Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1914
(1914)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 547]
| |
Invloed der Oud- en Middelgermaansche dialecten op de Middelvlaamsche dialecten, welke langs de Noordzee gesproken werden,
| |
[pagina 548]
| |
en folkloristich opzicht te weten, welken invloed de taal van sommige Germaansche volksstammen gedurende het tijdvak hunner verhuizingen op die van andere stammen hebben geoefend. Zoo lezen we in de Mittelniederländische Grammatik van prof. Joh. Frank, 2de uitgave, 1910, blz. 2: ‘Der friesische Einschlag musz sich weit nach Süden und Südwesten erstreckt haben, und neben ihm haben wir hauptsächlich in Westflandern Sprachbestandteile, die als ingvaeonisch in weiterem Sinne zu bezeichnen sind, und offenbare Beziehungen zur Sprache der Angelsachsen in England, insbesondere auch zum kentischen haben. So gibt es in den Niederlanden fränkisch-friesische, und fränkisch-ingvaeonische Mundarten’. Volgens hoogleeraar Franck hebben we dus in de Mvla. dialecten langs de Noordzee gesproken een mengeling van frankisch-ingvaeonische dialecten, die o.a. nauw verwant zijn met het Kentisch en het Angelsaksisch dialect. Wat hier door ingvaeonische gewestspraken bedoeld wordt, ligt voor de hand. Ingvaz, de oorgermaansche vorm beteekent: de gekomene; de Ingvaeonen maken den tweeden westduitschen hoofdstam uit, wiens gebied de Duitsche noordzeekust, Jutland, de Deensche eilanden, en later Engeland omvatte. Tot deze volksstammen, die de zeekusten bewoonden, en vroeg of laat zich op de Vlaamsche zeekusten nederzetteden, behooren 1. de Friezen; 2. de Angelsaksen, die het Zuiden en het Noord-Oosten van Engeland innamen, en blijkens sommige eigennamen in Vlaamsche oorkonden aangetroffen met het Vlaamsche land steeds in betrekking bleven; 3. de Noormannen, die uit Noorwegen, Zweden en Denemarken langs de Noordzeekust afzakten, in 836 het eiland Walcheren overmeesterden, zich in 880 te Gent vestigden, nadien te Kortrijk, later in het grondgebied tusschen de Schelde, de Somme en de zee gelegen; 4. de Jutten, die het graafschap Kent in Engeland, rechtover de Vlaamsche kust bemeesterden; 5. de Denen, die volgens het epos Beowulf onder hun koning Chochilaicus in het jaar 515 in de gouw der Hattuarische Franken vielen, d.i. in de streek gelegen tusschen de grenspalen van Denemaken tot aan den Scheldemond en de poorten van Brugge. Wellicht mogen hier nog de Saksen bijgevoegd worden, die door Karel den Groote op sommige plaatsen van Vlaanderen (door prof. Kürth op de taalkaart vermeld) neergezet werden. Het scheen ons toe dat het wel de moeite zou loonen zoo we de klanken en vormen der oudste Middelvlaamsche dialec- | |
[pagina 549]
| |
ten langsheen de Noordzee gelegen in hun oorspronkelijkste gedaante, nl. in oorkonden van met letterkundigen aard eens nauwkeurig onderzochten om te ontdekken, welke taalverschijnselen onder invloed van een of ander dezer Germaansche dialecten konden staan. We laten vooralsnu den Mvla. woordenschat buiten rekening, alhoewel een nauwlettende studie er van zeker veel tot de oplossing van het twijfelstuk zou bijbrengen. We hebben te dien einde o.a. geraadpleegd de philologische werken onlangs over oud- en middelgermaansche dialecten verschenen als de Middelvlaamsche Klankleer (1912), het Oudfriesch Werkwoord (1900) door ons opgesteld; de Angelsächsische Grammatik van Ed. Sievers (uitg. van 1898), de Altfränkische Grammatik van J. Franck, Göttingen (1909); die Altisländische und Altnorwegische Grammatik van Adolf Noreen (1892); die Altostfriesische Grammatik van L. Van Helten; Zur Lexicologie des altwestfriesischen van W.L. Van Helten (1896); die Englischfriesische Sprache van Th. Siebs (1889); die Altsächsische Grammatik van Gallée (1891). Het Keltisch hebben we, spijtig genoeg, buiten het onderzoek gelaten, omdat de elementen ter vergelijking ons ontbraken. Over den invloed van het Ofra. werd reeds door anderen b.v. door den heer Salverda de Grave meermaals gehandeld. Over den invloed van het Oudnederfrankisch dient niet in 't bizonder gesproken, vermits al de taalverschijnselen, die wij in deze studie niet vermelden, buiten twijfel eigen zijn aan het Oudnederfrankisch dialect, dat feitelijk overal in Vlaanderen zijn invloed deed gelden, vooral sedert het begin der 14de eeuw. Want het valt den lezer op hoe zelfs eigenaardige, verrassende vormen en klanken stillekens aan uit de stukken, die geen letterkundige strekking hebben, sedert de jaren 1310 verdwijnen. Dit was ook de reden, waarom we ons materiaal haalden uit Lat. en Vla. oorkonden uit de 13de eeuw, en geschreven in de omstreken van Boekhaute, Biervliet, Sluis, Brugge, Veurne, Ieperen, Duinkerke, Broekburg, Caffiers. We laten hier den beknopten inhoud onzer vergelijkende studie volgen; we geven de voornaamste taalverschijnselen op, waarin het Mvla. van het Onfra. afwijkt, en we onderzoeken welke overeenkomst er bestaat met een of ander oud- of middelgermaansch dialect, om daarna met min of meer zekerheid te besluiten tot den invloed van een bepaalde gewestspraak. | |
[pagina 550]
| |
We vonden aldus in Mvla. teksten:
1. Verkorting van oorspr. korte klinkers in open lettergreep vóór liquida m, n, vóór dentaal t, b.v. commen, hinne (hi-ne), satterdach, § 6Ga naar voetnoot(1). In het Ofri., vooral in het Owfri. vinden we eveneens verkorting vóór dentalen + consonant, en vóór liquida, b.v. metten (gemeten), setten (gezeten), commen (gekomen); - stellen (gestolen), Ofri. Ww. §§ 34, 81. In het Ags. hebben we hetzelfde verschijnsel vóór t, c, p, h en liquida, b.v. aeppel n. apuldre, aehher n. éar (*ahur), bittor n. bilor, bettra n. betra, thrittig n. đrítig, waeccer,. n wacor, § 228; - en het Northumbrisch: cymma (komen) § 230, Anm. 2. In het On. vinden we niets dergelijks. In het Os. ontbreken voorbeelden met afdoende bewijskracht. Besluit. Het Ofri., vooral het Owfri. vertoont nagenoeg dezelfde gevallen van verkorting als in het Mvla.
2. Verkorting van oorspr. lange klinkers vóór l, m, n, k, p, t, b.v. hellegher (sanctus), nommen (nominare), zinnen (suum), dicke, copman, butten, § 7. Het Ofri. vertoont ook deze verkorting vóór l, n, d, t, b.v. helligh, ben (bande), tveddere, latten (ducebant), § 48; Ofri. Ww. 34. Het Ags. heeft verkorting vóór t en d: attor, moddor; doch ook elders alhoewel in jongere teksten: riccra (ditior), deoppra (altior). Het On. heeft zeer vaak verkorting vóór l, n, m, t, s: solvaeig, minn (meus), litlir (litill), hyski (huisje), § 114. Het Os. vertoont geen duidelijke gevallen van verkorting.
Besluit. Onmogelijk te zeggen welke van de drie ingvaeonische dialecten den grootsten invloed heeft gehad.
