Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1919
(1919)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 327]
| |
Toponymica
| |
[pagina 328]
| |
1. Lib. Trad., 13, 18 leest men: pratum unum qui [sic] vocatur Foraria; 23, 17 in alio loco qui vocatur Super foraria juxta Truncinas. De plaats genoemd Foraria of Super Foraria ligt bij Drongen (juxta Truncinas), bijgevolg schijnt het me niet gewaagd die met Vorre, eene wijk van Afsnee, gelijk te stellen. Deze wijk heeft haar naam van de Vorre of Vurie, tak der Leie die bij de kerk van Afsnee vloeit. Bij De Potter en Broeckaert, Afsnee, blz. 2, vindt men hiervoor bewijsplaatsen van af 1390 en 1400. De uitdrukking Super Foraria vertaalt dan iets dat in het Nieuwnederlandsch zou heeten Op de Vurre, waarin Vurre de naam van het water, niet van de plaats is. Andere soortgelijke namen zijn de beek de Voer te 's Graven-Voeren (prov. Luik); de Voere die te Leuven in de Dijle uitloopt (in de VIIe eeuw reeds vermeld als Fura, zie Kurth, Frontière linguistique, I, blz. 446) en haar naam aan Tervueren geeft. - Wat Foraria betreft, moeten we den uitgang -aria verklaren. Misschien hangt hij samen met het vóor-Germ. suffix -ara dat Kurth (Frontière ling., I, blz. 438 vlg.) in tal van waternamen herkent (ook in Vlaanderen: IJzer uit Isara, Mandel uit Mandra, Demer uit Tamara). De i van de slotlettergreep is evenwel onuitgelegd. - Kurth (Frontière, I, blz. 424) ziet in Foraria het Fra. fourrière oorspronkelijk eene weide waar vee gevoederd wordt (foraria uit fodraria). Deze uitlegging zal ongetwijfeld juist zijn voor een aantal Romaansche plaatsen Forrière, Fourrière genaamd, maar komt mij wat Vlaanderen betreft, uiterst gewaagd voor. Zooveel ik zie, is de boven voorgestelde uitlegging van Foraria nog niet gegeven. De tekst voor deze plaats is in twee verschillende handschriften overgeleverd, waarvan het oudste tot de Xe eeuw opklimt.
2. In... loco qui vocatur Ahenneria lacum... et de villa qui dicitur Ahtennia communia (Lib. Trad. 29, 11-14). Elders (47, 23) heet de laatstgenoemde plaats Athennia communia. Van Lokeren (Charles et Documents, I, register) gevolgd door De Potter, Astene, blz. 2) en Fayen (register s.v. Astene) identificeeren deze met Astenneria mariscum (Fayen, 39, 27) dat blijkbaar Astene bij Deinze moet zijn. Dit heet wel ietwat lichtvaardig met de gegevens van den tekst omspringen. Er zijn sporen genoeg, ook buiten onze handschriften van gevallen waar th voor ht staat en den klank cht vertegenwoordigt (bij Fayen Sameslath 174, 14 = | |
[pagina 329]
| |
Zaamslag in Zeeland, elders Sameslaht, 190, 6, Samesclach, 219, 5 gespeld; omgekeerd Elisabeht, 176, 1[...]; vgl. ook Genderdihc voor Genderdich, 174, 14). Maar dat de klank st in Astene in denzelfden tijd door st (Astennaria), door th (Athennia), ht (Ahtennia) zoude weergegeven worden is a priori niet zeer waarschijnlijk. Men merke ook op dat al deze verschillende spellingen in één tekst van éene hand, nl. het fragment van de Xe eeuw van den Liber Traditionum voorkomen. Maar de interpretatie van Van Lokeren is niet alleen gewaagd, zij is stellig valsch. Het is eerst en vooral zeker dat Ahenneria lacum en Ahtennia communia die door enkele regels van malkander gescheiden in éene passage voorkomen twee verschillende plaatsen zijn. Dat Athennia communia, blz. 47, 23, hetzelfde is als Ahtennia communia, 29, 14 blijkt uit het feit dat de twee passages van gelijken inhoud zijn. Daar Astene tot op den huidigen dag zijn naam met Ast- bewaard heeft, daar de schenking waar Astenneria mariscum voorkomt plaatsen vermeldt gelegen aan de Leie, zal de identificatie met Astene wel juist zijn. Maar Ahenneria lacum is dan iets anders en Ahtennia communia nog iets verschillends. Voor Fayen is Ahenneria Achtendriesch, plaats op Oostakker en Destelbergen. Dat is naar mijn bescheiden meening volkomen valsch. Door De Potter, Oostakker, blz. 3 is het waarschijnlijk gemaakt dat Achtine, Actine, Hachtinna in stukken van de S. Baafsabdij (oudste vermelding ao 967 Serrure, Cartulaire de S. Bavon [nr 6], 7, 23) wel degelijk met Achtendriesch gelijkstaat. Als wij dan in den Liber Traditionum dezen naam moeten zoeken, dan zal hij onder Ahtennia communia schuilen. Maar deze hypothese is toch niet bewezen, daar de tekst geene aanwijzing geeft aangaande de localisatie van Ahtennia. Wij kunnen hiermee Achten- in verband brengen maar een afdoend bewijs hebben wij niet. En aangaande Ahenneria lacum blijven wij volkomen in het duister. De slotsom is hier dus: 1. Astenneria is Astene. 2. Athennia, Ahtennia zijn één en dezelfde plaats, die misschien wel later Achtene geheeten heeft en in Achten-driesch, Achten-kouter zou kunnen gezocht worden. 3. Ahenneria moet van de eerste twee namen gescheiden blijven, en is spoorloos verdwenen.
