Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1914
(1914)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |||||||||
De rhythmus in onze taal
| |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
heid; ze moeten uit elkander erkennelijk zijn, zoodat ze als een geordend geheel, als een reeks worden opgenomen, Daartoe is 't voldoende dat éen term uitkome boven de overige, die dan in dien éenen een soort van steunpunt vinden. Zoo bestaat in onze trippelverzen ieder reeks uit drie termen, waarvan éen sterk is en de twee overige zwak zijn. Uit hoeveel termen kan ieder reeks bestaan?... Heel natuurlijk is het minimum twee, anders ware er geen onderscheiden gewaarwording, dus ook geen reeks. Het maximum wordt bepaald door het geheugen. Immers, dan alleen voelen we rhythmus, wanneer we den terugkeer, de herhaling van de reeks waarnemen, en dat kán maar, als we de reeks, eerst vernomen, onder de herhaling, nog klaar in het geheugen hebben. Voor veel menschen mag een reeks gezichts-, gehoor- en gevoelsgewaarwordingen tamelijk uitgebreid zijn. Men denke, bij voorbeeld, aan de strofen en refreinen van onze liederen. Ieder begrijpt nochtans dat uit hoe minder deelen de reeks is samengesteld, hoe lichter en duidelijker de rhythmus door iedereen gevoeld wordt. In muziek heeft men geen andere maten dan van twee, drie of vier slagen. Voor smaak- en reukgewaarwordingen is er bij de meeste menschen geen rhythmus mogelijk, omdat, wanneer ze drie verschillende dingen achter elkander smaken of ruiken, de eerste gewaarwording reeds geheel of bijna geheel uit hun bewustzijn is, zoodat zij de herhaling er van niet meer voelen. Daarom heeten die zinnen arhythmisch. Om dit alles samen te vatten, zullen we zeggen dat tot het wezen van den rhythmus een gelijkheid en een ongelijkheid behoort: de onderlinge gelijkheid van de reeksen, en de onderlinge ongelijkheid van de termen van ieder reeks.
***
Zoo algemeen beschouwd, wordt de rhythmus in statischen en dynamischen ingedeeld. De rhythmus is statisch, als hij rustend is en alleen op ruimte betrekking heeft. Zulke rhythmus is te vinden in de afmetingen van gebouwen, in de versiering van huizen en kleeren, in de kleuren en de lijnen van schilderijen en beeldhouwwerken. | |||||||||
[pagina 196]
| |||||||||
Hij is dynamisch, wanneer hij vooral betrekking heeft op tijd, wanneer hij ontstaat uit beweging, 't is te zeggen, uit de tijdelijke opeenvolging van de termen der herhaalde reeks. Hieronder valt alle beweging uit de bezielde en de onbezielde wereld. Dynamische rhythmus is te vinden in het heen en weder bengelen van de klokken, in het slaan van de doischvlegels, in het stappen van de paarden, in ons hongeren en eten, in ons werken en rusten, in het op- en ondergaan van de zon, in het wassen en krimpen van de maan, in het flikkeren en uitdooven van de starren, in het bloeien van de blijde Lente, telkenmale opgevolgd door den heeten Zomer, den mistigen Herfst en den barren Winter...... De taal, ik bedoel hier alleen de gesproken, ontstaat uit bewegingen. De rhythmus er van kan dus niet anders dan dynamisch zijn. Daarom laten we voortaan den statischen rhythmus van kant, om nog alleen te handelen over den dynamischen, dien we kortweg den rhythmus zullen heeten.
***
Is de rhythmus voor de taal iets gewenscht?... Geeft de rhythmus aan de taal zekere eigenschappen?... De ademhaling wordt geregeld door het middelrif of diaphragma, een spier die de borst- van de buikholte scheidt. Die spier werkt rhythmisch, evenals het hart, nog een spier, waardoor het bloed, het levenssap, heel ons lichaam door gestuwd wordt. Dat weet iedereen door het op- en neergaan van de borst, door het kloppen van het hart, door het slaan van den pols. De mannen van de kunst verklaren dat al onze spieren eveneens bewegen, zoodat een beweging door den wil aangehouden, niet eigenlijk ononderbroken is, maar bestaat uit zeer korte door ons niet gevoelde reeksen van arbeid en rust, van spanning en ontspanning. Ik zal hier nog bijvoegen dat, vermits geen spier beweegt, zonder door een zenuw opgewekt te worden, wij van het rhythmisch werk der spieren tot het rhythmisch werk der zenuwen regelrecht besluiten mogen. Heel ons zinnelijk leven is dus een samenhang van rhythmussen in zenuwen en spieren door opeenvolging van stooten en wijken, heffen en dalen, spannen en ontspannen, arbeiden en rusten. | |||||||||
[pagina 197]
| |||||||||
Bijgevolg ook is rhythmische beweging gansch in overeenstemming met den gang van onzen adem, met het kloppen van ons hart, met alle roering in heel ons lichaam door zenuwen en spieren verwekt. Dus, indien de taal rhythmisch is, zal ze noodzakelijk vloeiend uit den mond komen en ook aangenaam klinken, want spieren en zenuwen zullen licht, dus genoeglijk werken, omdat er hun geen geweld wordt aangedaan, vermits er harmonie bestaat tusschen de rhythmuswet die ze beheerscht, en den arbeid die van hen gevraagd wordt, tusschen de actueele werkzaamheid en de natuurlijke werking van het werktuig.
Nog meer. Algemeen wordt erkend en door honderd bewijzen gestaafd dat de voorstelling van alle beweging door de zenuwen in de overeenkomstige psycho-motorische centra gevoerd wordt, van waaruit dan aan het spierstelsel een beginnende opwekking toestroomt, die onze wil enkel te versterken heeft om voltooide uiterlijke beweging te wordenGa naar voetnoot(1). ‘Ieder bewegingsvoorstelling dus die klaar in onzen geest ontstaat, is een beginnende daad. Zich een beweging voorstellen is in staat, in gereedheid, in beweging komen om ze uit te voeren. Zich de beweging voorstellen is beginnen te bewegen. De bewegingsvoorstelling is dus tegenover de beweging wat de gespannen boog voor het schieten is, wat het vooroverhellen voor het vallen, wat het eerste trekken van het paard voor het rollen van den wagen is’. ‘Ge kunt u moeilijk de gesproken woorden van iemand voorstellen, zonder dat er van achteren in uw mond een trilling ontstaat die de beginnende beweging is om de woorden uit te sprekenGa naar voetnoot(2)’. Wat gebeurt er nu in u, terwijl ik spreek? ‘Ge zoudt kunnen antwoorden: we luisteren naar uw woorden, en, voor 't overige, zijn wij volkomen stil. Maar neen! Er gebeurt veel meer, zonder dat uw oogen het kunnen ontwaren. Gelijk er van mij naar u een gedurige stroom van klanken loopt, zoo is er in u zelven een gestadige golving, die van uw gezicht en gehoor naar uw hersenen en van uw hersenen in uw spieren schiet. 't Is een onophoudend | |||||||||
[pagina 198]
| |||||||||
bewegen en roeren van hersenen, zenuwen en spieren, iets dat denken doet aan het getril van de snaren, wanneer men een piano bespeelt. En de woorden die ik uitspreek, worden in u, zonder dat ge er uiterlijk en vrijwillig in meewerkt, het begin der beweging om die woorden voort te brengenGa naar voetnoot(1)’. Rhythmische taal is dus ook voor den toehoorder of den zwijgenden lezer niet alleen aangenaam te hooren, wat ieder weet, maar ook vloeiend, wat minder gekend is. Want de gehoorde of gelezen woorden doen zoowel zijn spierzin als zijn gehoor aan, en de bewegingen noodig tot de uitspraak der woorden trillen evenveel in zijn stille spraakorganen als de klanken in zijn ooren. Komt nu bij den rhythmus de modulatie, dan hebt ge al wat er vereischt wordt om van de taal een zang te maken.
***
Uit de overeenkomst van de uitdrukking met het uitgedrukte vloeit de harmonie voort. Deze ligt dus in de kunst door de taal de werkelijkheid in een of meer opzichten na te bootsen en zoo te doen voelen of raden. Sommigen vinden haar alleen in de klanknabootsing, die dienen kan tot het afbeelden van de kleur der geluiden en nu en dan tot het opwekken van zekere gevoelens. Maar zij bestaat ook, - en dat is fijner en edeler, - in het schilderen van de uiterlijke en de innerlijke bewegingen, met hun bestanddeelen, met hun gang, hun kracht en duur. En dat, dat is vooral het werk van den rhythmus, die daartoe over de wisseling beschikt, niet alleen van de kleur, maar ook van de kracht en den duur van klanken en klankgroepen, constructies en zinnen. Zelfs de harmonie van het arhythmische en het hortende wordt nergens duidelijker gevoeld dan in een rhythmische omgeving, door de plotselinge onderbreking van den regelmatigen rhythmus die door het geheele loopt.
***
Alle rhythmus is uiteraard aantrekkelijk en neemt in verschillende maat de menschen in. | |||||||||
[pagina 199]
| |||||||||
Velen vinden het onaangenaam onder 't wandelen een ander been te verzetten dan hun gezel, en verwisselen al spoedig van voet om met hem gelijk te gaan. Wie een spelende muziekmaatschappij volgt, hij weze nog mank, zal zijn beste doen om aan zijn stap de maat van de muziek te geven, terwijl zelfs de kalme wandelaar, die dat ziet, een neiging zal voelen om naar dezelfde maat te gaan. Grétry wist dat goed. Snel gaan viel hem lastig door zijn zwakke borst. Als 't nu gebeurde dat zijn gezel te vlug stapte, zong hij binnensmonds een liedje op een trage beweging, die altijd stilaan overging in de beenen van zijn gezel. o! De rhythmus is ons zoo verlokkelijk dat we hem zoeken en maken daar waar hij objectief niet bestaat. Luistert een weinig naar het tikken van een horloge of naar het geronk van een machine, en al spoedig zult ge er, zonder studie, een rhythmus in hooren. Onze taal bevestigt dat door sommige namen van herhaalde bewegingen, gelijk tiktakken en kiskassen, waarin het verschil van kleur en kracht een rhythmische reeks uitmaakt. Wilt ge dus uw taal innemend en bekoorlijk maken, zorg er voor dat ze rhythmisch is.
***
Wat treffender is 't is dat onze spieren gevoelig zijn voor een rhythmus van daarbuiten, en hun werkzaamheid er eenigszins naar schikken. ‘Je crois, - zegt Grétry ergens, - qu'un mouvement longtemps répété agit sur la circulation du sang..... Je mets trois doigts de la main droite sur l'artère du bras gauche, ou sur toute autre artère de mon corps; je chante intérieurement un air dont le mouvement du sang est la mesure: après quelque temps, je chante avec chaleur un air d'un mouvement différent; alors je sens distinctement mon pouls qui accélère ou retarde son mouvement, pour se mettre peu à peu à celui du nouvel air.’ WundtGa naar voetnoot(1) spreekt van den invloed van den metronoom op de ademhaling. ‘Men neemt hierbij namelijk waar, zegt hij, dat de ademhaling geneigd is, zich naar de meerder of minder snel- | |||||||||
[pagina 200]
| |||||||||
heid der metronoomslagen te schikken: met de toeneming der slagen nemen de ademhalingen toe, en tevens vallen in den regel bepaalde ademhalingsphasen met bepaalde maatslagen samen.’ Hartslag en ademhaling staan in nauw verband met het gemoedsleven, omdat hun beweging en de voorkomende gevoelens op malkander invloed hebben. Het hart immers klopt anders door droefheid dan door vreugde, en de gemoedsstemming van een zelfden mensch verschilt volgens dat zijn pols traag of snel slaat. Bevreemdend is 't dan ook niet dat, volgens de verklaring van geneesheeren, een matige rhythmus driftige personen kalm kan maken en in sommige erge zenuwaandoeningen als middel wordt aangewend om buitensporige bewegingen te verzachten en te regelen. Dus maakt de rhythmus ons gemoed geschikt om zekere gevoelens gereedelijk op te vangen of bij associatie op te roepen. Als wij daar nu nog bijvoegen dat, volgens Wundt, ieder rhytmische beweging twee gevoelens bevat: aan het begin en aan het einde een gevoel van bevredigde verwachting en tusschen beide grenzen een gevoel van gespannen verwachting, dan mogen wij besluiten dat de rhythmus, dus ook de rhythmische taal, een heele beweging in ons gemoed doet ontstaan en een allerbeste middel is om te treffen en te roeren.
Hierboven stelden we de vraag: Geeft de rhythmus zekere eigenschappen aan de taal?... Ons antwoord is de samenvatting van al wat voorafgaat: Geheel of gedeeltelijk geeft de rhythmus aan de taal vloeiendheid, zachtluidendheid, zangerigheid, harmonie, bekoorlijkheid en aandoenlijkheid of affectiviteit.
***
De som en de waarde van die eigenschappen is zoo groot dat ik meen er een dubbel besluit te mogen uit trekken:
1o) Voor al wie de taal met eenige volmaaktheid wil spreken, schrijven, lezen en voordragen, is de kennis van den rhythmus onmisbaar. En toch, te oordeelen naar opstellen, lezingen en opvoeringen, zou men, zonder te veel vermetelheid, wel mogen betwijfelen of voor sommige schrijvers, lezers en tooneelspelers de rhythmus niet een onbekend iets is. | |||||||||
[pagina 201]
| |||||||||
Ik juich er om, dat er in onze streken zoo fel geijverd wordt voor deftige uitspraak. 't Is een sprekend bewijs dat wij, als stam, als volk, in beschaving willen klimmen. Maar waarom, in de bespreking van dat gewichtig punt, alle belang hechten aan de kleur van onze klanken en, gelijk 't soms geschiedt, geen enkel woordje reppen over hun kracht, die evenveel tot het wezen van onze klanken behoort en het grondstuk is van onzen gewonen rhythmus?... Wie uiterst zuivere klanken uitbrengt, maar hun de vereischte kracht niet geeft, spreekt niet goed, leest niet goed.
2o) De rhythmus is geen stof voor het hooger onderwijs alleen; reeds in het middelbaar onderwijs dienen de voornaamste regelen aangeleerd en beoefend. En toch! als ik de spraakkunsten onderzoek die voor het middelbaar onderwijs bestemd zijn, vind ik in de meeste bijna niets over den rhythmus. Zelfs zijn er die niet eens over den dynamischen woordtoon handelen. Wellicht zijn er velen die denken dat rhythmus alleen voor dichters bestaat en prozaschrijvers er zich niet om te bekreunen hebben. o! Ik ben er verre af te beweren dat onze proza even streng gebonden is als onze poëzie; maar onbetwistbaar komt het mij voor dat, in menig geval, de proza, om schoon te mogen heeten, even rhythmisch moet zijn als de poëzie; dat in onze proza veel arhythmische monsters met kleine moeite kunnen geweerd, dat ieder van ons in zijn dagelijksch spreken onbewust naar rhythmus streeft en de proza die streving dient te volgen en niet te belemmeren.