3. Rekking of neiging tot rekking werd in 't Mvla. waargenomen in eenlettergrepige woorden uitgaande op een enkelen medeklinker, b.v. aechte (8), hoofsleden, meen, oup, weel, - ghaef (dedit); - debaet (débat); - het voorvoegsel oor, oer- (ogm. ur-). Hun getal is echter gering, § 8. | |
[pagina 551]
| |
In het Ofri. treft men buiten het voorvoegsel oer- haast niets dergelijks. In het Ags. zijn gevallen van rekking talrijk: ór, úp, wél, ín, míd, bét, dáet, kwát, wég; - bráec (brak) enz., § 122. In het On. bestaat rekking vóór r in voorzetsels: ór-, úr-, ór-, yr-, § 113. In het Os. werd niets dergelijks opgeteekend. Besluit. Ags. invloed is hier bijna onloochenbaar.
4. Mvla. ă wordt ŏ vóór l, r + cons., f, cht, vóór gedekte nasaal, vóór s, vooral in min beklemtoonde lettergrepen, b.v. ol, olles, orduun, of (af), ambocht, onder (ander), os uit ols, als, §§ 14, 15. In het Ofri. werd ă vóór m en n regelmatig tot o, ook in lettergrepen met den hoofdtoon, wanneer de volgende lettergreep oorspr. geen j, i, of î had: bon, don, gong, song; - ook elders: of, ofgong, ol, olra, enz., § 3. In het Ags. vindt men evenzoo: of, on, ol, twiefold, ondsworu (antwoord) § 51, en vóór nasalen gedurende de 9de eeuw: mon, brond, hond, § 65. In het On. is deze klankwijziging tamelijk zeldzaam: of n. af, § 129, Anm. 2. In het Os. vindt men slechts of, naast af, fon, on, thon, mochta, § 20, Anm. 1. Besluit. Het Ofri. vertoont hier veruit de grootste overeenkomst met het Mvla.
5. Het Mvla. heeft enkele gevallen van i- umlant van a: sdunredeghes, glesewerkere, glesine, ambecht, tefelmakers, stept (stapt), § 18; Add. blz. 354. Het Ofri. heeft regelmatig umlaut in deze en andere gevallen: deghes, glese, tefle, ombecht, §§ 2, 27. Het Ags. heeft daeghes, taefle, glaes, § 89. Het On. heeft dege n. dagr, doch ook: glér. Het Os. heeft dages, dagas, tafel; doch ook: ambechta, §§ 21, 23. Besluit. Invloed uit de ingvaeonische dialecten is onloochenbaar; het Ofri. vertoont echter de grootste overeenkomst.
6. Oorspr. e vóór l, n; e uit a (door i-umlaut) of uit i wordt door secondaire ontwikkeling soms tot a: | |
[pagina 552]
| |
a) smalten (smelten), § 32. b) alne (ellen); hacht 3 sg., maets (metser), paenghe uit penninc, uit pandinc, § 21 b). c) biachte uit biechte, biichte, Add. blz. 359; scaelghe uit scellinc, uit skillinc, § 42. In het Ofri. treft men eveneens zulke a uit e of i: b) alle (omnino), pannig, § 27. c) biachta (confiteri). In het Ags. en het On. zijn daarvan geen sporen te ontdekken. In het Os. vindt men wala naast wel, doch hier kunnen twee verschillende woorden bestaan hebben. Besluit. Het Ofri. is zeker van invloed geweest op het Mvla.
