Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1913
(1913)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 637]
| |||||
Over den Germaanschen oorsprong en de ontwikkeling der Gotiek
| |||||
[pagina 638]
| |||||
Verre van mij de meening dat ik nu bepaald die vragen zal oplossen. Ik ben voornemens de meest tegenstrijdige denkbeelden hier nevens elkander te stellen. Uit mijne aanteekeningen, sedert jaren bijgehouden, - altijd met hetzelfde doel het begrip Germaansch in den geest van het Vlaamsche volk te doen dringen en den naam Barbaren, ons door vijanden gegeven, te wraken, - zal misschien eenig licht stralen. Ik zal echter alleen spreken over de uiteenloopende meeningen van eenige algemeen bekende denkers of vakmannen, zoo wat behoorende tot de verschillende kulturen van Europa. Het zullen woorden of machtspreuken zijn van gezagvoerende mannen, die invloed hadden op de kultuur van hunnen tijd. Dit wil zeggen dat hunne uitspraken zooveel als afdoende waren, of ten minste in hun midden er voor gehouden werden. Daarom is het belangrijk die meeningen eens tegenover elkander te stellen om wat meer helderheid in dit vraagstuk onzer beschavingsgeschiedenis te brengen.
Men staat verbaasd, als men van het eene midden naar het andere, van het eene volk tot het andere gaat, over zooveel tegenstrijdigs. Welk mag het doel van al die intellectuëelen zijn geweest? Zeker minder de waarheid te verkondigen dan hunne denkwijze op te dringen aan de menigte, wier nationale opvoeding men wil bewerken met de oude beginselen, dat het volk waartoe zij zelven behooren, het allereerste is, en al de andere nog eene soort van halfbeschaafden, barbaren zijn. Maar als men dat alles vergelijkt en toetst aan de gezonde rede of aan de zuivere wetenschap, zonder vooringenomenheid, is het niet te verwonderen dat een Duitscher sprak van een ‘Irrgarten der Geschichte’, en een Franschman van eene officiëele geschiedenis, die eene gedurige samenzwering tegen de waarheid was. Laat ons dus beginnen. ‘L'architecture gothique est une architecture essentiellement française’, zegt dapper en beslist de Parijzer archivaris Henri SteinGa naar voetnoot(1). | |||||
[pagina 639]
| |||||
De Duitscher LübkeGa naar voetnoot(1) zei reeds veel vroeger:
‘Deze stijl heeft zijnen naam niet van de Goten ontvangen; de Italianen noemden hem slechts spottender wijze zoo, en wilden daarmede het zeldzame en ouderwetsche er van te kennen geven; eer zou men hem Duitsch kunnen noemen. Immers of schoon de Moorsche stijl reeds den spitsboog kent en men ook dezen stijl bereids in de laatste helft der XIIe eeuw bij de gemengde bevolking van Noord-Frankrijk vindt, van waar hij kort daarop naar Engeland oversteekt, verkrijgt hij niettemin eerst door den beslissenden invloed van den Germaanschen geest zijne normale ontwikkeling. Deze stijl is uit de Germaansche bevolking ontsproten, welke, hoe heerlijk zich ook de Romaansche geest ontwikkeld had niettemin streefde naar meer vrije en zelfstandige uiting voor datgene wat hen inwendig vervulde.’
En nu de Engelschman Ruskin: ‘Y am not sure when the word “Gothic” was first generically applied to the architecture of the North; but y presume that, whatever of its original usage, it was intended to imply reproach, and express the barbaric character of the nations among whom that architecture aroseGa naar voetnoot(2)’. Fénélon zegtGa naar voetnoot(3): ‘Cette architecture qu'on appelle gothique nous est venue des Arabes. Ces sortes d'esprits étant fort vifs et n'ayant ni règles ni culture, ne pouvaient manquer de se jeter dans de fausses subtilités; de là leur vint ce mauvais goût en toutes choses. Ils ont été sophistes en raisonnement, amateurs de colifichets en architecture, et inventeurs de pointes en poésie et en éloquence.’ Nu Chateaubriand in zijn Génie du Christianisme: ‘L'ordre gothique, au milieu de ces proportions barbares, a toutefois une beauté qui lui est particulière.’ Chateaubriand was in zijn tijd in Frankrijk bijna alleen om zoo te denken, Hij gaat voort: ‘On pense qu'il nous vient des Arabes, ainsi que la sculpture du même style. Son affinité avec les monuments d'Egypte nous por- | |||||
[pagina 640]
| |||||
terait plutôt à croire qu'il nous a été transmis par les premiers chrétiens d'Orient; mais nous aimons mieux encore rapporter son origine à la natureGa naar voetnoot(1)’. En in hetzelfde boek: ‘On aura beau bâtir des temples grecs bien élégants, bien éclairés, pour rassembler le bon peuple de Saint Louis, et lui faire adorer un Dieu métaphysique, il regrettera toujours ses Notre-Dame de Reims et de Paris.’ En nog deze aanhaling die haar nut heeft: ‘Chaque chose doit être mise en son lieu, vérité triviale à force d'être répétée, mais sans laquelle, après tout, il ne peut y avoir rien de parfait.’ Rafaël Sanzio, de beroemde Italiaan, schilder en bouwmeester, noemt de Gotische kunst in eenen brief aan Leo X Duitsche Kunst. Hij schreef het volgende: ‘De Duitsche bouwwijze, welke hier en daar in Italië is ingevoerd, is uiterst van den schoonen stijl der Grieken en Romeinen verwijderd. De Duitschers stellen dikwijls ergens als versiering een opeengehurkt beeldje, slecht gemaakt en nog slechter uitgedacht, om eenen balk te dragen en andere zonderlinge schepsels en loofwerk zonder zin.’
Rafaël begreep die kunst van 't Noorden niet. Victor Hugo, de schrijver van Notre-Dame de Paris, een werk dat, naar 't voorbeeld der Duitsche romantiek, de verheerlijking der Middeleeuwen is, meent dat de spitsboogstijl ‘de pure race arabe’ is. Een moderne schrijver in Frankrijk E. Corroyer beweert: ‘La période architecturale du XIIe siècle à la fin du XVe et qu'on a baptisée injustement du nom étranger de gothique est absolument française, puisqu'elle est née dans les provinces qui ont formées la France moderneGa naar voetnoot(2)’. Ik zal den heer Corroyer doen opmerken dat het moderne Frankrijk het oude Germaansche Frankrijk niet meer is. | |||||
[pagina 641]
| |||||
Andere schrijvers brengen ons de getuigenis hoe het moderne Frankrijk de kunst van het oude Frankrijk beschouwde. Zoo spreekt Henri Malteste ons over Voltaire ‘qui déplorait que les monuments gothiques pussent encore déshonorer le sol de son paysGa naar voetnoot(1)’. Voltaire haatte die kunst omdat zij herinnerde aan het Germaansche Frankrijk, gelijk de mannen der Fransche Renaissance ze reeds gehaat hadden om dezelfde reden. Het feodale Frankrijk was het werk van het Germaansche ridderdom, van Merowingers en Karolingers. Frankrijk was toen Germaansch in bestuur en inrichting. Het Gallo-Romeinsche element was op den achtergrond geschoven door de veroveraars. En uit het Frankische midden vormde zich de Fransche middeleeuwsche kultuur, zoozeer verschillend van de Grieksch-Helleensche Renaissance kultuur ten tijde van Molière. Lezen wij niet bij den eersten onder de Fransche schrijvers: ‘...Le fade goût des ornements gothiques, Furetière, die het Dictionnaire universelGa naar voetnoot(2) schreef, en na hem de schrijver van het Dictionnaire de TrévouxGa naar voetnoot(3) verklaren dat die bouwkunst werd ingevoerd door de Goten in de Ve eeuw. Laatstgenoemd werk meldt ons: ‘Il y a deux gothiques: l'ancien apporté par les Goths au Ve siècle (édifices massifs, pesants et grossiers), et le moderne (ouvrages plus délicats, plus légers et hardis à étonner).’ Salomon Reinach, de schrijver van Apollo, een boek, thans zoo algemeen in de geletterde Fransche wereld verspreid, zegt ons: ‘L'expression d'art gothique est inexacte, car l'art qui succède à l'art roman, n'a été ni créé, ni propagé par les Goths.’ Maar hij voegt er dadelijk bij, dat het onjuist zou zijn die benaming te vervangen door art français, omdat ze aanleiding | |||||
[pagina 642]
| |||||
zou geven tot misverstand, als men er niet bijvoegt: ‘art français du dernier tiers du moyen-âge’. Salomon Reinach is van gevoelen dan maar liever de benaming art gothique te behouden. Deze schrijver, die te oordeelen naar zijne bibliographie in Apollo, uitstekend gedocumenteerd is over de beeldende kunsten, moet toch weten dat art français nog minder zou passen om andere redenen, gelijk we verder zullen zien. Zijne uitspraak is niet zoo aanstellerig als die van Corroyer, Stein en andere Fransche schrijvers van minder beteekenis in de kunstgeschiedenis; maar de Franschen willen in onze dagen eene kunst tot de hunne maken, welke zij eeuwen lang gesmaad en beschimpt hebben, toen zij zich als de eenige voortzetters van de Helleensch-Romeinsche kultuur beschouwden, en al wat daarbuiten was verfoeiden. Om de aanhalingen over den oorsprong der Gotische kunst te sluiten, die ons genoeg zullen toonen, dat het niet overdreven was te spreken van eenen doolhof der geschiedenis, voer ik hier nog deze getuigenis aan van onzen landgenoot kanunnik Reusens in zijn bekend werk Eléments d'archéologie chrétienne: ‘La dénomination de Gothique a été donnée au style du Moyenâge par une espèce de dérision à l'époque de la Renaissance. Le style ogival n'a rien de commun avec les Goths. C'est l'Italien Vasari († 1574) qui, le premier, employa ce sobriquet comme synonyme de barbare.’ ***
Hoe uiteenloopend zijn al die uitspraken? Wie kan er wijs worden uit dien warboel van begrippen, nochtans alle gesticht door menschen, die wisten wat ze zeiden en wellicht redenen konden hebben om het zoo te zeggen. Waarom zegt de eene, dat iets uit het Zuiden komt, als de andere beweert, dat het integendeel uit het Noorden komt? Waarom wordt die naam Gotisch zoo betwist en door zoovelen aangeduid als niets gemeens hebbend met de Goten? Waarom wijst men de Goten af en brengt men de Mooren ertusschen? Waarom noemt men den Gotischen stijl, ook Christelijke kunst? Is die benaming juister? Kan men beide bouwstijlen der Middeleeuwen, de Gotische en de Romaansche, niet beter aanduiden met den naam Middeleeuwsche kunst? | |||||
[pagina 643]
| |||||
Kan de benaming Fransche kunst er door? Is het voldoende Fransche kunst te zeggen omdat de oudste Gotische gebouwen, voor zooverre ons bekend is, in 't Noorden van Frankrijk en bepaald in l'Ile de France worden aangetroffen? Wat is eigenlijk een Gotiek gebouw, eene Gotische kathedraal en eene Romaansche kathedraal? Waar is de scheidslijn tusschen beide bouwstijlen? Is de benaming Romaansche bouwkunst ook wel de goede voor de kunst van het tijdperk dat onmiddellijk de Gotiek voorafging? Wij weten nu dat eerst in 1825 deze benaming door Arcisse de Caumont, den Franschen kunstgeleerde, in een congres in Frankrijk werd voorgesteld en aangenomen. Dit zijn zoovele vragen die opkomen in den geest van den lezer, die nadenkt over hetgeen hij leest en niet blindelings alles aanvaardt wat hem, al zij 't dan ook door mannen van beteekenis, wordt voorgespeld als onfeilbaar of onwederlegbaar. Laten wij op enkele dier vragen antwoorden met verklaringen van andere schrijvers, die onpartijdiger en zonder tendenz de zaken onderzochten, en ons hunne uitkomsten mededeelden.