3. De Lib. Trad. vermeldt 81,6 terram Puotlara, Meingehem, Hulosbeka. Van de Putte heeft van de eerste plaats Bottelare gemaakt; hierin is hij gevolgd door Fayen, die de identificatie | |
[pagina 330]
| |
voor zoo zeker houdt dat zij in zijn register op het woord Bottelaere opgenomen is. Van Lokeren (I, bl. 43 n. 1) oppert eenigen twijfel en stelt voor Pollare onder Ninove. De opwerping is gegrond: afwisseling van p en b is in Vlaanderen even ongehoord als in Duitschland gewoon. Om de juiste plaats te ontdekken, zal rekening moeten gehouden worden met de twee andere namen, waarvan één, Meingehem op het eerste gezicht als Meigem te herkennen is. Welnu, De Potter, Meigem, bl. 9, vermeldt aldaar het leen te Poellare, bekend van af 1453, en het goed te Hulsebeke in het jaar 1378 te Vinkt (De Potter, Vinkt, bl. 2 en 16). Daar Vinkt tegen Meigem ligt, kan er m.1. geen twijfel bestaan of onder de namen van den Liber Traditionum een land gelegen te Poellare, Meigem en Hulsebeke moet verstaan worden.
4. Het West-Vlaamsch dorp Anzegem komt onder den vorm Ansoldingehem voor in een oorspronkelijk stuk van 959 bij Van Lokeren, I (nr. 28), bl. 33, r. 23. Een bijna gelijkluidende naam is Alscoldengehem, eerst voorkomende in een diploma van Hendrik I van Frankrijk in 1037 (Van Lokeren [nr 119], bl. 84. 2), en in 1042 in den Lib. Trad. onder den vorm Ascoldengim. Van beide plaatsen wordt gezegd dat ze nabij Avelgem gelegen zijn. De vraag is nu: zijn dit twee namen voor éene plaats ofwel moeten wij Ansoldingehem later Ansdeghem, Anzeghem onderscheiden van Ascoldengehem? Fayen neemt de identiteit van beide namen aan. In zijn Woordenboek der Toponymie verdedigt onze collega de heer De Flou dezelfde meening. Ik ben niet volkomen overtuigd dat zij gelijk hebben. Ten eerste vermeldt het reeds genoemde diploma van Hendrik I Ascoldengehem (84, 2) en een weinig verder Ansoldingehem (84, 5). De tekst is ons alleen in afschrift bewaard, maar de namen die in den passus voorkomen zijn zonder twijfel correct gespeld en gemakkelijk te herkennen. De lijst vermeldt achtereenvolgens Afflingehem (d.i. Avelgem), Ascoldengehem, Enham (Eename), Ottingehem (Ootegem) Landringehem (Landergem, gehucht van Anzegem, zie Adzo, Biekorf, XIX [1908], blz. 322), Ansoldingehem, Altaripa (Autryve) Bussuth (Bossuit), alle plaatsen binnen een beperkt gebied van het Scheldedal gelegen (Eename alleen eenigszins uit den weg). Daar Ascoldengim juxta Aflingim (Fayen, 114, 2) in het oorspronkelijke van de XIe eeuw bewaard is, moeten wij het Ascoldengehem van | |
[pagina 331]
| |
het afschrift van 1037 niet verdenken als zou het eene uitvinding van een afschrijver zijn. Het is dus geen zuiver doublet van Ansoldingehem daar het apaart vermeld wordt. Verder zijn de twee namen duidelijk verschillend van oorsprong. Ansold (merowingisch Frankisch Ansoaldus), later Ansoud en Ansd (zoo Arnold, Arnoud, Arend) gevolgd door het patronymicum -ing (Ansolding) en samengesteld met heem, geeft achtereenvolgens Ansoldingehem, Ansoudenghem, Ansdegem, vorm die nog gehoord wordt (zie De Flou s.v.). Daarnaast bestonden de verkorte vormen Anso, Ansing en van * Ansingehem is Anzegem afgeleid. Daarentegen wijzen Ascoldengehem, Ascoldengim op een vollen naam Ascold, waarvan de verkorting * Asco zou zijn. Welnu als naast Ansoldingehem