| |
| |
| |
De Academie onder den oorlog, door Edw. Gailliard, Bestendigen Secretaris der Academie.
Mevrouwen,
Mijne Heeren,
Als secretaris heb ik U te spreken van ‘de Academie onder den Oorlog’, of liever U te zeggen wat er, in de droeve dagen der Bezetting, tusschen de Academie en den Vijand is voorgevallen.
Mijne taak zal gemakkelijk zijn.
Uit al hetgene ik U heb mede te deelen, zal alras blijken, dat de Academie ‘met rechtmatige fierheid verklaren mag, dat zij zich tegenover de Duitsche Overheid, hoegenaamd niets te verwijten heeft: zij is steeds haar Vaderlandschen Plicht getrouw gebleven’. Met onzen geachten Bestuurder zeg ik overigens: ‘Wij hadden, onder den oorlog, niet enkel als gewone vaderlanders onze plichten te vervullen, maar de omstandigheden hadden ons, leden van het Bestuur, als wakers aangesteld over de trouw en de eer van onze Koninklijke Instelling’. In 't zicht van heel België mag ik hierbij voegen: ‘die trouw hebben wij vast en onbezweken, die eer hebben wij gaaf en onbevlekt behouden’.
***
Zoohaast de Academie hare werkzaamheden had hernomen, was het voor haar een eerste plicht over te gaan tot de uitsluiting van de enkele Leden, die zich, gedurende den oorlog, ten dienste van de Duitsche Bezetting hadden
| |
| |
gesteld, - die lid van den zoogezegden ‘Raad van Vlaanderen’ waren geweest, - of die een benoeming aan de Vlaamsch-Duitsche Hoogeschool hadden aanvaard In den brief, reeds den 16 November 1918 tot den Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten gericht, vroegen wij, leden van het Bestuur, ons af, ‘of wij nog mochten zitting houden met personen, die door den Koning uit het Boek der Leopoldsorde waren geschrapt, en die aldus als onwaardig moesten beschouwd worden nog langer deel uit te maken van een Instelling als de Koninklijke Vlaamsche Academie, waarvan onze Vorst de beschermheer is’.
De Academie aarzelde geen oogenblik dien zoo bedroevenden last te vervullen. De door haar genomen beslissing werd bij Koninklijk Besluit van 15 April goedgekeurd.
***
Het Hof van Beroep was, op brutale wijze, door de Duitschers uit het Gerechtshof gezet. Met toestemming van ons Bestuur, nam het, den 26 October 1914, zijn intrek in het Academiegebouw. Van dan af tot op den laatsten dag der Bezetting, waren de betrekkingen tusschen Hof en Academie steeds heusch en vriendelijk. Bij het heengaan, op 8 Februari 1919, sprak de heer Alexis Callier, procureur generaal, den oprechten dank uit van het Hof voor de genoten herbergzaamheid; tevens wenschte hij onze Koninklijke Instelling geluk met de kranige houding die zij, in droevige omstandigheden, tegenover de Duitsche Overheid had weten aan te nemen.
Van den eersten tot den 19 October 1918, werd echter de Academie door een Duitsch Gerechtshof ook in bezit genomen. Het duurde niet lang, of wij hadden ons tegen den vernielingszin van zekere heerschappen te verzetten: eenvoudig om kleedingstukken op te hangen, wilden deze, noch min noch meer, zware spijkers slaan door de prachtige muurtapijten, die het achtersalon der Academie ver- | |
| |
sieren! Door den Wapenstilstand werd gelukkig aan dergelijke baldadigheden paal en perk gesteld.
In ons verslag over de Februari-vergadering ll. herinneren wij aan de herhaalde huiszoekingen door de Duitschers, alsook door het beruchte ‘Suchkommando’ ter Academie gedaan, om beslag te leggen op de koperen voorwerpen die, krachtens verordeningen van de vijandelijke Overheid, door onze Koninklijke Instelling moesten afgeleverd worden. Het doet mij een waar genoegen er hier te mogen op roemen. dat sedert April van het jaar 1918, de talrijke koperen kunstvoorwerpen, verlichtingstoestellen, vuurplaten, artistieke deurklinken enz., in 't bijzonder de heerlijke pendulen en kroonkandelaars uit onze salons, behoorlijk in veiligheid waren gebracht. Tot tweemaal toe hebben de Duitsche soldaten, die nochtans voor slimme kerels willen doorgaan, voor het door ons aangelegd bergplaatsje staan te kijken: zij hebben, gelukkig genoeg, niets, niets gezien!