Eerst en vooral zullen wij spreken over den naam ‘Christelijke kunst en onderzoeken of die naam past om alleen de kunst der Middeleeuwen, vooral in Westelijk Europa, tusschen de Xe en de XVIe eeuw, aan te duiden? Op die vraag wordt met recht geantwoord, dat het Christendom geene bepaalde kunst heeft. De Renaissance, die nadien gekomen is, kan dan ook Christelijke kunst geheeten worden. Heeft zij de St. Pieterskerk te Rome niet gebouwd? Heeft zij ook niet in Rome den bekenden Jezuïeten-stijl voortgebracht, elders den barroco-stijl of ook nog het neo-classicism? Laat ons eens zien hoe prof. Lemaire uit Leuven dat punt beantwoordt in zijn schrift over den befaamden Noordnederlandschen bouwkundige Dr. P.J. Cuypers; ‘Renaissance, Barroco en Classicism werden aangevallen als heidensche kunst. Die kunst hoefde vervangen te worden door de gothiek, den christen stijl. Dus was 't al gothiek, katholiek en godsdienstig, al het andere heidensch en profaan. En zoo werd de gothiek alleen als christene kunst uitgeroepen. Men dacht er niet aan dat het nooit een algemeene stijl was of worden kon, vermits het Christendom noodzakelijk algemeen is, en een algemeene wereldstijl, evenals eene algemeene beschaving onredelijk en onmogelijk is. | |||||
[pagina 644]
| |||||
En dat heeft het ook, voegen wij er bij, in ruime mate met de Middeleeuwsche kunst van Noord-Westelijk Europa gedaan. Wij zullen het verder onderzoeken. Is het nu voldoende, dat de eerste gebouwen in die kunst, voor zooveel wij hun ontstaan kennen, op eene bepaalde plaats, in een bepaald land worden aangetroffen, om te eischen, dat die kunst naar dat land worde genoemd? Mag het volk van dat land zich eene kunst toeeigenen, die andere kenmerken heeft dan de uitwendige teekenen, waaraan sommigen den Gotischen stijl vroeger meenden te herkennen? Neen, want die teekenen, vooral de spitsboog, zijn op verre na niet de eenige, welke den stijl aanduiden. De spitsboog alleen is niet wat een Gotisch gebouw van een ander onderscheidt. Het is misschien op die wijze, dat Fénélon en Hugo, en meer anderen, gemeend hebben den Gotischen stijl aan de Arabieren te mogen toeschrijven, omdat hier of daar in een Moorsch gebouw een spitsboog werd ontdekt. In het Oosten waren wel spitsbogen, maar er is nooit een Gotische stijl geweest. Was het niet vooroordeel, en de vrucht van hunne al te eenzijdige humanistische opvoeding, welke de geletterden aandreef altijd den oorsprong van alle kunst en letteren te willen zoeken in het Oosten of het Zuiden? Zoo werd eene bepaling van het eene boek in het andere overgeschreven, zonder verder onderzoek aangaande de kenmerken en eigenaardigheden van bedoelde kunst, of naar den aard en de natuur van het volk, in wiens midden die kunst tot hare volle ontwikkeling kwam. Chateaubriand gevoelde wel, dat er met het instinkt en den natuurlijken aanleg van een ras moet rekening gehouden worden als men kunstwerk wil bestudeeren; maar hij heeft het enkel gevoeld, niet onderzocht. ‘Kunstwerk is niet alleen de vrucht van het kunnen, maar ook van het willen,’ zegt Dr. Worringer in zijn onlangs verschenen boek: Die Formprobleme der Gotik, een werk dat nu eens een schitterend licht op dat vraagstuk heeft geworpen. | |||||
[pagina 645]
| |||||
Als Chateaubriand van den Gotischen stijl zegt: ‘On pense qu'il nous vient des Arabes, ... mais nous aimons mieux rapporter son origine à la nature’, had hij het met zijne Christelijke zienersnatuur goed voor. Zijn voorgevoel had hem niet bedrogen; dit werd nader onderzocht en het onderzoek leverde verrassende uitslagen op. Op de gestereotypeerde zinnen over middeleeuwsche kunst, die vroeger in alle werken voorkwamen, en die nu nog herhaald worden in schoolboeken, werd er geantwoord door mannen, die, zelf bouwmeester of kunstenaar, de zaak ernstig opnamen en de kunst ter plaats gingen bestudeeren. | |||||
II.En hiermeê kom ik aan het tweede punt van mijne verhandeling. Eerst stip ik aan den Noord-Nederlandschen bouwkundige Jan Godefroy, schrijver van het merkwaardige boek: De Romaansche stijl (1000-1250) en het overgangstijdperk naar de Gothiek, een werk van den laatsten tijd, naar de strengste eischen van wetenschap en kunst gedocumenteerd en geïllustreerdGa naar voetnoot(1). De schrijver zegt daarin: ‘De Romaansche stijl is de stijl, die volgt op den Romeinschen en Romeinsche elementen in zich heeft; en die duurt tot aan den Gothischen stijl, terwijl hij ook Gothische elementen in zich heeft. Hooren wij nog wat een ander ernstig vakgeleerde, Henry Rousseau, zegt in zijn Esquisses d'art monumentalGa naar voetnoot(2): ‘L'art romain n'intervint pas seul dans la formation de l'art roman; le byzantin y contribua et tous deux furent profondément | |||||
[pagina 646]
| |||||
modifiés par le génie propre des peuples barbares qui envahirent la Gaule, et dès le 5e siècle, pénétrèrent jusqu'au coeur de l'Italie.’ Hoe klinkt dat gansch anders: profondément modifiés par le génie propre des peuples barbares....