7. Mvla. ei (naast ē) komt dikwijls voor in plaats van oorspr. e, i of e (i-umlaut van a) vóór k, t, d, r in open lettergreep: deiken,, steide; - (Sine)beike, te beiterne, - heimelsdale, zeighele, heiden, neime, enz., §§ 22, 34, 43. Dezelfde klank komt voor in het Ofri., vooral in het Owfri. vóór gutt., dent., en liquida: pleigath, eivenad § 10, 27 Anm. 4; - biseiten, beyterie, weisa; heir, § 6 Anm. 1; Ofri. Ww. § 61. In het Ags. treft men nu en dan ae uit oorspr. a: faeres, haeled, raeced; doch nooit de spell. ei, § 89. In het On. bleef e behouden, uitgezonderd in gevallen van brechung. In het Os. treft men nooit ei, of wat daarmede gelijk staat.
Besluit. Het Ofri., vooral het Owfri. verkeert hier in dezelfde omstandigheden als het Mvla.; toch blijft Ags. invloed niet uitgesloten.
8. Ogm. ĕ of ĭ vóór r + cons. wordt vaak tot o, en door secondaire ontwikkeling tot a: werden, worden, warden; werpen, worpen, warpen; derde, dorde, darde, § 33. Hetzelfde geldt gedeeltelijk voor het Ofri.: e wordt tot o en tot a, wanneer w voorafgaat: worpa, Zur Lex. 72; warpa, warth, § 7; arn (oogst), qwart (verminkt), iênwardig, § 26. Het Ags., bepaald het Northumbrisch heeft overgang van e tot o achter w: worda, worpa, suord, § 156. Het On. en het Os. kennen dit verschijnsel niet.
Besluit. Het Ags. en het Ofri. kunnen beide invloed gehad hebben. | |
[pagina 553]
| |
9. Ogm. ĕ en ĭ in open lettergreep worden onder invloed van consonanten, vooral van voorgaande w, wellicht ook door u-umlaut soms tot ö (spell. o, ou, oe, ue, eu, oi): Boidin, Beudin; ghone, ghuene, ghoene; rewaert, rowaert, reuwaert; woke, woeke, wouke; wedemaent, weudemant, wuedemaent, woedemant; woghe, woeghe, woughen, enz. §§ 35, 45. Hetzelfde komt voor, doch in zeer geringe mate in het Ofri.: iova (geven), nova (neef), soven (zeven), telkens vóór v, § 7. In het Ags. wordt i door u-umlaut tot u: cwucu, cwucu; - widu, wudu; widuwe, wuduwe, § 105; - in het Northumbrisch wordt e tot o: cwedan, wesan, cwoda, wosa, § 164, 2. Id het On. wordt e tot ö achter r: rök uit *reku; tögr uit *tegur; frödr uit *fređur, § 71, 3. In het Os. bestaat dit taalverschijnsel niet.
Besluit. De Ags. vormen schijnen de prototypen te zijn van de Mvla. vormen; immers uit Ogm. o en u ontstond in het Mvla. ook de klank ö (spell. o, oe, ou, eu, ue); verg. §§ 81, 82.
10 Ogm. é1 bleef soms behouden in 't Mvla: hêlt, hêlde, (teneret), ontfenghen, ghevêl, enz. § 40. Het Ofri. heeft ê of î, b.v. brêf, fèng, hèlt, naast hît, hilde, in het Rustringer dialect, § 18. Het Westsaksisch (Ags.) heeft immer é: hér, méde, slép (sliep), § 58. Het Os. heeft ê naast eo, ie, i: brêf, prêstar, hêld, fêll, hér, lét, § 37. Het On. heeft steeds ê: fêll, hêlt, enz. § 154.
Besluit. Met zekerheid kan hier geen invloed van een bepaald dialect opgegeven worden.
11. Ogm. i wordt nu en dan e, soms o of u vóór n, nn: beghinnen, begennen, begonnen, begunnen, § 42; Add. blz. 354. Dit geldt insgelijks voor het Ofri.: ic begen, bigent, § 10, en vooral in het jongere Owfr.: bigonna, bigont, Ofri. Ww. § 58; Zur Lex. 30. In het Ags., het On. en het Os. is die overgang van i tot o of u onbekend. Het besluit ligt voor de hand.
