Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1913
(1913)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 829]
| |
Kleine verscheidenheden.I.
| |
[pagina 830]
| |
samengesteld, - door Metsen of Maetsen integendeel, het eigenlijk opbouwen van een steenen huis of ‘ghevel’. Het is genoeg geweten, dat in vroegere dagen, kleine huizen met muren uit klei of leem werden opgetimmerd: dergelijke huizen zijn nog wel op den buiten aan te treffen. In het Fr. heet dit Bousillage: Mélange de chaume et de terre détrempée, avec lequel on fait des murs de clôture. (Littré.) Op het onderscheid tusschen Timmeren en Metsen, werd niet gelet door een schrijver, die dan ook de boven aangehaalde plaats uit de ‘Costume’ van 1619 verkeerd vertaalde door: Celui qui vent construire une nouvelle maison, à parois et murs propres, devra laisser entre sa maison et celle du voisin... - en de plaats uit het ‘Cahier’ van 1535, door: Item, celui qui veut construire ou bâtir à cólé de la maison de son voisin, et élever des murs de refend ou de façade... Op ‘Weeghen’ kan Paroi wél wijzen, omdat dit woord ook de beteekenis heeft van Cloison (maçonnerie ou charpenterie), - maar van Mur de refend, bij ons Binnenmuur, is er volkstrekt geen spraak. Mur de refend is immers enkel en alleen: Mur qui sépare les pièces de dedans d'un bâtiment, au lieu que les gros murs en font le contour (Littré). Er is meer. Weech werd, ook ten onrechte, door Fr. Palissade vertaald. Palissade is immers Rangée de pièces de bois, of Clôture en planches, en perches ou en échalas (Littré). De tekst luidt: L. Gilliodts-van Severen, op. cit., I, 416: ‘Item, in ghevalle dat hy eenen upgaende muer ofte weech maecte ofte een gote leyde zonder oziedrop, sal die moghen maken up elleven dumen naer den muer ofte weech van zinen ghebuer.’ (1535.) | |
180. - Huusberecht en huusberechter.Te Ieperen, waren ‘Huusberechters’ geheeten, de twee Schepenen, die van ambtswege belast waren met uitspraak te doen over alle zaken of betwistingen betreffende huizen of erf: L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I, 226: ‘Hoemen procedeirt ende partien berecht voor scepenen ende huusberechters. Ten berechte van huusberechters ende erfscheeders binnen der stede... van Ypre, zyn jaerlicx ghecooren..., uuten college van | |
[pagina 831]
| |
scepenen twee van hemlieden, diemen noemt scepenen huusberechters ende erfscheeders...’ (Costume van 1535.)
Dat zij Scepenen huusberechters ende erfscheeders genoemd werden, wil niet zeggen dat die Scepenen-hunsberechters als wezenlijke Erfscheeders, als afpalers van erven, als landmetersGa naar voetnoot(1), optraden. Trouwens, tot het verrichten van de afpaling zelve, tot het doen van het stoffelijk werk, waren hun twee ‘meesters werelieden’, d.w.z. twee bazen die in het werk ervaren waren, toegevoegd, nl. ‘eenen maetsere ende eenen temmerman’: Id., op. cit., I, 226: ‘Item, toe hemlieden zyn ghestelt ende gheeedt van ouden tyden twee meesters werclieden, eenen maetsere ende eenen temmerman, metgaders de clercken vander weeserie beneden ofte deene van hemlieden.’ (1535.)