Laat ons nu die ‘barbaren’ Germanen noemen, want die naam met zijne moderne beteekenis past niet meer, daar waar men zelf erkent dat die rassen een eigen genie hadden. Of geeft aan die Germanen den naam van Goten, Franken, Burgonden, Duitschers, Lombarden of Angelsaksers, en ge zult zien, waarom het juist in de landen is, van waar die volkeren herkomstig zijn, of landen, die zij veroverd en waarover zij geheerscht hebben, dat zich de stijl heeft ontwikkeld, die voor alijd, zoolang er menschen zullen leven, den naam van Gotische kunst zal dragen. Die naam, door de Italianen spottend gegeven en door Vasari voor 't eerst geboekstaafd, is nu een eerenaam geworden, en geene sophisterij of verdraaien van de beteekenis der woorden zal daar iets kunnen aan veranderen. Bij de opkomst der Renaissance heeft men het zoowel gevoeld en niet kunnen verteren dat die middeleeuwsche kunst eene kunst van de Noordelijke volkeren van Europa was. Men had geene schimpnamen genoeg om die oorspronkelijke kunst, zoo zeer afwijkend van de klassieke kunst, te kleineeren en te doen verfoeien. Luister eens hoe Bernini, de Italiaansche kunstenaar, die te Rome de St. Pieterskerk voltooide, en later onder den naam van Le Bernin, bouwmeester van den Franschen koning te Versailles werd, daarover spreekt: Een gebouw met Gotische torentjes, kruisbloemen, hogels, en andere versieringen was voor hem ‘une danse de pointes et de verrues’; een Gotische toren was een krokodil met den staart in de lucht; de heerlijke Gotische portalen waren geopende muilen van caïmans. Met dergelijke geestigheden wekte men den haat op tegen de kunst van het Noorden, en die haat was bij de humanistisch geletterden zoo diep ingeworteld, dat Voltaire nog zijne bekende lasterende woorden kon schrijven, lang na den uitzinnigen uitval van Molière, na de bespotting van den pruikerigen Boileau, die ook in een dozijn verzen uit zijne satires de heele letterkunde der Middeleeuwen had veroordeeld. | |||||
[pagina 647]
| |||||
Ja, die haat bestond gedurende eeuwen tegen alles wat middeleeuwsch was; het was de ‘tijd der duisternis en der onwetendheid’; ‘la nuit de mille ans’ van Michelet; ‘les siècles grossiers’ van Boileau. Zoo groot was en is nog de verachting dat men heden in een modern Fransch boek, voor de opvoeding der jeugd bestemd, kan aantreffen: ‘Quand je songe qu'il a fallu pour permettre à l'art chrétien de naître, que tant de beauté fut annéantie, je me sens pris de colère contre cet art, né de l'ignorance et de la barbarieGa naar voetnoot(1)’. Is het hatelijk genoeg? Spreekt uit dat alles niet de rassen- en de kultuurhaat, of het vooroordeel van klassiek geschoolden? In Frankrijk waren er ook wel, die 't beter wisten en 't licht der zon niet langer konden loochenen. Maar wat is er met hen gebeurd? De meening van Chateaubriand was versmacht geworden onder den vloed der denkbeelden van de Revolutie, die leerde, dat in de Middeleeuwen de nationaliteiten, de talen en de kunst, uitvloeisels waren der feodale tijden en der slavernij. Devermaarde Fransche kunstkenner Violet-le-Duc, de schrijver van het beroemde Dictionnaire raisonné de l'architecture française du XIe au XVIe siècle, die in zijn land de kunst der Middeleeuwen in eere zou herstellen, werd in 1863 door de keizerlijke regeering benoemd tot leeraar in esthetica en geschiedenis der kunst in de School voor schoone kunsten te Parijs, ambt vóór hem door Taine bekleed. ‘Son cours sur le développement de l'art en France au moyen âge souleva tellement contre lui toutes les passions académiques qu'il dut se démettre de sa fonctionGa naar voetnoot(2)’. Wie dus over Gotiek durfde te spreken, werd ook beschouwd als een barbaar; geen smaad werd hem gespaard. Hij was een afvallige; hij verstond de Fransche kultuur niet, die de traditie van Rome en Athene moest voortzetten. Al wat daarbuiten in Frankrijk bestond was barbaarschheid, onwetendheid en slechte smaak, en moest verdelgd worden. | |||||
[pagina 648]
| |||||
De Nederlander Allard Pierson schreef in de inleiding van zijn merkwaardig boek Hellas: ‘Onze kathedralen, onze symphonieën werden niet opgebouwd door Hellas, dat evenmin de kleuren heeft gemengd op ons paletGa naar voetnoot(1)’. Als Hellas noch Rome ze niet opgebouwd heeft, noch er niet aan meêgeholpen, laat ons onderzoeken waar, door wie en hoe onze kathedralen en andere monumenten opgebouwd werden. Luisteren wij nog hoe Henry Rousseau het uitdrukt: ‘Au 16e, 17e et 18e siècle on emploie la qualification de gothique dans le sens de barbare pour marquer le mépris, bien injuste d'ailleurs, que l'on professe pour les oeuvres de l'esprit produits pendant la période indiquée plus haut; en art comme en littérature on en est revenu aux traditions de la civilisation greco-romaine; tout ce qui s'en écarte est barbare: c'est gothique. Wat komt men dan spreken van Arabische kunst en Fransche kunst? Waren die envahisseurs van het Romeinsch rijk Araben of waren het Germanen; Goten, Franken en Lombarden?
Wij zijn al een heele stap nader bij het denkbeeld van Chateaubriand, die beweerde dat hij die kunst eerder aan de natuur moest toeschrijven. Aan welke natuur? Dat zei hij niet, doch wij zullen zien hoe zich de natuur van het Germaansche Noorden in al die werken der beeldende kunst heeft getoond. Augustin Thierry in zijn Récits des temps mérovingiens had toch reeds geschreven, sprekende van de St.-Martinuskerk te Tours: ‘C'était une de ces basiliques de bois communs alors dans toute la Gaule, et dont la construction élancée, les pilastres formés de | |||||
[pagina 649]
| |||||
plusieurs trones d'arbres, liés ensemble, et les arcades nécessairement aiguës à cause de la difficulté de cintrer avec de pareils matériaux ont fourni, selon toute apparence, le type original du style à ogives qui plusieurs siècles après, fit invasion dans la grande architecture.’ Degenen, die in Gallië zulke gebouwen in hout optrokken waren de veroveraars, de Franken, en niet de Gallo-Romeinen, die in alles de kunst der Oudheid, vooral van Rome, navolgden. Augustin Thierry meende dat de spitsboogstijl onstaan was uit den houtbouw der Franken. Die opvatting werd ook o.a. door Ruskin vooruitgezet. Eene andere meening ook heeft de ronde gedaan, n.l. dat men in een woud van hooge beuken op 't denkbeeld van den spitsboog en het lijnenspel der Gotieke kathedralen zou gekomen zijn, daar de beukentakken in hun hoekig naar omhoog schieten door elkaar en in de verte een fraai perspectief van spitsbogen vormen. Wat er in beide meeningen op grond berust, is nog niet goed bewezen. Er dient gezegd te worden dat het niet alleen de spitsbogen aan de vensters zijn, die een Gotisch gebouw uitmaken. Het staat vast dat het idee der Gotiek, als stelsel, eerst ontstaan is na de uitvinding van het kruis- en ribbengewelf, reeds in de zoogenaamde Romaansche bouwkunst gebruikt. Beziet goed de perspectief der bogen van een kruisgewelf. Wanneer twee of meer rondbogen elkaar doorsnijden of kruisen, vormen zij, zooniet geometrisch, dan toch voor 't oog, spitsbogen. Zulke aanblik aan 't gewelf heeft de bouwkundigen aan 't nadenken gebracht. De spitsbogen kwamen eerst aan 't gewelf voor; ze daalden later tot op den grond, en de Romaansche zuil viel weg. En zoo werd het spitsbogige stelsel in zijne duizendvoudige toepassing van binnen naar buiten gebracht: eerst aan vensters, daarna aan steunbogen, wimbergen, torens en eindelijk de heele versiering. De Gotiek is dus het logische gevolg van den middeleeuwschen gewelfbouw. Indien nu de eerste en grootste kerken der stelselmatige Gotiek in Noord-Frankrijk werden gebouwd, is het geen bewijs dat daar de bakermat zou zijn van de Gotische bouwkunst. De Franschen, die dat beweren, nemen voor uitgangspunt dier kunst wat niet het uitgangspunt is. | |||||
[pagina 650]
| |||||
Het uitgangspunt der Gotiek is de gewelfbouw, die vóór den bouw der dertiendeeuwsche Fransche Gotieke hoofdkerken reeds bestond. | |||||
III.Laat ons eenige woorden over de ontwikkeling van den gewelfbouw en den Gotischen bouwtrant zeggen. Waar heeft deze zijnen oorsprong gehad? De geleerden zouden dien weerom eerst in 't Oosten zoeken, n.l. in Syrië. De kruisvaarders zouden van daar die kunst hebben meêgebracht. Alles moet voor sommigen toch bepaald uit het Oosten komen. Laat ons nu een oogenblik veronderstellen, dat dit zoo zij. Dan hebben toch nooit de Syriërs uit zulk kruisgewelf partij weten te trekken om een Gotisch gebouw op te richten. Waaruit bestaat eene volmaakt Gotische kerk, als b.v. de eenvoudig schoone, slanke St.-Elisabethkerk te Marburg, de prachtig versierde, herstelde dom te Keulen of de nieuwe St.-Pieterskerk te Oostende? Wat merkt men er eigenaardigs in op? 1. De kruisvorm der beuken: middenbeuk, zijbeuken en kruisbeuken. 2. De toren of de torens naar het westen; het koor naar 't oosten. 3. Het ribbengewelf, in geen enkelen stijl vroeger zoo volmaakt uitgewerkt als in den Gotischen. 4. De eigenaardige pijlers, in schachten of pijlerbundels uit het spitsbooggewelf neerdalend. 5. Langs buiten de schering, als versiering aangewend: steunbeeren, lucht- of steekbogen. 6. De sieraden: hogels, kruisbloemen of kruisrozen als uiteinde, fialen of torentjes op steunbeeren, spuwers aan de daken, dieren, schimmen en monsters verbeeldend. 7. Bladeren, bloemen en vruchten der streek als ornementatie. 8. De krans van kapellen rondom het koor, vooral in de schoonste hoofdkerken in Frankrijk. 9. Het zweven der gewelven, het slanke van torens en gebouwen, het ideale van het geheel. | |||||