12. Ogm. î werd in de Mvla. dialecten langsheen de Noordzee steeds behouden. Hetzelfde gebeurde in het Os. en in de | |
[pagina 554]
| |
ingvaeonische gewestspraken. Van invloed van een afzonderlijk dialect kan hier met zekerheid niet gesproken worden.
13. Ogm. o vóór r werd door i-umlaut tot e, en vandaar door secondaire ontwikkeling tot a: morgen, mergen, margen; hors, hers, hars, enz. § 58. In het Ofri. vindt men eveneens e naast a: herse, harse, § 29; mern (morgen) n. morn, §§ 29, 154. In het Ags. treft men de drie klanken: morgen n. mergen en margen, enz., § 93. In het Os. verschijnt e naast o: hers n. hors; doch ook: a: tharp, harn, hanegas, § 33, Aanm. 6. Besluit. Het Ags. nadert in dit opzicht het dichtst tot het Mvla.
14. Ogm. o (ohd. o) werd in 't Mvla. ü vóór l, nn, mm, nr, §§ 71, 72: sdunredeghes, zundagh, mul, vul, wulf. In Ofri. teksten leest men regelmatig u (uitspr. ü?): sunnandei, thuniesdei, ful, ulle, enz., §§ 12, 13. In het Ags. bestaat eveneens u: full, wulf, wulle, § 55. In het On. veischijnt alleen u voor nas. + cons: brunno, § 33. Besluit. Invloed van ingvaeonische dialecten is alleen zeker.
15. Ogm. u door i-umlaut tot ü geworden, werd vaak i, zelfs e in gesloten lettergreep: brigge, bregge; pitte, pette, enz. § 78. In het Ofri. wordt ü uit u door i-umlaut ook tot e: bregge, pette; doch ook i althans in sommige dialecten: sinne (zonde), wirgian (wurgen), enz., §§ 29, 30; Zur Lex. 20, 62. In het Ags. wordt u tot y: pytt, thyncan; doch ook e bepaaldelijk in het jongere Kentisch: embe (om), § 154. In het On. wordt u tot y: fylla, bryggja, thykka, § 63. In het Os. blijft u in de spelling behouden; de uitspraak zal die van ü geweest zijn: luttil, bruggia, § 33. Besluit. Het Ofri. en het Kentisch vertoonen alhier nagenoeg dezelfde klanken als het Mvla. 16. Ogm. û of u + nas. bleef in het Mvla. behouden (spell. u; uitspraak û, doch waarschijnlijk meestal ) ook in gevallen van i-umlaut: hus(e), zuden, enz., § 85. | |
[pagina 555]
| |
In het Ofri. treft men: a) û: brûka, brûn, hûs, § 21; b) met i-umlaut: e, eí: kêma, hle(i)da, fêst (vuist) enz. § 33. In het Ags.: a) û: brúca, brún, hús, tún, lúcan, § 61. b) i-umlaut y (= ü): bryd(sponsa), bryct 3 sg., ontynan, § 96. In het On. leest men: a) ú: hús, enz. § 63; b) met i-umlaut y: hysi (ik huis); lykr (claudis), § 63. In het Os. vindt men û in alle gevallen: duba, lûkan; - kumian (uitspr. ), § 40.Besluit. Drie dialecten het Ags., het On. en het Os. vertoonen hier groote overeenkomst. - Toch staat Ofri. invloed vast voorhet woord (h)liudi (lieden), dat door (h)lûdi (met i-uml. van onoorspr. û) tot het Mvla. leden, leide(n), werd, § 98; verg. Ofri. Gr. § 33, Anm. 2.
17. Ogm. ô werd in 't Mvla. vaak ou vóór lip- en keelklanken, b.v. zouken, roupen, § 98. Noch de drie ingvaeonische dialecten, noch het Os. vertoonen talrijke bewijsplaatsen voor dezen klank: wellicht is ou naast oe slechts eene graphisch teeken voor de Ogm. ô, welke in alle dialecten als regelmatige spelling verschijnt.
