Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1914
(1914)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 671]
| |
Kleine verscheidenheden.I.
| |
[pagina 672]
| |
Idiot., vo Marinkelkuip. Of er tusschen ons woord en Moreyt en Moreyden verband bestaat, weten wij niet. Gallen beteekent In het zwart verven. De ‘Noix de Galle, ou Galle du Levant, Galle d'un chêne de l'Asie mineure’, wordt voor zulk verven gebruikt. Het is de ‘teinture de galine’ of ‘noix de galle’, waarvan spraak in brieven van den ‘prévôt de Paris’, van 1375, bij René de Lespinasse, Les Métiers de Paris, III, 119.
René de Lespinasse, op cit., III, 241, zegt: ‘Dans les premiers temps de la fabrication appelée plus tard bonneterie, on appelait bonnet le fil de laine tissé à la main avec l'aiguille et la broche....’ ‘Bonnez de laine et de tout autre ouvrage fait à l'esguille’, lezen wij in brieven van 1367, op. cit., III, 245. Verder, op. cit., III, 249, in Statuten van 1550, is er spraak van ‘fera oultre ung bonnet de drap entier, le taillera, encoffinera et pressera...’; III, 250: ‘Pourront aussi lesdits maistres bonnetiers faire taindre leurs bonnets... en bonne taincture de guesde et garance et bonne escarlate; pareillement pourront faire taindre les petites sortes de bonnets... en rouge de brésil...’ ‘Gheparste bonnetten’ herinnert aan ‘presser bonnetz’ hieronder: ‘Est deffendu à toutes personnes de tenir, en leurs maisons, fourneaulx à presser bonnetz et iceux presser ou faire presser, s'il ne sont maistres en ladicte ville (de Paris).’ (Op. cit., III, 251.)
2o) Cockaerts ofte inckele ConiineGa naar voetnoot(1) visieren:
‘Nemaer angaende de onghecruyste ende ongheparste bonnetten, als visieren, cockaerts ofte inckele coniine visieren, die zal elck diet ghelieft moghen gallen ende morynkelen...’ ‘Insghelycx zal men moghen gallen van wils alle inckele conynen visieren...’
3o) Hulle:
‘Angaende den hullen ende andere cleene mudskens vander eerste, tweeste ende derde soorte...’ | |
[pagina 673]
| |
‘Alle inckele conynen visieren van der eerste, tweeste ende derde soorte, wesende van ghelycke stoffe ende soorte van wulle als de voorgaende hullen...’
4o) Schove:
‘Ende zullen de schoven van alderande bonnetten ofte mudsen elck moeten wesen van eender soorte ende vaerwe... Bovendien zal elck ghehouden zyn te teekenen met zynen maercke alle zyne schoven..., van wat soorte oock van bonnetten ofte mudskins de selve schoven zullen zynde, dat ten fyne dat men daer by weten mach den meestere van dien... Ende als dat te verstane van bonnetten of mudskins die ghescooitGa naar voetnoot(1) zyn ende anders nyet...’
Dat dit woord op de voering van eene muts past, fr. Coiffe, is waarschijnlijk: zou ‘Encoffiner’ hierboven, op het indoen van de ‘schove’ niet wijzen? - Immers, ten huidigen dage nog, is de voering meestal voorzien van een merk, dat den maker van de muts aanduidt. Wij lezen bij René de Lespinasse, op. cit., III, 250-251: ‘... à la charge touteffois que lesditz bonnetz de petite sorte seront tous marquez d'une seule contremarque..., pour iceulx bonnets... estre contremarqués, pour obvier aux abbuz, larrecins et tromperyes qui s'y pourroient commectre... Auront tous lesdicts maistres marque distincte, dont ils seront tenuz de marquer leurs bonnetz, tant de layne que de draps..., pour les recongnoistre à la taincture et partout ailleurs où il apartiendra...’