***
Wie zal het verwonderen zoo ik zeg dat, van den beginne af der Bezetting, de vijandelijke Overheid, zelfs door tusschenpersonen, alle middelen wist aan den dag te leggen, om het Bestuur der Academie tot het werk te krijgen? ‘De Duischer’ - zegt onze Bestuurder - ‘had meineedig en ongerechtigd, ons vaderland aangevallen. België aanvallen was ook ons aanvallen, België's vijand was ook onze vijand. En van toen af stond het vast bij ons: wij zouden den Duitscher, wat hij ook deed, als vijand beschouwen, hem niets toegeven uit vrijen wil, hem alles weigeren wat kon en hem weerstand bieden door werkeloosheid, het eenige, maar machtige wapen van de zwakken.
En geen belangstellende bezoeken, geen beloften, geen aandringen, geen bedreiging zou ons van dien weg doen afwijken.
| |
| |
Ook uit fierheid wilden wij geen vergaderingen beleggen. De vrijheid die wij hier genieten, hebben wij te lief dan dat wij de Leden der Academie zouden samengeroepen hebben onder 't oog van een wakenden Duitscher met een revolver op zak, en wij schatten letterkunde en wetenschap te hoog dan dat wij onze verslagen zouden onderworpen hebben aan een Duitschen censor...’.
't Was de heer Ecker, voorzitter van de ‘Kaiserliche Zivilverwaltung’ te Gent, die, reeds den 13 April 1915, bij een bezoek van de Academie afgedwongen, den eersten officiëelen stap deed, of, om zoo te zeggen, het vuur opende. Weninige dagen later, den 28 April, schreef hij inderdaad aan het Bestuur, ‘dat de Etappen-Inspektion van de 4de Armee instemde met de heropening van de Academie en het Postkantoor in Gent gelast had, aan de Leden der Academie, die zulks verlangen, pasporten te verstrekken’. Hij voegde hierbij, dat hij, wat het staatsbudget voor het dienstjaar 1915 betreft, het Bestuur verzocht ‘hem opgave te verstrekken van de voor dit jaar vereischte uitgaven’.
Namens de ‘Etappen-Inspektion’ verklaar le de heer Ecker IN TE STEMMEN MET DE HEROPENING DER ACADEMIE! Zou men daaruit met kunnen opmaken dat wij, Bestuur, om die heropening verzocht hadden? Van dergelijke vraag is er evenwel nooit spraak geweest! Ook mochten wij, in ons antwoord van 8 Mei daaropvolgende, ronduit verklaren, dat het niet mogelijk was onze vergaderingen te hernemen en dat overigens, in de omstandigheden van toen, de Koninklijke Vlaamsche Academie de gewenschte gemoedsrust niet kon hebben, om met vrucht haar werkzaamheid voort te zetten.
De heer ‘Praesident’ drong niet verder aan. Na bijna twee jaar wachtens, kwam echter aan de beurt de heer P. Tack, algemeen bestuurder aan het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten, die later het ‘ministerschap’ zou aanvaarden. Bij brieve van 3 April 1917, maande hij
| |
| |
den bestendigen secretaris aan, zonder eenig verwijl de Leden der Academie bijeen te roepen, de werkzaamheden te hervatten, en zelfs het noodige in het werk te leggen tot het houden van de plechtige vergadering van de maand Juni! Ons antwoord van 19 April sloeg eenvoudig de vraag af. Nog tweemaal kwam de heer Tack op de zaak terug: zijn schrijven van 11 September 1918 hield zelfs een bedreiging in, die ons tot betere gevoelens moest brengen! Edoch vruchteloos. ‘Overigens’ - zooals het luidt in ons meergenoemd verslag van 26 Februari 1919 - ‘buiten de vele redenen van stoffelijken en van zedelijken aard, door ons bijgebracht, was er nog eene die hoogst gewichtig heeten mocht, en die wij vast besloten waren te doen gelden: “Eene Academie mag zich aan geen welkdanige censuur onderwerpen; wil onze Koninklijke Instelling haar eer naar waarde handhaven, dan dient zij dit hoofdbeginsel getrouw te blijven”’. Ware er nader aangedrongen, ‘dan zouden wij dan ook vrijmoedig verklaard hebben, den last, dien de bezettende Overheid ons wilde opdringen, op ons niet te kunnen nemen’.