In de Memorie van toelichting betreffende de herziening van de ‘Costume’ van 1535, wordt de vraag gesteld, ‘of het niet gheradich en is uut te laeten de rubriycque hoe men procedeert voor schepenen huusberechters ende alle de proceduren dies aengaende van nu voort te doene in camere, om redene dat de questien van het zelve berecht zyn dicwils de difficylste van rechte ende over zulcx niet en betaemt datmen die late ter decisie van wercklieden, op wiens advys dikwils by schepenen ghewesen wordt’. (L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I, 593.) Dat de Scepenen huusberechters niet enkel en alleen Echevins- of Juges de mitoyenneté waren, zooals een schrijver gezegd heeft, blijkt hieruit, dat zij ‘de kennesse ende berecht’ hadden ‘in deerste instantie van allen questien ende gheschillen tusschen partien, spruutende ter causen van erfscheedene van huusen ende erven..., insghelycx van gheschillen spruutende om causen van wercken ende edificien ghemaect ofte beghonnen maken, van vriheden ofte onvriheden, van oziedropen, waterloopen, subvatieGa naar voetnoot(2), resooten, ovenen, camfoerenGa naar voetnoot(3), viersteden, glenden, | |
[pagina 832]
| |
mueren, haghen, necessarienGa naar voetnoot(1), van vriheden ende onvriheden van luchten, van weghen ende ganghen ende van allen anderen vriheden, servituten ofte nieuwicheden concernerende huusen ende erven binnen der voorseyde stede ende scependomme’. (L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I, 226, Costume van 1535.) Berecht of Huusberecht heette de terechtzitting door de Scepenen-huusberechters gehouden. Voór de uitspraak mochten partijen om het Groote berecht of Groote huusberecht verzoeken. Dit was als volgt samengesteld:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I, 228: ‘Item, voor vonnesse zullen elc van partien ofte ooc de selve scepenen huusberechters moghen verzoucken tgroote huusberecht, te wetene toe hemlieden drie andere scepenen ende den clerck vander vierschare, de welcke tsamen recht doen zullen naar tbevynt vanden sticke. Item partijen zullen moghen beroupen tvonnesse vanden voirseyden grooten berechte voor vooght ende scepenen...’ (Cost. van 1535.)
Zie ook op. cit., II, 659: Huysberecht. (1741.) En aldaar de Coutume homologuée van 1619, Rubriek III, art. l. | |
181. - Besinghen eene capelrie.In den tekst hieronder wordt bedoeld de kapelnij van Onze-Lieve-Vrouw ‘de Salve’, bij de kerk van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge gesticht ten jare 1282, door Gillis Dop, poorter dezer stad, en waarvan spraak is in Inscriptions funéraires de la Flandre Occidentale, door J. Gailliard, IIe deel, Bruges, Eglise de Notre-Dame, blz. 243: | |
[pagina 833]
| |
Archief der Onze Lieve Vrouwkerk, te Brugge, Charters, voorloopig nr 18: ‘Ende dat Gillis Dop gaf dese vors. c. scheleghen sjaers ter capelrien behoef te Onser Vrouwen in Brugghe, bachten core, diemen singhet Salve... De welke capelrie meester Jan Calf vorseit besinghende es...’ (Akte van 14 November, of van ‘sFrijnd. na Se Martinsmesse in Smeermaent’ 1287.)
De hieronder volgende teksten kunnen tot uitlegging van ons Besinghen dienen:
‘Quod capellanus et possessor dicte capellanie... teneatur singulis diebus hora octava celebrare missam...’ (Uit eene akte van 1444, Inscr. fun., II ut supra, blz. 248, col. 2.) ‘... constituere quandam capellaniam in ipsa ecclesia perpetue...deserviendam...’ (Uit eene akte van 1360, op. cit., II, blz. 249, col. 1.) ‘... Et quod idem capellanus missam cotidie pro dictorum animabus ad dictum altare seu in ipsa ecclesia celebret seu decantet...’ (Uit akte u.s., op. et loc. cit.)
Sprekende van eene kapelnij, komt derhalve Besinghen in den grond uit op het Bedienen daarvan (Fr. Desservir), en wel inzonderheid op het plechtig celebreeren of zingen van de mis aan genoemde kapelnij verbonden: ‘Celebrare seu decantare’.