In het Staatsarchief te Brugge, in het ‘Ferieboek’ van het Proostsche van 1457-1467, komt het relaas voor van een proces ingespannen tegen zekeren Jan de Smit, in zake van de ‘neerijnghe vanden Mutsereeden’, waarin verschillende vakwoorden voorkomen:
Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Proostsche, Reg. nr 827, of ‘Ferie 1457-1467’, fol. ccxx en ccxx vo: ‘Actum den ix in Meije ao lxvij (1467), coram Bambeke, Theimseke, Messeem, Heinricx, Steyl, Hornewedere, J. Coudevelt. Sinte Donaes, per Goossin vander Muelen, bailliu vanden Proossche, Cristoffel van Theimseke, als deken, metgaders den gezworen vanden mutsereeders. | |
[pagina 674]
| |
Jan de Smit, van Valenchine, als ghevanghen jeghens den voors. heesschers etc. De voors. ghevanghen verzochte verclaers van heessche etc. Om twelke de bailliu, metgaders den deken ende vinders vander neeringhe vanden mutsereeders, toochden ende zeiden, hoe dat mijn heere de proost verghift es van mijnen gheduchten heere den grave van Vlaendren ende zijnen edelen voorders, van vele ende scone previlegen ende heerlicheden, ende onder dandre vander hoghe, middele ende nedre justicie; ende dat also gheposseirt (sic) ende gheuseirt van zo houden tijden ende zo langhe dat niemant en ghedijnct ter contrarye. Vermeten hemlieden vandien in Redenaers. Zeiden voord, hoe datmen binder stede van Brugghe ware doende de neerijnghe vanden mutsereedren, daer zeer vele aerme lieden neeringhe ende voetsel bi nemen; ende datmen bevonden hadde int uutgheven vanden gaerne, omme de mutsen te doen breydene, dat de ghone diese breyden, vanden ghaerne dat zij ontfanghen hadden, ende de vultte vanden bonnetten vanden ghaerne hemlieden niet en ghaven ende stolent ghaerne; ende omme tghewichte vanden bonnetten weder te leverne also zwaer als zij tgaerne ontfanghen hadden, wierpen inde gebreide bonnetten zandt of leydense daert wac was; ende maecten vanden ghaerne daer zij xij bonnetten of maken zouden, xiij. of meer ende vercopense of emmer tghaerne vandien. Zeiden voord, hoe dat de zelve neerijnghe vanden mutsereeders binder voors. stede van Brugghe hebben scone wetten, cueren ende statuten, ghemaect ende gheconfermeirt bi burchmeesters, scepenen ende raden vander voors. stede van Brugghe, ende, onder dandre pointen vander zelver cuere, een point wel verclaersde, dat zo wie eenich ghestolen goed coop, datmen dien persoon sculdich es te punierene naer der equaliteit vanden faite, ter discretie vanden juge. Vermeten hemlieden vandien inde zelve cuere ende daar ute in Redenaers...’
Welnu, zij hadden doen vangen ‘Janne de Smit.., dewelke ghedaen heift contrarye der voors. cuere, want hij zelve ghecocht heift ghestolen goed, wel wetende ende bezeffende dat ghestolen was, biden cope ende anders, ende bi redenen, want hij ghecocht heift de waerdde van xvij bonnetten, onder ghebreyt ende in ghaerne, dats te wetene vij bonnetten ghebreyt ende ghevult, ende dander x bonnetten waren in ghaerne onghebreit. Biden welken claerlicke bleec dat zij ghestolen waren, ghemerct ooc dat hij vanden ghebreiden bonnetten vanden sticke niet meer en gaf danne vj groten, ende vanden ghaerne van elker bonnette iiij groten.’ | |
[pagina 675]
| |
‘Presenterende van al desen Redenaers duechdelicke te informeren. Zeiden voort hoe datmen naer rechte den voors. Janne de Smit sculdich es te pugnieren naer der equaliteit vanden faite, naer den inhouden vander cuere, ter discrecie van Redenaers, ghezien dat tfait zo quaed ende zo haerch in hem zelven es, te dien hende dat allen anderen exemple zij ende dats hem een ander wachten mach, want vonde men gheene onthouders, men vonde gheene dieven: hij was waerdich ghepungniert te zijne, datmen hem stelde, bi also dat de principale dief voor hoghen ware, voren inden waghene ende voerdene also ande ghalghe. Partije begheerde den heesch in ghescriften, omme daer up te andwordene te xiiij daghen. Ende twas hemlieden also ghewijst bi consente vanden heesschere.’
Er is hier spraak van: ‘mutsen te doen breydene’ van ‘gaerne’, - van het nalaten ‘de vultte vanden bonnetten vanden ghaerne’ te geven, - en van de gebreide bonnetten te vervalschen om het stelen van het garen te verbergen, door het toedoen van ‘zandt’ of door ze in een wakke plaats te leggen.