***
Allen weet gij, wat lage, wat onvaderlandsche rol de ‘Raad van Vlaanderen’ hier te lande, ja tot in Berlijn toe, gespeeld heeft. Toen ter tijde was het gevaarlijk dien zelfs aan te raken: als een ‘res sacra’ wilde hij onaangeroerd blijven! En toch, den 9 Februari 1918, wanneer de Duitschers nog in de volheid van hunne macht waren, besloot het Bestuur bij den Kanselier van het Duitsche Rijk onvervaard te verklaren, dat het geenerwijze instemde met de werking van genoemden ‘Raad’, die ‘zonder eenig mandaat van het Vlaamsche Volk ontvangen te hebben, toch, namens ditzelfde Vlaamsche Volk wilde spreken en handelen’! Van deze gelegenheid maakte het Bestuur gebruik, ‘om nog eens zijn trouw aan het Belgische Vaderland en aan zijn Koning’ moedig uit te spreken. Onder
| |
| |
den duim werden alsdan, in en buiten de stad, een vierhonderdtal afdrukken van dit protest rondgezonden.
***
Lastertaal kan moeilijk tot zwijgen worden gebracht: de Vlamingen ondervinden het thans meer dan ooit. Welnu, in de maand Augustus van het jaar 1915, verscheen te Gent een naamloos schrift, met titel ‘Mauvais patriotes’ waarin de Koninklijke Vlaamschs Academie op de grofste wijze werd beleedigd: zij zou - naar aldaar verteld wordt - bij de Duitsche Overheid stappen hebben gedaan, om de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool te verkrijgen! Het is ons echter gemakkelijk geweest heel dit weefsel van laster en van bedrog omver te werpen. Met begrijpelijke fierheid leggen wij hier opnieuw de plechtige verklaring af, dat ‘wij bestuurder, onderbestuurder en bestendige secretaris - die alleen het recht hebben in naam der Academie te handelen, - nooit iets, hetzij persoonlijk, hetzij gezamenlijk, wat het ook wezen moge, aan de Duitsche Overheid gevraagd hebben’.
***
Den 11 November 1918, - een heuglijke dag voorwaar, - kwam de Wapenstilstand een einde stellen aan de lijdensvolle marteling van ons dierbaar Vaderland. Den 13n, heeft het Bestuur de plechtige ontvangst van Hunne Majesteiten den Koning en de Koningin, en van Prins Leopold ten stadhuize van Gent bijgewoond en, met heel de Gentsche bevolking, het Vorstelijk paar geestdriftig toegejuicht. En zoohaast Koning Albert de hoofdstad was binnengetreden, stuurde het Bestuur aan Zijn Majesteit zijn gelukwensch voor de bevrijding van ons land en den heldenmoed van zijn Koning, met de betuiging van de gevoelens van dankbaarheid en van diepen eerbied, die al de Leden der Academie bezielen.
***
| |
| |
Gedurende den vierjarigen oorlog zijn aan de Academie verschillende van haar verdienstelijkste leden ontvallen. Laat mij herinneren aan de gevoelvolle woorden door onzen Bestuurder te hunner nagedachtenis uitgesproken ‘Vier medeleden - zei hij - zullen wij nooit meer wederzien: de heeren Coopman, Dela Montagne, Prayon-van Zuylen en Bauwens Onder het bulderen van de kanonnen hebben zij hunne oogen gesloten en den grooten langen slaap aangevangen. Helaas! Zij hebben de vreugde niet genoten hun onderdrukt en vertrappeld vaderland weer vrij te zien, en de heeren Dela Montagne en Prayon-van Zuylen zijn zelfs in vreemden grond te rusten gelegd. Stil was hun begrafenis en bij niet een van hun lijkkisten konden wij hun den lof geven waarop zij volle recht hadden door hun letterkundige verdiensten, door hun kloeke Vlaamsche overtuiging, door hun werkzaamheid en hun verkleefdheid aan de Academie. Ik wensch dat zij in vrede rusten.’
