deze ‘copie ancienne’. Dit blijkt uit de vergelijking van Serrure's tekst met dien van het handschrift en het geschrift is wel dat van de XIe eeuw. De heer Vlamynck, bijgevoegd Rijksarchivaris, die het stuk met mij heeft ingezien, was ook de meening toegedaan dat die ‘copie ancienne’ tot de XIe eeuw behoort.
De Duitsche geleerde had dus het uitgeven van zijn bedorven tekst kunnen achterlaten, te meer daar de meeste varianten die hij oplevert, reeds bij Serrure in nota aangegeven zijn. De plaatsnamen bij Wattenbach zijn vooral mishandeld geworden:
zoo |
Aldengem |
Serr. wordt |
Aidengem |
|
Bruggecine |
|
Bruggecme |
|
Holtauua |
|
Holtanna |
|
Crainham |
|
Cramham, enz. |
Ik achtte het vooral noodig op den oudsten tekst van den brief opmerkzaam te maken, omdat de voortreffelijke bibliografie van Fris (Bibliographie de l'histoire de Gand au moyen âge, blz. 56) alleen naar Wattenbach verwijst zonder van de uitgaaf van Serrure te gewagen. Van der Essen (les Vitae des saints mérovingiens de l'ancienne Belgique, blz. 359, n. 5) vermeldt den brief van Othelboldus maar hij verwijst alleen naar Miraeus. Dit wil niet zeggen dat de tekst van Serrure onbekend zou gebleven zijn. Zoo vind ik hem meermaals door Van der Kindere in zijne Histoire de la formation territoriale aangehaald. Het scheen mij evenwel niet overbodig aan het bestaan van de uitgave van den echten tekst te herinneren.
De publicatie van Wattenbach is niet heel en al nutteloos geweest. Achter den brief van Othelbold volgt in zijn handschrift een Breviarium de thesauro sancti Bavonis, verder deelt hij meê een brief van Andreas van S. Pancratius te Rome aan abt Odwinus (anno 985) waarbij hij het zenden van reliquieën aankondigt. Deze twee stukken, die bij Serrure ontbreken, vormen een volledigen inventaris van den schat en van de reliquieën der abdij in het jaar 1080, ten tijde van abt Wichmannus die aan het einde van het laatste stuk gezegd is de reliquieën en den schat in istud scrinium overgebracht te hebben.