In het ‘Ferieboek’ van 1467-1473, wordt nog in dezer voege van de zaak gesproken: Jan de Smit was aangehouden (1467), omdat hij ‘ghedaen herft contrarie de cueren van de neeringhe vanden mutsereeders binnen der voors. stede..., want hij zelve ghecocht heift ghestoolne goed, wel ziende ende bezeffende dat ghestolen goed was, biden cope ende anders’. Uit zijn ‘andworde’ nemen wij de hieronder volgende bijzonderheden op:
Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Proostsche, Reg. nr 828, of ‘Ferie 1467-1473’, fol. j: De eischers, baljuw van den Proost van Sint-Donaas, mitsgaders deken en vinders van de ‘mutsereeders’, beweren: ‘Want hij (Jan de Smit) ghecocht herft de waerde van xvij bonnetten, onder ghebreit ende int ghaerne, de .vij. bonnetten ghebreit ende ghevult, ende dander x bonnetten waren int ghaerne onghebreit; ghemerct dat hij ooc vanden ghebreiden bonnetten, vanden sticke met meer en ghaf danne vj groten, ende vanden ghaerne, van elker bonnette .iiij groten...’ | |
[pagina 676]
| |
Jan de Smit zegt verder: Id., ibid., fol. j: ‘Daer up dat de voornoemde Jan de Smit antwordt, zegghende dat zij hem ghevanghen hebben met quader ende ongheliker cause...’ De eischers kunnen immers niet zeggen ‘in eenigher manieren, jeghens wien de voors. ghestoolne bonnetten, ghebreit ende onghebreit, ghecocht waren...’. Zij hadden ook in hun eisch niet kunnen ‘expresserene, wedre de zelve bonnetten incle of dobble waren...’. De baljuw en ‘partijen’ verzoeken om afschrift van dit antwoord, ‘omme daer up te replicquierne binnen xiiij daghen’. Zij zeggen nl. ter zitting van 13 Juni 1467: Id., ibid., fol. ij vo: ‘Dat de voors. xvij bonnetten waren alle dobble, ende de ghone die hij cochte vj groten tstic, waren waerdich xx groten tstic, ende de ghone die hij cochte iiij groten tstic, waren waerdich xij groten stic’. Op zijn beurt ‘begheerde’ Jan de Smit ‘copie, omme daer up te dupliquieren binnen xiiij daghen’. Fol. vij vo, in de getuigenis afgelegd in de zaak door ‘Mahieu de Peuvinage, mutsescheerere’, staat dat, ‘dies es leden drie jaren of daer omtrent, de voors. Jan de Smit quam te zijnen huuse ende vraechde hem of hij yement wiste die raeuwe bonnetten hadde te cope...’.
In deze teksten hebben wij dus Bonnetten: ‘onder ghebreit ende int ghaerne’, - ‘ghebreit ende ghevult’, - ‘int ghaerne onghebreit’ - en ‘incle of dobble’, alsook ‘raeuwe bonnetten’.
Bij René de Lespinasse, op. cit., III, 245, wordt er, in brieven van 1367, gesproken van ‘fouler sur selle’. Le foulage, zegt die schrijver in nota, se faisait sur un morceau de bois, appelé selle. Au XVIIIe siècle, on le remplaça avec avantage par une dalle de pierre. (III, 241, nota 4.) Id., III, 249: ‘... pour icelluy (bonnet) fouller et appareiller bien et deuement’. - III, 250: ‘Et si se trouve aulcune malfaçon es dits bonnetz, comme de cousture, foullage, appareil, taincture et presse...’ - III, 251: ‘Est deffendu à toutes personnes de tenir en leurs maisons fourneaulx à presser bonnetz....’ - III, 258: ‘Ladite cour... permet aux jurez et ouvriers bonnetiers des faulxbourgs de ceste ville de Paris, de tricoter, brocher, et faire brocher et tricoter par leurs enfans, serviteurs et domestiques, toutes sortes d'ouvrages de leur mestier....’ | |
[pagina 677]
| |
251. - Onthouder.Dit woord beteekent Heler, Fr. Réceleur. Zonders helers, geen stelers:
Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Proostsche, Reg. nr 827, of ‘Ferie 1457-1467’, fol. ccxx vo: ‘... want vonde men gheene onthouders, men vonde geene dieven’. | |
252. - Aelmoessene, aelmoessenije, aellemousenije.Bij een klooster was de ‘Aelmoesenie’ het Bestuur dat belast was met het uitdeelen der aalmoezen: Godefroy, Gloss., Almosnerie, Charge d'aumônier dans les abbayes, office claustral affecté à la distribution des aumônes.
Staatsarchief te Gent, Fonds der Abdij van Sint Pieters bij Gent, Register nr 230: ‘Ter causen van synen ontfanck als den selven gehadt ende genomen heeft van de heerelycke rente als d'Aelmoessene heeft binnen de prochie van Marcke ende Matere...’ Staatsarchief en Fonds u. s, Register nr 190: ‘Dit naervolghende is den heerelicken rentebouck, toebehoorende der Almoessenye van Ste Pieters cloostere neffens Ghendt, hem bestreckende binnen de prochyen van Ayghem, Borstbeke. Desen bouck is aldus vernieuwt int jaer Ons Heeren xvjc vierenveertich, wt eenen anderen ouden rentebouck gemaect ende vernieuwt ao 1567..’ Staatsarchief en Fonds u. s, Register nr 131bis, of Ligger van 1634-35 (der goederen gelegen binnen het land van Aalst), fol. 2: ‘Alle de naervolghende landen, meerschen, boschen ende pachtgoederen gheleghen binnen den lande van Aelst, toebehoorende den voornoemden clöster, soowel de Domeijnen, Aelmoessenije, Pitantie als Infermerije..’ Staatsarchief en Fonds u.s., Register nr 250, fol 1: ‘Rentebouck van Muyssenholle, toebehoorende daellemousenije van Sinte Pieters neffens Gendt...’ (1752.)