18. Ogm. ai werd in de Mvla. dialecten: a) ê, ee, 't zij een umlautsfactor volgde of niet: delen, enig, deren, wede, enz. b) ie (zeer zelden): briet, slien, § 91. c) â (vóór dentalen zeer zelden): haescen, scoutate, enz. § 92. Het Ofri. vertoont: a) e, ei, wanneer een umlautselement volgt: giêp, hêlig, klêne; - heiden, leider, weigerath, § 22. b) â, in andere gevallen: asc (eisch), sceltala, wach, § 22; - allef uit anlib, nâwerna uit nê-hwer-na. Het Ags. heeft: a) á: ád, stán (steen), § 62. b) áe, door i-umlaut: háelan, áenig, § 90. Het jongere Kentische dialect heeft steeds é in gevallen van i-umlaut: délan, énig, mést, Ags. Gr., § 151. Het On. heeft ai behouden; het IJslandsch heeft steeds ei. | |
[pagina 556]
| |
Het Os. heeft steeds ê: êd, êgan, ên, gêst, § 31; - uiterst zeldzaam is ei: beidero, § 41.
Besluit. Het Ofri. en het Ags., bepaaldelijk het Kentisch met hun spelling e, ei, â komen best met de Mvla. teksten overeen.
19. Ogm. au werd in 't Mvl.: a) vaak o, oo, oe: bome, boom(e), boem(e); b) zelden â: asen (haurio), hase, asere, § 110; c) door i-umlaut zelden ê: sceenre (schooner) Add. blz. 353; ghestriet (gestrooid) uit gheslrêwid, uit ghistrâwid, § 114. Het Ofri. vertoont: a) á: áka, lán, ráf, § 23; b) in jongere teksten soms ô: ôghen, hôchtida, olderlôsa, § 23; c) door i-umlaut steeds ê: dêpa, hêra, - strien, enz. § 35. Het Ags. heeft: a) éa: éac, héafod; b) met i-umlaut: íe: híehra (hooger), híeran (hooren), § 99. Het Kentisch heeft daar regelmatig é: héran, néd, cézan, enz. § 159. Het On. heeft au behouden: auka, daudr; doch komt daarnaast ook ou voor: doudr; i-umlaut van au is öy; in het Onfrw. ey: höyra, heyra, § 63. Het Os. heeft: a) ô (schier regelmatig): bôm, dôd; b) â (zelden): bâmo, brâdas (brooden), § 43. Besluit. De ontwikkeling van Mvla. â en ê uit au staat zeker onder Ofri. invloed.
20. Onfr. io, later ie wordt in het Mvla. soms í, soms e: kísen, dípen; - vlét, lécht, § 101. Het Ofri. heeft geene vormen met een enkelen klinker. Het Angelsch heeft monophthong ê: flégan, lécht, séc, § 195. Het Os. heeft naast regelmatig voorkomende ie tweemaal ê: téf, wêpin, eenmaal i: libēs, § 49. Het On. heeft io, iu: thiof (dief).
Besluit. Het Angelsch en het Os. kunnen invloed gehad hebben.
21. Het praefix gi- van het verleden deelwoord, van verzamelwoorden wordt in het Mvla. gi-, of i-, vaak ie-, je-, regelmatig echter ghe-, § 386. | |
[pagina 557]
| |
In het Ofri. treft men soms gi-, soms i- of ie-, vaak ge, doch meestal procope: gidên, idên, iedên, gedên, dên, § 22. In het Ags. wordt gi- tot ge-, en valt nu en dan weg: gedémed, gebunden, dên, § 306. - In jongere Kentische teksten wordt gi- somtijds tot ie-: iémund, ieteld, § 212. In het Os. komt gi- naast ge- voor, somtijds bestaat er procope, § 267. In het On. is gi- weggevallen: farenn, § 467. Besluit. Het Ofri. en het Kentisch vertoonen groote overeenkomst met de Mvla. vormen.