[pagina 651]
| |||||
En dit laatste punt is wel het hoogste wat ooit de menschelijke geest in de bouwkunst heeft bereikt. 10. De wimbergen (of windbergen) boven deuren en vensters delgen de horizontale lijn, die het kenmerk is van de bouwstijlen der Oudheid. De steekboog en de steunbeer met fiaal of eindtorentje vervangen dus de ijzeren ankers of staven, die 't inwendige uitzicht van 't gebouw en de opgaande of opzwevende lijnen van gewelven en vensters zouden schaden door horizontale lijnen. Het algemeene karakter der Gotiek is vrijheid, losheid, koenheid, slankheid en statigheidGa naar voetnoot(1). Waar zou nu eene volmaakte Gotische kerk gebouwd zijn? Waar staat de typisch-denkbeeldige kerk van Viollet-Leduc? Waar is het model voor alle Gotieke kathedralen? Die vragen zijn niet te beantwoorden. Eerst en vooral: de Gotiek neemt de grootste verscheidenheid aan. Wij weten ook, dat geene enkele kerk werd opgebouwd volgens het oorspronkelijke plan, en dat er dikwijls eeuwen verliepen eer eene kathedraal voltrokken werd. Dat ze somwijlen afbrandde, verwoest werd, en in een anderen trant hersteld. En eindelijk dat de ‘Renaissance’ onze grootsche Gotische tempels, uit haat of onwetendheid, is komen verknoeien met altaren, hoogzalen of andere gedeelten in eenen stijl, die geweldig afsteekt tegen den spitsboogstijl. Maar wat wij ook weten is dat de hoofdkerk te Keulen veel dichter bij het ideaal eener Gotische kerk komt dan b.v. Notre-Dame te Parijs, die eigenlijk eene Romaansche kerk is met Gotische versieringen. Stelt het beeld van beide gevels nevens elkander en vergelijkt eens, hoe in de eerste de opschietende lijn, de | |||||
[pagina 652]
| |||||
echt Gotische lijn overheerscht, terwijl in de laatste de horizontale lijn meer aan de bouwkunst der Ouden herinnert. En dan de pijlers? Te Parijs zijn het ronde zuilen, die weerom aan de kunst der Oudheid doen denken; te Keulen zijn het pijlerbundels uit de kruisgewelven dalend, die het karakter der zuivere Gotiek dragen. Omdat de Gotische kunst eerst gebloeid heeft tusschen Seine en Somme, zegt G. Reinach, is het nog geene reden om aan te nemen dat het kruisgewelf in die streek werd uitgedachtGa naar voetnoot(1). Maar als dat niet is, hoe kan Corroyer dan beweren, dat de Gotische stijl in Frankrijk is geboren? Een bekwaam bouwkundige, onze landgenoot Colfs, die aan den Gotischen stijl vier groote boekdeelen heeft gewijd: La filiation généalogique de toutes les écoles gothiques; die, zooals hij beweert, veertig jaar van zijn leven heeft doorgebracht, om ter plaatse in de verschillende landen de Gotiek te gaan bestudeeren, plaatst de eerste kerken, die waarlijk Gotische kerken mogen heeten, in Engeland, en hij bewijst dat met tal van beelden. De kerken van Lichfield, Lincoln, Salisburg, Conterbury, Wells en Westminster vereenigen in zich, zegt hij, het vroegst, het meest kenteekenen van echt Gotische kunstGa naar voetnoot(2). Indien het voldoende is, zegt hij heel snedig, een spitsboog in een gebouw te treffen om uit te roepen, dat het Gotieke kunst is, zoo beoefenden reeds de Grieken de Gotische kunst. In een Pelasgischen muur in Griekenland, dagteekenend uit de hooge Oudheid, vinden wij reeds eene poort met spitsboogGa naar voetnoot(3). In l'Ile-de-France zijn ook ergens spitsbogen van 1115. Dit werd vastgesteld, zegt S. Reinach, in 1890 en gold als gezaghebbend gedurende tien jaren. Maar later werden ook spitsbogen ontdekt in Picardië, die ten minste zoo oud zijn, en, gansch onvoorziens, in Engeland, waar de gewelven der kathedraal van Durham tot het begin der 12e eeuw zouden behoorenGa naar voetnoot(4). Gansch onvoorziens? Maar Colfs schreef zijne meening daarover in zijn werk in 1882, en daarin eischte hij reeds voor Engeland den voorrang in de Gotieke kunst. | |||||
[pagina 653]
| |||||
Het Noorden zocht ook al vroeg het model voor eene kerk met grooter en talrijker openingen, zegt nog Salomon ReinachGa naar voetnoot(1). Inderdaad de zaak der luchtgesteldheid speelt eene groote rol in de bouwkunst, meer dan men wel zou denken, en daarom dacht men aan een gewelf voor de kerken van het Avondland. De Grieksche tempels hadden geen dak, men hoefde het inwendige niet zoozeer tegen den regen te beschutten. Ook is het niet in 't Oosten, dat het bouwen van gewelven, behalve koepelgewelven, tot hooge kunst werd gevoerd. De Christelijk-Romeinsche basilica had een plat dak. Het Lombardische gewelf was, wel is waar, reeds een groote vooruitgang, maar de hoog opgestoken Gotische gewelven werden in 't Noorden een wonder van stouten durf en nauwkeurige berekening. In de zoogenaamde Romaansche kunst in Duitschland treft men eerst de indrukwekkende gewelven en de talrijke, hooge torens aan. Men weet toch dat eene stad uit het Noorden, van in de Middeleeuwen al, een gansch ander uitzicht had als eene stad in 't Oosten of in 't Zuiden. De monumenten der bouwkunst, in Engeland, Duitschland, Noord-Frankrijk en de Nederlanden, gelijken niet op deze van Zuid-Frankrijk, Spanje en Italië. Er is eene kunst van het Noorden, gelijk er eene kunst van het Zuiden is. Uit die kunst spreekt de ziel van het NoordenGa naar voetnoot(2). Die kunst is in 't Noorden ontstaan uit het Noordelijk instinkt, uit liefde tot de natuur, beide aangevuurd door diepen godsdienstigen Christelijken zin. In zijne liefde voor de natuur heeft de beeldende kunstenaar van het Noorden de schatten geput, die hij aan zijne godheidvereerende kunst heeft besteed. Chateaubriand deed dus wel te zeggen, dat hij meende, dat de Gotische kunst haren oorsprong had in de natuur. Maar het denkbeeld is te algemeen, te ruim, het moet nader bepaald worden. Eerst en vooral dient er vastgesteld te worden, dat het de natuur van 't Noorden is, die invloed heeft gehad op de bouwkunst der Noordervolkeren, zoozeer als hunne kennismaking | |||||
[pagina 654]
| |||||
met de monumenten van het Zuiden en het Oosten bij de Germaansche volksverhuizingen en de latere kruistochten. De volkeren van 't Noorden bouwden hunne tempels en woningen, volgens eigen opvatting, eerst in hout. In Noorwegen zijn er nog ‘stavekirke’ bewaard gebleven uit de vroege Middeleeuwen. Wij bemerken er versieringen, die wij in de Romaansche en Gotische kathedralen in Frankrijk, in de landen, door Scandinaven, Noormannen veroverd, terugvinden. Zoo werd in vele plaatsen de sage van Siegfried, den drakendooder, van Noorschen oorsprong, afgebeeldGa naar voetnoot(1). Augustin Thierry, gelijk we reeds zeiden, stelde vast, dat in de Merowinger en Karolinger tijden - de tijden der Germaansche overheersching in Gallië - houten kerken zoowel als huizen werden gebouwd, waarvan de vormen later in steen verrezen. Nu, sedert dien is men op zoek gegaan en men heeft gevonden. In Engeland heeft Ruskin eene omwenteling in de kunstbeschouwing verwekt. Vooral zijne ontdekkingen op gebied der Gotiek, de openbaringen in zijn schrift The nature of Gothic baarden opzien, maar waren op 't vasteland minder bekend. In Frankrijk zou Courajod, de conservator van den Louvre, optreden voor zijne stelling van de ‘Barbaarsche’ elementen, benevens Byzantijnsche en Latijnsche in de Gotische en Romaansche kunst, in zijn werk Sources de l'art roman et gothique, bevattende zijne lessen in de school van den Louvre gegeven. Maar in Duitschland zou het in de laatste tijden nog verder worden gedreven door tal van geleerden, als b.v. Dr. Wilser in Germanischer Stil und Deutsche Kunst en in den laatsten tijd door Dr. Worringer in het reeds genoemde werk Die Formprobleme der GotikGa naar voetnoot(2). Dat de zoogenaamde Romaansche kunst zich in Italië zou hebben ontwikkeld uit den Romeinschen bouwstijl is aan te nemen. Wij kunnen dus verklaren, dat in den beginne de Latijnsche elementen, vooral in 't Zuiden, in dien stijl overwegend zijn, alhoewel Germaansche volkeren hem al vroeg een heel ander, een eigenaardig karakter hebben gegeven, er Noor- | |||||
[pagina 655]
| |||||
delijke versieringen hebben in aangebracht, in andere woorden: totaal dien stijl hebben veranderd. Als wij een der oudste gebouwen in Romaanschen stijl, b.v. San-Ambrogio te Milan (9e eeuw) vergelijken met den dom te Spiers, te Worms, te Laach, te Roermond, te Maastricht, of ergens anders in de Rijnlanden, die in de middeleeuwsche kunstgeschiedenis van zoo groote beteekenis zijn, zien wij dadelijk hoe machtig zich die rondboogstijl heeft ontwikkeld in de Germaansche landen, en hoe hij in zijne groote lijnen stilaan de Gotiek vertoont, vooral wat het gewelf betreft. Er is, in acht genomen de groote lijnen en de algemeene opvatting, minder verschil tusschen de hoofdkerken van Mentz en Keulen, alhoewel de eerste zoogenaamd tot den Romaanschen stijl en de tweede tot den Gotischen gerekend wordt, dan tusschen de hoofdkerk van Mentz en de kerk van den H. Ambrosius te Milaan, die beide gezegd zijn tot den Romaanschen stijl te behooren. Hoe meer die stijl naar 't Noorden werd overgebracht, die in Noord-Italië bij de Lombarden was ontstaan, hoe meer hij zich in de Noordervormen stak, n.l. in torens en in kruisgewelven. En ook de groote vensters, die van zooveel beteekenis in de Gotiek zijn, worden breeder voor de behoeften van het licht, schaarscher in 't Noorden dan in 't Zuiden; het worden tweeling- en drielingvensters, en eindelijk komt het breede Gotische venster met er boven zijnen spitsboog, en zijnen wimberg, eene der vele glansrijke schoonheden van onze Christelijk-Noordelijke bouwkunst der Middeleeuwen. Vensters, gewelven, koorwanden, torens en portalen zijn in de Gotische kunst iets wat nooit, in geen enkel land, bij geen enkel kultuurvolk uit het Oosten, in de kunst is te zien geweest. Het gewelf in deze Middeleeuwsche kunst, het gewelf dat zich zoo machtig vertoont en een reuzenstap is in den vooruitgang op de platte zoldering, hebben de Lombardische en Duitsche meesters voor 't eerst bij den kerkenbouw aangewend. Zij hadden wel iets geleerd uit den koepelbouw te Byzance, en te Rome, eene kunst, die zij uitstekend kenden, maar zij kopieerden geene kunst, zegt ReinachGa naar voetnoot(1). | |||||