Aelmoessene wees ook op het Lokaal van genoemd Bestuur, alwaar de ‘aelmoessenier’ van het klooster zetelde:
Staatsarchief en Fonds u.s., Register nr 1322 (1463), fol. j: ‘Up den xxixsten dach van Lauwemaent anno xiiijc lxiij, ten versoucke van her Hendrik vanden Bossche, religieulx ende aelmoessenier van Sent Pieters clooster by Ghend, so waren vergadert jnde voors. aelmoessene Pieter Sersymoens, Symon Bourluut..., als laten van de voors. aelmoessene, de welcke vervinghen vp huerlieder eedt...’ | |
[pagina 678]
| |
Aelmoessene goed en Aelmoessenije goet was het Goed dat aan voornoemde Bestuur toebehoorde; dit laatste wordt hier kortweg Aelmoesse geheeten:
Staatsarchief en Fonds u.s., Register nr 1322 (1463), fol. jbis: ‘Dits den bouc vander Aelmoessene goede der kerken van Sente Pieters cloestre by Ghend, die her Hendrik vanden Bossche, religieulx ende aelmoessenier vanden voors. cloestre heeft vermaect ende vernieut vut den ouden registers vander voors. Aelmoesse int jaer Ons Heeren duust vier hondert twee ende sestich.’ Id., id., Register nr 131bis of Ligger van 1634-35 u.s.: ‘No 124. Item daer aenne gheleghen aen de voorgaende partije, sijnde Aelmoessenye goet... No 126... Een partye Aelmoessenye goet.’
Door Aelmoessene mate, dat ook Aelmoesschensche mate heette, verstond men de Maat die eigen was aan de ‘Aelmoesenie’, waarmede deze tot het meten van de haar verschuldigde ‘coorne ende gheerste’ overging:
Staatsarchief en Fonds u.s., Register nr 1322 (1463), fol. j: ‘Dat dAelmoessene mate vanden coorne ende gheerste es meerdre dan de Ghendsche mate eenen achterlinc up elc halstre... Dat dAelmoesschensche mate maer grooter en was dan de Ghendsche mate een twalefste deel halsters...’
En door Aelmoesschensche rente, de Rente die men jaarlijks aan ‘coorne ende gheerste’ aan de ‘Aelmoesenie’ schuldig was:
‘Staatsarchief en Fonds u.s., Register nr 1322 (1463), fol. j vo: ‘Dat men maken of doen maken sal eene rechtverdeghe mate, met brugghe ende clampe ghebrant, houdende..., omme daermede tonfane d'Aelmoesschensche rente van coorne ende gheerste...’
Verbasterde vorm, Aermoessene:
Staatsarchief en Fonds u.s., Register nr 231 (Begin der XVIde eeuw), fol. 2: ‘In Marke ende Materne, te LijfremusGa naar voetnoot(1), heeft | |
[pagina 679]
| |
dAermoessene een laetscip ende daer toe een meyere ende laten die vermoghen herven, ontherven ende...’ Fol. 10: ‘tEename ende te Nedereename heeft dAermoessene van elcken sticke landts, dat men vander Aermoessen hout, eist cleene of groot...’ Fol. 11: ‘Te Lede by Huusse heeft dAermoessene een heerschip...’ - Zie ook, fol. 16, 18 en 20.
Het woord Aelmoes liep over tot Almisse:
Staatsarchief te Antwerpen, Fonds Beersel, Rekening van de Tafel van den Heiligen Geest over het jaar 1610, fol. 10 vo: ‘Item gegeven Hans, den timmerman, als hij gebrek hadde, tot almisse xx st’ | |
253. - Ammanscep.De Amman, aldus schrijft Verdam, h.v., wordt elders Meyer (vg. Fr. Maire, Eng. Mayor) genoemd, dat eig. de benaming van den Villicus was. Naar den onderstaanden tekst was inderdaad het Ammanscep het Fr. Maierie (Mairie):
A.E. Gheldolf, Cout. de Gand, I, 496: ‘Et on doit tenir le maierie de Gand, ke on dist en flamench Ammanscep, en le vile de Gand entre le Escaut et le Liis; et devera li maires, ke on dist Amman en flamenc..’ (Oorkonde van 1297.) | |
254. - Ancoppelinghe, coppelinghe.Is hetzelfde als het Fr. Raccord (Prise d'eau). Eene ‘Ancoppelinghe hebben’, wees op het maken van eene Verbinding met de ‘moerpype’, of de groote ‘moerbuise’, van de onderaardsche waterleiding te Brugge:
L. Gilliodts-van Severen, Mémoriaux de Bruges, I, 60: ‘Dat alle de ghuene die eeneghe ancoppelinghe van loodene conduicten hebben, binnen deser stede, ander voorseider steden moerpype, dat zy die doen voorsien ende beteren daer dat van nooden es, up peyne de zelve ancoppelinghen of ghedaen te werdene ende...’ (1508.)