Om dat te bewijzen en de waarheid er van te doen doordringen bij de beoefenaars van onze taal en in onze scholen, heb ik deze verhandeling geschreven. Vroeger, in mijn lezing Iets over den dynamischen klemtoon, heb ik eenige punten over den rhythmus aangeraakt. Door de vragen die mij over die lezing van verscheiden kanten toekwamen, heb ik ondervonden hoe weinig de rhythmus gekend is. Om de oningewijden, die ze meest noodig hebben, van deze verhandeling niet af te schrikken, heb ik mij op groote duidelijkheid toegelegd en overal, waar 't mogelijk was, de wetenschappelijke benamingen vermeden.
*** | |||||||||
[pagina 202]
| |||||||||
Leveren de talen stof tot rhythmus? Met andere woorden, kan men er de herhaling van een reeks in hebben? De talen bestaan uit geluiden, bepaaldelijk, uit geruischen en klanken, die, in het geschrift, de eerste door medeklinkers, de tweede door klinkers worden afgebeeld. De geluiden voortgebracht door de lucht die van uit de longen langs de stemspleet naar buiten wordt gestooten, worden bepaald en geschakeerd door de passende bewegingen van de spraakorganen, stembanden, stemspleet, tong, neus, lippen. Die bewegingen worden niet alleen door den spreker, maar ook, gelijk wij het boven bewezen, door den hoorder gevoeld; terwijl, zooals 't ieder weet, de uitgebrachte geluiden zoowel door den spreker als door den hoorder vernomen worden. Daaruit volgt dat de rhythmus in de talen, zoo voor den boorder als voor den spreker, te vinden is in gewaarwordingen door het gehoor en den spierzin geleverd. De gesproken taal wordt niet ontleed gelijk de geschreven: nevens den geest, hebben hier, niet de oogen, maar de ooren en de spierzin te beslissen. In beide talen is de zin de groote eenheid; het einde er van wordt aangeduid in de geschreven taal door een punt, en in de gesproken door een eigen muzikaal accent. De geschreven zin wordt verdeeld in zinsdeelen; de gesproken in constructies. Wat is een constructie? ‘Een groep van woorden, die al of niet op malkander volgen, al of niet worden aaneen geschreven en al of niet door leesteekens zijn gescheiden, maar die toch bij elkander hooren, en dit door wederkeerigen invloed van vorm of beteekenis allerduidelijkst toonen.Ga naar voetnoot(1)’ De eenheid van de constructie komt altijd uit door den innigen samenhang van haar deelen en door het overheerschend krachtaccent van een deel, alsook soms door de stemrust waarop zij sluit. Tellen hoeveel voorname krachtaccenten er in den zin komen, is gewoonlijk het middel om te weten uit hoeveel constructies hij bestaat. De gesproken constructie, al eindigt ze altijd op een volledig woord, wordt ontleed, met in woorden, maar in spreekmaten, die uit éen of meer klankgroepen bestaan. | |||||||||
[pagina 203]
| |||||||||
De klankgroepen staan gelijk met de lettergrepen van de geschreven taal. Ieder klankgroep heeft vijf eigenschappen: kleur (timbre), hoogte, duur, kracht en articulatie. Voorbeeld: Hoeveel?... Er is tusschen die twee groepen een verschil van kleur, want hoe klinkt anders dan veel; een verschil van hoogte, want hoe klinkt veel lager dan veel; een verschil van duur, want hoe klinkt korter dan veel; een verschil van kracht, want hoe klinkt zwakker dan veel; een verschil van articulatie, want hoe vraagt een anderen stand van de organen dan veel. Vandaar dat de phonetiek voor ieder klankgroep van vijf accenten gewaagt: het kleuraccent, het hoogte- of muzikaal accent, het tijdsaccent, het articulatieaccent en het krachtaccent, dat ook intensiteitsaccent of dynamisch accent geheeten wordt. Daar die vijf eigenschappen of accenten in verschillende graden in alle klankgroepen kunnen voorkomen, kunnen zij ieder afzonderlijk stof leveren tot reeksen waarvan de termen onderscheiden zijn, dus tot rhythmus. Van die vijf bronnen gebruikt onze taal hoofdzakelijk de kracht en, in bijkomstige orde, de hoogte, den tijd, de kleur en de articulatie. | |||||||||
I. - Over de kracht.Wat bedoelen we hier door kracht? Het is de betrekkelijke luidheid waarmee een klankgroep wordt uitgebracht. De meerder of minder luidheid van een klankgroep hangt af van den grooteren of kleineren ademdruk, waardoor de trillingen van de stembanden meer of min in omvang winnen en dan ook meer of min klank verspreiden.
Luide spreken, wat vooral de klinkers betreft, mag men niet verwarren met goed articuleeren, door welk woord men in gewone taal bijzonder het duidelijk uitspreken van de medeklinkers beteekent. Wel speelt de lucht een rol in het zoo verstane articuleeren, maar zeker wordt het duidelijk uitspreken van de medeklinkers vooral verkregen door krachtige, snelle en volle articulatiebewegingen. | |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
Het krachtaccent, gelijk we zooeven zeiden, wordt bewerkt door de spieren die de uitademing regelen. Daarom, - we achten nuttig het hier te herhalen, - moet men in den rhythmus rekening houden, niet enkel met het gehoor, maar ook met het gevoel, namelijk met den spierzin. Het krachtaccent heet in de gewone schoolboeken kortweg klemtoon: die naam past zeer goed voor de zaak; maar bij velen is het begrip er van te beperkt, en beteekent het de kracht van de klankgroepen die luider of het luidst klinken. Daaiuit volgt dan de valsche meening dat er klankgroepen zijn die volstrekt geen klemtoon of krachtaccent zouden hebben. En dat kunnen we niet aannemen. We gelooven dat Dr Van Wyk gelijk heeft, als hij zegtGa naar voetnoot(1): ‘Ieder syllabe die men uitspreekt, heeft een zeker accent, hoe zwak dat dan ook is; en als wij een lettergreep onbetoond noemen, dan wil dat niets anders zeggen dan dat zij een zwakker krachtaccent heeft dan andere syllaben in haar omgeving.’ Er zijn dus eigenlijk geen onbetoonde of toonlooze lettergrepen, want voor alle, ook voor de dofste, dus voor de murmelstem, is er een uitademingstoot noodig, dus zijn alle min of meer beklemtoond.
Wáar is 't dat de zoogenaamde toonlooze klinkers dikwijls zoo zwak klinken en tevens zoo kort, dat ze bijna niet waar te nemen zijn en er haast geen verschil is op te merken tusschen de doffe lettergreep en de rechtstreeksche verbinding van medeklinkers. Er zijn immers rechtstreeksche verbindingen die we niet kunnen uitbrengen zonder een groote wijziging in onze spraakorganen, en onder die wijziging ontsnapt er lucht die een doffen klank teweegbrengt, welke in het gewone geschrift niet wordt voorgesteld. Daaronder komen de verbindingen l en m, r en m. Bemerkt ge een duidelijk verschil b.v. tusschen het laatste deel van Willem en helm? Voeg daarbij voor velen l en k, l en f, ja g en l: elk = ellek, kalf = kallef, glad = gelad. Niet buitengewoon stout is het dus hellem en arrem te schrijven, gelijk onze dichters dikwijls doen. Ze beelden een | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
klank af, die ook in de eenlettergrepige helm en arm klinkt, al wordt hij niet voorgesteld. Eveneens is de dubbele schrijfwijze koorn en koren, hoorn en horen te verklaren. Ten gevolge van zijn geringe waarneembaarheid, is dan ook de doffe klinker in den loop der tijden uit veel woorden weggevallen, waaruit dan verbindingen van louter consonanten tot stand kwamen. Zoo werd belijven, blijven; belesschen, blesschen, blusschen; vereten, vreten; maget, maagd; hovet, hoofd; ik werkede, ik werkte. In onze dialecten vinden we daar nog andere voorbeelden van: blieven, wat ook reeds geschreven wordt, graden (geraden), groost (geroost), grust (gerust), brouw (berouw). In het dialect en ook in 't beschaafd spreken van velen, wordt gewoonlijk een van de twee doffe klinkers tusschen l en r bijna geheel weggemoffeld. Verzekern, babbeln klinkt het eer als louter consonantische verbinding dan als dubbele lettergreep. De dichters, om de oogen in zake van maat te voldoen, stellen den eersten klinker niet voor en schrijven verzeekren, babblen. Het verwondert me zeer dat nog geen enkele verzekern, babbeln geschreven heeft, gelijk de Duitschers versichern en babbeln.
Indien we voor waar aannemen dat alle gesproken klankgroep eenig accent heeft, kunnen we de schoolboeken niet volgen waar ze de klankgroepen in beklemtoonde, half beklemtoonde en toonlooze indeelen. Naar het vooibeeld van Sievers, heeten wij ze liever sterk, halfsterk en zwak. Uit die drievoudige indeeling mag men niet besluiten dat er, ten opzichte van de kracht, maar drie soorten van klankgroepen bestaan. We deelen ze zoo in uit beknoptheid, en willen daardoor niets anders dan de hoofdsoorten aangeven. Ieder van die hoofdsoorten wordt in de phonetiek ten minste in tweeën gesplitstGa naar voetnoot(1). Maar zelfs een oningewijde kan, door scherp te luisteren, zonder werktuigen, vier, ja vijf verschillende krachtgraden onderscheiden. De groepen van b.v. het woord werkmansvereeniging kunnen voor de kracht volgenderwijze gerangschikt worden: 1. werk. - 2. ee. - 3. mans. - 4. ging. - 5. ver en ni.
*** | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
Om de woorden juist uit te spreken, is 't niet voldoende ieder klankgroep met de passende kleur uit te brengen, men moet ook, wil men aan 't wezen van het woord niet schaden, aan ieder groep haar betrekkelijke kracht geven. Sommige woorden, b.v. hij, hem, zij, gij, ik worden verschillend uitgesproken volgens den graad van hun accent. Scheidbaarheid en onscheidbaarheid hangen bij veel samengestelde werkwoorden af van de plaats van hun sterke klankgroep. Overzien vraagt ik zie over; overzien, ik overzie. Sommige woorden veranderen van beteekenis volgens de plaats van hun sterke klankgroep. Overkomen = over iets heen komen, en overkomen = gebeuren. Die punten bewijzen reeds de belangstelling die de leer van het krachtaccent in de scholen verdient. Maar ik moet hier nog andere redenen bijvoegen waarom het krachtaccent op het progiamma van alle iet of wat uitgebreid taalonderricht moet staan. 1o) De gewone woordrhythmus van onze taal berust op de kracht van de klankgroepen, en we weten reeds wat al verheven hoedanigheden de rhythmus aan de taal geeft, en wat er haar al ontvalt, zoo de rhythmus ontbreekt. 2o) Weldra zal uit onze betoogen blijken, dat van de plaats van de verschillende krachtaccenten a) de kracht en de duur van andere klankgroepen afhangt, en b) de bepaalde beteekenis, de vloeiendheid, de zachtluidendheid, de harmonie en de kracht van den zin of toch van de constructie.
Er wordt gezeid: Waarom in het onderwijs uitdrukkelijk over den klemtoon spreken, vermits we dien om zoo te zeggen onbewust kennen door het dialect? Dat is waar voor veel woorden. Maar het dialect kent niet al de Nederlandsche woorden, en een groot getal hebben in het Nederlandsch een anderen klemtoon dan in het dialect. De kennis ons door het dialect verschaft, dient dus volledigd en hier en daar gewijzigd. Dan, waar men een regel uit het dialect op het Nederlandsch moet overbrengen, staat men dikwijls voor een twijfel, want het dialect is veelal wispelturig. Een Wazenaar kan op zijn dialect geen staat maken om de plaats te bepalen van den hoofdtoon b.v. bij de werkwoordelijke stammen met ont: hij zegt ontwerp nevens ontzag. | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
Zulke twijfel kan alleen door een aan te leeren algemeenen regel worden weggenomen. Al valt het buiten mijn bestek, toch meen ik wel te doen de aandacht te vestigen op eenige regels waarin het dialect en het Nederlandsch verschillen. Gepast is het hier eerst op te merken dat in veel gevallen het dialect, naar oude Germaansche wijze, het krachtaccent op de eerste klankgroep plaatst, terwijl het Nederlandsch het naar 't midden of het einde van de woorden verschuift. 1o) Het achtervoegsel achlig is zwak, wanneer het gelijkende op, trek hebbende tot beteekent: blauwachtig, praatachtig; maar sterk, wanneer het hebbende, haftig beteekent, dus deelachtig, woonachtig, twijfelachtig, bergachtig, enz. 2o) Sterk is de klankgroep die onmiddellijk de achtervoegsels isch en lijk(elijk) voorafgaat: Adriatisch, methodisch; bisschoppelijk, wetenschappelijk, lichamelijk. 3o) Sterk is de klankgroep die, in de bijv. naamwoorden uit een samengesteld woord bestaande, vóor de achtervoegsels baar, ig, lijk, sch en zaam komt. Aflosbaar, onuitstaanbaar, voordeelig, eerbiedig; bijzoeglijk, uitdrukkelijk; inheemsch, driedaagsch; herbergzaam, opmerkzaam. 4o) De tijdelijke stammen van de werkwoorden samengesteld met de bijwoorden door, mis, om, onder, over, vol, voor, weder als naamw. gebruikt, hebben alle den vollen klemtoon op het eeiste lid, behalve misbaar, overleg en voornaam. Misbrurk, misdrijf, onderhoud, onderricht, onderwijs, onderzoek, enz. 5o) Het tweede lid in de tegenwoordige deelw. van samengestelde werkw. als bijv. naamw. gebruikt, is veelal sterk. Aanwijzend, bijvoegend, noodlijdend, toegevend, uitstekend, wellevend, welluidend, enz.
***
Waar de schoolboeken de regels op den klemtoon geven, bespreken zij de woorden in 't algemeen en afzonderlijk genomen, zonder melding te maken van de verschillen en de afwijkingen teweeggebracht door den invloed van de eene klankgroep op de andere tzij van hetzelfde woord, tzij van twee of meer aaneengesproken woorden. En hier kom ik tot eenige verschijnselen die voor ons onderwerp uiterst belangrijk zijn. | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
Die verschijnselen, ik zeg het voorop, zijn het duidelijkst waar te nemen in de spraak van ongeleerden. Maar dat neemt niets weg van de kracht van het besluit dat ik er zal uit trekken, namelijk dat we allen, in ons gewoon spreken, naar rhythmus streven. Wel integendeel, ons besluit wordt er des te steviger door, want uit het feit dat ze het duidelijkst door de onbeschaafden gevolgd wordt, blijkt dat de wet die wij opsporen, onbewust is, dus een streving blootlegt die niet in het hoofd der geleerden, maar in den diepen ondergrond van ons natuurlijk wezen ontstond. De geleerden erven, evenals iedereen, die wet, bij hun gebooite, maar zij kunnen ze, onder den invloed van de geschreven taal, of door valsche vergelijking en spitsvondige stelsels vervormen, dus misvormen; terwijl de ongeleerden, buiten den drang staande van alle geschreven voimen, even instinctmatig spreken als de vrije nachtegaals zingen, en dus alleen, zelfs lijdelijk, de inspraak volgen van hun Nederlandsch wezen.
