Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1914
(1914)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||
Ledeganck's wetsvertalingen,
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||
den invoer van Latijnsche en Fransche vakwoorden verduisterd en voor de gemeente onverstaanbaar geworden. Het was zooverre gekomen dat de steller van den Ars notariatus, dit is: Conste en stijl van notarisschap, zich verplicht zag bij zijne voorschriften van notariëele akten te voegen eene ‘Verclaringhe van vele duystere, zoo Latijnsche als Fransoysche woorden ende termen, diemen ghemeynlijk in dep ractycke is gebruyckende’. Deze ‘verclaringhe’ geeft nagenoeg vierhonderd vijf en twintiguitheemsche termen met even geldende Nederlandsche benamingen opGa naar voetnoot(1). Niettemin schiet onze hedendaagsche Nederlandsche rechtstaat hare wortelen in de wetgeving en de rechtswerken, die reeds vóór het tijdperk der Fransche overheersching in voege waren en die aan het gewetensvol onderzoek van den Wetsvertolker niet volkomen vreemd mogen blijven. Menige verzameling van wetten en gebruiken. menige rechterlijke verhandeling van vóor den Franschen tijd is trouwens ook in het opzieht der taal zoo maar niet als ondienstig te verwerpen. Welke rechtsgeleerde waardeert b.v. niet de Inleidinghe tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid van Huig de Groot? Het werk verscheen in 1631 en beleefde niet min dan twintig Hollandsche uitgaven. Wij kunnen de bekoring niet weerstaan ons eene enkele aanhaling uit de Groot's Inleidinghe te veroorloven, ten blijke van de schatten, die in dat werk én voor den taalnavorscher, én voor den rechtsgeleerde bedolven liggen. 't Gaat over ‘Boedelmenging’. ‘Een boedel is 't geheel, begrijpende al 't geen een alleen of meer te zamen in gemeenschap toebehooit, met de lasten. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||
nomen voor zooveel dezelve bij huwelijksche voorwaarden bevonden werd uitgesloten of geminderd te zijn, uitgenomen als een jongman beneden de vijf en twintig, of eene dochter beneden de twintig jaren met iemand trouwt, zonder bewilliging van de ouders, vrienden of overheid, zulks als hiervoren in de verhandeling van 't huwelijk is gezeid, alzoo tusschen zoodanige (schoon 't huwelijk voortgang. hebbende) de gemeenschap geen plaats heeft’. Het werk van Huig de Groot schijnt, ten minste niet rechtstreeks, door Ledeganck geraadpleegd te zijn geworden, evenmin als de jongere wettenverzamelingen, zooals de ‘Rechten en Costuymen van de stad Brussel’ door Dehoze (1752), het ‘Reglement over de civile rechtspleging voor de Oostenrijksche Nederlanden’ (1786) en andere dergelijke. De rechtstaal der vroegere eeuwen werd eigenlijk door Ledeganck niet benuttigd in hare oorspronkelijke bronnen, maar wel door bemiddeling der taalgeleerden, die zelve uit die bronnen geput hebben. Echter had Ledeganck een rechtswerk tot zijne beschikking, dat hij wel niet vermeldt, maar zeer zeker geraadpleegd heeft, indien het niet gestadig voor hem lag toen hij zijn Nederlandsch Burgerlijk Wetboek schreef. Wij spreken van de toen bestaande vertaling van het Napoleontisch Burgerlijk Wetboek, die verscheidene malen herdrukt werd en feitelijk tot 1838 gansch Holland door van kracht bleef. Hoe zou Ledeganck, die pas na de afscheiding tusschen België en Holland de rechten studeerde, geen ruim gebruik gemaakt hebben van het ‘Burgerlijk Wetboek uit het Fransch vertaald’, dat ook in Vlaamsch-Belgié onder het Hollandsch tijdperk voor de rechtbanken ingeroepen werd? Ledeganck's Burgerlijk Wetboek is dan slechts een nieuwe, geene eerste vertaling van den Code Civil. Wanneer hij in de voorrede zijner eerste uitgaaf schrijft dat ‘het volgende (werk) in onze taal als het eeiste van zijn slach kan worden beschouwd’, dan is die bewering niet van overdrevenheid vrij te pleiten. Al de Napoleontische Wetboeken bestonden reeds lang in Nederlandschen tekst, toen Ledeganck zijn vertaling van den Code Civil uitgaf. Zij waren, ook in 't Nederlandsch, flink opgesteld en over beide Nederlanden verspreidGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit eene vergelijking tusschen de reeds bestaande vertaling van het Burgerlijk Wetboek en die van Ledeganck blijkt:
Wij laten hier eenige artikelen uit beide vertalingen volgen:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||
De inzage van beide teksten toont wel aan, dat Ledeganck de vroegere vertaling van het Burgerlijk Wetboek benuttigd, doch volstrekt niet slaafs nagevolgd heeft.