Men zei ook Coppelinghe: Id, op. cit, I, 362: ‘Inspectie ghenomen van der plaetse daer dat K. begheerde, by middele van eene coppelinghe, twatere van vut de grooter looden gote ofte buuse ligghende in de Wulle straete te doen commene tot in zyn huus..., staende in de voorseide... straete...’ (17 Juni 1542.) | |
[pagina 680]
| |
255. - Bedderend ligghen.Bedderend ligghen is hetzelfde als ‘Beddevast’ liggen (zie bij Verdam, vo Beddevast), Bedlegerig zijn. De hieronder volgende tekst, werd ons door den heer Karel de Flou medegedeeld:
‘Eerst zo waren hier berucht van laserscepe, inde maend van Meye, Clare twyf Frans Hertoghen, Stasin vander Meulne ende Hanneken Willem Pancoux bastaert, die men tYpre ghesent zoude hebben ten prouve; ende omme dat de voors. Clare bedderend lach, datmen se niet en mochte vervoeren, zoo werd omboden de meester vanden hooghe zieken tYpre hier te commen met zinen gheselscepe, omme de voors. persoonen te prouvene...’ (Rekening stad Dixmude, over 1415-1416.)
Men zei ook Ziec bedderde liggen:
Feys et van de Casteele, Hist. d'Oudenbourg, II, 389: ‘Ende was doe by miine voors. heeren gheordoneerd Jacop Karel scepene in de stede vanden voors. dooden, mids dat al doe Aernoud Bale scepene ziec bedderde lach, van welker ziechede hy corts daer naer quam vanden live ter dood...’ (1438.) | |
256. - Beer (laken).Is de naam van een soort laken, dat te Brugge gemaakt werd: ‘De lakenen, ghemaect van Spaensche wulle, ghenaempt Beeren’. (1535.) (L. Gilliodts-van Severen, Mémoriaux de Bruges, I, 313.) Te Meerendre heet men nog Winterbeerke, of Beerke, een korte, dikke winterfrak, - niet een lange overjas. | |
257. - Beghelen.Eene koe was Tierin Tierman ontloopen. De man valt niet slinks, haalt er eene met gelijk haar uit eene andere weide, en ‘beghelt’ ze aan de zijne. Begel is bij De Bo een Beugel of houten ring of goreel uit drie stokken bestaande, die men rond den hals van hoenderen of zwijnen doet, om ze te beletten door de hagen te kruipen; vandaar Begelen, dat beteekent Eenen begel aandoen. Zou hier op iets dergelijks gewezen worden, nl. op het aaneen ‘beghelen’ van twee koeien, opdat zij niet zouden kunnen verloren loopen? | |
[pagina 681]
| |
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rek. Baljuw van Veurne 10 Mei-15 Sept. 1378 (Rol): ‘Tierin Tierman was ghecalengierd vandat ene vreimde coe ghebeghelt hadde ande zine uter ere ander wede. Omdat een arem man was ende hem ene van alsulken hare ontlopen was, pais omme ix. lb.’ | |
258. - Bejane.Maeltyd ende feeste vander bejanen was de Maaltijd die b.v. door een ambtenaar gegeven werd, ter gelegenheid van zijn in ambt treden Fr. Repas de Bejaune. Bejane is overgegaan in het Westvl. Beentje, Beintje, Intreêmaal, Welkomstmaal, dat iemand aan zijne makkers geeft bij wie hij nieuwelings aankomt (De Bo). Fr. Payer son béjaune, sa bienvenue. Bij Littré, se disait de l'ouvrier qui passait compagnon ou maître et du régal payé en ces circonstances. Zie ons Gloss. à l'Invent. des Archiv. Bruges, vo Beedjaen.