Een halfsterke klankgroep die onmiddellijk zonder rust vóor of na een sterke komt, verzwakt naarmate de sterke met meer kracht wordt uitgesproken. Vergelijk en in vredesengel en aartsengel; school in avondschool en dagschool; hoog in hoogeschool en hoogleeraar; Oost in Oost-Europa en Oostende; Noord in Noord-America en Noordoost. Zelfs verzwakt een halfsterke vóor of na een halfsterke die krachtiger is. Vergelijk land in vaderland en vaderlandsliefde. Wanneer een afzonderlijk woord op twee zwakke na een sterke uitgaat, wordt de tweede wat versterkt, zelfs al ware ze dof. Luister naar duurzaamheid, hertogdom, vereenigen. Volgt er echter op de twee nog een ander zwakke, dan valt de versterking op die derde. Vereenigbaarheid. In zeer veel samengestelde woorden, wordt na de sterke de bijtoon van de onmiddellijk volgende groep naar de gebuur er van overgebracht. Oogopslag, prijsuitdeeling, troonopvolger, volksuitbuiter, klanknabootsing, drankmisbruik. In Vlaanderen zegt het volk wetsontwerp nevens ontwerp. Indien die tweede dof is, gaat de klemtoon zelfs naar de volgende heldere groep. Taalonderricht. Schoolonderzoek. Voor samenhangende woorden gelden dezelfde regels als voor afzonderlijke. Hier volgen eenige voorbeelden, waarin ik rekening houd met het krachtaccent van de constructie, waar ik verder over handelen zal. | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
Vergelijk hoeveel zwakker het halfsterke bijvoeglijk naamwoord wordt, wanneer het op een halfsterke groep eindigt: Dit lieve kind, een lief kind; dit brave kind, een braaf kind; dit zotte kind, een zot kind. Het tweede zwakke woord na het sterke werkwoord wordt versterkt: Zie ik u? Zeg het hem. Geef hun dit. Twee zwakke vóor een sterke of halfsterke groep blijven gelijk: Het hertogdom Brabant, ze vereenigen mannen. De klemtoon in veel samengestelde werkwoorden wordt van het bijwoord op het enkelvoudig werkwoord verschoven, wanneer een sterke groep voorafgaat: De dood aandoen, een boom aanaarden, den naam afroepen, de loef afsteken, een proces inspannen, een straf opleggen, een pot uitgieten. Eindelijk, waar drie zwakke malkander opvolgen, wordt telkens de middelste wat versterkt: Godvruchtige gedachtenis, Belgische geschiedenis, moedige soldaten. Dus, in aaneengesproken woorden, d.i., in een constructie, heeft een sterke klankgroep altijd een minder sterke vóor en achter zich, en van drie achtereenvolgende zwakke wordt de middelste versterkt. Wat volgt daaruit?... Dat we allen, wanneer we onafhankelijk van de geschreven taal, dus gansch natuurlijk spreken, dat we allen de kracht van onze samenhangende klankgroepen zóo regelen dat ze onder malkander gedifferencieerd zijn, waardoor dan noodzakelijk een golving ontstaat van zwakke en sterke klankgroepen of een aaneenschakeling van rhythmische reeksen. Die reeksen zijn bovendien duidelijk voelbaar, vermits ze maar uit twee of ten hoogste drie groepen bestaan, die op de volgende wijze worden gerangschikt: zwak - sterk (jamb), zwak - zwak - sterk (anapest), veelal ook omgekeerd: sterk - zwak (trochoeus) en sterk - zwak - zwak (dactylus). In versbouw telt ieder reeks voor een voet; gelezen of gesproken, is ieder reeks een spreekmaat, ten minste zoo de sterke klankgroep genoegzame kracht heeft.Ga naar voetnoot(1) De versmaat van onze dichters is dus zoo verre niet gezocht als men zou kunnen meenen. Zij is hoegenaamd niet willekeurig, maar gansch natuurlijk, omdat zij getrouw de rhythmische strekking van onze taal involgt. | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
In den grond bestaat er voor den woordrhythmus van onze verzen en onze prosa geen ander verschil dan dat onze verzen achtereen gewoonlijk dezelfde reeks gebruiken, en er in onze proza losse afwisseling van verschillend gelede reeksen is, waardoor dan ook de rhythmus lichter gevoeld wordt in onze verzen dan in onze proza. Juist om diezelfde verplichte reeks heeten wij verzen gebonden en proza ongebonden taal.
***
Ik zer daar herhaaldelijk onze verzen en onze proza, want de beschreven rhythmus is niet evenveel eigen aan alle talen. En, vermits vergelijken altijd helpt om beter te begrijpen en er uit de vergelijking ook voordeel te halen is voor het onderwijs, zal ik eenige wooiden zeggen over het krachtaccent in het Fransch. Om tot in de minste bijzonderheid juist en dus waar te zijn, zal ik hier Franschen laten spreken. In Nouveau Larousse illustré is op Accent het volgende te lezen: ‘Il (l'accent tonique) porte sur la dernière syllabe si elle n'est pas terminée par un e muet, et, dans le cas contraire, sur l'avant-dernière. Ainsi, dans le mot silence, l'accent tonique est sur la syllabe len, et dans le mot amour, sur la syllabe mour. Il peut quelquefois tomber sur l'e dit muet, dans les constructions comme sur ce, arrêtez-le, etc.’ Wel worden er nog andere regels gegeven, zooals deze twee van A. Cauvet:Ga naar voetnoot(1) ‘On scande les mots de trois syllables en appuyant d'ordinaire sur la première et sur la troisième: monument, politesse, manuel, mécanique, etc. Dans les mots de quatre ou de cinq syllabes, on donne généralement la force à la deuxième et à la dernière: anatomie, égalité, paratonnerre, extradition, simultanément, etc.’ Maar die bijaccenten zijn zoo gering, zoo licht, zoo weinig hoorbaar dat ze door de Franschen zelf wel eenigszins gevoeld, maar haast niet opgemerkt worden. Vandaar dat de algemeene regel door Larousse gegeven overal in 't onderwijs gevolgd wordt. | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
We moeten er nog bijvoegen dat alle krachtaccent, ook het hoofdaccent, in het Fransch zeer zwak is. Zoo zegt Littré: ‘L'accent tonique ou syllabaire consiste simplement dans le ton un peu plus marqué dont on prononce, dans un mot, une syllabe particulière’. En Larousse: ‘La langue française est peut-être celle où l'accent tonique est le moms sensible’. Het is dan ook niet te verwonderen dat het woordaccent in het Fransch niet dienen kan om een regelmatigen rhythmus teweeg te brengen: de accenten verschijnen te ongelijk of zijn te zwak en geven bijgevolg geen genoegzaam onderscheiden gewaarwordingen om reeksen te vormen. Dat blijkt bovendien uit de klassieke Fransche verzen, waarin men vruchteloos naar regelmatige rhythmische klankreeksen of voeten zou zoeken. Wat verschil is er dan in 't Fransch tusschen verzen en proza?... Zoo antwoordt L. QuicheratGa naar voetnoot(1): ‘Les vers français diffèrent de la prose en trois points: 1o Ils ont un nombre limité et régulier de syllabes; 2o Ils se terminent par la rime, c'est-à-dire par une consonnance pareille qui se trouve au moins à la fin de deux vers; 3o ils n'admettent pas l'hiatus...’
***
Ieder ziet nu licht in dat er voor het woordaccent, dus ook voor den woordrhythmus, en gevolgelijk ook voor de melodie een groot verschil bestaat tusschen Nederlandsch en Fransch. Want de melodie komt ten deele voort uit den rhythmus, en de rhythmus uit de accenten. De Nederlanders hebben krachtige accenten, de Franschen hebben zwakke, waarvan vele voor den leek niet hoorbaar. Wij zoeken naar maat en waar ze niet is, daar maken wij ze, terwijl zij vier en vijf in kracht haast gelijke klanken uitbrengen. Vergelijk zoo het Fransche répéter en ons repeteeren; het Fransche électricité en ons electriciteit; het Fransche chromolithographie en ons chromolithographie. | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
Wij steunen gewoonlijk op de eerste klankgroep, zij haast nooit. Zij steunen gewoonlijk op de laatste klankgroep, wij bijna nooit in echt Nederlandsche woorden. Wat groote, groote tegenstelling! Het verbaast mij dan niet dat het onze meesters zooveel tijd en moeite kost om aan hun jongens, ook als dezen leerzaam en begaafd zijn, eenigszins de Fransche accentuatie te leeren. Accentuëeren immers is niet, zooals velen meenen, tong en lippen doen werken, wat zichtbaar en uiterlijk is; neen, accentuëeren gebeurt vooral naar binnen; en, wil een Vlaming op zijn Fransch accentuëeren, dan behoort hij, onder het spreken, bij ieder woord zijn manier van uitademen, het werk van zijn middelrif en de trillingen van zijn stembanden te wijzigen. Bevreemdend is 't dan ook niet dat een mensch uit onze streken, ook als hij hier dagelijks en zoo beschaafd mogelijk Fiansch spreekt, te Parijs, juist om den rhythmus in zijn spreken, als vreemdeling erkend wordt en ja, voor Beulemans uitgekreten. Maar zoo iets mag ons, Vlamingen, niet vernederen; het weze ons een licht en een nuttige wenk. Gelijk men weet met hoeveel kracht een gewicht kan drukken, door de moeite die men doen moet om het op te heffen; gelijk men het geweld van den luchtstroom kent, vooral wanneer men tegen wind gaat, zoo, door de geringe uitslagen die wij, niettegenstaande onze groote inspanning, in 't veranderen van onze eigen accentuatie bekomen, moet voor ons, Vlamingen, de innigheid blijken en de diepte en de vaste richting van onzen natuurlijken aanleg om rhythmisch te spreken, aanleg dien wij, evenals onze spieren en zenuwen, van onze ouders erfden en van onze jongste jaren af nog ontwikkelden bij ieder woord dat wij spraken, dat wij hoorden, ja, dat wij zagen. Belet die natuurlijke aanleg ons het Fransch daaromtrent arhythmisch te spreken, hij maakt het ons tevens gemakkelijk de rhythmiciteit, die hooge deugd, in onze eigen Nederlandsche spraak te bereiken. Dat aangeboren gemak legt ieder van ons, uit dankbaarheid en eigenfierheid, den strengen plicht op dien aanleg tot kunst te verheffen en ja, hem te voeren tot het hoogtepunt dat alle natuurlijke gave door oefening bereiken kan, dat is, tot volmaaktheid. *** | |||||||||
[pagina 213]
| |||||||||
Als de schoolboeken van kracht spreken, bedoelen ze, niet een vaste en onveranderlijke kracht, maar alleen een blijvende verhouding van kracht tusschen de verschillende klankgroepen van een woord. Die kracht immers kan af- en toenemen volgens de af- of aanwezigheid van het krachtaccent van den zin op een woord. Er is dus in onze taal een dubbel krachtaccent: het dynamisch woordaccent, waarover wij gesproken hebben, en het dynamisch accent van de constructie of eenheidsaccent, dat nu aan de beurt komt.
Om dit laatste accent klaar te doen kennen, moeten we eerst nog eenige bijzonderheden over de constructie gevenGa naar voetnoot(1). De constructie is een reeks van woorden die samen een eenheid uitmaken, die wij in eens verstaan. Zij bestaat uit woorden die malkanders beteekenis in het zinsverband bepalen. Zoo men de constructie nadenkend onderzoekt, bevindt men gemeenlijk een voornaam woord, waarbij andere komen die, afzonderlijk gebezigd, geen beteekenis zouden hebben of die de beteekenis van het voorname woord nader bepalen. Zulke reeksen zijn b.v. lidw. + zelfst. nw., onderwerp + werkwoordelijk gezegde (vooral onovergankelijk), werkw. + rechtstr. of onrechtstr. voorwerp, werkw. + bijw., van wijze, voorz. + bepaling, bijv. nw. + zelfst. nw., zelfst. nw. + zelfst. nw. Wat beteekent toch het lidwoord het of de alleen?... Loopen beteekent telkens iets anders in het gerucht loopt, de beek loopt, het paard loopt, de mensch loopt. Zoo ook maken in het bed maken, een huis maken, vrede maken, gewag maken. Zoo ook spreken in traag spreken, fluisterend spreken, stotterend spreken. Zoo ook hard in harde steen, hard brood, hard vel, harde Winter, harde straf. Zoo ook nog oog in oog van de naald, oog van de soep, oag van den teerling. Als een van de uiterlijke kenteekens van de eenheid in de constructies hebben wij vroeger het overheerschend krachtaccent van een der deelen aangegeven. Dit accent, dat men eenheidsaccent noemt, is veel sterker dan de gewone woordklemtoon; het versterkt vooral de sterke klankgroep, maar ook, in zekere maat, de overige klankgroepen van het woord waar het op valt. | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
Met het oog op het eenheidsaccent, kunnen de woorden, evenals de klankgroepen, in zwakke, halfsterke en sterke verdeeld worden. Zwak zijn bijna altijd de volgende woorden: de lidwoorden (de, een), de voornaamwoorden, zoowel de zelfstandige als de bijvoeglijke (mijn, deze, die, welke), de voornaamwoordelijke bijwoorden (waartoe, waarmee), de voorzetsels (bij, van, in)Ga naar voetnoot(1), de voegwoorden (als, indien) en, onder de werkwoorden, de koppelwoorden (schijnen, blijven), de hulpwerkwoorden zoo van tijd als van modaliteit (zijn, hebben, moeten, kunnen, mogen), en de gezegden gevolgd door een onbepaalde wijs zonder te (hij leert gaan). Die woorden, vooral de eenlettergrepige, verliezen bijna heel hun woordklemtoon en maken, om zoo te zeggen, maar éen uit met het onmiddellijk voorgaande of volgende woord. Zij heeten proclitisch, zoo ze vóor, enclitisch, zoo ze achter het hoofdwoord gehecht worden. Ik-ga. Geeft-hem het-broood. Ik-zal-het-u-zeggen. Hij-gaat-wandelen. Wie-zingen-wil, mag-het-doen. Op-den-toren staat een-kruis. Het-spel is zijn-lust. Al de overige woordsoorten zijn uiteraard halfsterk, en bekwaam om in sommige gevallen sterk te worden.