Besinghende, uit den boven aangehaalden tekst, werd als Beseghende gedrukt, naar een kopij van de akte van 1287, uitgegeven door J. Gailliard, op.cit., II, blz. 440: ‘de welcke capellerie meester Jan Calf vorseit beseghende es’. Dit Beseghende is ongetwijfeld foutief. | |
182. - Beschermte.Dat woord beteekent Bescherming, Hoede. Vier voorbeelden daarvan bij Verdam. Hieronder een, uit het jaar 1309, met Beschermte ende hoede; het is ontleend aan eene akte uitgegaan van Willem, graaf van Henegouwen en van Holland, en gegeven te Zierikzee:
Staatsarchief te Brugge, Fonds der Abdij van Ter Doest, Charters, oud nr 6751, voorloopig blauw nr 1715: ‘Die wi hebben in onse beschermte ende in onse hoede...’ (Akte van den Zaterdag na Sint-Marcusdag, of 26 April 1309.) | |
183. - Willen hebben.Is eene omschrijving voor Hebben willen. Vier voorbeelden daarvan volgen: | |
[pagina 834]
| |
1o) Steven Egghelin wordt in rechten vervolgd, omdat hij Lanseloot Blavoet, toen deze kwam om zijn goed aan te slaan, ‘ghesleghen wilde hebben’, of had willen slaan:
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rek. van den baljuw van Veurne van 8 Jan. 1375 n.s. tot 7 Mei daaropvolgende (Rol): ‘Avencapelle. Steven Egghelin was ghecalengierd vandat hy Lanseloot Blavoet ghesleghen wilde hebben als hy daer cam omme te pandene, daer of Steven bleef ten zegghene vander wet. De wet wysde hem den bailliu te ghevene vj. lb.’
2o) Niklaas de Muts wordt beschuldigd eenen banneling te zijnent gehuisvest te hebben. Omdat hij echter een arm man is en ‘ghesworen wilde hebben’, d.w.z. had willen zweren dat hij niet wist dat de man verbannen was, wordt de zaak bijgelegd; 3o) Jan Cadot wordt voor het gerecht gedaagd, omdat hij een meisje ‘vercracht wilde hebben’, of had willen verkrachten: de zaak wordt ook bijgelegd; 4o) Frans Maelgheer wordt insgelijks door den baljuw in rechten aangesproken, omdat hij een jonge dochter ‘vercracht wilde hebben’: bijlegging als boven.
De teksten luiden in dezer voege:
Staatsarchief en Fonds u.s., Rek. van den baljuw van Veurne van 15 Mei tot 22 Sept. 1376 (Rol): ‘Clais de Muts was ghecalengiert van dat hij Jan Ghiseline, die ballinc was, ghehuust ende ghehovet soude hebben, daer of de boete es lx lb. Omme dat hij een arem man es ende ghesworen wilde hebben dat hire niet of wiste, pais omme xliiij lb.’ ‘Jan Cadot was ghecalengierd vandat hy Machtelt Lorins vercracht wilde hebben. Omme dat zoe niet der over claghede ende ment niet hadde ghemeughen prouven, pais omme v lb.’ ‘Frans Maelgheer ghecalengierd van dat hij Jakomine Roys vercracht wilde hebben...’ | |
184. - Achterhalen ende contelmacieren.‘Jan van Gent, Loy f. Aernouts Jacobs’, en consorten, waren voor de vierschare van den Proost van Sint-Donaas te Brugge, gedagvaard geweest, onder beschuldiging, dat zij uit zeker proostland, in strijd met de keure, ‘darinc’ hadden gedolven. Reeds tweemaal hadden zij nagelaten, op den gestelden ‘dingedag’, voor den rechter te verschijnen en, nu de zaak | |
[pagina 835]
| |
voor de derde maal was opgeroepen, hadden zij nogmaals hun plicht verzuimd. Zij werden dan ook door de ‘redenaers’ van het Proostsche, ‘gheachterhaelt ende ghecontelmaciert’, d.i. voor weerspannig of ‘contumax’ verklaard:
Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Proostsche, Reg. nr 826, of ‘Rege van zaken’ 1429-1439, fol. 18 vo: ‘Prepositi (= Proostsche) actum xvije in Hoymaent ao xxx (1430), coram Marteel, Messeem ende Hoghelande. In Slipen. Jan van Gent, Loy f. Aernouts Jacobs... (en verschillende andere personen), c. bailliu prepositi. Dese voors, personen zijn gheachteraelt ende ghecontelmaciert van hueren derden wetteliken dingedage, als van dat zij darine vut ghedolven zouden hebben vut proostlande, contrarie den gemaecten cueren...’
