en echt democratisch, de genezing dier ziekteverschijnselen toch te beproeven.’ (Langdurige toejuiching.)
Verontschuldig mij, Mevrouwen, Mijne Heeren, dat ik over dit punt zoo lang uitwerd. Het kwam me wenschelijk voor van op dit spreekgestoelte te waarschuwen tegen de uitingen van een betreurenswaardigen anti-Vlaamschen geest, die bij het oprichten van een sterker en mooier vaderland nutteloos krachten zou doen verspillen en ons van het na te streven groote doel zou verwijderen.
Wij blijven vertrouwen! De edele gevoelens, die de oorlog bij ons volk heeft gewekt en die ons bij de bevrijding allen dichter bij elkander brachten, moeten en zullen ons lerden naar een bevredigende en afdoende oplossing van het talenvraagstuk.
Wat rechtvaardig was vóór den oorlog, is het na den oorlog gebleven. De aldwalingen en misdrijven van enkelen kunnen niets ontnemen aan de hoogere, leidende gedachte die de Vlaamsche beweging altijd heeft bezield. Dat erkennen alle helderzienden en edelvoe- | |
| |
lenden in den lande! En laat mij toe hier het beeld van onzen grooten vorst even voor U te voeren, want niemand heeft vollediger en treffender dan hij den waren geest van het Vlaamsche beginsel erkend. ‘Op het gebied der talen zal de strengste gelijkheid en de volstrekste gerechtigheidszin voorzitten bij het uitwerken der ontwerpen, die de regeering aan de nationale vertegenwoordiging onderwerpen zal.’ Zoo klonken zijn koninklijke woorden in de troonrede van 22 November 1918. ‘Het belang zelf van het land, voegde hij er bij, brengt mee dat elke van onze twee bevolkingen in hare taal ten volle hare persoonlijkheid, hare oorspronkelijkheid, hare verstandelijke gaven en haren aanleg voor kunst ontwikkelen kunne.’ Aldus werd op een der plechtigste oogenblikken in de Belgische geschiedenis de koninklijke sanctie gehecht aan de twee slagwoorden van het Vlaamsche credo: ‘Gerechtigheid en natuurlijke, normale ontwikkelingsvoorwaarden’, en geen Belgisch staatsman kan op zich de verantwoordelijkheid laden die vorstelijke woorden en de blijde belofte die ze in zich dragen te doen liegen. In het vernieuwde ééne en onverdeelbare België zullen die leuzen tot werkelijkheden worden.
De gerechtigheid erscht het bestuur in Vlaanderen Vlaamsch, bij het gerecht de volkstaal de gebruikelijke, - en dat zonder ander voorbehoud dan de eerbrediging van het recht der Franschsprekende minderheid om zich van haar taal te bedrenen. De gerechtigheid eischt dat de Vlaamsche volksjongen zich met zijn taal in het leger zoo goed thuis voele als de Waalsche met de zijne, zoowel in den omgang met de oversten als in den dienst. En de normale ontwikkelingsvoorwaarden moeten in de Vlaamschsprekende gewesten geschapen worden door het onderwijs van laag tot hoog, wat voertaal en leerprogramma betreft, in volkomen harmonie te brengen met het karakter en de behoeften van de menschen die daar leven. Geen enkel van de hervor- | |
| |
mingen door dat programma noodzakelijk geworden, mag men om wille van persoonlijke voorliefde of standen vooroordeelen zoeken te ontwijken. Zoolang het b.v. niet bewezen is, dat de vervlaamsching der Gentsche hoogeschool ons recht niet is, dat ze niet beantwoorden zou aan de geestelijke nooden van ons volk, dat ze de aloude Gentsche inrichting zou benadeelen of haar wetenschappelijk perl zou doen dalen, - en dat is ons nog niet bewezen, - zoolang ook blijven wij die vervlaamsching voorstaan.
Wij hebben ze gevraagd vóór den oorlog Gedurende den oorlog hebben wij het activisme en de oprichting der Duitsche hoogeschool in menigvuldige protesten helpen bestrijden vooral met de belofte, dat wij uit alle kracht zouden ijveren om onze eigen Belgische regeering na haren terugkeer tot de vervlaamsching over te halen. En zoo wij nu nog voor die hervorming opkomen, dan is het niet alleen om logisch te blijven met ons zelf en om de gedane belofte loyaal na te komen, maar ook omdat wij diep overtuigd zijn, dat de vervlaamsching van Gent de eenig logische, practische en doelmatige oplossing is van het talenvraagstuk in het hooger onderwijs. Wij geven de hoop niet op ze door ons parlement in samenwerking van Vlamingen en Walen te zien verwezenlijken. (Geestdriftige toejuiching.)