De sterke en ook wel de volle halfsterke groep van sterke en halfsterke woorden dient als sterke term in een rhythmische reeks, wat niet ten volle geldt voor dezelfde groep van de zwakke woorden, gelijk neer in wanneer. Wel dient die groep daarvoor in versbouw, maar niet in spreekmaten. De ademdruk is hier immers te flauw. Weze de zin: De taal, waarover hij ons sprak. Al bestaat die uit 4 jamben, toch zijn er niet meer dan 2 spreekmaten in te vinden: 1o) de taal, 2o waarover hij ons sprak. Welk onder de halfsterke woorden wordt sterk in de constructie? In den regel staat het sterke woord naar het einde van de constructie. Wellicht eischt de klaarheid dat we hier in nadere bijzonderheden treden; maar eerst hechten wij er aan te zeggen dat de regels die volgen, niet zóo bindend zijn dat ze geen uitzondering dulden en den spreker of lezer alle vrije keus ontnemen. | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
1o) Wanneer de zin maar uit éen woord bestaat, is dat eenig woord sterk, al ware 't uit zijn aard ook zwak. Weg! Vooruit! Op! Af! Ja. Neen. Waar? Hoe? Hij! Ik? Brand! Ach!
2o) In zinnen, meestal gebiedende, die uit een enkele bepaling bestaan, wordt het halfsterke woord sterk. Op stap! Naar huis! Naar boven! Langs daar!
3o) In zinnen enkel uit onderwerp en gezegde bestaande, geeft men gewoonlijk het accent aan het deel dat het laatste komt. De donder rommelt. Het onweer nadert. Rommelt de donder, dan nadert het onweer.
4o) Alle bepaling wordt in kracht van het bepaalde woord onderscheiden: zij is zwakker dan het bepaalde woord, zoo zij dit voorafgaat; zij is sterker, zoo zij laatst komt. Huis is dus sterker dan de bepaling in: een schoon huis, terwijl het zwakker is dan de bepaling in: het huis van den notaris. Genegen is sterker dan de bepaling in: Hij is zijn ouders genegen, en zwakker in: Hij is genegen tot zijn ouders Een uitzondering dient er gemaakt voor het werkwoord, dus ook voor het werkwoordelijk gezegde, dat in alle geval zwakker is dan zijn bepaling, die natuurlijk dan het sterke woord in de constructie is. Hij schrijft een brief. Hij heeft een brief geschreven. Zachtjes slapen.
5o) Wanneer de zin in twee of meer constructies gesplitst wordt, volgt men eveneens de opgegeven regels.
Nu we spreken over het splitsen van den zin, is het tijd om een ander uiterlijk kenteeken van de eenheid der constructie te herinneren, namelijk, het innig samenhangen, het aaneensluiten van al de woorden die er deel van uitmaken. Bijgevolg, tusschen de woorden van de constructie in, mag men niet rusten: al de woorden kleven evenveel aaneen als de verschillende klankgroepen van een woord. Maar kan 't geval niet voorkomen dat wat we als eenheid voelen en dus als gesloten eenheid moeten voordragen, de lengte van onzen adem overtreft? Ja, en dan dient op de beste wijze de constructie gesplitst. Daarom is het nuttig hier te onderzoeken hoeveel klankgroepen we in éen uitademing kunnen uitspreken. Kinderen, oude menschen, zieken en zwakken laten we voor 't oogenbhk ter zijde. Een volwassen mensch van 30 jaar | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
ademt, zegt men, door den band 16 keeren per minuut, dat is 3.75 seconden per keer. Maar, daar ieder beweging uit in- en uitademing bestaat, moeten we 3.75 seconden door 2 deelen, en we bekomen voor uitslag 1.875 seconde. Ieder uitademing van een kloeken mensch zou dus 1.875 seconde duren. Als men nu aanneemt, dat, volgens gemaakte proeven, een klank, om duidelijk, dus gemakkelijk waarneembaar te zijn, 0.15 sec. moet duren, dan zou men in éen uitademing van 12 tot 13 klankgroepen kunnen laten hooren. Becq de Fouquières schatte ook het getal op 12, en vond er de verklaring in van het alexandrijn, maar hij sprak van twaalfmaal denzelfden klank, wat een heel verschil kan uitmaken. In L'Expression du rhythme mental, van Henri Goujon, lees ik op blz. 237: ‘De recherches qui ont porté sur plusieurs milliers d'exemples, il ressort que l'effectif syllabique d'un segment de prose est le plus généralement inférieur à douze unités, qu'il n'atteint ce chiffre que dans un nombre de cas très faible, et ne le dépasse enfin que dans un nombre de cas sensiblement plus faible encore. Mais ces statistiques ne comprennent que les syllabes accentuées à l'exclusion des muettes.’ Maar het Nederlandsch is het Fransch niet. Onze accenten zijn sterker dan de Fransche, dus, verspillen meer lucht. Veel onzer klanken, zijn langer en verbruiken dus meer adem. Onze doffe klankgroepen, - behalve waar er twee (niet drie) op malkander volgen, die dan maar voor éen moeten gerekend worden, en zulke waardoor een gaping ontstaat, die niet tellen, - zijn, meen ik, weinig of niet zwakker dan veel heldere Fransche klankgroepen, en dienen zeker voor eene halve groep gerekend. Hier past het een bladzijde aan te halen uit Over de grondslagen van het rhythmisch woord, door Prof. Dr. Gust. VerriestGa naar voetnoot(1): ‘Het Fransch alexandrijn en ons hexameter schijnen op het vermogen van den ademtocht geschoeid te zijn. Wellicht is het twaalfsylbige vers nog te lang voor den gewonen ademtocht, maar het getal twaalf kan in talrijke onderdeelen vervallen, 6-4-3-2, wier wissel een soort van onderrhythmus ontwikkelt met kleine, onduidelijke rustpoozen.’ ‘De klassieke Fransche school deelt het alexandrijn in twee strenggehoudene halfverzen: | |||||||||
[pagina 217]
| |||||||||
Que toujours dans vos vers, le sens, coupant les mots,
zegt Boileau in zijn “Art poétique”. Maar de regel, streng volgehouden, baart eentonigheid en vervelen. De dichter, de lezer, de declamator, zoeken dezen misstand te vermijden door het overspringen der snede, en zelfs der eindpooze. Al te ver nochtans mag het spel niet gedreven worden, anders verdwijnt de rhythmische orde, en van het klassiek Fransch vers, dat op zoo zwakken grondslag gebouwd is, blijft niets meer over dan hier en daar een ongemerkte rijmklank.’... ‘Het twaalfsilbige vers, zeiden wij even, gaat wellicht den duur van een lichten lossen ademhaal te buiten. Daarom klinkt het alexandrijn ernstig, plechtig, en schijnt bezonders geschikt om statige denkbeelden te schilderen. Zulke toestanden der ziel verwekken diepe, vaste ademtochten. Het klassiek treurspel met zijnen sleep van prinsen en koningen en hofliên, was uiterst geschikt voor dezen feestelijken verstrant.’ ‘Toen later, onder den invloed der Romantiek, de Fransche dichtkunst meer innig en eigen werd, moest het alexandrijn, willens nillens, Boileau's strenge regels uitboeten, en de snede sprong waar hier waar daar, om groepen te beelden van 4-4-4, 4-6-2, 3-6-3, 4-8, enz.’ ‘De groote Engelsche dichters Shakespeare, Dryden, Milton, Byron, gebruikten bijna uitsluitend het vijf-voetig vers. Ook de Divina Comedia voert dezen rhythmus. De Duitsche tooneeldichters Lessing, Goethe, Schiller hebben hem evenzoo aangenomen. Dit vers, veel losser van gang dan de zesvoeter, blijft toch statig en zonder gemeenen bijklank...’ ‘Voor alles wat eigenlijk tot het volk en tot den burger spreekt is de pentameter nog te lang en vergt te veel van den gemoedelijken longertocht. Eerst bij het vers van vier voeten wordt de adem vrij van allen dwang. Ook hebben onze oude Vlaamsche dichters hunne verhalen en didactische werken in dezen trant geschreven.’
Na deze laatste woorden, die wij tot de onze maken, mogen we besluiten: In den regel mogen constructies van 12 klankgroepen enkel in plechtige stukken en dan nog zeldzaam voorkomen; in alles wat voor het volk bestemd is, zijn constructies van hoogstens 8 klankgroepen te verkiezen. | |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
Dus kan een zin die niet meer dan acht klankgroepen bevat, uit éen enkel constructie bestaan en moet hij niet noodzakelijk gesplitst worden. Ik zeg niet noodzakelijk, want de spierzin eischt alleen zijn recht bij te lange constructies, en heeft vollen vrede met korter, zelfs met eenlettergrepige, gelijk er o.a. veel voorkomen in den dagelijkschen omgang. Zoo moet er geen splitsing zijn in den volgenden zin: Dat is kozijn Frans zijn jongste kind (7 heldere + 2 doffe = 8 heldere).
Alle constructies, ook zulke die niet om hun lengte werden gesplitst, worden niet evenveel als gesloten eenheid gevoeld. Van den graad van dat gevoel hangt de sterkte af van het eenheidsaccent in ieder constructie, alsook de duur van de stemrust, die soms onmerkbaar is.
Behalve het eenheidsaccent, hebben we nog het waarde-accent. Dit accent, dat nog sterker is dan het eenheidsaccent, wordt geplaatst op woorden, ja, soms op deelen van woorden, niet om de eenheid van de constructie aan te duiden, maar alleen de toevallige waarde van het begrip dat zij voorstellen. Het staat veelal op onverwachte en verrassende woorden, op de termen van tegenstellingen, op woorden die al de aandacht en het gevoel van den spreker innemen. Een voorbeeld op een eenvoudigen zin: Ik (niet een ander) zal dat zeggen. Ik zal dat zeggen (verzekering voor de toekomst). Ik zal dat (en niets anders) zeggen. Ik zal dat zeggen (niet schrijven). Men zegt in 't Nederlandsch niet de vereischte, maar het vereischte. Die gezel heeft u niet geleid, maar verleid. Uit die voorbeelden blijkt dat het waardeaccent op alle, ook op zwakke woorden, ja, op doffe klankgroepenGa naar voetnoot(1) kan staan. Indien het waardeaccent en het eenheidsaccent in dezelfde constructie op een verschillend woord vallen, verzwakt noodzakelijk dit laatste accent, gelijk ook de sterke groep van een woord, als een andere groep er van het waardeaccent draagt. Zoo in den uitroep Goede God! is God zoo sterk niet als goede met waardeaccent. Zoo is leid minder sterk dan ge en ver in het voorbeeld straks gegeven. | |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
La'en wij hier haastig bijvoegen dat wij, benevens het waardeaccent, nog een ander middel ter hand hebben, om de toevallige waarde van zekere woorden te doen uitkomen, namelijk de vrije omzetting Beide, omzetting en waardeaccent, samen gebruiken zet de woorden een buitengewone kracht bij. Ik heb dat niet aan u, maar aan hem gezeid. Of krachtiger: Niet u, maar hem heb ik dat gezeid.
Hier volgt een brokstuk uit Vaderland, een voordracht van Hugo VerriestGa naar voetnoot(1). Het eenheidsaccent wordt aangeduid door' en het waardeaccent door vette letters. Na ieder constructie komt een streep en de binnenconstructies staan tusschen haakskens. Onnoodig te zeggen dat soms een ander splitsing mogelijk is. Het lichaam heeft zijn Váderland! | |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
Bij het lezen van die zinnen hoort ge duidelijk een golving: dat is de tweede rhythmus die eigen is aan onze taal, zoo in proza als in verzen. Vroeger zagen we den rhythmus ontstaan uit de opeenvolging van zwakke en sterke klankgroepen; hier zien we hem geboren worden uit de opeenvolging van zwakke en sterke woorden, tot reeksen gemaakt door het krachtaccent en door de stemrust. De eerste heet woordrhythmus; de tweede, zinsrhythmus. | |||||||||
Wenken om rhythmisch te lezenGa naar voetnoot(1).Iemand zou kunnen zeggen: Vermits we in ons gewoon spreken gedurig naar rhythmus streven, hebben we, om rhythmisch te lezen, niets anders te doen dan onze manier van spreken op ons lezen over te brengen. Ja, maar dat overbrengen is lichter gezeid dan gedaan. Wanneer wij onze eigen gedachten uiten, komen de woorden van uit ons bewustzijn op onze tong tot groepen aaneengebonden. We spreken immers niet met afzonderlijke woorden, maar met woordenreeksen. En lezen is een zeker spreken. De gedachten uit het stuk dat gij te lezen hebt, kwamen ook bij den schrijver in woordengroepen naar buiten, maar, om ze volgens de spelregels op het papier te brengen, heeft hij die moeten splitsen en scheiden: het snoer is gebroken en daar liggen nu de perels elk alleen. En 't is de taak van den lezer het gescheidene weer tot een eenheid te maken, d.i., de afzonderlijke woorden tot constructies te verbinden, - wat niet gaat zonder overleg. Dan, wanneer we onze eigen gedachten uitdrukken, komen de woordengroepen op, voorzien en bezield door de accenten, die onze opvatting en ons gevoel verklaren; maar die accenten ontbreken bij de letterteekens die ge in 't lezen voor u hebt en die enkel, zelfs onvolledig, u zeggen wat klankkleuren en articulaties ge voort te brengen hebt. Wat daar vóor u op het papier staat, is niets méer dan een mummie, stijf van oog en zonder hart. Die mummie moet ge leven inblazen door de accenten; en die accenten hebt gij derwijze uit te kiezen dat ze duidelijk de doode letters dat doen zeggen wat er hier enkel uit te drukken valt, | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
namelijk de gedachten en gevoelens, niet van u, maar van hem die ze voortbracht en toen hij die voortbracht. Dus om een zin verstandig in constructies te splitsen en de verschillende accenten behoorlijk te plaatsen, moet de lezer tot den geest en het hart van den schrijver doordringen, hij moet begrijpen en voelen wat hij leest. En zijn er niet velen, zelfs onder de ontwikkelden, die daarin falen of haperen, zoo ze 't onvoorbereid wagen?... Bovendien zijn er veel menschen die in hun gewoon spreken, tzij door verkeerde opleiding, tzij door gemis van gehoor, tzij door luie of ongedweeë spieren, veel fouten tegen den rhythmus begaan. Eindelijk wie in waarheid goed spreekt en die edele gave op zijn lezen weet over te brengen, zal, door het volgen van sommige wenken, in zijn haast onbewust handelen, altijd punten ontdekken die hij, zonder gekunsteld te worden, opzettelijk kan verfijnen en veredelen, zoodat zijn lezen een echte kunst mag heeten. Wenken zijn dus noodig voor velen en dienstig voor iedereen.