[pagina 656]
| |||||
Jan Godefroy zegt in hooger gemeld werk: ‘Het overwelven was voor de Middeleeuwen heel iets nieuws; 't Romeinsch gewelf kon niet dienen omdat hiervoor te zware muren werden vereischt, wat kostbaar en tijdroovend zou zijn. Uitsluitend werd gebruik gemaakt van kruis-, ton-, en koepelgewelf’. Wij zien dus dat in den gewelfbouw de sleutel lag voor de middeleeuwsche tempelbouwkunst. De groote zege van den Noordelijken gewelfbouw op de platte zoldering der Romeinsche basilica zou Duitschland behalen in de Rijnstreek, zei reeds vóór jaren Lübke in zijn Grundriss der Kunstgeschichte. De gewelfbouw was er reeds sterk ontwikkeld eer hij zich in de eigenlijke Gotiek vertoonde, b.v. in den dom te Spiers, - ‘il gigante die templi romanici della Germania’, gelijk eene studie zonder naam van schrijver in de Civiltà cattolicaGa naar voetnoot(1) hem heet. ‘Hier überwand sich,’ zegt Wilhelm Pinder in Deutsche Dome des Mittelalters, ‘eine Zeitlang noch in gleicher Linie mit den Nachbarn, die grosze Schwierigkeit, die den Besten der Zeit als geistiger Reiz so viel bedeutete als wie uns Heutigen die Eroberung der Luft: die Einwölbung des Mittelschiffes in Stein.’ Het bouwen van het gewelf was dus het hoofdproblema, dat men op te lossen had. En te Rome in de Gregoriaansche universiteit wordt geleerd: ‘Il programma di construttori, specialmente nel Septentrione, cosi dell' età romanica come della gottica, que le succedette, fu il medesimo: coprire di volte la basilica latina. Questa è l'idea madre di tutta l'architettura medievale in OccidenteGa naar voetnoot(3)’. Ik cursiveerde den laatsten zin omdat hij van groot belang is voor de oplossing van het vraagstuk dat ons bezighoudt. Toen het geheim van het gewelf was gevonden, vooral het gansch nieuwe ribbengewelf en men dit zag aanwenden in de prachtige hoofdkerken der Rijnvallei, was de overwinning be-Ga naar voetnoot(2) | |||||
[pagina 657]
| |||||
haald. Aan die hooge gewelven kon men toen het uitwerksel van den gebroken boog beschouwen en al wat men er meê kon verrichten. Van toen af begon men met den spitsboog te tooveren, wonderen uit te werken, zoowel in wat men noemt den stijl van het overgangstijdperk, als in de zuivere Gotiek van de 13e eeuw. Ruskin zegt heel juist: ‘The pointed arch was not merely a bold variation from the round, but it admitted millions of variations in itself; for the proportions of a pointed arch are changeable to infinity, while a circular arch is always the sameGa naar voetnoot(1)’. De spitsboog verscheen dus na den rondboog in de gewelven der Romaansche gebouwen. Een gewelf met vele rondbogen, die elkaar kruisten, gaf reeds de illusie dat het spitsbogen waren. Na de illusie kwam de spitsboog in werkelijkheid. Van de gewelven ging de spitsboog naar de vensters, de portalen, de wimbergen boven deuren en vensters en eindelijk naar de torens, de laatste schepping der alles overwinnende Gotiek. En de spitsboog kreeg in gewelven, vensters, portalen en torens alle vormen; van den spitsboog tot den platboog, van den lancet-stijl en den stralenden stijl tot den Tudor-stijl in Engeland, van het kruisgewelf tot het Engelsche waaiergewelf, duizenden vormen en gedaanten, naar het woord van den grooten kenner der Gotiek, John Ruskin. Dat is gansch wat anders dan een gebreken boog, dien men ergens aan een Moorsch of een Oostersch gebouw had ontdekt, en waaruit men opmaakte, dat de Gotische stijl zijnen oorsprong had bij Oosterlingen of Arabieren. Al die Oosterlingen hadden niet het minste begrip van wat er al uit den spitsboog kon gemaakt worden. Alleen zij konden er op komen, die ontzaglijke kruis- en ribbengewelven hadden weten te scheppen. Een ander bewijs dat het zuivere spitsboogstelsel der Gotiek innig met den gewelfbouw samenhangt, is dat, gedurende de drie perioden der Gotiek, de spitsboog daar vooral zijne scherpte verliest, waar de gebouwen het Gotische spitsbogige ribbengewelf missen, b.v. onze Vlaamsche stadhuizen. | |||||
[pagina 658]
| |||||
In de eerste periode, of die van den lancetspitsboog, zijn in sommige gebouwen de vensters bijna zoo hoog en scherp als het gebouw zelf. Zij wedijveren als het ware met de spitsbogen van het gewelf, waarvan de lijnen uit den gewelfsleutel zwierig tot op de pijlers en met deze tot op den grond nederdalen. Integendeel in de derde periode, die van den vlammenden stijl geheeten, wordt de spitsboog platter en platter, als b.v. in onze Vlaamsche stadhuizen, waarin ook de gewelven der kathedralen niet noodig waren. De Gotiek, vereeniging van de naar omhoogstrevende lijn met eene eigenaardige ornamentiek, vooral aan de natuur van 't Noorden ontleend, verliest grootendeels hare naar omhoog strevende lijn in de derde en laatste periode en wordt eindelijk niets anders meer dan als ingewikkelde versieringskunst aangewend. Het stadhuis te Leuven is eene fraai versierde kast, maar dat gebouw mist de opgaande lijn van eene eenvoudige Gotische kerk der eerste periode, waarin de versiering schaarsch is, maar het architectonisch uitwerksel groot en machtig. Het verval der Gotiek is nabij. De Renaissance, meestal slechte navolging van de kunst der Oudheid, komt opduiken. Te Gent voltrekt men het stadhuis in Italiaansche Renaissance nevens het prachtig Gotische gedeelte, en men vond die soort van gevangenisstijl schoon. Het humanisme ziet niets dan Grieksch-Romeinsche kunst. De Gotiek wordt gesmaad, miskend, vergeten, beschadigd of verdelgd. De intellectuëelen van noord-westelijk Europa loopen blind en onwetend tusschen de wonderen der kunst van hun eigen ras in hun eigen land. De eenen verfoeiden die Middeleeuwsche kunst omdat ze Christelijk was, de anderen omdat ze Germaansch d.i. ‘barbaarsch’ was, en nog anderen omdat ze niet wisten wat ze was. En dat alles noemde men Wedergeboorte of Herleving. | |||||
IV.Na de meeningen van enkele beroemde schrijvers over de Gotiek te hebben getoetst, wil ik tegenover elkander stellen de twee grootste Duitsche lyriekers, Goethe en Heine. Ik zal ze toonen met hunne indrukken en beschouwingen over de Gotiek, de eene bij de munsterkerk te Straatsburg, de andere bij den dom te Keulen, toen deze in den loop van de | |||||
[pagina 659]
| |||||
vorige eeuw zou hersteld worden. Men zal er allicht door gevoelen hoe bij een dichter, ondanks zijne wetenschap, het instinkt van het ras, waartoe hij behoort, blijft spreken. Goethe was en bleef Duitscher, wat men ook over hem moge gezegd hebben: - Il voyage en Italie et dépouille la tunique germaine pour revêtir le péplum grecGa naar voetnoot(1). Ondanks zijne bewondering voor de klassieke kunst der Oudheid, bleef Goethe, zelfs na zijne Italiaansche reis in 1786, een Duitscher. Hij behield niet alleen zijn Duitschen rok, maar ook zijne Duitsche ziel. Goethe waardeerde de Gotiek in een tijdperk, dat de kunst der Middeleeuwen zoo hevig werd aangevallen. Wij zullen dit duidelijk bewijzen. Heinrich Heine, Duitsch dichter van Joodschen oorsprong, ondanks zijn talent, zijne lyriek en zijne bekeeringen, waarmeê hij, tusschen haakjes gezegd, gespot heeft, is in de ziel een Oosterling gebleven. En zoo was hij, Oosterling, ook ongevoelig voor de schoonheid dier bij uitstek Westersche kunst, de Gotiek. Het volgende treffen wij in het werk van den jongen Goethe aan: - ‘Als ich das erste Mal nach dem Münster ging, hatte ich den Kopf voll allgemeiner Erkenntnis guten Gesmacks. Auf Hörensagen ehrte ich die Harmonie der Massen, die Reinheit der Formen, war ein abgesagter Feind der verworrenen Willkürlichkeiten gotischer Verzierungen. Mit welcher unerwarteten Empfindung überaschte mich der Anblick als ich davor trat. Ein ganzer groszer Eindruck füllte meine Seele, den, weil er aus tausend harmonisierenden Einzelheiten bestand, ich wohl schmecken und genieszen, keineswegs aber erkennen und erklären konnte.’ Goethe schreef dit in 1772, toen hij in Straatsburg Herder had leeren kennen. Deze had hem opmerkzaam gemaakt op het Duitsche lied en waarschijnlijk ook wel op Duitsche bouwkunst. Hij was in de Munsterkerk naar het graf van haar ontwerper, Erwin von Steinbach, gaan zoeken; doch niemand van de ‘Landsleute’ kon hem den steen aanwijzen. Hij was er door ontstemd en schreef: | |||||
[pagina 660]
| |||||