L. Gilliodts-van Severen, Mémoriaux de Bruges, I, 32-33: ‘Tusschen Allaert de la DessoubzGa naar voetnoot(1) ende Steven vander Gheynste, heesschers, ex una, ende Jan de Keyt, verweerere, ex altera, ter causen van ij lb. xilij s. gr.... jeghen Colaert Robitaille, coc ende dienare vander stede van Brugghe, die men hem tachter ende sculdich was vander maeltyden ende feesten vander bejanen van den jare ende burchmeesterscepe van... Jan de Keyt...’ (1478.) | |
259. - Belasten ende vutgheven in...Iemand in iets ‘belasten ende vutgheven’ beteekent Hem van de in spraak zijnde misdaad beschuldigen:
L. Gilliodts-van Severen, Mémoriaux de Bruges, I, 153: ‘Omme by tselfs verweerers (een die zich uitgaf “wat wetende vander konst van nigromancien”) middele ende konst te wetene wie hem zyn ghelt ontvremt hadde; daerin de zelve verweerer... belast ende vutghegheven hadde Fransois... metgaders zekere andere persoonen’. (Vonnis van 27 Januari 1522 n.s.) | |
260. - Beludder (beluder).Beludder beteekent Klokluider. In eene fondatieakte van 1368 leest men: ‘Et si le (l'anniversaire) doit on faire sonner | |
[pagina 682]
| |
du beludder en leglise Saint Martin’. (Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Vrije, Charters, voorloopig blauw nr 8.) | |
261. - Besiegeld.Besiegeld (Besiengeld) is het Loon dat moet betaald worden, om iemand te ‘besien’, d.w.z. te onderzoeken of hij melaatsch is: ‘Den ,xij. Meie, gezonden naer Yper ten prouve, vier lieden die berucht waren van laserscepe, betaeld van kosten van wagen huere, vanden overdraghe tYper te voerne, van besiene ende van hunne brieven, .vj. lb. vij. sch.’ (Rekening der stad Dixmude over 1404-1405: ‘Diversche costen’.) ‘Eerst zo waren hier berucht, in de maend van Meye, vier personen van laserscepe, die tYpre ter prouve ghesent waren, betaelt van besiegelde ende van hare brieve, iiij. s.’ (Id., over 1408-1409. - De twee teksten werden ons door den heer Karel de Flou medegedeeld.) | |
262. - Hemlieden bespreken.Beteekent Gemeenschappelijk over iets spreken, Onderling beraadslagen, Overleggen; fr. S'entendre. Zie bij Verdam, Hem bespreken, kol. 1089.
Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Sint-Janshospitaal, Charters, oud nr 7101, voorloopig blauw nr 2678, akte van 16 Juli 1402: ‘Hebben gheseit dat mids dien dat zij in cleenre menichte zijn, zij deise zake.. niet jeghenwordeleic huten noch enden ne mueghen, maer willen daerup hemlieden bespreken met hare medeghezellen ter naester hooftredeninghe...’ | |
263. - Beteringhe.Beteekent Verbetering, Fr. Amendement (d'une terre, d'un sol, of: moyens par lesquels on améliore ou on modifie le sol).
Archief der Onze-Lieve-Vrouwkerk te Brugge, Charters, voorloopig nr 151: Rente ‘staende up ene hofstede ende upte beteringhe van twee beleken lands...’ (Akte van ‘sWonsdaghes voer Sinte Andries in den winter’ 1292.)
Het geldt hier wellicht de ‘verbetering’ van twee ‘beleken’ of bilken, door deze te breken of scheuren, om ze te ploegen, om er zaailand van te maken (Zie bij De Bo, vo Bilk 3o). Men ver- | |
[pagina 683]
| |
gelijke met: ‘Ce ne soufist pas, ains convient qu'il raporte l'héiitage à tout (avec) son amendement.’ (Bij Littré, vo Amendement.) | |
264. - Bevroed.Bevroed is hetzelfde als Vonnis: de schepenen van Brugge hadden, als wettelijk hoofd van die van Veurne, hun advies en vonnis uitgebracht over zekere zaak, waarover zij waren geraadpleegd geworden; daar er vrede tusschen partijen was gesloten, voeren vijf schepenen van Veurne dit advies naar Brugge terug, zonder het ooit geopend te hebben en dus zonder kennis te hebben genomen van het vonnis door de wet dier stad uitgesproken. Die van Veurne worden derhalve ‘ghecalengierd’, omdat zij zich in dien ‘meshuseert’ hadden:
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rek. Baljuw van Veurne 22 Sept. 1376-12 Jan. 1377 (n.s.) (Rol): ‘(Die) van Veurne waren ghecalengierd van datter .v. scepenen ghezend waren te Brugghen, tote haren wetteliken hoofde, ghelast met eenen bevroede over te voerne, bider redene dat pais was tusschen partien als vander vonnessen datter in stoet, ende voerdent al zulc weder ende zonder upbreken als zijt vander wet van Brugghen te voren ghenomen hadden, ende zeiden dat pais was tusschen partien. Ter welker zake de wet van Brugghen hemleden verandworden, dat zy hem der in meshuseert hadden bider redene dat...’