Men werpe ons niet tegen dat die vervlaamsching een onvriendelijke daad zou zijn tegenover het ridderlijke volk dat aan onze zijde zijn bloed heeft geofferd in den strijd voor de opperste beginselen der beschaving! Wij eeren en beminnen Frankrijk, waaruit zoo vaak heerlijke vloedgolven van altruïsme over het gansche heelal stuwden. Wij openen blijde onze oogen voor de gedachten die van ginder uit soms als een nieuwe dageraad de wereld verlichten. Niemand onder ons denkt er aan de edele stroomingen die van ginder komen te mijden. Voor de menschen van ons geslacht zijn afgesleten
| |
| |
gemeenplaatsen als het ‘lauwe Zuid’ en dies meer nog, alleen verouderde romantische bespottelijkheden - ik roep hier enkel de getuigenis in van Vermeylen, K. van de Woestijne, H. Teirlinck en andere oprichters van het vroeger tijdschrift Vlaanderen, die zulks sedert jaren luide hebbèn verkondigd. Wij trachten en verlangen integendeel naar de Fransche cultureele invloeden, die zich hier vroeger, in Vlaanderens schoonsten tijd, toch ook lieten gelden. De Gallische bij heeft meer dan eens stuifmeel op de Vlaamsche bloem gebracht. En waar dit bevruchtend werkt, hebben wij alle redenen om er ons in te verheugen We zouden armer zijn aan schoonheidsvreugde en aan onbevooroordeelde geestesvrijheid, we zouden van onze hoogste en zuiverste genietingen verliezen, indien wij ons afkeerden van het Fransche volk met zijn klaren geest en zijn edele drift, die zoo vaak het wekkend gekraai aanhief voor morgenfrissche gedachten.
Die liefde mag alleen niet leiden tot verloochening van eigen aard en zelfstandigheid. Onder blinde navolging mag datgene niet verstikt worden wat de natuur in ons gelegd heeft, wat ons van anderen onderscheidt en waarvoor men ons eenmaal lief kreeg en vierde.
Gedachten zijn los van de taal, ze leven hun eigen leven, maar in onze moderne democratieën kunnen ze alleen hun werk volkomen verrichten wanneer ze overgaan in de taal van de menschen tot wie ze zich wenden. Wat ook de wisselende levensbeschouwingen zijn, die wij voorstaan, op welke wegen en in welk teeken wij ons sociaal en economisch heil ook zoeken, in het gebruik der volkstaal ligt de onontbeerlijke waarborg van ons welslagen. De Fransche denkbeelden, zoowel als de andere geestelijke veroveringen der wereldcultuur kunnen alleen in ons eigen Vlaamsch tot de algeheelheid van ons volk doordringen.
En dàt is toch het doel der Vlaamsche Beweging. Het weze nogmaals herhaald. Wij komen niet op voor een
| |
| |
eng, klein, weekgevoelig provincialisme. De Vlaamsche Beweging wil het Vlaamsche volk naar het universeele opvoeren. Wij willen geen beperking, die de harten verkoelt en de geesten verarmt. Wij willen een sterk leven naar eigen aard en met eigen middelen, maar een leven dat uitrust en ompantsert voor den wereldstrijd. Langs de heimatliefde willen wij naar de wereldliefde.
En wie onder het denkend en onbevooroordeeld gedeelte van het Belgische volk zou durven beweren dat een geestelijk en economisch beter uitgerust Vlaanderen, met ruimer blik over de wereld heen, België's moreele en stoffelijke kracht niet zou verhoogen? De Vlaamsche zaak is, goed begrepen, niet enkel ònze zaak, maar de zaak van àlle Belgen Alle gezond geestesleven, alle ernstige ontwikkeling van de volkskracht in België is voor een groot deel afhankelijk van het normale taalleven in Vlaanderen, waarnaar wij streven. Dat men er zich goed van late doordringen: Zoo de Vlaamsche Beweging Vlaanderen dient, dan dient ze al even zeer België zelf. Vlaanderens belangen en België's belangen mogen en kunnen niet anders zijn dan één! (Langdurig handgeklap.)
|
|