‘Da ward ich tief in die Seele betrübt, und mein Herz, jünger, wärmer, thöriger und besser als jetzt, gelobte dir ein Denkmal, wenn ich zum ruhigen Genusz meiner Besitztümer gelangen würde von Marmor oder Sandsteinen, wie ich 's vermöchte.’ En hoort, hoe hij den bouwmeester toespreekt: ‘Was braucht's dir Denkmal! Du hast dir das herrlichste errichtet; und kummert die Ameisen, die darum krabbeln, dein Name nichts, hast du gleiches Schicksal mit dem Baumeister, der Berge auftürmte in die Wolken. Luisteren wij nu ook eens naar Goethe, hoe hij een loopje neemt met Franschen en Italianen, die de Gotische kunst miskend en bespot hebben: ‘Er ist im kleinen Geschmack, sagt der Italiener, und geht vorbei. Kindereien, lallt der Franzose nach, und schnellt triumphierend auf seine Dose à la Grecque.’ En hetgeen de Duitsche dichter daarna zegt komt overeen met wat Ruskin aan de Zuidervolkeren verwijt n.l., dat zij sedert het einde der Gotiek niets goeds meer in de bouwkunst hebben tot stand gebracht: ‘Was habt ihr gethan, dasz ihr verachten dürft? Hat nicht der seinem Grab entstergende Genius der Alten den deinen gefesselt, Welscher? Krochst an den mächtigen Resten Verhältnisse zu betteln, flicktest aus den heiligen Trümmern dir Lusthäuser zusammen und hälst dich für Verwahrer der Kunstgeheimnisse weil du auf Zoll und Linien von Riesengebäude Rechenschaft geben kannst. Hättest du mehr gefühlt als gemessen, wäre der Geist der Massen über dich gekommen, die du anstauntest, du hättest nicht so nur nachgeahmt, weil sie's thaten und es schön ist; notwendig und wahr hattest du deine Plane geschaffen, und lebendige Schönheit wäre bildend aus ihnen gequollen. Zoo beoordeelde de Duitsche dichter in zijne jeugd de Renaissance-kunst. | |||||
[pagina 661]
| |||||
Goethe, welke dit schreef op drie-en-twintigjarigen leeftijd, verliet Straatsburg en schreef sindsdien veel over allerlei onderwerpen van kunst en wetenschap, dichtte meesterwerken, en verloor de Gotische kunst en de Middeleeuwen wellicht uit het oog. Maar in Wahrheid und Dichtung, zijne autobiographie, veel later aangevangen, n.l. in 1810, op zestigjarigen leeftijd, toen de geest van den wonderen man volkomen gerijpt was en hij veel gereisd, gezien en gestudeerd had, komt hij er op terug. In het IXe boek van gemeld werk toont hij ons, dat zijne bewondering voor de kunst zijner Duitsche voorvaderen niet verminderd is, integendeel. Hij bekent hier nogmaals hoe diep de indruk was, dien de Straatsburger hoofdkerk, welke hij iederen dag, ieder uur vóór zijne oogen zag, op hem heeft gemaakt. Hij heeft sindsdien ook de Gotische kerken van Freiburg en Keulen gezien. Hij roemt het werk van zijn tijdgenoot, den bouwmeester en oudheidkundige Sulpiz Boisserée die, als voorbereiding voor de latere voltooing in kopergravure de zichten, plannen, doorsneden van den dom te Keulen uitgaf, om: ‘den Kölnischen Dom aufzustellen als Musterbild jener ungeheuren Konzeptionen, deren Sinn babylonisch in den Himmel strebte und die zu den irdischen Mitteln dergestalt auszer Verhältnis waren, dasz sie notwendig in der Ausführung stocken muszten. Haben wir bisher gestaunt, dasz solche Bauwerke nur so weit gediehen, so werden wir mit der gröszten Bewunderung erfahren, was eigentlich zu leisten die Absicht war.’ Alles zou aan te halen zijn uit dat gewichtige kapittel van Wahrheit und Dichtung, omdat men den lateren Goethe beschuldigd heeft niet Duitsch noch Germaansch meer te denken; hier wordt dit dus gelogenstraft door Goethe zelf. Hij bekent:
‘so kommt mir durch ein seltsames Spiel der Erinnerung das ehrwürdige Münstergebäude wieder in die Gedanken.’ En dan geeft hij daarvan weerom eene gloedvolle beschrijving, en betuigt in ‘welchem hohen Werth wir dieses alte Denkmal zu halten haben.’ Mijne beschrijving kan sommigen overdreven schijnen, zegt hij: ‘denn ich selbst, zwar im ernsten Augenblicke zur Neigung gegen dieses Werk hingerissen, brauchte doch lange Zeit mich mït seinem Werth innig bekannt zu machen. | |||||
[pagina 662]
| |||||
Unter Tadlern der gotischen Baukunst aufgewachsen, nährte ich meine Abneigung gegen die vielfach überladene, verworrenen Zierathen, die durch ihre Willkürlichkeit einen religios düsteren Character höchst widerwärtig machten; ich bestärkte mich in diesem Unwillen, da mir nur geistlose Werke dieser Art, an denen man weder gute Verhältnisse, noch eine reine Konsequenz gewahr wird, vors Gesicht gekommen waren. Hier aber glaubte ich eine neue Offenbarung zu erblicken, indem mir jenes Tadelnswerthe keineswegs erschien, sondern vielmehr das Gegentheil davon sich aufdrang.’ En als Goethe het werk geroemd heeft van Boisserée en dezes ‘literarisch-artistische Unternehmungen’ wenscht hij dat allen, welke kracht, vermogen en invloed hebben, zulk werk mogen steunen, ‘damit uns die grosze und riesenhafte Gesinnung unserer Vorfahren zur Anschaung gelange und wir uns einen Begriff machen können von dem was sie wollen durften.’ En hij eindigt met de kunstenaars aan te zetten de middeleeuwsche kunst te bestudeeren, ze met de Grieksch-Romeinsche en de Oostersch-Egyptische te vergelijken, zeggend dat hij tevreden zal zijn het woord te kunnen herhalen: ‘Was man in der Jugend wünscht, hat man im Alter genug,’ als de uitslagen ‘solcher vaterländische Bemühungen’ zullen voorliggen.
Ach! wat heb ik na die woorden hier weer de gelegenheid te spreken van den doolhof der geschiedenis en der kritiek in welken men ons zoo dikwijls met verholen inzichten verloren leidt. Goethe zou nooit geschreven hebben wat Heine schreef, die, ondanks al zijne bekeeringen, toch gebleven is wat hij was, eene Joodsch-Oostersche natuur. Hoort wat Heine zegt in zijn spotgedicht Deutschland: Doch siehe! dort im Mondenschein
Den kolossalen Gesellen!
Er ragt so verteufelt schwarz empor,
Das ist der Dom von Köllen.
Er sollte des Geistes Bastille sein
Und die listigen Römlinge dachten:
In diesen Riesenkerker wird
Die Deutsche Vernunft versmachten!
| |||||
[pagina 663]
| |||||
Da kam der Luther und er hat
Sein grosses Halt gesprochen.
Seit jenem Tage blieb der Bau
Des Domes unterbrochen.
Er wird nicht vollendet, und das ist gut
Darum eben die Nichtvollendung
Macht ihm zum Denkmal von Deutschlands Kraft
Und protestantischer Sendung.
Ihr arme Schelme vom Domverein,
Ihr wollt mit schwachen Händen
Fortsetzen das unterbrochene Werk
Und alles fruchtlos und eitel.
Vergebens wird der grosze Franz Liszt
Zum besten des Doms musicieren
Und ein talentvoller König wird
Vergebens deklamieren.
Er wird nicht vollendet der Köllner Dom,
Obgleich die Narren in Schwaben
Zu seinen Aufbau im ganzes Schiff
Voll Steine gesendet haben.
Er wird nicht vollendet trotz allem Geschrei
Der Raben en der Eulen,
Die alterthümlich gesinnt, so gern
In hohen Kirchthürmen weilen.
Zu kommen wird die Zeit sogar
Wo man, statt ihn zu vollenden
Die innern Räume zu einem Stall
Für Pferde wird verwendenGa naar voetnoot(1).
De Dom te Keulen is geen paardenstal geworden, gelijk Heine, de Duitsche Voltaire, het in 1844 heeft voorzegd. Duitschland, het Germaansche Duitschland, heeft millioenen over gehad om het werk te voltooien, dat ons in 1880 in zijn geheel ter bewondering gegeven werd, en dat ons de Gotiek in zijne volmaaktheid toont, de triomf der naar omhoogstrevende lijn in de bouwkunst. | |||||
[pagina 664]
| |||||
Veel merkwaardigs van dichters en schrijvers zou hier nog kunnen aangehaald worden. Immers in elke stad van eenige beteekenis in Noord-Westelijk Europa rijst toch ten hemel een Gotisch monument, dat iemand, die er iets meer in ziet dan eene opeengehoopte steenenmassa, aan het denken, droomen en dichten heeft gebracht, zich verdiepende in de kunst en het hoogere leven, waaraan zooveel kunst werd gewijd. In onze dagen wordt de belangstelling voor de zoolang miskende Middeleeuwen weer wakker. Na de aandacht te hebben gevestigd op de heerlijke bladzijden van Erens, door de Kathedraal te Keulen ingegeven, zullen wij dit gedeelte onzer studie besluiten met eene brok uit de Golden Legend van Longfellow. Hoor wat de Amerikaansche dichter de personen uit het dichtstuk over den Straatsburger dom in den mond legt:
Prince Henry.
Lo! with what depht of blackness thrown
Against the clouds far up the skies
The walls of the cathedral rise
Like a mysterius grove of stone
With fitful lights and shadows blending
As from behind, the moon, ascending,
Lights its dim isles and paths unknown!
The wind is rising; but the boughs
Rise not and fall not with a wind
That through their foliage sobs and soughs;
Only the cloudy rack behind
Drifting onward, wild and ragged,
Gives to each spire and buttress jagged
A seeming motion undefined.
Below on the square, an armed knight,
Still as a statue and as white,
Sits on his steed, and the moonbeams quiver
Upon the points of his armour bright
As on the ripples of a river.
He lifts the visor from his cheek,
And beckons, and makes as he would speak.
Elsie.
How very grand it is and wonderful!
Never J beheld a church so splendid!
| |||||
[pagina 665]
| |||||
Such colums, and so arches, and such windows,
So many tombs and statues in the chapel...
Prince Henry.
A great master of his craft,
Erwin von Steinbach; but not he alone,
For many generations laboured with him,
Children that came to see these Saints fn stone
As day by day out of the blocks they rose,
Grew old and died, and still the work went on,
And on, and on, and is not yet completed
The generation that succeeds our own
Perhaps may finish it. The architect
Built his great heart into these sculptured stones,
And with him toiled his children, and their lives
Were builded, with his own, into the walls
As offerings unto God. You see that statue
Fixing his joyous, but deep wrinkled eyes
Upon the pillar of the Angels yonder
That is the image of the master, carved
By the fair hand of his own child Sabina.