Men zie bij Verdam, vo Bevroedom, alwaar een voorbeeld. | |
265. - Bewachten.In den tekst hieronder, is dit woord gebruikt met de beteekenis van Beletten, fr. Empêcher:
Staatsarchief te Brugge, Fonds der Ambachten van Brugge, Charters, oud nr 3197, voorloopig blauw nr 8864: ‘Vander somme van.. die hy den voors. ambochte over vele jaren gheleend hadde, ende daervooren hy te pande hadde de trompetten, claroen ende andre juweelen vanden zelven ambochte, de welke hy over langhen tyd te wetten ofghewonnen hadde ende consent vercreghen die te moghen vercoopene, ende dat niet moghelic en was tvoors. ambocht van al dien tondlastene ende de zelve juweelen te bewachtene vercocht ende ghegheven te zyne te vyle pryse, dan byden middelen hier onder ghescreven...’ (Akte van 25 Mei 1509.) | |
[pagina 684]
| |
266. - Bezetten.Iemand ‘bezetten’ op...., is hem zekerheid geven voor eene vordering, door ze te vestigen op een onroerend goed, dat er voor mag worden uitgewonnen. (Men zie Verdam, vo Besetten, kol. 1030, 6 e.) Archief der Onze-Lieve-Vrouwkerk te Brugge, Charters, voorloopig nr 120: Voor schepenen der stad Brugge is verschenen V., dewelke ‘bezette Heilzoeten B., up de rechte heltscede van enen huus..., staende en lecghende buter Steenbrucghe..., alse van dartich peneghen groter eeuwelyc ende aervelyc cheins elkes jaers...’ (Akte van 27 Februari 1349.)
Van Beset in... hieronder, komt bij Verdam een enkel voorbeeld voor:
Archief id., voorloopig nr 353, charter verleden voor de schepenen van Sluis: ‘Viere sceleghen... siaers erveliker renten ligghende ende beset, binnen der cuere vander Sluus, in eene holstede an de westzide van der Kercstrate...’ (Akte van 2 April 1346.) | |
267. - Bieghen.In den tekst hieronder wordt dit woord wél degelijk Bieghen geschreven, waarschijnlijk met de beteekenis van Bejegenen, fr. Contrarier (Intercepter, Entraver):
Staatsarchief te Brugge, Fonds der Ambachten van Brugge, Charters, oud nr 1852, voorloopig blauw nr 8732: ‘Dat men gheene sitzelen, houtaren noch iet maken sal voor de voorseide capelle, dat bieghen soude mueghen tlicht of de ganc vander capelle...’ (Akte van 19 Juni 1473.) | |
268. - Breke hebben.Beteekent Gebrek (Te kort) hebben. Men zie bij Verdam, vo Breke. Een voorbeeld met Te quiste gaen (te niet gaan) of breke hebben:
Archief der Onze-Lieve-Vrouwkerk te Brugge, Charters, voorloopig nr 326: ‘Voord... es mijn huuterste wille dat Pelegrine, mire zuster dochter, hebbe van minen goede viere ponde groter tornoise siaers te haren live, om dat ic wille niet dat soe te quiste gaet ot breke hebbe.’ (Akte van 4 Februari 1346.) | |
[pagina 685]
| |
269. - Buerdenaer, burdenar, bordenar, beurder (?); - burde.De Buerdenaers, te Brugge, vormden de Gilde van Sint-Joos en hadden het voorrecht van het vervoer van de visch. Zie ons Gloss. à l'Invent. Archiv. Bruges, vo Buerdenaer, en onze Table analytique op genoemd werk, vo Buerdenaers, à Bruges.
Mandraghere ofte vry buerdenare:
Staatsarchief te Brugge, Fonds der Ambachten van Brugge, Charters, oud nr 2462, voorloopig blauw nr 5390: ‘De verweerere, die een mandraghere ofte vry buerdenare es deser stede...’ (Akte van 4 Juni 1540.)
Burdenars of Mandedraghers hebben wij hieronder:
Id., id., oud no 60, voorloopig blauw nr 8144: ‘Ter cause van zekere ordonnancien in tyden voirleden ghemaect vp tbringhen vanden zeevissche biden burdenars of mandedraghers ter vischmarct van Brucghe ter vente, bi welker ordonnancie de vorseide burdenars sculdich ziin den vorseiden visch te bringhenne te halse vander zee tot vp de marct van Brucghe, up zekere pamen....’ (Akte van 1n September 1444.)
Ook Bordenaer. Men zie Verdam, h.v.:
Id., id., oud nr 72, voorloopig blauw nr 8167: ‘Ou fait des bordenais apportans poisson de mer à Bruges...’ (Akte 10 Juni 1451.)
Zei men ook Beurder, of dient dit woord Beurdener gelezen te worden?
L. Gilliodts-van Severen, Mémoriaux de Bruges, I, 159: ‘Mynen heere den scoutheeten (der stad Brugge), als protecteur ende hooft vanden tachtentich beurders ende mandiaghers van der zelver stede... (Sententie van 5 April 1522.)