Ledeganck's Burgerlijk Wetboek was in België zoo welkom dat de eerste uitgaaf, van Juni 1841, reeds in 1844 door eene tweede en in 1846 door eene derde van 's schrijvers hand gevolgd werd. Ledeganck stierf op 10 Maart 1847. Eene vierde uitgaaf van zijn Burgerlijk Wetboek werd bezorgd, in 1859, door L. De Hondt, toenmaals advocaat, welke het werk op de hoogte bracht van zijnen tijd door bijvoeging der nieuwere wetsbepalingen en voornamelijk der wetten op het hypothekenstelsel en op gedwongen onteigening. De Hondt schreef ook eene verdienstelijke en uitgebreide (76 blz. druks) woordenlijst van Ledeganck's Burgerlijk Wetboek, met verwijzing naar de betrekkelijke artikelen der wet. Hij liet Ledeganck's Wetboek nog herhaaldelijk herdrukken en bracht hier en daar eenige veranderingen in den tekst. De laatste uitgaaf - de zesde - van Ledeganck's Burgerlijk Wetboek werd verstrekt in medewer- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||
king door De Hondt, alsdan raadsheer in het Hof van verbreking, en M. De Hoon, hoogleeraar te Brussel; zij dagteekent van 1899 en is thans zoo goed als uitgeput.
Groot is de invloed, dien Ledeganck's Burgerlijk Wetboek op de Nederlandsche rechtstaat in België heeft uitgeoefend. Gedurende drie kwart eeuws bleef zijne vertaling de eenige Nederlandsche tekst van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de vakmannen, voornamelijk de notarissen, hunne toevlucht namen. Zoo algemeen was zijn Wetboek verspreid, dat menigeen, die voor eene rechtsvraag stond en uit de wet niet wijzer werd, zich schriftelijk tot Ledeganck wendde om nadere uitlegging over zijne wetsartikelen..... De vertalingen van den Hollandschen tijd werden verlaten en geraakten schier onbekend. 't Is slechts sedert een twintigtal jaren, dat de aandacht der Vlaamsche rechtsgeleerden op de rechtstaal en de wetgeving onzer Noorderbroeders opnieuw gevestigd werd. Ledeganck's rechtstermen geraakten dan in Vlaamsch-België vrij algemeen en haast uitsluitend in zwang. Niettegenstaande de verfransching der hoven en rechtbanken, bleef immers de moedertaal nog steeds de voertaal voor menige vredegerechten en in de meeste notariaten van het Vlaamsch land. Daar nu Ledeganck zijn rechtstermen haalde uit de Hollandsche wetsvertalingen of, indien men zulks verkiest, uit den algemeenen Nederlandschen Woordenschat, verwierf zijn Burgerlijk Wetboek de groote verdienste in Vlaamsch-België de Nederlandsche rechtsterminologie te bewaren, daar zij anders hier wellicht te loor ware gegaan. Verscheidene vreemde woorden en uitdrukkingen der toenmalige Hollandsche Wetboeken werden bij Ledeganck vervangen door andere, van zuiver Nederlandschen oorsprong, die dan ook op korten tijd in België geijkte rechtstermen werden. Halen wij aan:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||