Tot vervanging van die betreurde medebroeders en van de werkende leden uit den schoot der Academie gesloten, werden in vergadering van 31 Maart verkozen, Z.D.H. Mgr A Rutten, bisschop van Luik, de heeren Dr. Leo van Puyvelde, Dr Lod. Scharpé, Prof. J Vercoullie, Mr Leonard Willems en Prof. A. Vermeylen.
Den 3 Maart 1919 pas na zijn terugkeer uit Engeland, stierf te G[...]ut ons geacht medelid Prof. Dr. Julius Mac Leod, een Vlaming van den ouden stempel, een edel hart en een knap geleerde wiens nagedachtenis wij trouw in ons midden zullen bewaren.
In Juni daaropvolgende nam de Eerw. Dr. Jan Bols zijn ontslag, hij was een der oudste en der ijverigste leden onzer koninklijke Instelling, en was door treurige omstandigheden genoodzaakt zich van zijn collega's te scheiden. Op voorstel van den heer Bestuurder werd Dr. Bols tot binnenlandsch eerelid uitgeroepen: ‘de ziekte zijner
| |
| |
oogen’, - zei de heer Joos - ‘maakt zijn verder leven tot een donkere eenzaamheid. Weze die titel gelijk een blijde lichtstraal in de droeve duisternis die hem overvalt; weze die titel voor hem gelijk een geestelijk gezelschap in zijn gedwongen eenzaamheid!’.
Genoemde heeren, alsmede Dr. Eug van Oye, werden in de Academie door Dr. A -J.-J Vandevelde, Eerw. Joz. Jacobs en Karel van de Woestijne vervangen.
Aldus was ten slotte de Academie in haar vorigen staat hersteld. Zij kon dan ook, in verga lering van 18 Juni, tot de gedeeltelijke vernieuwing van haar briefwisselende leden overgaan Werden verkozen: Mejuffrouwen Maria Belpaire en Virginie Loveling, alsmede de heeren Frans van Cauwelaert, volksvertegenwoordiger, - Dr. A. Fierens, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum, te Brussel, - Dr. Maurits Sabbe, conservator van het Plantijn-Museum, te Antwerpen, - en Herman Teirlinck, leeraar aan de Staatsnormaalschool, te Brussel.
In genoemde vergadering werden tot buitenlandsche eereleden aangewezen, ter vervanging van Dr. Kern, W.H. James Weale, Dr. Johan Winkler en Dr. Quack, allen overleden, en verder van de uitgesloten Duitsche leden, de heeren: Zijn Exellentie Minister Aalberse, te 's Gravenhage, De Vooys en Pater van Ginneken, uit Noord-Nederland, - J.F E. Celliers en P.J. du Toit, uit Zuid-Afrika, - Eug. Cortyl en Felix de Coussemaker, uit Noord Frankrijk, - Joergensen, uit Denemarken, - Wright, uit Engeland, - alsook Dr. H.-J. Eymael en Dr. H. Logeman, uit Noord-Nederland, die allebei in België gevestigd zijn.
***
Den 14 Maart 1919, overleed in zijn klooster te Aalst, de Eerw. Pater Johannes van de Ven, S.J. Reeds in het jaar 1903, stichtte hij bij de Academie een Fonds met name Van de Ven-Heremans-fonds, tot bevordering der Neder- | |
| |
landsche taal en wetenschap door het uitgeven van werken over natuur- en geneeskundige wetenschappen. In onze vergadering van 31 Maart, sprak onze Bestuurder den lof uit van den milden stichter: ‘Als zijn medebroeder in het priesterschap’, - zei hij - ‘heb ik gebeden voor de ziel van Pater van de Ven, en zijn naam staat onder onze voorname weldoeners geschreven, in de boeken van de Academie en tevens in het dankbaar hart van al hare Leden’.
***
Tengevolge van den oorlog had de Academie dit jaar geen prijskampen te beoordeelen: de uitgeschreven prijsvragen zijn verschoven tot het toekomend jaar of zijn voor een ander jaar behouden. De Lijst der prijsvragen, die onlangs verschenen is, zal ongetwijfeld aan iedereen voldoening geven.
|
|