Onmiddellijk daarop staat in het register vermeld, dat ‘ten naesten dinghedage daer naer, zo blevent Loy f. Aernouts Jacobs’ en anderen ‘vanden voors. sticke up Heinric van Meetkerke... ende Jan vander Woestine, elc up de pene van x nobelen, ende de bailliu ooc op de boete van x nobelen’. Een ander voorbeeld, fol. 32: ‘... ghewijst ghecontelmaciert ende achteraelt vander naerede van j line lants...’.
Bij Stallaert, Gloss., komen teksten voor, waaruit blijken mag, dat Achterhalen wel degelijk op Van schuld overtuigen wijst: ‘so wijst menne achterhaelt van dusdaneghen fayte’, - ‘achterhaelt zijn ende verwonnen’, - ‘up achterhaelt te wesene van tghuend dat hem de scoutteete anzegghen zal willen’. Ook teksten bij Verdam. Men zie verdere voorbeelden in onze Keure van Hazebroek, IVe deel, blz. 95 (kol. 2) en 440 (kol. 2). | |
185. - Bidden t'eneghen brude of kinde.Deze uitdrukking beteekent: Om geschenken verzoeken ten gunste van eene bruid of van een kerstekind, d.i. jonggeboren kind, - en niet, wat Kinde betreft, ten gunste van ‘enfants mis à l'apprentissage’, zooals een schrijver meende.
L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, II, 221: ‘Item, dat niemene moet bidden, t'eneghen bruden of kinde, eneghe ambochten of hemleden tekenen of doen tekenen omme yet van hemleden t'hebbene, stille of lude, up x lb.’ (1371.) | |
[pagina 836]
| |
186. - Dans = Fr. Dom.Is hetzelfde als het Fr. Dom, eeretitel van zekere geestelijke personen. Een voorbeeld van 1358:
Staatsarchief te Brugge, Fonds van het klooster der Karthuizerinnen buiten Brugge, Charters, oud nr 10, voorloopig blauw nr 2408: ‘Dans Pauwels Arnoude, prioor vanden Chertreusen...’ (Akte van den maandag na Allerheiligen, of 5 November, 1358.)
Andere voorbeelden, in de akte betreffende de hervorming der Abdij van Maagdendale te Oudenaarde, in het jaar 1468:
Auden. Mengel., I, 398: ‘Hueren confessoer Dans Kerstiaen...’ - I, 404: ‘Dans Joes van Dormale’.
Zie verder bij Verdam. Over de Fransche vormen Dam, Damp, Dans, Danz, aanteekeningen o.a. bij Littré, vo Dom. | |
187. - Altemet dat...Verdam legt deze uitdrukking uit door Al naarmate, Al naar gelang dat... In den onderstaanden tekst uit eene oorkonde van 8 April 1297 (n.s.), beteekent zij echter ‘Van met dat’, Zoodra dat, Zoohaast dat: Fr. Aussitôt que:
A.E. Gheldolf, Cout. de Gand, I, 194: ‘Van scepenen eede, Ende de ghene die van den xxxix wesen sullen, moeten zweren ende elc van hemlieden sonderlinghe, altemet dat sy anecommen ende commen sullen in die offitie...’
Het luidt in het Fr. A fait que = Zoohaast dat, in den tekst hieronder:
Id., op. cit., I 499: ‘Et ke chil ki de ores en avant seront des xxxix, à fait kil entreront d'ores en avant, sour chou fassent sairement...’ (1297.)
Chaque fois, zooals een schrijver vertaalde, zal Altemet dat voorzeker nooit beteekend hebben.
Edw. Gailliard. |
|