A. Over de constructies. - Kan de lezer in de punctuatie een gids vinden voor het maken van constructies? In veel gevallen, ja, in andere niet. Waarom?
1o) Omdat het gebeurt dat de schrijvers kleine woorden of korte zinsdeelen, die in het lezen en voordragen geen constructie kunnen uitmaken, door twee komma's scheiden. Hij was bang, ja, hij beefde. Leopold de Eerste, onze koning, was een wijze vorst.
2o) Omdat vóor sommige voegwoorden die heel dikwijls een nieuwe constructie aanbrengen, er geen scheiteekens gebruikt worden, namelijk vóor en, of, noch.
3o) Omdat veel schrijvers ten onrechte niet scheiden wat te scheiden is. En wanneer... Maar nadat. Zooveel te meer is de komma hier noodig, omdat die twee voegwoorden (het eerste nevenschikkend, het tweede onderschikkend) noodzakelijk tot verschillende constructies behooren, en het eerste voegwoord, om de schorsing aan te duiden, in 't lezen wat verlengd en versterkt wordt. Hij snakte naar de zon, maar, als zij lichten kwam, sloot hij de oogen en stierf. | |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
Zoo steunt men ook een weinig op de voornaamwoorden die door een bijvoeglijken zin worden bepaald. Hij die... Deze welke...
4o) Omdat de schrijvers in den regel maar scheiden volgens de strenge logiek en niet volgens den rhythmus, waaruit dikwijls lange deelen ontstaan die volstrekt dienen gesplitst. Volgens den rhythmus punctueeren ware vooral wenschelijk in leer- of leesboeken die voor de kinderen bestemd zijn. En veelal zouden de schrijvers dat kunnen, zonder willekeurig te handelen. 5o) Omdat de woorden van een constructie niet altijd onderbroken volgen. Zeer dikwijls immers wordt de eene constructie tusschen de andere ingevoegd. Ik ga, sprak de zieke, naar mijne laatste rustplaats. Zulke ingevoegde constructie wordt gewoonlijk op een anderen toon gelezen.
Mag men in verzen ieder versregel voor een constructie nemen? Dat mag men dikwijls in de volkspoëzie en ook wel eens in drie- of viervoetige verzen van voorname dichters. O! 't ruischen van het ranke riet!
hoe menig mensch aanschouwt u niet
en hoort uw zingend' harmony.....
Minder mag men dat in verzen die korter of langer zijn, b.v. van twee of van vijf voeten. Natuurlijk is er gewoonlijk geen constructie te vinden in versregels met oversprongen, gelijk de volgende van Guido Gezelle: 't Is dag! 'k gevoel 't, ik zie 't,
ik hoore 'et, aan het klinken
der vlugge vogelen, die,
in 't jongste schemerblinken
der morgenzon, hun lied
en de eerste klanken slaan,
die van 't herwekte dal
des aardrijks henengaan.
Zorg er voor, bij lezen en voordragen, diep in te ademen, zoo kunt ge zonder pijn, waar 't noodig is, ook een constructie | |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
van twaalf klankgroepen uitbrengen. Doch zet niet krachtig in, om straks te verzwakken, wat gansch in strijd is met den rhythmus van de taal, die eer jambisch is, dus van zwak naar sterk gaat. Bij 't uitspreken van een woord, moeten uw oogen reeds de twee volgende zien. Anders wordt ge dikwijls verrast, waardoor ge dan een rust maakt waar er geen plaats voor is, wat ook veelal aanleiding geeft tot een verkeerd muzikaal accent, tot schade van de gemakkelijke verstaanbaarheid. Anders is 't u ook onmogelijk de woorden te verbinden. Afzonderlijke woorden bestaan niet méer in de constructieGa naar voetnoot(1) dan in 't gewone spreken. De constructie is een keten met vastgeklonken schakels; al de woorden er van hangen aaneen. En dat moet, om de eenheid van de er in uitgedrukte gedachte te doen blijken. Eenige voorschriften om de woorden goed te verbindenGa naar voetnoot(2):
Wat innig verbonden is, gelijk bepaalde woord en bijvoeglijke bepaling, blijft bijeen in dezelfde constructie, zoolang den spierzin geen geweld dient aangedaan. Als ge traag of luide leest, passen geen lange constructies, omdat ge meer adem verspilt dan bij rap en stil lezen. Altijd lange constructies maken is vervelend en pijnlijk, niet alleen voor den lezer, maar ook voor den hoorder. | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
Altijd korte constructies met stemrust geven is tergend voor het rhytmisch gevoel van den hoorder, maakt hem zenuwachtig, doet den lezer voor hakkelaar aanzien en de rede in gekapt strooi ontaarden. In een opsomming van korte gelijke deelen, zult ge in veel gevallen, voor de rhythmiciteit van den volzin, beter doen ze in groepen van twee of drie te splitsen, in plaats van aan elk evenveel waarde te geven. Vader en moeder, | broers en zusters | waren... Houd zooveel mogelijk van afwisseling in de lengte: oor en spierzin zijn er mee gediend. Kunt ge, dan behoudt ge een lange constructie voor het einde: 't is een allerbeste slot voor den volzin.
B. Over de accenten. - Nu en dan valt het voor dat de schrijvers, om een waardeaccent aan te wijzen, op een woord een nadruksteeken plaatsen of het in italiek drukken. 't Ware te wenschen dat dit meer gebeurde, want in de constructies de waardeaccenten juist plaatsen, kan met zekerheid hij alleen die den inhoud van het te lezen stuk niet enkel begrijpt, maar waarlijk voelt. Evenzoo zal men zonder voorbereiding dikwijls missen voor de sterkte van het eenheidsaccent op het einde van de constructie. Die sterkte immers staat niet vast: zij vermeerdert of vermindert volgens de meerder of minder zelfstandigheid van de constructie, welke zelfstandigheid men veelal enkel kennen kan door vergelijking met andere constructies, vooral met de onmiddellijk volgende. Men kan het eenheidsaccent te zwak maken en, paart men daarbij het gebrek de zwakke klankgroepen wat te veel gewicht te geven, dan krijgt het spreken den gang van het Fransch en wordt voor ons iets kleurloos en eentonig door het gelijk afrollen van de klankgroepen, wat allen woordrhythmus uitsluit. Onderscheid goed, tusschen de andere, de zwakke woorden; maak hun klemtoon zoo licht mogelijk, zoo brengt ge verscheidenheid in de spreekmaten. Vrees nooit de halfsterke klankgroep of het eenlettergrepig halfsterke woord die onmiddellijk vóor of achter een sterke komen, zóo te verzwakken dat gij beide, sterke en halfsterke, zonder rust gemakkelijk kunt verbinden. Wanneer twee sterke klankgroepen ongescheiden malkander moeten opvolgen, kunt ge, volgens de omstandigheden, onder | |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
twee uitdrukkingen kiezen: 1o) de eerste uitbrengen, alsof zij een orgelpunt droeg, dus ze verlengen met afnemende kracht; 2o) de eerste verzwakken, gelijk het volk in dergelijke gevallen veel doet. Baba! Neenee! Jaja! Ekik. Zezij. Iehij. Oeioei! Verzen mogen niet wiegend noch wevend gelezen worden. Laat u niet meesleepen door het bedwelmend regelmatige van den woordrhythmus. De woordrhythmus is niets anders dan de metronoom die de maat slaat, terwijl gij gansch vrij de eigenlijke melodie, d.i., den zinsrhythmus laat hooren. Nog eens gezeid en er op gedrukt: Al de woorden van de constructie moet ge verbinden. Wie dat niet doet, zet noodzakelijk te veel accenten, weert den invloed dien de eindgroep van het voorgaande woord op de aanvangsgroep van het volgende heeft of ondergaat, en doodt bijgevolg ook allen woordrhythmus. En overgroot is het getal personen die hun woorden onsamenhangend lezen. Is dat misschien nog een overblijfsel van het spellen in de lagere school?... Zoolang de kinderen traag zijn in het samenstellen van letters tot woorden, en hun oogen nog te weinig geoefend in het gelijktijdig zien van meer dan éen woord, kunnen zij niet anders dan spellen, wat wel eenigszins een gewoonte kan worden, zoo er niet stilaan, naarmate de vorderingen door oefening gemaakt, middelen worden aangewend om die zwakheid en onbeholpenherd af te leeren. Willen wij daartoe eenige middelen aanwijzen? Voor de leesboeken: a) zoo spoedig mogelijk eenvoudige zinnekens of samenhangende woorden doen lezen; b) veelvuldig gebruik maken van het nadruksteeken; c) zorgvuldig punctueeren; d) in sommige oefeningen de eenheidsaccenten in italiek drukken; e) zinnen of zinsdeelen geven die alle een gelijk accent hebben: zoo dringt de zang van den zin in het oor van de kleinen. Bij voorbeeld: De klokken luiden. De paarden brieschen. De winden loeien. - De haan van den toren. De snee van het mes. De glans van de zon. Een letter schrijven. Een koek bakken. Een les lezen. Voor de onderwijzers: a) De les, eer ze gelezen wordt, zooveel mogelijk eerst stil doen voorbereiden; b) de verschillende constructies met een streep of een accent aanduiden; c) zoohaast de kinderen er toe bekwaam zijn, eischen dat ze de woorden aaneen uitspreken, vooral in geheugenlessen en voordrachten; | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
d) uit gekende leeslessen sommige geheele of gedeeltelijke constructies herhaaldelijk doen opzeggen met streng verbonden woorden.
C. Over de rusten. - We hebben reeds gezeid dat de punctuatie geen zekere aanwijzer is voor het verdeelen van de zinnen in constructies. Immers, menig zinteeken is geen rustteeken en staat tusschen de constructie in; en menige constructie sluit zonder zinteeken. Dit toch mag als regel gelden: Wanneer de constructie op een zinteeken eindigt, is er altijd een merkbare rust, die min of meer lang zal zijn, volgens dat er een komma, een kommapunt of een punt staat; maar, als de constructie op geen zinteeken sluit of sluiten mag, dan heeft men eer een hernemen dan een rusten van de stem, behalve vóor de voegwoorden en, of, noch, die de waarde van een komma hebben. Bij uitzondering neemt men wel eens een volle rust na een deel van een constructie, dat het waardeaccent draagt, waardoor dit laatste dan beter uitkomt. Mij - heeft hij beleedigd, u - mishandeld. Gezond en voorzichtig is het, na ieder merkbare rust, goed in te ademen. Als een constructie die op een sterke klankgroep uitgaat, onmiddellijk door een andere sterke groep gevolgd wordt, maakt een behendige lezer de rust lang genoeg om zonder ongemak noch verzwakking de volgende sterke uit te spreken. De rust speelt hier, voor den rhythmus, de rol van een zwakke klankgroep die tusschen beide sterke komt te staan.
En hier vraag ik, in 't voorbijgaan, waarom onze dichters de rust niet invoeren in hun verzen?... Dat was aangenomen bij de Latijnen, gelijk men lezen kan, bij den H. Augustinus, in zijn verhandeling over de Muziek, b. 3, hoofdst. VIII. Ja, wie den rhythmus enkel uit gehoorsgewaarwordingen doet ontstaan, zal zeggen: De rust kan niet tellen, want rusten is zwijgen, en zwijgen is niets hooren en niets te hooren geven. Maar we hebben bewezen dat in den rhythmus de spierzin niet minder dan het gehoor in aanmerking dient te komen, en, met het oog daarop, zeggen wij: zwijgen is van spanning tot ontspanning overgaan, en bijgevolg kan de rust voor zwakken term dienen in een rhythmische reeks van spierbewegingen. | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
Wenken om rhythmisch te schrijven.Onze schrijvers zouden in zake rhythmus zeer veel tekortkomingen vermijden, wilden zij, wanneer zij aan 't werk zijn, nooit een zin op het papier stellen, alvorens hem luidop te hebben uitgesproken. Met reden zegt FlaubertGa naar voetnoot(1): ‘Les phrases mal écrites ne résistent pas à cette épreuve; elles oppressent la poitrine, gênent les battements du coeur, et se trouvent ainsi en dehors des conditions de la vie’. En hij, Flaubert, volgde altijd dien regel naar de getuigenis van Em. van Arenberg: ‘Avant d'écrire une phrase, il (Flaubert) se la disait à haute voix d'une manière chantante pour en essayer le rhythme et s'assurer qu'elle avait, selon son expression, du gueuloirGa naar voetnoot(2). ‘Zooeven, zegt Dr. Gust. VerriestGa naar voetnoot(3), las ik met innig genoegen de zoo levende, kernige studie: Vom papiernen Stil, van Otto Schrceder (Teubner, Leipzig, 1902). ‘Longen, zegt Schroeder, heeft de papieren taal niet van doen, en waar wij ons houden aan zwart op wit, lachen wij de grenzen van 't menschengeheugen uit... Een menschelijke taal is eene taal die niet alleen gemakkelijk uit de pen loopt, maar ook gemakkelijk uit den mond vloeit, die niet alleen door optische teekens aanduidt wat ze hebben wil, maar ook klinkt. - “Deze mensch spreekt gelijk een boek” is een kranke lofrede: “Dit boek spreekt gelijk een mensch”, zóo moet het zijn’ Ik meen dus wel te doen de aandacht van al de leeraars op dit belangrijk punt te vestigen. 't Is wenschelijk dat ze dikwijls hun leerlingen voorhouden hun eigen opstellen te beluisteren of toch nooit hun klad over te schrijven, alvorens die sprekend gelezen te hebben. De leerlingen moeten weten dat een lezing tot het vormen van hun stijl dán vooral nuttig is, als ze de woorden van het boek niet enkel zien, maar ook hooren. Nu en dan kunnen de leeraars, bij het verklaren van een stuk, enkele zinnen, met het oog op hun rhythmus, onderzoeken of doen beoordeelen. | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
Voorbeeldige voorlezing in de klas gewent de jonge ooren aan den gang en den zang van zin en periode. Roept de wakende spierzin onmiddellijk, wanneer een constructie zijn kracht overschat, evenzeer vraagt een luisterend oor al spoedig naar afwisseling in de lengte van de constructies. Meest nog houdt het van klimming, zóo toch dat de laatste van den zin altijd zekere uitgebreidheid hebbe. Er kan geen spraak van zijn altijd korte of altijd lange constructies te maken. Niet alleen het oor, maar ook de harmonie, gelijk wij weldra zullen zien, maar ook de natuurlijkheid en de verschillende innerlijke waarde van de uitgedrukte gedachten eischen hier verscheidenheid. Hetzelfde dient gezeid van de zinnen. Volgt uit den aard van zijn onderwerp dat de volksschrijver gewoonlijk in korte zinnen denkt, hij zou groot ongelijk hebben een gedachte die zekere uitbreiding vereischt, in vier of vijf stukken te hakken, en begrippen die duidelijk aan malkander ondergschikt zijn, op denzelfden rang te stellen. Sommige schrijvers doen dat toch, ze schijnen den dood te willen van de voegwoorden: zoo zelden gebruiken ze die, dat hun stijl er niet alleen eentonig door wordt, maar tevens weinig samenhangend, zelfs duister, want vooral door de voegwoorden, die overigens veel door het gewone volk gebruikt worden, vindt de lezer zonder moeite het verband en de onderlinge betrekking van de gedachten. Aan een anderen kant is het dikwijls noodig voor de juistheid en bepaaldheid in de wetenschap vereischt, dat b.v. een geschiedschrijver een lange periode maakt. Doch daaruit volgt geenszins, gelijk discipelen van Van der Palm meenden, dat korte zinnen uit wetenschappelijke verhandelingen dienen verbannen, als te gemeen, te schamel voor zulk edel gezelschap..... Neen! Geen vast stelsel, omdat dit, welk het ook zij, in veel gevallen onvermijdelijk onnatuurlijk en gekunsteld wordt. De schrijvers, telkens zij het kunnen voorzien, zullen, in 't maken van zinnen en constructies, rekening houden met personen en plaatsen: kinderen, zieken en ouden hebben korter ademhalingen dan kloeke volwassenen; en wie in open lucht of in een groote zaal spreekt, ledigt spoedig zijn longen. Door gebrek aan evenwicht wordt de rhythmus gestoord, wanneer men een constructie tusschen een andere invoegt | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
en voor slot enkel een kort of een onbeduidend deel van de gesplitste overhoudt. Slecht daarom zijn de volgende splitsingen: De commissie zet haar onderzoek naar de buitensporigheden die in den oorlog zijn begaan, voort. Haar mededeelingen namen elken twijfel die nog mocht overblijven, weg. Halt, riep de schilder die het stuk gemaakt had, uit. Zulke zinnen zijn veelal ongelukkige toepassingen van den te strengen regel: stel den bijvoeglijken zin onmiddellijk na het bepaalde woord. Men mag, naar het voorbeeld van goede schrijvers en sprekers, tusschen beide, andere woorden plaatsen, (b.v. hier weg en uit) zoolang de zin niet duister wordt. En men vergete niet dat zeer dikwijls het bepaalde woord bovenuit klinkt door zijn sterk dynamisch accent (twijfel, schilder), waardoor het al de aandacht van den toehoorder inneemt. Zelfs een werkwoord kan daar plaats vinden: Hij spaarde het brood uit den mond, om zijn moeder te helpen, die gebrek leed. Is het mogelijk in proza constructies te maken die geheel of gedeeltelijk uit volstrekt gelijke spreekmaten bestaan? Ja, men kan er veel vinden o.a. in de opstellen van Hugo Verriest, die wel een deel van zijn bekoorlijkheid als spreker aan den huppelenden rhythmus van zijn zinnen te danken heeft. Eenige voorbeelden: De zonne straalt naar onbekenden wille en luim in licht en warmteGa naar voetnoot(1).. De mane vaart en droomt en wast en krenkt, en heeft macht op zaaite en groei en bloei en snoei, op groente en vruchtGa naar voetnoot(2)... Mist en smoor in koude, in zoele warmte, dragen goed en kwaad, haat en wonneGa naar voetnoot(3)... De vader, jong en recht, maar wat vermoeid naar verte en morgen, beziet mij vlak en klapt en antwoordt... Klank van waar metaal: glans van licht en donker, geur van veldenGa naar voetnoot(4)... O schoone waterleliën vol onbewusten vrede, gij wekt in mij 't genot van eindeloozen vrede en rustGa naar voetnoot(5)... Waarom hebben de aangehaalde constiucties zulken krachtigen en zangerigen rhythmus?