Niet altijd is Ledeganck even gelukkig in de wijzigingen, die hij in de bestaande rechtsterminologie meende te moeten brengen. Het publiek kon het koren van het kaf niet scheiden en leerde even gretig Ledeganck's verkeerde rechtstermen aan. Zoo werd het sierlijke hoofdelijkheid door de wanstaltige woordkoppeling elkheelheid vervangen. Vruchtgebruik, vruchtgebruiker werden lijftocht, tochtenaar. Zeker leven deze laatste woorden nog voort in den mond van het volk, maar in de rechtstaal, waar eenheid noodzakelijkheid is, verdienen zij toch geene aanbeveling. Meerderjarigverklaring, meerderjarigverklaarde werden naar Ledeganck zelfmaking, zelfgemaakte. 't Is waar dat betreffende die termen reeds heel wat inkt is gevloeid. Ledeganck zelf geeft daarover eene aanteekening in zijne verklarende woordenlijst. Het Hollandsch Wetboek handelt over handlichting, maar dit rechtsinstituut is gansch verschillend van de emancipatie van ons burgerlijk wetboek. Ook ontvoogding, dat in België dikwijls voor meerderjarigverklaring aangetroffen wordt, is heel wat anders en beduidt eigenlijk het stellen buiten voogdij. Stuiting van het huwelijk heet bij Ledeganck tegenstand aan het huwelijk. Het recht van natrekking noemt hij verkeerdelijk recht van aankleef (a. 547 v.). Voor inventaris schreve hij beter boedelbeschrijving, een woord, dat de gedachte juist w ergeeft en in Noord- en Zuidnederland zoowel in 't gebruik als in de wetgeving doorgedrongen is. In plaats van beding van ameublissering (art. 1505) hooren wij liever beding van roerendmaking; in plaats van handstelling (sequester), liever onderrechtlegging; in plaals van dagvaart, (art. 178) dagvaarding; in plaats van hoogste rechtsgebied, verkiezen wij laatste aanleg of hoogstgewijsde, (art. 264). Den eed afleggen is beter dan het verouderde den eed ontluiken, (art. 453); ontzetting van den ambtenaar, beter dan ontzeg van den ambtenaar....... De veranderingen, door De Hondt aan Ledeganck's tekst toegebracht, zijn ook altijd geene verbeteringen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||
Waar Ledeganck de plein droit door van rechtswege of uit volle recht weergeeft, schrijft De Hondt, al te trouw naar den Franschen tekst, van vollen rechtswege. (art. 1184.) Rechtzweers (art. 738) vervangt bij De Hondt de volle neven van Ledeganck. Hoewel in Vlaanderen wel bekend, behoort rechtzweers toch niet tot de algemeene spreek- en schrijftaal. Een authentieke akte (Ledeganck) heet De Hondt eene geloofwaardige akte (art. 1320). Nochtans beantwoordt geloofwaardig niet aan de geijkte en algemeen aangenomen beteekenis van authentiek. Niettegenstaande de enkele tekortkomingen, die wij in Ledeganck's vertaling aanstippen, blijft zijn werk groot en ontzagwekkend. 't Is het eerste Nederlandsch rechtswerk, dat sedert 1830 in België verscheen Sedert dien werd veel opgedolven uit oude oorkonden, veel verbeterd bij den Hollandschen wetgever en rechtsgeleerde, veel aangeleerd in Vlaamsch-België. Kortom, Ledeganck's Burgerlijk Wetboek kan slechts dan billijk beoordeeld worden, indien wij ons terugplaatsen in den tijd, waarin het geschreven werd, met den bekrompen werkvoorraad, waarover de schrijver beschikte.