Elsie.
How beautiful is the colum that he looks at!
Prince Henry.
That, too, she sculptured. At the base of it
Stand the Evangelist; above their heads
Four Angels blowing upon marble trumpets,
And over them the blessed Christ, surrounded
By his attendant ministers, upholding
The instruments of his passion.
Elsie.
O my Lord!
Would J could leave behind me upon earth
Some monument to thy glory such as this!
Prince Henry.
See, too, the Rose, above the western portal
Resplendent with a thousand gorgeous colours,
The perfect flower of Gothic Loveliness!
| |||||
[pagina 666]
| |||||
Elsie.
And in the gallery; the long line of statues,
Christ with his twelve Apostles watching usGa naar voetnoot(1).
| |||||
V.Ik acht het hier gepast een woordje over de Goten in 't midden te brengen, van welke men gedurig herhaald heeft, dat zij den Gotischen stijl niet hebben uitgedacht, noch er niets meê te stellen hebben. Wij zagen reeds, dat in het Dictionnaire universel en in het Dictionnaire de Trévoux de Gotische kunst werd aangegeven als ontstaan zijnde bij de Goten in de Ve eeuw. Maar men vergete niet dan men reeds vroeg Gotisch noemde alle kunst welke niet klassiek, niet Helleensch-Latijnsch was. Het woord Gotisch had eene uitgebreidere beteekenis dan nu en kan best vervangen worden door Germaansch. Het was dus iets anders dan Grieksch-Romeinsch. Doch we willen eerst onderzoeken of de Goten, een Germaansche volkstam, verdienden, dat men spottend hunnen naam gaf aan de middeleeuwsche kunst, ze Gotisch heette, als gelijkluidend met barbaarsch, dit wil zeggen kunsteloos, smakeloos. Dan zullen wij begrijpen hoeveel rassenhaat er in het spel was, en met hoeveel nijd men in 't Zuiden die veroveraars uit het Noorden aan 't werk zag. Te Ravenna en elders hebben de Goten getoond, dat zij open oog hadden voor het schoone bij andere volkeren en op kunstgebied geen simpele kopiïsten waren. Het Gotische tijdperk van Theodorik den Groote (Diederik van Bern) heeft in die Italiaansche stad eene weelde van kunst doen ontstaan. Charles Diehl in een boek over Ravenna zegt: ‘Sous ce prince intelligent, ambitieux, magnifique, la cité connut une nouvelle période de splendeurGa naar voetnoot(2)’. Er werd wel bewezen, dat de Oostgotische vorst zijne kunstopvoeding in Byzance had gekregen, maar de kunst, die zijne regeering in Ravenna, zijne | |||||
[pagina 667]
| |||||
hoofdstad, kenmerkt is geene slaafsche navolging van Byzantijnsche kunst. Toen de Byzantijnen later Ravenna veroverden, was hun eerste werk alles te doen verdwijnen, wat eenigszins aan hun grooten ‘barbaarschen’ voorganger herinnerde, zegt nog die Fransche beschrijver der kunst in Ravenna. In dat wonder van het Oostgotische tijdperk, San-Apollinare Nuovo, vernietigden zij als ‘barbaarsch’ wat niet op hunne kunst geleek, en zoo is er misschien menig juweel van kunst der Goten verloren gegaan. Maar wat er gebleven is, is voldoende om vast te stellen met Charles Diehl: ‘Un art nouveau et original se manifeste puissamment’. In Duitschland werd bestudeerd, met het nog bestaande uit die Oostgotische periode, hoe in de versiering der kunstgewrochten te Ravenna de eigenaardige trant der Noordervolkeren te vinden was. Wat zijn wij hier verre van de fabel, door de humanisten verspreid, dat de Barbaren maar naar het zuiden waren getrokken om alles te verwoesten, en er op kunstgebied niets merkwaardigs geschapen hadden. Integendeel de geschiedenis toont ons, na grondig onderzoek, dat het dikwijls de Zuidervolkeren zelven zijn, die de verwoesters of de beschadigers waren. Theodorik, een groot Germanenvorst, liet zich in zijne hoofdstad een monumentaal graf bouwen, en niet ver van dit graf vond men in 1854 overblijfselen van een gesmeed gouden pantser, dat men voor dat van den Gotenkoning hield. Charles Diehl is er niet van overtuigd, maar neemt toch aan, dat die sieraden uit de Ve eeuw dagteekenen. ‘L'attribution n'est point sans interêt pourtant,’ zegt hij. ‘Elle montre comment celui que la légende germanique a dans les Nibelungen immortalisé sous le nom de Dietrich de Bern, n'a pas laissé, jusqu'en notre temps même, un moins long souvenir dans cette capitale italienne qu'il avait parée de tant de splendeurs.’ Uit deze en andere feiten, die wel is waar weinig met de Gotische bouwkunst der XIIIe eeuw te maken hebben, spreken ons nochtans duidelijk twee dingen:
| |||||
[pagina 668]
| |||||
Zij, die de stof leverden voor de Germaansche evenals voor de Romaansche heldendichten, zijn dus iets anders geweest in de kunst van Westelijk Europa dan ‘demi-sauvages frottés de civilisation latine’, zoools de Germanenhaters liefelijk zeggen. | |||||
VI.Wij meenen maar al te gauw dat wij, Germanen, onze beschaving uit het Zuiden hebben. Men zou eens goed moeten aanduiden wat men eigenlijk door die beschaving verstaat, en wat in dit opzicht het eene volk aan het andere verschuldigd is. In de kunstkritiek hecht men alle belang aan invloeden en aan het midden; te weinig wordt er rekening gehouden met het instinkt en den natuurlijken aanleg van elk ras. En deze zijn niet te loochenen. Beschaving is niet alleen navolging, afzien van anderen, maar ook ontwikkeling van eigen willen, neiging van de natuur van het ras. Niet alles op kultuurgebied heeft zich ‘wellenförmig’ verspreid, gelijk de Duitschers zeggen, noch gelijk eene olievlek uitgebreid. In de kunst vooral is er veel bij de verschillende rassen ontstaan, wat aan een ongeoefend oog ontsnapte, en dat vooral tot den geest niet sprak van hen, die in eene tegenovergestelde, ja vijandelijke richting waren opgeleid. Op kultureel gebied ook ontstaat wedijver, nijd, ja soms rassenhaat, en wat wij over de Goten mededeelden bewijst, het voldoende. Zoo ging het ook later toe. De Renaissance bracht de uitbarsting van den kultuurhaat mede. De humanistische opvoeding, meestal bij den kultuurmensch sterker dan het ras, had ons ras verlamd, en de kunst van dat ras werd gehaat en gesmaad, daar die opvoeding hare beginselen in de wereld der Oudheid ging zoeken. Zoo is er tusschen de ingewijden in de wereld der Oudheid en de wereld der Germaansche Middeleeuwen immer strijd gevoerd geworden. | |||||
[pagina 669]
| |||||
De ziel der classieke Oudheid was eene Zuidelijke heidensche ziel, en dat is zij nog lang na den overgang der Zuidervolkeren tot het Christendom gebleven. En die ziel alleen leerden de humanisten kennen. Laat ons hooren hoe kanunnik Reusens het zegt: ‘Après la conversion de Constantin le Grand la société est loin d'être foncièrement chrétienne. Il y avait encore trop de restes du vieil empire romain que les barbares devaient déblayer avant de faire place à un art entièrement régénéré. Ainsi dans beaucoup de contrées la décadence des moeurs et des arts continuent-elles avec la corruption des peuples, longtemps après la paix de l'EgliseGa naar voetnoot(1)’. Wie die woorden goed overweegt, weet dus wat het werk was, dat de Germanen in de veroverde Latijnsche gewesten te doen hadden. Wat klinkt die taal anders dan degene welke ons sommige humanisten lieten hooren. Die Germanen hadden dus te strijden tegen de Latijnsche heidensche wereld en haar verval, zoowel op kunstgebied als op zedelijk gebied. Ze hadden andere opvattingen, eigen gedachten, en hun Christenzijn zouden zij dan ook op eigenaardige wijze in de kunst uitdrukken. Ik zal ook Henry Rousseau daarover nog eens aan 't woord laten: ‘Au moyen-âge la masse populaire ne concevait guère que deux grandes divisions ethniques: le monde romain et le monde gothique; et ce dernier ne visait pas seulement les Goths proprement dits; il englobait tous les envahisseurs aux cheveux blonds qui bouleversèrent l'ordre de l'ancien empire romain - les barbaresGa naar voetnoot(2)’. De Latijnsche wereld bestempelde dus de Germaansche wereld met den naam Gotisch, vroeger dan bepaald de bouwstijl der XIIIe eeuw door dien naam werd aangeduid, en die naam, uit spot gegeven, was niet zoo verkeerd voor de kunst van Noordelijke volkeren als sommige geschiedschrijvers het meenen, al hebben dan ook de Goten geene Gotische kerken gebouwd. Maar wij weten nu dat de naam Gotisch bij den aanvang niet | |||||
[pagina 670]
| |||||
alleen toepasselijk was op de spitsboogbouwkunst. Wat wij nu, sedert 1825, Romaansche bouwkunst noemen, n.l. rondboogbouwkunst, werd vroeger ook Gotische kunst geheeten. En de Romaansche bouwkunst begon kort na de Germaansche veroveringstochten. Ik zal niet zeggen: de inval der Barbaren, gelijk onze humanisten dat nu nog doen, die denken dat zij zelven Romeinen of Grieken zijn. In 1680 schijft de Anglikaansche bisschop Gilbert Burnett over de ‘Romaansche’ hoofdkerk te Worms, dagteekenende uit de XIIe eeuw: ‘There is little remarkable in the cathedral, which is a huge building in the gothic manner of the worst sortGa naar voetnoot(1)’. Ofschoon de Italianen in de Middeleeuwen ook Christenen waren, haatten zij toch de christelijke kunst van het Noorden en noemden haar zonder smaak, onschoon, barbaarsch, Gotisch. Het Gotisch kon in Italië nooit gedijen, tenzij vervormd, gelijk in de hoofdkerk van Milaan, waar men Renaissance-vensters en deuren in den voorgevel heeft aangebracht, die 't gebouw neergehurkt houden, of in de kerken te Siena, Orvieto en Ferrara, waar het vierkant, de ronde en de driehoeksvormen der classieke kunst, al te zeer schaden aan de slanke, zwierig gebogen spitsbooglijn en haar streven naar omhoog. ‘L'architecture gothique ne s'y présente guère que sous l'aspect d'un art depaysé et cela est logique: la nation demeure fidèle à l'art ancien dont les chefs-d'oeuvre couvrent son territoire et rebelle d'instinct à une architecture dont les formes élancées, les pignons, les toitures à versants rapides conviennent surtout aux contrées où les chutes de neige sont fréquentes. Aucun style d'architecture ne peut naître ou s'implanter dans une contrée que si les formes y correspondent aux exigences du climatGa naar voetnoot(2)’. Wij zijn nu al veel nader tot de meening van Chateaubriand, dat de natuur zelve de groote leermeesteres van de Noordelijke kunst is geweest. Bouwkundigen, kunstenaars, die hebben gereisd, gezien, vergeleken en nagedacht, hebben het ons in den doolhof der geschiedenis wat duidelijker gemaakt en wij komen | |||||
[pagina 671]
| |||||
reeds tot de slotsom dat de Romaansche en de Gotische kunst in hare schoonste ontwikkeling de opvatting en vooral het werk zijn van de Noordervolkeren van Europa, dus in de eerste plaats van de Germanen. Het Christendom heeft hen bezield en was het voor hunnen God, dat zij hunne schoonste gebouwen oprichtten, zij bouwden ook later hunne stadhuizen, hunne hallen, hunne woningen in dien stijl, die de nationale stijl van het Germaansche Noorden werd. Het is van belang te weten dat, zoo de bouwers der Romaansche kerken en abdijen veelal geestelijken waren, de latere Gotische gebouwen meest door leeken werden opgetrokken. Gaat dus onzen Germaanschen stijl bewonderen in het Oudgermaansche Normandië in Frankrijk, te Rouaan, in Engeland, te Oxford; te Brugge en te Neurenberg.