1o) Omdat al de spreekmaten uit weinig klankgroepen bestaan, daar de sterke klankgroepen maar door een of twee | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
zwakke gescheiden worden, zoodat de golving dikwijler herhaald wordt en de rhythmus lichter is waar te nemen.
2o) Omdat in bijna ieder spreekmaat de sterke klankgroep onmiddellijk door een zwakke wordt voorafgegaan en gevolgd, door welke tegenstelling de uitspraak vergemakkelijkt en nog eens de rhythmus duidelijker gevoeld wordt.
Wat dient er dus gedaan om de constructie zoo rhythmisch mogelijk te maken? 1o) Naar korte spreekmaten streven of het getal van de zwakke klankgroepen tot het minste brengen; 2o de sterke klankgroep zooveel mogelijk tusschen twee zwakke plaatsen.
I. - Breng het getal van de zwakke klankgroepen tot het minste. Welk is het minste getal?... In muziek zijn in ieder maat nooit meer dan twee zwakke tijden; in onze verschillende versvoeten komen er nooit meer dan twee zwakke lettergrepen; de voornaamste redenaars van de oudheid gedoogden in hun redevoeringen niet meer dan twee korte lettergrepen bij elkander, en vroeger hebben wij vastgesteld dat wij gewoonlijk de middelste van drie zwakke klankgroepen wat versterken. Dat alles machtigt er ons toe te zeggen, dat de spreekmaten waar niet meer dan twee zwakke klankgroepen in komen, de beste zijn. Wij zeggen de beste, en niet de eenig goede; want voor al wie geoefende sprekers en lezers beluisterd of zelf wat proza geschreven heeft, is het zonneklaar dat, ingezien ons overgroot getal zwakke klankgroepen, het veelal onmogelijk is onze gedachten in zulke korte spreekmaten te gieten. Immers, behalve wanneer ze het waardeaccent dragen of de spreker denkend en zoekend zijn woorden uitbrengt, zijn in den regel al de vroeger opgesomde zwakke woorden, zeker de een- en tweelettergrepige, onbekwaam om een sterke klankgroep, een wezenlijk bestanddeel van de spreekmaat, te leveren (wanneer, terwijl, welke, waardoor). Voor sterke klankgroep dienen ook niet de zwakke klankgroepen van de sterke en halfsterke woorden (vereenigen, treurigheid), noch hun halfsterke klankgroepen die onmiddellijk de sterke klankgroep voorafgaan of volgen (prinses, moedwillig, afdak, huisdeur). Zijn er eenige middelen om het getal zwakke klankgroepen in een spreekmaat tot het minste te brengen? | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
1o) Laat de woorden mijn, zijn, haar, hun, uw, een en geen onverbogen: Ik zag een vogel vliegen; zoo ook de bijvoeglijke naamwoorden en deelwoorden op en en de vergelijkende trappen op er: een ijzeren pan met een grooter steel.
2o) Laat de doffe e weg van al de tegenwoordige deelwoorden, behalve van die der eenlettergrepige werkwoorden: doende, ziende, lachend, sprekend.
3o) Geef geen doffe e aan het bijv. naamwoord na het bepaalde lidwoord of een aanwijzend bijv. voornaamw. in den onzijd. enkelv. nom. en accusatief, niet alleen, gelijk de spraakkunst zegt, als het zelfst. naamwoord met een zwakke lettergreep begint, maar ook, gelijk goede schrijvers en sprekers doen, als het bijv. naamw. reeds op een zwakke lettergreep uitgaat: het schoon gebouw, dit prachtig huis.
4o) Vermijd het onnoodig gebruik van de hulpwerkwoorden, en zeker de opeenstapeling er van; gebruik dus niet zonder noodzakelijkheid de lijdende werkwoorden.
De taal, als bewust van die zwakheid, biedt ons verscheiden middelen aan om ten minste de lange vormen van hulpwerkwoorden te vermijden. Eenige voorbeelden: 't Was te springen voor er moest gesprongen worden. - Er is geen oogenbliek te verliezen voor er mag geen oogenblik verloren worden. - Na twee uren gaans voor na twee uren gegaan te hebben. - Wien nu gelooven? voor wien zullen wij nu gelooven? - Wat nu gedaan? voor wat zullen wij nu doen? - Er is geen verheeten aan voor het kan niet verheet worden. - Dat is 't zien waard voor dat is waard bezien te worden. - Ik ben gekwetst voor ik ben gekwetst geworden. - Ik werd daar slecht onthaald voor ik ben daar slecht onthaald geworden. - Wacht, ik heb straks gedaan voor ik zal straks gedaan hebben. - Wel gepeinsd voor ge hebt wel gepeinsd. - Geworden mag wegblijven achter: het behoort, het moet, het dient, het kan, het hoeft b.v. gezeid.
5o) Weer zooveel mogelijk, uit uw spreken en schrijven, sommige zware en lange, maar toch zwakke voornaamwoorden, gelijk welke, dewelke, degene. Lichter is hij die en wie dan deze die of degene die. Gebruik enkel welke, als die te verwerpen is. | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
Die wordt, wat ook sommige spraakkunsten voorhouden, zoowel van zaken als van personen gezeid: de mensch die... de boom die... In de woorden: die zangen die zoo heerlijk klonken zit voor mij geen wangeluid, als ik ze waarneem, niet met mijn oogen, maar met mijn ooren, zooals 't hier moet. Het onzijdig betrekk. voornaamw. welk is buiten gebruik. Als welk door een voorzetsel wordt voorafgegaan en betrekking heeft op zaken, dient het vervangen door het passende voornaamwoordelijk bijwoord: de stoel waarop (niet op welken of denwelken) ik zit. 6o) Soms kan men door verplaatsing eenige zwakke groepen of woorden aan een ander spreekmaat geven. Mijn gevoelens die ze al had moeten raden (al moeten raden had). Drama's die daar zouden zijn afgespeeld (zouden afgespeeld zijn). Waardoor alleen de huiselijke vrede bewaard worden kon (kon bewaard worden). Indien het noodig was, zou dit werk herhaald kunnen worden (kunnen herhaald worden). Die verplaatsing naar voren zal zeker moeten gebeuren, wanneer in een tamelijk afgewerkte constructie en vooral in de eindconstructie, na de laatste sterke klankgroep, nog een groot getal zwakke klankgroepen volgen. Zulk einde stoort geweldig den rhythmus en ontneemt den volzin zijn gespierdheid. Men luistere naar deze twee voorbeelden. Hij zegde dat de jonge rekruten ook, om hun onbekendheid met de wet, onschuldig verklaard hadden moeten worden. En ik had geen lust aan iemand oorlof te vragen om in 't gesticht binnengelaten te mogen worden. Wat echter niet zeggen wil dat er in het besproken geval geen enkel zwak woord na het sterke mag komen en, gelijk bij sommige schrijvers, in ondergeschikte zinnen altijd het hulpwerkwoord voor het vervoegde werkwoord moet staan. Zoo kan 't gebeuren dat ge, door het hulpwerkwoord achteraan te stellen, den zin niet verzwakt en tevens de voorgaande spreekmaat niet onregelmatig maakt. Om die reden verkies ik het hulpwerkwoord van achteren in de volgende zinnen: De haat van hen die zoo zwaar door het ongeluk waren getroffen. Zoo dat zij heur haar toestemming heeft gegeven. Toen hij haar eertijds en openhartig had gevraagd wat zij zou doen. 7o) Splits het voornaamwoordelijk bijwoord, als een deel er van naar een andere spreekmaat overgaat. De leugen was | |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
het wapen waarmee hij ons vertrouwen won (waar hij ons vertrouwen mee won). Ons geliefd genootschap waaraan ik mijn leven had gewijd (waar ik mijn leven aan gewijd had). 8o) Vermijd het onnoodig gebruik van lange woorden, die noodzakelijk veel zwakke klankgroepen bevatten.
II. Plaats zooveel mogelijk de sterke klankgroep tusschen twee zwakke. Vroeger hebben we in 't lang en in 't breed bewezen dat wij in 't gewone spreken de halfsterke klankgroep die onmiddellijk vóor en achter een sterke komt, in veel gevallen onbewust verzwakken. Zoo wordt zeker de ononderbroken uitspraak van beide gemakkelijk, vermits spanning en ontspanning malkander opvolgen; maar zoo ook wordt noodwendig het wezen en de eigen kracht van de halfsterke geschaad. In andere gevallen, voornamelijk in een onvoorbereide lezing, laten we aan beide groepen hun eigen sterkte, maar spreken ze onderbroken of gescheiden uit, terwijl ze dienden aaneen te hangen. Daarom is het wenschelijk dat de schrijvers er naar streven de sterke klankgroep tusschen twee zwakke (heldere of doffe) te plaatsen. Zoo wordt de uitspraak vloeiend: er is immers afwisseling van spanning en ontspanning; zoo ook behoudt ieder klankgroep haar eigen waarde, waardoor sommige accenten halfsterk of toch minder zwak zijn, wat de zin gespierder maakt.
Eenige middelen daartoe. - 1o) Al is de slepende e van de meeste vrouwelijke zelfst. naamw. in het Nederlandsch (niet in onze dialecten) afgesleten, toch zou ik ze durven bezigen, om een hortende opeenvolging van twee groepen te vermijden. Zoo zegt Hugo Verriest in het boven aangehaalde vooibeeld: De mane vaart en droomt...
2o) Gebruik, overal waar hij den rhytmus bevordert, den zwakken onzijdigen vorm in de bijvoeglijke naamwoorden: Dit brave kind, dat schoone huis, het lieve vogeltje.
3o) Verander, waar 't mogelijk is, sommige woorden van plaats: Ik hoop dat mijn raad in goeden grond vallen zal (grond zal vallen). Van het genot dat kunst schenken kan (kunst kan schenken). De adviseur die over de genoemde stof spreken kwam | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
(stof kwam spreken). Dat is wat het lager onderwijs aan het kind geven moet (kind moet geven). Omdat een ware huwelijkstrouw leven zou onder de schamele hut (huwelijkstrouw zou leven). Ofschoon de man zijn vrouw buiten de tent zetten mag (tent mag zetten). 't Is zeker dat de Vlaamsche Beweging tot een geduchte macht opgewassen is (macht is opgewassen). Wanneer hem het geschenk opgedragen werd (geschenk werd opgedragen) Zonder den wensch uit te spreken dat het weer meevallen moge (weer moge meevallen). Zaaiend zonder te weten wie den oogst maaien zou (oogst zou maaien). Hij berekent hoe hij 't meeste profijt trekken kan (profijt kan trekken). Waar zij jarenlang leefde in ontbering (jarenlang in ontbering leefde). Ik wist niet dat ge van mijn bestaan kennis droegt (dat ge kennis droegt van mijn bestaan).
4o) Samengestelde werkwoorden kunnen om dezelfde reden en met hetzelfde gevolg gesplitst worden. Wegens de stoornis die er voor de toestellen van den Staat kon uit voortvloeien (Staat uit voort kon vloeien). Het stoffelijke en geestelijke oneindige dat niet éen theater weergeven kan (theater weer kan geven). Zoo diep dat ook het christendom dat recht bij den Araab niet kon uitroeien (niet uit kon roeien). Groote mazen waar ge kunt doorkruipen (waar ge door kunt kruipen). Pistolen waarmee men afschuwelijke kwetsuren kan toebrengen (toe kan brengen).