een vorm * Ansingehem bestaan heeft, dan hebben we toch het recht om * Ascingehem naast Ascoldengehem te veronderstellen. Dit leeft voort in Assegem tusschen Heestert en Avelgem; dat de naam oud is bewijst Assengh[ien] ao 1295 (De Flou s.v.). Ook Dassonville (= Adzo Biekorf, XXI [1910], blz. 374) stelt Ascoldengim met Assegem gelijk. Waarom heeft men niet * Asschegem? Deze vraag is moeilijk op te lossen. Eene dissimilatie van ch - g is eerst in nieuweren tijd waarschijnlijk daar g in ing explosief was. Is de vleinaam * Asco vroeg * Asso geworden? Zulke vervormingen, die voor een deel in de kindertaal haar oorsprong vinden, zijn niet zeldzaam.
5. In den Liber Trad. is opgenomen een diploma van Lotharius van Frankrijk van 5 Mei 966, dat bewaard is gebleven. Hierin vermeldt de koning een pratum Bladramercs gelegen bij de villa Afsna. Het reeds genoemde diploma van Hendrik den Eerste (t.j. 1037, bij Van Lokeren, I, bl. 84, 7) vermeldt dezelfde plaats als Btachramersch: in Afsna ecclesiam et villam, pratum vero Blachramersch cum silvula. Daar we den laatsten tekst alleen in een afschrift van de XVIIe eeuw bezitten is waarschijnlijk de lezing van den Lib. Trad. en van het diploma van Lotharius alleen echtGa naar voetnoot(1). Nu De Potter (Drongen, bl. 4 n. 1) kent te | |
[pagina 332]
| |
Drongen een Bladermeersch vermeld in eene oorkonde van 1375 en een Blaermeerch [sic] in 1562. Daar Afsnee aan Drongen paalt, kan de identificatie niet betwijfeld worden.
6. Eene plaats in Lib. Trad. 29, 6 Evinaccar genaamd, heeft Fayen meenen terug te vinden in Evenakker onder Vurste (O. Vl.). Dezen naam vermeldt De Potter inderdaad als dien van een leen te Vurste, maar zijne bewijsplaats is gedagteekend van 1770. Dat maakt de identificatie van Fayen uiterst zwak. Ook vindt men een Evenakker te Appels (De Potter, Appels, blz. 5). Verder is op te merken dat de schenking begint met de woorden ‘in pago Gandinse seu Tornacinse prope flumina Leia’; men zou dus verwachten dat het vermelden eener plaats gelegen te Vurste of Appels zou ingelerd zijn met de woorden et in pago Bracbantensi. Dit is niet het geval. Hieruit meen ik te mogen besluiten dat de identiteit van Evinaccar met eene plaats te Vurste alles behalve bewezen is. Ten overvloede is het volstrekt niet zeker dat Evin in Evinaccar ‘even’ beteekent; het kan zeer goed de genitief van een eigennaam Evo zijn, terwijl de moderne ‘Evenakkers’ wel zullen opgevat zijn als ‘vlakke, effene grond.’
7. Lib. Trad. spreekt 79, 27 van een fluviolus Fifta, die eenige bladzijden vroeger 66, 8 als Fista optreedt. De ware lezing is met f, niet s, zoo in het origineel van het diploma van Lotharius (uitgegeven b.v. Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique, vol. 24 [1895] 178), dat hier (66, 8) herhaald is; zoo ook in het afschrift Lib. Trad., blz. 66, 8 en 79, 27. Fayen heeft hier eene leesfout begaan, zooals iedereen er van overtuigd zal zijn die het handschrift inziet. Ik vestig hierop met des te meer nadruk de aandacht daar Fayen de twee vormen Fista en Fifta in zijn register aanhaalt, wat bewijst dat wij niet met een drukfout te doen hebben (Cf. Kurth, Fiontière, I, blz. 445 die st en ft tracht uit te leggen). Fifta is regelmatig * Fichta geworden en heeft zijn naam aan het dorp Vichte gegeven (Kurth, t.a.p.). |
|