22. De onkeklemtoonde groep gi wordt i tusschen twee medeklinkers: Goedibuer, jaeritide, landiscede, enz. § 180. Het Ags., bepaald tot Kentisch hebben daar insgelijks i: unilic (ongelijk), § 212. Het Ofri., het Os., het On. vertoonen zulke vormen niet. Besluit. Het Kentisch is hierin van invloed geweest op het Mvla.
23. In het Mvla. wordt g in auslaut na palatalen klinker tot i, y: wei (weg), § 179. In het Ofri.: dei, slei, wei voor deg, slag, weg, § 143. Deze overgang is speciaal Kentisch, en een hoofdkenmerk van dit dialect: dei uit deg, § 214, 2. Besluit. Ofri. en Kentische invloed dient hier aangenomen.
24. In het Mvla. valt g weg na palatale klinkers vóór d en r: lede (legde), sede (zeide), § 179. In het Ofri. vóór t(h), n, d: lîth (ligt), § 143. In het Ags., bepaaldelijk Westsaksisch vóór d, n: lede (legde), § 214, 3. Besluit. Het Ags. heeft hier invloed gehad.
25. De Mvla. verbinding ng werd tusscher. klinkers nc, nk, nog: woenincghen, brinken, inganckede, enz. § 178. In het Ags. evenzoo: andfencge, zetincge, suriluncga, § 215. In het Ofri., het Os. en het On. is die spelling, en waarschijnlijk ook de daaraan beantwoordende uitspraak onbekend.
Besluit. Het Ags. was hier van invloed. | |
[pagina 558]
| |
26. Het pers. voornaamw., vr. enkelv., nom.: soe, sou van het Mvl. naast het gewonere sie komt nergens voor tenzij in het On. sú (aanwijzend voornaamwoord: deze), § 99.
Besluit. On. invloed kan hier moeilijk geloochend worden.
27. De Mvla. uitgang -en uit -in in het verleden deelwoord met i-umlaut in den stamklinker komt zeer dikwijls voor in: geslegen, ghedweghen, ghedreghen, § 17. In het Ofri. zijn deze vormen haast zoo talrijk als die met suffix-an, dus zonder umlaut: gislegin, gislein; dregen, drein, § 273 n. gheslagen, eslain, enz. In het Ags. staan: slaegen en slagen, draegen en dragen naast elkander. Het Os. had immer suffix -an: gidragan, gislagan, enz.. § 281. Het On. had -in naast an: dregenn n. draeginn, slegenn, staeginn, § 428. Besluit. Het Ofri. staat onder de ingvaeonische dialecten het dichtst bij de Mvla. dialecten.
En thans komen we tot een algemeen besluit dat de verklaring van prof. Franck bevestigt en nader bepaalt: Op de 26 merkwaardige gevallen door ons onderzocht is invloed van het Ofri. met min of meer zekerheid vastgesteld in 14 gevallen; van het Ags. in 11 gevallen; van het On. in 1 geval; van het Os. in 1 geval; van het Kentisch in 5 gevallen. We laten achterwege het Mvla. pronomen encliticon -ene (hem) dat aan het Os. en het Ofri. eigen is. Gewis bestaan er nog belangwekkende taalverschijnselen, die niet door Ofri. invloed kunnen verklaard worden; doch we meenen de voornaamste onderzocht te hebben, en tevens de gevallen bepaald te hebben, waarin invloed van elk afzonderlijk dialect dient aangenomen. Daarmede zijn ook onrechtstreeks de gevallen vermeld, waarin de verklaring van een klank of een vorm in het Oudnederfrankisch dialect moet gezocht worden. Zulks is o.a. het geval met de lange klinkers en de tweeklanken, die over het algemeen onder Onfri. invloed staan. |
|