Het mag wonder voorkomen dat een man, bij wien het gevoel overheerschend was en die onder de dichters van zijnen tijd de eerste was, een groot gedeelte zijner krachten gewijd heeft aan eenen zoo stoeren en afgetrokken arbeid als de vertaling van het Burgerlijk Wetboek. Het blijkt nochtans geenszins dat Ledeganck daartoe eenige opdracht ontving van de regeering. Uit eigen beweging ondernam hij dat omvangrijk en afmattend werk. In het voorbericht der eerste uitgaaf verklaart hij dat zijn voornaam oogwit was eene nauwkeurige vertaling van den tekst der burgerlijke wet te bezorgen. Had hij de bijbedoeling tegen de verfransching van het gerecht in te gaan en de noodige grondstoffen te bereiden voor het Nederlandsch rechtsleven in Vlaamsch-België? Wij mogen het gerust aannemen. Ledeganck immers was een strijdend Vlaamschgezinde. Was hij niet de eerste, in Juli 1840, om Vlaamsch te spreken in den provincieraad van Oost-Vlaanderen, waar sedert het Oostenrijksch tijdperk de Vlaamsche taal niet meer gehoord werd? | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||
Zijn plan bepaalde zich ook niet bij eene vertaling van het Burgerlijk Wetboek, maar begreep ongetwijfeld eene volledige Nederlandsche uitgaaf van de Napoleontische Wetboeken, zooals wij verder zullen doen uitschijnen. De aanleidende oorzaak, die Ledeganck aan 't vertalen bracht, wordt ons bekendgemaakt in zijnen brief van 5 funi 1840 aan zijnen vriend Blieck. Onze dichter beklaagt zich daarin over de kritiek, die op zijn dichtwerk ‘Het Burgslot’ werd geoefend, ‘en, gaat hij voort, waartoe geschreven als men voor zijne landgenooten niet schrijven kan? Beter heb ik meenen te doen met iets anders aan te vangen. Sedert het begin van November laatst, houd ik mij onledig met eene vertaling van het Burgerlijk Wetboek’. Deze brief laat ons toe den datum te bepalen, waarop Ledeganck zijne vertaling begon: 't Was in 't begin van November 1839. Hij werkte daaraan ongeveer zestien maanden en legt de laatste hand aan zijn Wetboek den 14 Maart 1841. Dit spruit uit zijnen brief aan Blieck van 15 Maart 1841: ‘Gisteren heb ik gedaan gekregen met de vertaling van het Code Civil; nu blijven nog de uitleggingen over, en die zal ik schrijven terwijl men beproeft wat er van de inschrijving worden kan; want het werk is te omslachtig om op eigen kosten te worden uitgegeven’. De beknopte uitleggingen, die Ledeganck bij elk artikel voegt, werden dus later geschreven, waarschijnlijk inderhaast; want op 1 Juni 1851 verscheen het werk reeds in druk. Deze uitleggingen zijn bestemd voor het oningewijd publiek en hebben weinig rechterlijke waarde. Toen Ledeganck zijn Buigerlijk Wetboek ondernam, was hij in de volle kracht des levens, pas vier en dertig jaren oud. Sedert vier jaren (10 Augustus 1835) had hij te Gent het bekwaamheidsbewijs van meester in de beide rechten verworven. Hij was Vrederechter te Zomerghem en deze betrekking zal hem wel vrijen tijd overgelaten hebben voor dichtkunst en wetenschap.
Dat Ledeganck's Burgerlijk Wetboek slechts een onderdeel was van een grooter ontwerp, door zijn vroegtijdig afsterven op éen en veertigjarigen ouderdom verhinderd, namelijk, van eene uitgaaf van al onze Wetboeken in de Nederlandsche taal, lijdt bij ons geenen twijfel. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||
Na het Burgerlijk Wetboek, ving Ledeganck immers de vertaling aan van het Wetboek van Koophandel. Op welken juisten datum? Dat kunnen wij niet bepalen, doch in alle geval, blijkens zijne brieven aan Blieck, na de uitgaaf van het Burgerlijk Wetboek, dus na Juni 1841. De vertaling van het Wetboek van Koophandel van 1808, met zijne 648 artikelen, werd door Ledeganck gansch afgewerkt en lag persklaar. Zij verscheen echter nooit in druk, omdat de herziening van dit Wetboek nakend was. Reeds in April 1851 werd de nieuwe wetgeving op faillieten afgekondigd en de andere hoofdstukken van het Wetboek van Koophandel werden broksgewijs door den wetgever gewijzigd en opnieuw uitgewerkt. Na Ledeganck's dood werd de tekst van zijne vertaling van het Wetboek van Koophandel toevertrouwd aan De Hondt, die echter inzag dat hij uit 's mans arbeid, uit hoofde der verandering van wetgeving, weinig baat trekken kon. De Hondt ondernam dan zelf eene vertaling van het Wetboek van Koophandel, doch hij liet het bij een honderdtal artikelen, die nooit bij den drukker te recht kwamen. Zoo ging Ledeganck's vertaling van het Wetboek van Koophandel, die hem vele maanden zwoegens kostte, voor de rechtswetenschap voor immer verloren. |
|