5o) Verander soms een woord in een synoniem dat anders eindigt of begint. Dat had haar terstond (aanstonds) pijnlijk aangedaan. Zoodat men vroeger de vrouw in de rivier (het water) werpen liet. | |||||||||
Over de rhythmische harmonie van den zin.Boven de welluidendheid voor 't oor en de zoetvloeiendheid voor den spierzin, waarvan we daareven de eischen deden kennen, staat de rhythmische harmonie van den zin. Waarom? De harmonie is de overeenkomst van het uitgedrukte en de uitdrukking, van de gedachte en de gebezigde woorden. Doet het welluidende en het zoetvloeiende ons gehoor en onzen spierzin genoeglijk aan, het harmonische brengt ons, zoo na mogelijk, bij de werkelijkheid en helpt dus in hooge maat den schrijver of spreker om zijn gedachten en gevoelens in den geest en het | |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
hart van zijn evenmensch te doen dringen, dien, om zoo te spreken, tot een anderen zich zelven te maken, - wat de opperste macht en de volledige zegepraal van den schrijver of den redenaar is. Vandaar de verhevenheid van de harmonie en haar volstrekte heerschappij over welluidendheid voor 't oor en zoetvloeiendheid voor den spierzin, zoodat dezer eischen moeten buigen, zoohaast zij de harmonie zouden weerstaan of belemmeren. Het kan dus gebeuren dat we harmonisch moeten heeten of maken wat voor oor en spierzin tegen allen rhythmus schijnt. En toch is hier een rhythmus, maar een andere, die verre boven gewonen staat. Want hier ook heeft men de herhaling van een reeks: die reeks is hier de werkelijkheid die beweegt, zingt en hijgt, welk bewegen, zingen en hijgen herhaald wordt in woorden, die er, zooveel het kan, de trouwe weerspiegeling, de trouwe nagalm van zijn.
Om harmonisch te schrijven of te spreken, wordt het volgende vereischt:
Welluidende en zoetvloeiende rhythmische reeksen passen voor alles wat de verschillende zinnen en het gemoed genoeglijk aandoet, gelijk het heldere, het welluidende, het lichte, het effen, het zachte, het mollige, het geurige, het zoete; - het blijde, het aangename, het vriendelijke, het troostelijke, het opbeurende, het goede of verdienstelijke. De volgende verzen staan om die reden even goed in proza: En kalm in haren avondlust,
bij 't zoet gesching der mane,
ligt langzaam drijvend op het meer
de droomerige zwane.
(A. Rodenbach.)
| |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
Wat een wolk van balsemgeur
Heft zich walmend in den hoogen!
Welk een pracht van bloesemkleur
Biedt zich overal aan de oogen!
(Ledeganck.)
Als ge naar het kooren luistert,
dat nu op nu nedergaat;
daar een' zwepe wind in snuistert,
dat de lieve zonne baadt;
neen, 't en kan geen' snare talen,
die zoo zoete om hooren is
als 't gerep der roggestalen,
als 't geroer van 't kooren is.
(Gezelle).
Daarentegen verkieze men onregelmatige, hortende reeksen, waar b.v. trochoeën met hun kop egen den rug van jamben botsen, voor al wat onze zinnen en ons gemoed ontstemt en stoort: het verblindende, het donkere, het verdoovende, het harde, het ruwe, het scherpe, het prangende, het zilte, het zure, het bittere, het bedwelmende; - het droevige, het hatelijke, het schadelijke, het booze.
De lengte van zinnen en constructies bootst den korten of langen duur van de bewegingen na.
Zoo schildert Gezelle de rappe losse vlucht van de zwaluw: Hij wentelt door de lucht zijn aas zoo gulzig na
nu op, nu af, nu om, nu weg, nu weergericht,
dat, volgende, ik vergeefs van verr' hem gade sla;
tot dat hij kort gekeerd en schier in 't aangezicht
mij vliegend, henenbotst.... alwaar hij zwemt voortaan,
en 't blauwe laken meet, daarin de sterren staan.
En het springen van de jonge meesjes: Een meezennestje is uitgebroken,
Dat in den wilgentronk
Gedoken,
Met vijftien eikes blok;
Ze zitten in den boom te spelen,
Tak-op, tak-af, tak-uit, tak-in, tak-om, met velen
En 'k lach mij, 'k lach mij bijkans krom.
| |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
En den tragen gang van de slek: Een weke of drie, of meer mag 't wezen,
dat ik, den tragen slekkenstap
gekropen, langs den keldertrap,
met huis en erve op mij, al dichte ineengevat,
kwam 's morgens vroeg eens uitgebezen,
de wereld in.....
En den lastigen stap van den pelgrim: Gelijk de arme pelgrim getreden komt,
die pijn heeft en honger geleden om 't
zoolange, zoolange geduren van
de reize, toch eindelijk de muren kan
zien rijzen, nog blauwende in den morgenstond
van 't huis waar hij moedeis bezorgen vond.
Korte en accentrijke constructies zijn de beste vertolking van iets dat krachtig of geweldig is; daarentegen wordt het zwakke, het kwijnende, het kranke, het stervende liefst afgeschilderd door lange, dus zwakke spreekmaten, of in een constructie die op verscheiden zwakke klankgroepen eindigt: Als het schip aan 't zinken gaat, doet Rodenbach in ‘De Laatste Storm’ den kapitein roepen:
Sloepen af! en vrouwen eerst!
Hoor Gezelle in ‘Breydel en De Coninck’: ‘Schild en Vriend!’ Ontspringt te hand,
de klokke luidt, gij knapen;
‘schild en vriend!’ voor 't Vaderland
zij goed en bloed, zij hand en tand:
har!.... Lijf om lijf, te wapen!
‘Schild en Vriend!’ kloek opgestaan,
zoo een, zoo al gestreden;
‘Schild en Vriend!’ geen rust voortaan;
wat walsch is valsch is; kracht gedaan,
gevochten en gebeden!
Bewegingen die vlug malkander opvolgen, worden best voorgesteld door korte constructies of zinnen, nevengeschikt, zelfs zonder voegwoord. | |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
‘Aan 't werk, aan 't werk, het kamp versterkt.’
Scharen spreiden langs de helling,
Scharen dalen langs de delling,
Alles wemelt, alles werkt,
stemmen en klaroenen schallen,
bijlen vellen, boomen vallen,
vrachten roeren,
wagens roeren,
ginter rijzen reeds de wallen....
Hier loopen ze uiteen, daar samelt een schaar.
Trompen schellen
hoofdmans snellen,
ijlende benden vliegen voorbij,
gooien de spaden en zoeken de speren,
draaien en keeren,
zoeken hun rij.....
(Rodenbach.)
Gelijke rhythmische reeksen, alle uit twee of drie klankgroepen bestaande, zijn wel geschikt om de gelijke deelen van een herhaalde samengestelde beweging af te beelden; terwijl ongelijke reeksen ongelijke deelen kunnen beteekenen.
Prozaschrijvers mogen voor 't uitdrukken derzelfde gedachten evenveel maat hebben als Rodenbach in het eerste, als Ledeganck in het tweede en Gezelle in het derde voorbeeld: .... Een lichte reie zweemt al zingen
en slaat op mate 't meer in kringen,
de baarkens bij het zinlijk wenden
al kabblen dertlen om hun lenden.....
Maar wat daavrend gerucht
Wedergalmt in de lucht?
't Is een dreunend geklank
Van geroep en gezang,
En een ploffend geklop
Leidt de juichtstemmen op.
Wordt een veldfeest gevierd
Door de schaar, die zoo tiert,
En op tripplende maat
Dus den akkergrond slaat?
De wever zingt, zijn webbe deunt;
de la klabakt, 't gewouwe dreunt;
en lijzig varen
de spoelen heen, in 't garen.
| |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
Een korte eindconstructie of zin voorafgegaan door verscheiden lange is een treffende nabootsing van een schielijk algeheel worden, vallen of sterven. Waar ik in onverdroten moed naar trachtte
In 't stoere leven mijner drukke jeugd,
Het schittrend beeld van werkkracht en van deugd
Wiens afschijn door mijn glanzende oogen lachte,
Is neergestort!
(Omheinde Hoven, P. Hilarion, blz. 6.)
Ieder gevoel dat ons aandoet, heeft rechtstreeks invloed op den gang van onzen adem, die nu eens kwijnt en stilvalt, gelijk bij schrik of verbaasdheid, dan weer stormt in wilde vaart, gelijk bij groote vreugde of gramschap. En dan alléen kan er harmonie zijn, wanneer de woorden, onder dat gevoel geuit, berekend zijn naar de maat van den adem die ze moet uitbrengen. Deze harmonie ontstaat natuurlijk bij den redenaar die uit volle overtuiging spreekt en zelf getroffen, bewogen is door hetgene hij zegt. Zijn woorden volgen noodzakelijk de deining van zijn borst even lijdelijk als een bootje den opgezweepten stroom. Anders is 't, wanneer een schrijver niet door de werkelijkheid zelf, maar alleen door het levenlooze beeld er van wordt aangedaan. Dan moet hij de hulp inroepen van de autosuggestie, die het levenlooze beeld zoo helder kan doen stralen dat hij, als gehypnotiseerd, dat beeld voor werkelijkheid neemt en er evenveel als door de werkelijkheid door ontroerd wordt. Al is de werking van de gevoelens op den adem nog niet geheel verklaard en bepaald, toch kent iedereen, door dagelijksche ondervinding, er enkele verschijnselen van. De vrees doet den adem kort jagen, ze beklemt en drukt zich veelal uit in korte en onverbonden vragen of uitroepen. Hoort hoe Hilda RamGa naar voetnoot(1) een visschersvrouw doet spreken die angstig des avonds bij een buurvrouw gaat vragen naar haar afwezige dochter: Op de eigenste stonde
Regen noch stormwind vreezend,
gespoord door moederlijke onrust,
Klopte ze aan 't raam daarnaast,
ongeduldig verbeidend het antwoord.
| |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
Dralende klonk: Wie daar?
Och haast u! open! om Gods wil!
Gitta is hier, niet waar?
Doch verwondering lag op het aangezicht,
Dat in de deurspleet kwam;
ter ontkenning bewoog zich het hoofd. Hoe?
Wat? niet hier? ook thuis
is ze niet! Waar mag ze dan wezen?
Gramschap en groote vreugde vragen ter ontlasting geweldige ademverspilling: de eerste, door bedreigen, schelden, vloeken en verwenschen; de tweede door uitroepen, door luide en lange kreten, b.v. Bravo! Hoerrah! Djou! Slang, sijfel! Schuimbek, raas, gelijk 't uw hart doet,
En laat uw woorden daar niet kalmpjes wiegen
Als hadt gij ze uit het hoofd geleerd en zongt ze!....
Raes, vloek! maar spreek niet schoon. Ik kan 't niet hooren....
Hel! Hel!
Hel! help mij! 'k moet er bij zijn, 'k moet het zien
Zijn bloed aan 't stroomen! 'k moet haar wanhoop zien!
'k Moet zeker zijn.... 'k Geef mijn juweelen, 'k geef
Mijzelf, 'k geef alles over aan zijn Klaus
(Oorda, Jac. Van Artevelde).
Gijnder daar die 't volk woudt paaien
met uw helden - landverraârs,
g'hebt bij God! gedaan met zaaien,
uitgekochte leugenaars!
Gij die ons hebt uitgezogen,
fransch gebroed alhier gemest,
g'hebt genoeg op ons gespogen!
Ziet: ons zweep! - en ginds, uw nest!
(Rodenbach.)
Herman. - Ho! oude! waar hebt ge dat hout gehaald? Dat hout is van u niet; dat hebt ge gestolen! Jozef. - Ik heb niets gestolen, jager! Herman. - Lieg niet, oude grijskop! Gisteren heb ik hout gekapt, ginds in het bosch! daar hebt ge van genomen! Hier daarmede! Jozef. - Neen, jager, ik heb het opgeraapt, takje voor takje! Herman. - Daar liegt gij, oude! Geef hier! | |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
Jozef. - Zie slechts, het zijn niets dan doode takken, die onder de boomen op den sneeuw verspreid lagen. Herman. - Gestolen hebt gij het! Wat heb ik mij om uwe leugens te bekommeren. (*** Bloemlez., Bols en Muyldermans).
Uit Gijsbrecht van Amstel, van Vondel:
Gijsbrecht. Mijn lief! hoe hebt ge dus uwe oogen uitgekreten?
Badeloch. Nu gij behouden zijt, is al mijn leed vergeten,
Mijn trouwe bruidegom! mijn hoofd, mijn troost, mijn schat!
Nu gij behouden zijt, wat geef ik om de stad,
Om al het wereldsch goed?....
Ook de droefheid eischt ademverspilling: ze legt op het hart gelijk een gewicht, dat men er zoekt af te weren door zuchten en kermen, door gevoelvolle, dus luchtverkwistende woorden. Zoo spreekt de rouwmoedige Peter in Vondel's Peter en Pauwels: Erbarm u mijner! zie om laag,
Alziende waarheid! straf mijn logen!
Verzwaar de ketens, die ik draag!
Wat woorden liet ik mij ontslippen!
Verzaakte ik zoo mijn God, mijn Heer!
Wat lastren schonden deze lippen!
Ik nok, ik berst, ik kan niet meer.
Mijn geest bezwijkt. Ik zijg ter neêr; -
Och, och, och, och, och, och, och, och!
En Gezelle in Zoo ellendig zijn: Zoo ellendig zijn
en geen zonneschijn
ooit mijn huis instralen;
nooit geen' asem halen
dat 't geen wee en doet!
Roert mij hand of voet
iemand . tieren! willen
en niet kunnen stillen,
ai mij! deze pijn!
Ach! en.. ach! en . ach!... en ach! en
Zoo ellendig zijn!
En Gezelle nog, in het lied van het Indiaansche meisje, dat treurt om haar beminde, haar Algonkwin, van wien ze gescheiden werd. | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
Als ik op hem peize, peize,
ai mij, ai mij, die geplant staal
in mijn herte diepe, diepe,
mijn beminde, mijn Algonkwin!
Ai mij, ai mij, als wij scheidden,
hong hij wampum om den hals mij,
als een teeken, sneeuwwit teeken,
mijn beminde, mijn Algonkwin!
'k Wil met u gaan, laat mij, laat mij,
'k wil met u, tot 's werelds enden,
zei hij, 'k wille, ach laat mij, laat mij,
mijn beminde, mijn Algonkwin!
Veel te verre, verre, verre,
zei ik, veel en al te verre is
moeders huis, ach, verre, verre,
mijn beminde, mijn Algonkwin!