Over het privilegie van den Buerdenaers, leze men het hieronder volgende onuitgegeven stuk:
Staatsarchief te Brugge, Fonds der Ambachten van Brugge, Charters, oud nr 48, voorloopig blauw nr 8132: ‘Et jusques à environ quinze ou seize ans passez, que les bourgmaisties, eschevins et conseil de la ville de Bruges, qui lors estoient, contre et ou tres grant préjudice et dommaige desdiz poissonniers (les francs-poissonniers) et de leurs dictes franchises, libertez, coustumes.. ordonnèrent que toutes personnes quelzconques qui vouldroient pourroient de là en avant aler acheter poisson à la mer, et autant quilz | |
[pagina 686]
| |
pourroient sourdre, apporter sur leur col ou espaules, et icellui vendre à toutes ventes sur le marchié au poisson en ladicte ville... Et il soit ainsi que soubs umbre de ladicte ordonnance, il y a venu depuis audit marchié de Bruges si tres grant nombre de personnes estrangiers et autres que len appelle burdenars, qui sont gens de petit estat, lesquelx ont apporté et fait menre ledit poisson non mie seulement a leur col ou espaules, mais lont fait venir les uns à char, autres à cheval et aucuns à neif ou vaisseau, de ladicte mer jusqnes a nostre dicte ville de Bruges, ou bien pres dicelle, en si tres grandes mandes que souventesfoiz a grant peine les povoient ilz sourdre sur leurs espaules et porter de environ les portes de nostre avant dicte ville jusques audit marchié...’ (Akte van 22 Juli 1434.)
In de akte hierboven van 1n September 1444, vertoonen de vrije vischkoopers van Brugge, dat de Burdenars deze schikking overtreden. Wij treffen nu aldaar het woord Burde aan, met de beteekenis van Mand of Benne (zie bij De Bo), eene beteekenis waaronder het woord Borde bij Verdam niet voorkomt:
Id., id., oud nr 60, voorloopig blauw nr 8144: ‘Hoe dat de vorseide burdenars, contrarie der vorseide ordonnancie, den zeevisch, die zy in hare manden ende burden sculdich waren te bringhene te halse vander zee tot vp de vorseide marct, daghelicx bi costumen daden voeren te waghene ende te scepe vander zee tote de palen vanden scependomme van Brucghe...’ (Akte van 1n September 1444.) Edw. Gailliard. | |
III.
| |
[pagina 687]
| |
‘Het Ryemken steken’ is een bedriegersspel, waarbij - evenals bij het ‘bonneteau’ met de kaarten, - de speler steeds verliest en de kramer wint. Ziehier hoe de zaak in elkaar zit: De kramer heeft een lederen riemke, nagenoeg 2 meter lang en één centimeter of 12-13 millimeter breed, best te vergelijken bij een kleermakersmaat; het leder moet zeer soepel zijn. Nu vouwt hij het riemke dubbel, dus zóó:Het eind C wordt nu het middelpunt van een spiraal, aldus en vormt een oog, c, doch het riemke wordt vast ineengerold en, b.v. op het punt d draait de kramer weer terug, en vormt aldus eene tweede oog e: aan het punt f wordt weer terug gedraaid en aldus krijgt men het derde oog g en dan draait de kramer zijn dubbel riemke maar voort tot het eind a-b. | |
[pagina 688]
| |
Geheel de verrichting geschiedt plat op een tafel, zoodat het opgerold riemke eene schijf vormt, goed vast ineen gerold, en met in het midden drie oogen of openingen. De speler mag nu een der drie openingen kiezen en er een spijker insteken, dien hij blijft vasthouden. De kramer trekt met de beiden uiteinden a-b samen, en de schijf draait om den spijker af. Heeft nu de speler den spijker in oog c gestoken, dan wint hij omdat het riemke aan zijn spijker vast zit; heeft hij e of g verkozen, dan is het riemke gansch los en blijft de spijker alleen staan. De speler heeft dus - wel te verstaan bij eerlijk spel van den kramer - ééne kans op 3. Doch de kramer is niet eerlijk en weet, dank zij het soepele van het leder, het oog c met een behendigen vingerdruk plat op de tafel te leggen en daar bovenover zijne schijf te maken met 3 openingen of oogen waarvan geen enkel den door den speler gestoken spijker laat winnen. Onnoodig hierbij te voegen dat de kramer bij den aanvang eerlijk speelt en den speler een paar keeren laat winnen, om hem een derden keer bij zwaarderen inzet te bedriegen.
Ik heb dit spel zien spelen op de kermis te Balen-aan-de-Nethe rond het jaar 1880, en heb duidelijk gezien, met zijdelings van den kramer te gaan staan, dat hij het oog c wegmoffelde. Het spel werd aldaar ‘Riemkesteek’ genoemd. Nooit komt zulke kramer alleen, hij heeft steeds twee kornuiten bij, één om te zien of er geen onraad is van gendarmen of veldwachter, en de tweede om als een onbekende het spel te komen wagen, en natuurlijk te winnen, als de boeren het lokaas niet willen toebijten. En nu eindig ik met de vraag of deze tweede niet ‘de zot’ is? Mr. J.T. Flor. Heuvelmans. |
|