Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1914
(1914)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 688]
| |
Geheel de verrichting geschiedt plat op een tafel, zoodat het opgerold riemke eene schijf vormt, goed vast ineen gerold, en met in het midden drie oogen of openingen. De speler mag nu een der drie openingen kiezen en er een spijker insteken, dien hij blijft vasthouden. De kramer trekt met de beiden uiteinden a-b samen, en de schijf draait om den spijker af. Heeft nu de speler den spijker in oog c gestoken, dan wint hij omdat het riemke aan zijn spijker vast zit; heeft hij e of g verkozen, dan is het riemke gansch los en blijft de spijker alleen staan. De speler heeft dus - wel te verstaan bij eerlijk spel van den kramer - ééne kans op 3. Doch de kramer is niet eerlijk en weet, dank zij het soepele van het leder, het oog c met een behendigen vingerdruk plat op de tafel te leggen en daar bovenover zijne schijf te maken met 3 openingen of oogen waarvan geen enkel den door den speler gestoken spijker laat winnen. Onnoodig hierbij te voegen dat de kramer bij den aanvang eerlijk speelt en den speler een paar keeren laat winnen, om hem een derden keer bij zwaarderen inzet te bedriegen.
Ik heb dit spel zien spelen op de kermis te Balen-aan-de-Nethe rond het jaar 1880, en heb duidelijk gezien, met zijdelings van den kramer te gaan staan, dat hij het oog c wegmoffelde. Het spel werd aldaar ‘Riemkesteek’ genoemd. Nooit komt zulke kramer alleen, hij heeft steeds twee kornuiten bij, één om te zien of er geen onraad is van gendarmen of veldwachter, en de tweede om als een onbekende het spel te komen wagen, en natuurlijk te winnen, als de boeren het lokaas niet willen toebijten. En nu eindig ik met de vraag of deze tweede niet ‘de zot’ is? Mr. J.T. Flor. Heuvelmans. |
|