Als ik keek naar hem, en scheiden,
Als wij scheiden moesten, scheiden,
keek hij nog en keek hij nogmaals,
mijn beminde, mijn Algonkwin!...
| |||||||||
II. - Over de Hoogte.De toon van een klankgroep rijst ten gevolge van den sterkeren ademdruk die er toe vereischt wordt en waardoor dan de stembanden meer gespannen worden. Dus gaat meer kracht gepaard met meer hoogte. Meer hoogte alleen kan zelfs de kracht vervangen, zoodat een klankgroep met gewonen ademdruk gesproken, maar hooger dan haar naaste geburen gaande, ons den indruk geeft van een sterk geaccentueerde groep. En, vermits het ons niet moeilijk valt onmiddellijk na een hooge halfsterke een sterke uit te brengen, vinden wij hier een uitmuntend middel om twee nevenseen staande geaccentueerde groepen zonder verzwakking van de tweede gemakkelijk uit te brengen. Hij zei maar één (hooger) woord (sterk). O gij, stout (hooger) kind (sterk). De Godheid heeft zijn haar tot op een (hooger) haar (sterk) geteld.
(Lucifer, Vondel.)
De dichters gebruiken dat middel zeer dikwijls in samengestelde woorden: het eerste lid, eigenlijk de sterke groep, | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
hooger gesproken, wordt als zwakke term van de rhythmische reeks beschouwd en staat zijn krachtaccent af aan het tweede, dat, van halfsterk, nu sterk wordt. D'Aartsengel Gabriel, gevolgd van 's Hemels reijen,
Ons lust te hooren, wat d'Aartsengel zal gebieden
De derde en laagste rij, gewijd uit Vorstenheên,
En groote Aartsengelen en Engelen, moet duiken
............dat waar het erfrecht schenden
Van 't alderoudste kind, en zijn stadhouderij
Ontluisteren................
Zal 't eeuwigschijnend licht nu schuil gaan in den nacht
Der wereld? zullen wij, stadhouders van Gods macht,
Voor dit geleend gezag, een wulpsch vermogen knielen?
Te zien het wierookvat toezwaaien op een toon
Van duizend duizenden eenstemmige koralen,
(Lucifer, Vondel.)
| |||||||||
III. - Over den tijd.Men spreekt in alle schoolboeken van korte en lange klanken. En dat mag. Er is inderdaad, ook door een ongeoefend oor, verschil van duur op te merken tusschen den klank a, b.v. in ik zat en wij zaten. Ongelijk nochtans hebben zij die denken dat een zoogenaamde lange klank altijd even lang, en een zoogenaamde korte klank altijd even kort is. De aard van de klanken, dunkt me, vraagt in 't algemeen geen streng bepaalden duur; maar voor eenige stelt hij zekere grenzen waarbuiten men ze niet verlengen of verkorten mag, wil men hun eigen kleur behouden; doch die grenzen liggen, zoo niet voor een gewoon oor, dan toch voor een goed werktuig op zekeren afstand van malkander. Hier wil ik haastig doen opmerken dat veel toondichters al te weinig rekening houden met die grenzen, wat tot gevolg heeft dat menige klank van kleur verandert en de taal onverstaanbaar wordt. Luister eens, wanneer een onbedreven zanger, slaaf van | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
het geschreven, het volgende vers aanheft: Zij zullen hem niet temmen. Zullen wordt zeulen, en temmen haast tijmen. Waarvan hangt dan, binnen de vereischte grenzen, de korter of langer duur van de klanken af in onze taal?... Hij hangt vooral af van hun krachtaccent. Hoe sterker hun accent, hoe meer de klanken - ze wezen kort of lang - verlengd worden; daarentegen hoe zwakker hun accent, hoe meer de klanken - ze wezen lang of kort - verkort worden. Om zich daarvan te overtuigen, niet wetenschappelijk (wat alleen met kostelijke en fijne werktuigen kan), maar op een scherp luisteren af, verzoeken we den lezer de vier volgende zinnen uit te brengen, wel lettende op den duur van maar (1o naamwoord. 2o voegw.) en gelijk (1o bijv. nw., 2o voegw.): Gisteren liep de maar dat de oorlog begonnen was. Hij is groot, maar zwak. Die twee zijn gelijk. Hij liep gelijk een haas.
Hier vijf beschouwingen. 1o) Het schrift dat niets anders is dan de afbeelding van de eigenlijke taal, blijkt wel een zeer onvolmaakt en arm portret te zijn. Reeds hebben we gezien dat het schrift maar heel zelden, door een accentje, de kracht van de klankgroepen aanduidt, terwijl we hier nu bevinden dat het de lengte zeer onvolledig voorstelt, doordien het een zelfde teeken bezigt voor twee of meer klanken die verschillenden duur hebben. 2o) Onze woordrhythmus, op zich zelf reeds duidelijk voelbaar, wordt nog meer waarneembaar door het vergezellend verlengen en verkorten van de klankgroepen. 3o) Voor het samengaan van kracht en verlengden of verkorten duur in onze klankgroepen, onderscheiden we ons nog eens, als we Fransch spreken, van de geboren Franschen, daar wij, gansch onbewust, veel klankgroepen die zij als even lang beschouwen, ongelijk van duur maken. 4o) Vervelend en tergend is het een redenaar de lange óf te week en te kort, óf overdreven en gemaakt-lang te hooren uitspreken. De rhythmus en de taal zelve eischen zekere verhouding tusschen korte en lange klanken.
Men mag nochtans een groep, ja, een heel woord buiten die verhouding rekken, wanneer ze dienen, wat in het schrift dan door een waardeaccent wordt aangeduid, 1o om een hevig gevoel te uiten, 2o om een heldere voorstelling in de verbeelding op te roepen, 3o om de geheele aandacht van den hoorder op zich | |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
te trekken. Mijn braaaafste kind! roept menige moeder hartstochtelijk uit. 5o) Waar het geldt woorden te kiezen of te schatten om geluiden na te bootsen of het tempo van een beweging harmonisch voor te stellen, moeten we ze beoordeelen vooral naar hun accent, dus naar hun actueele lengte in het geheel. De lengte van de klanken hangt nog af: 1o) Van het tempo, de beweging die men bij het lezen of spreken volgt. Het tempo wordt bepaald a) door de gewone manier van spreken van de voordragers: sommige zijn van nature traag; andere van nature vlug; - b) door het gevoel dat den spreker beroert: gramschap en groote vreugde zet aan tot rap, droefheid tot langzaam spreken; - c) door den aard van de uitgedrukte beweging: zoo leest men snel wat snel gebeurt. 2o) Van de lengte van de woorden afzonderlijk, en van die der constructies waar de woorden in voorkomen: lange woorden en lange constructies worden gewoonlijk rapper dan korte uitgebracht. De vraag of we, naar het voorbeeld van Grieken en Romeinen, zuiver metrische verzen, alleen op den duur der klankgroepen steunend, kunnen maken, laten we hier onbeantwoord. Zij raakt immers alleen den versbouw, en in deze verhandeling, wij zeiden het reeds in onze inleiding, hebben we vooral de proza op het oog. | |||||||||
IV en V. - Over de kleur en de artieulatie.Als een klank onze ooren treft, komt die ons voor als een enkelvoudige gewaarwording. Werkelijk toch is het niet zoo. Bij den grondtoon, die de zwaarste is en voor een gewoon oor de eenige schijnt, komen er ander tonen bij die veel hooger zijn dan de grondtoon, waar ze mee versmelten; men heet die boventonen, in het Fransch hypertons of harmoniques. De boventonen bepalen, schakeeren den grondtoon en zijn er de zoogenaamde kleur of timbre van. De Duitsche geleerde Helmholz, die ze eerst opmerkte, noemt ze klangfarbe, klankkleur. Tot het vormen van de kleur dragen in ieder klankgroep de klinkers het meeste bij, omdat ze veel luider en langer klinken dan de medeklinkers. | |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
Deze laatste toch zijn niet zonder invloed op de kleur; vooral zulke die onmiddellijk op den klinker volgen en hem dus eenigszins sluiten, wijzigen soms de kleur in niet geringe maat. Tot bewijs daarvoor zal ik zeggen, dat er haast geen menschen zijn bij wie vóor alle medeklinkers dezelfde klinker volstrekt denzelfden klank heeft. Daar we verschillende klinkers en medeklinkers hebben, hebben we klankgroepen van verschillende kleur; daar we aan een anderen kant duizenden malen meer klankgroepen hebben dan klinkers met of zonder medeklinkers verbonden, hebben we noodzakelijk in veel klankgroepen dezelfde kleur. Uit die dubbele vaststelling volgt regelrecht dat we, in zake kleur, gelijke en ongelijke klankgroepen hebben, dus alles wat er noodig is tot een kleurrhythmus. De dichters gebruiken den kleurrhythmus in de rijmen: rijmen zijn immers woorden die op dezelfde klanken uitgaan en dus in hun uitgang dezelfde kleur hebben. Welk is nu, ten opzichte van den rhythmus, het eigen werk van de rijmen in de verzen? Voor de Fransche verzen, die door den band geen eigenlijken woordrhythmus hebben, dient het rijm om op een eigenaardige wijze het slot van een bepaalde reeks lettergrepen aan te duiden, zoodat, zonder rijm, de klassieke Fransche verzen alle spoor van woordrhythmus zouden missen en, in dit opzicht, gewone proza zouden worden Zoo is 't niet voor de Nederlandsche verzen. Daar, daar is een duidelijke rhythmus door de regelmatige en voelbare opeenvolging van zwakke en sterke klankgroepen; daar doet het rijm niets anders dan den reeds bestaanden rhythmus versterken, terwijl het tevens de lengte van de versregels raden laat. Wij, wij kunnen dus rijmlooze verzen maken, wat in 't Fransch zou proza heeten. En juist omdat het rijm niet onmisbaar is, zijn we niet verplicht er een rust achter te plaatsen, zijn we ook vrij oversprongen of enjambementen te gebruiken, waardoor het rijm veel van zijn kracht verliest. Ook heeft het rijm geen Nederlandschen oorsprong. Het is naar hier overgekomen door onze middeleeuwsche schrijvers, die er zich niet mee vergenoegden de Fransche dichters te vertalen, maar hun vorm, de rijmen overnamen. Daarin hadden ze geen ongelijk, want het rijm, behalve dat het den rhythmus versterkt, bewijst veel diensten: ‘Het | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
rijm is een sieraad voor het vers; het behoort tot hetgeen men in de toonkunde de versieringen van de cadansen noemt... het treft aangenaam het oor en het gevoel door het verhoogen van den kunstigen vorm des versregels,..... en maakt den indruk sterker en blijvender’Ga naar voetnoot(1). Dat het oor en het gemoed ook van den gewonen man niet ongevoelig is voor rijmen, blijkt ten overvloede uit de folkloreGa naar voetnoot(2) en de volkstaal. Het volk in zijn alledaagsch spreken en sommige prozaschrijvers gebruiken de rijmen, niet gelijk de dichters, om b.v. twee constructies te sluiten, wat - hoe bevreemdend ook! - wanluidend in onze proza klinkt; neen, zij stellen ze onmiddellijk nevens elkander, enkel verbonden door en, of, noch. Eenige voorbeelden: drinken en klinken, God noch zijn gebod ontzien, goed en bloed geven, groeien en bloeien, iets grondig en bondig uitleggen, krom en slom, lam en stram, liegen en bedriegen, met pak en zak vertrekken, iemand bijstaan met raad en daad, stout en boud, wasschen en plassen, wijd en zijd, zingen en springenGa naar voetnoot(3). Wij hebben nog een andere soort van rijmen; deze echter eindigen niet, maar beginnen met dezelfde letter. Daarom heeten zij stafrijmen of alliteraties, terwijl men de eerste eindrijmen noemt. In de stafrijmen komt de rhythmus voort, niet zoozeer uit de herhaling van dezelfde kleur, al hebben ook de medeklinkers zekere kleur, maar uit de herhaling van de spierbeweging noodig tot het uitbrengen van de herhaalde letter. ‘De alliteratie, zegt PoelhekkeGa naar voetnoot(4), was het gewone rijm in het Oud-Germaansche vers, waarin een aantal beklemtoonde lettergrepen met dezelfde medeklinkers of klinkers begonnen. De stemstooten werden dus versterkt door de alliteratie. Het stafrijm is een zeer oud kunstmiddel, dat werd aangewend op grond van de karakteristieke kracht van sommige medeklinkers. Het bewijst dat het wezen van het Germaansche vers zit in de opeenvolging van stemstooten. De gewichtigste woorden werden door klem en klank op den voorgrond gedrongen.’ | |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
‘Het stafrijm is het rijm tot het midden der 9de eeuw. Toen werd het, als eenig rijm ten minste, door het eindrijm verdrongen. Maar daar het zoo regelrecht voortkomt uit den aard van het Germaansche vers waarvan ook thans nog de opeenvolging van stemstooten het kenmerk is, spreekt het vanzelf, dat het stafrijm nooit geheel kan verloren gaan. We treffen het nu nog aan. Gewoonlijk samen met het eindrijm verhoogt het dan de klankwaarde van het vers.’ Wij treffen het dikwijls aan bij onze dichters, bij het volk, veel minder bij onze prozaschrijvers. Eenige voorbeelden door het volk en ook door onze schrijvers gebezigd: Blikken noch blozen, buigen of bersten, vóor dag en dauw, met haar en huid, over heg en haag, hen noch haan, kant en klaar, klikken en klakken, over koeien en kalvers, kort en klein slaan, kost en kleeren, lief en leed, lui en lekker, met man en muis, perk en paal, tusschen pot en pint, met recht en reden, in rep en roer, zonder slag of stoot, taal noch teeken, twist en tweedracht, vuur noch vonk, weg en weer, wel en wee, wetens en willens, zoet en zuur, zus en zoo..Ga naar voetnoot(1) Welke voordeelen vinden onze dichters in het gebruik van de stafrijmen? Vermits de stafrijmen de maat van de verzen volgen en altijd in sterke klankgroepen voorkomen, doen zij krachtig, wellicht krachtiger dan de eindrijmen, den rhythmus voelen, waardoor ze aan de verzen iets buitengewoon huppelends, bekoorlijks, ja bedwelmends geven. Dikwijls schilderen ze treffend bewegingen en werken, en kunnen dus veel bijdragen tot de harmonie. Anderzijds wekken ze wel eens gevoelens of veisterken die, en altijd geven ze buitengewone klem aan de klankgroepen waarin ze staanGa naar voetnoot(2). Daar de eind- en stafrijmen in de proza bijna al de voordeelen opleveren die onze dichters er uit halen, wenschen we ten zeerste dat onze schrijvers van letterkundige proza ze meer en meer gebruiken, en niet enkel zulke die zij van het volk afluisterden, maar andere die zij zelf scheppen onder den invloed van hun werkende verbeelding of van hun ontroerd gemoed. |
|