Henry Rousseau heeft in zijne uitspraak over de Gotiek in Italië een paar woorden gebruikt, die ik met opzet heb gecursiveerd. De Italianen, zegt hij, ‘sont d'instinct rebelle’ aan de Gotiek. Het is zelden, dat men het woordje instinkt in zake van kunst ziet voorkomen. Heeft het instinkt wel iets met kunst te maken? Is kunst dan niet het uitwerksel van weten en van kunnen alleen, nadat men het kunnen, de kunst, geleerd heeft bij degenen, die de wetten der schoonheid vaststelden? Is kunstsmaak en kunstkennis iets anders dan de vrucht onzer opvoeding, meestal klassiek, en die ons zoo weinig mededeelt over kunst, die geene klassieke kunst is? Wij zullen dit punt onderzoeken. Henry Rousseau spreekt van Italiaansch instinkt, dat alleen klassieke kunst schoon vindt. De Italianen lieten dus hun instinkt spreken, hunne natuur van Zuidervolk, waar het kunst gold. Alleen de Noordervolkeren, die men lang heeft opgevoed en geschoold met klassieke begrippen, hebben bij die opvoeding hun instinkt zien onderdrukken en daarom is het bij ons in de geschiedenis een ‘doolhof’ geworden. En hier treden wij op het gebied, thans zoo eigenaardig onderzocht door Dr. Worringer in Formprobleme der Gotik, die de merkwaardigste studie heeft geleverd, welke sinds lang door de Duitsche geleerden gewenscht werd. De gissingen van vroegere schrijvers, dat de Gotische stijl wortelen heeft in de natuur, | |||||
[pagina 672]
| |||||
en namelijk in de natuur van het Noorden, is niet langer eene duistere stelling gebleven. Het ‘génie propre des peuples barbares’, gelijk H. Rousseau zegt, werd onderzocht en de uitslagen lieten zich niet wachten. Niet langer zullen wij ons nu laten wijs maken, dat die Gotische kunst zoo maar met eens op 't einde der twaalfde eeuw als uit de lucht in Noord-Frankrijk is gevallen. Wij zullen zien dat zij niets anders is dan eene voortzetting, een logisch gevolg van de kunst, die wij verkeerd Romaansch heeten, en die, gelijk J. Godefroy zegt, beter Germaansch zou geheeten worden.
***
Dr. Worringer vergelijkt met elkander drie menschentypen; hij toont ons den Oosterschen mensch, den Griekschen of klassieken mensch en den Noordelijken mensch. Bij den Oosterschen en Noordelijken mensch wortelt de kunst in de natuur van een oervolk, bij den Griek is zij de vrucht van zijn weten, zijne kennis. De Noordelijke ornamentiek der vroegste tijden is geheel terug te vinden in het lijnenspel der Gotische kathedralen, dat in niets aan de kunst der Grieken doet denken. Wie de versiering van de Runensteenen, b.v. den steen van Jellinge in Denemarken gadeslaat, en vergelijkt met de versiering van een Noordsche ‘stavkirke’ of de houten deuren in snijwerk van de kerk te Hyllestad in het Säterstal, of van sommige kerken in Gotischen trant, b.v. St. Lazare te Avallon in Noord-Frankrijk, ontwaart dadelijk dat die versieringskunst uit dezelfde bron komt en in niets gelijkt op Arabische, noch op Syrische, noch op Grieksche kunst. Uit de ornamentiek spreekt de Noordelijke ziel met hare behoefte aan activiteit, zoo sterk verschillend van het Quietismus der Oudheid, en van de berusting in den gang der wereld, gelijk bij de Oosterlingen. De drang naar werk, naar phantasie, naar mysticism heeft zich van de eerste tijden af geopenbaard in de versieringskunst als in de letteren der Noordelijke volkeren. Hoe meer de Noordelijke volkeren hun eigen instinkt volgden en den invloed niet ondergingen van de klassieke wereld, hoe meer hunne kunst zich verwijderde van het klassieke ideaal. Shakespeare staat zoo ver van Sophocles als een Gotieke kathedraal van een Griekschen tempel. | |||||
[pagina 673]
| |||||
Niets is zoo transcendentaal opgevat als de Gotische kunst. Zij heeft geene vaste regelen gelijk de klassieke kunst; zij is tegenover deze asymetrisch en acentrisch. Twee Gotische kerken moeten niet op elkander gelijken, niet meer als twee torens eener zelfde kerk, of twee ramen in denzelfden muur, of de versieringen in hetzelfde raam. Zij mogen dezelfde zijn; maar het wezen der kunst ligt in de verscheidenheid, de afwisseling, die dan toch ook harmonisch werkt. En diezelfde kenmerken der latere Gotische kunst zien wij reeds in de Noordsche versiering, gelijk de kenmerken der vroegste Germaansche poëzie nog altijd die zijn, die wij bespeuren in de latere balladen, de volkssprookjes, en zelfs bij onze meest moderne dichters, als zij zich geheel en al van den klassieken invloed kunnen losmaken. Goethe, hoe zeer de klassieke kunst hem ook veroverd had, lei in zijnen eersten Faust den geest van 't Noorden, naar vorm én inhoud, en staat daardoor veel nader bij Shakespeare en de Germaansche Middeleeuwen dan bij Hellenen en Romeinen. Eene Gotische kerk gelijkt meer op eene Noordsche optorenende ‘stavkirke’ dan op een Griekschen tempel met zijne zware horizontale lijnen. De Gotische lijn is vol uitdrukking en leven, streeft als de groeiende plant naar hooger; de Grieksche lijn is de lijn der berusting in een aardsch, zinnelijk heidensch bestaan. Het contrast is zoo sterk als tusschen een Grieksch beeld en een Gotisch beeld. Het Gotisch-Christelijke schoon is niet het Heidensch-Klassieke schoon. ‘Der Ausdruck der nordischen Ornamentik is nicht unmittelbar von uns abhängig, wir begegnen vielmehr einem Leben, das unabhängig von uns zu sein scheint, das mit Forderungen an uns herantritt und uns zu einer Bewegtheid zwingt, der wir uns nur widerwillig unterwerfen. Kurz: die nordische Linie lebt nicht von einem Eindruck, den wir ihr willig geben, sondern sie scheint einem Eigenausdruck zu haben, der stärker is als unser LebenGa naar voetnoot(1)’. En de bekende Duitsche historicus Lamprecht zegt ons over de versieringskunst van het Noorden: | |||||
[pagina 674]
| |||||
‘Es sind gewisse einfache Motive, durch deren Verflechtung und Durchdringung der Charakter dieser Ornamentik bestimmt ist. Anfänglich nur der Punkt, die Linie, das Band, später dann schon die Bogenlinie, der Kreis, die Spirale, das Zickjack und eine S-förmige Verzierung wurden augewendet. Wahrlich kein grosser Reichtum an Motiven. Aber welche Manigfaltigkeit wird erzielt durch die Art ihrer Verwendung. Bald erscheinen sie parallelisiert, bald verklammert, bald vergittert, bald verknotet, bald verflochten, bald wohl in gegenseitiger Verknotung und Verflechtung durch einandergewürfelt.’ En in dezen zin hebben de Duitsche geleerden de versieringskunst van 't Noorden bestudeerd, in stede van haar oppervlakkig te bezien en Arabische kunst te noemen. Het boek van Dr Worringer over de vormproblemen der Gotiek is eene grondige studie van dat voor ons, Germaansche volkeren, zoo belangrijke vraagstuk der Germaansche ontwikkelingsgeschiedenis. Met zekerheid kan hij besluiten: ‘Von der nordischen Ornamentik aus führt ein gerader Weg zur Gotischen Architectur...’ En hier over het ontstaan der Gotiek: ‘In diesem Völkerkonglomerat Nord- und Mitteleuropas, diesen eigenlichen Nährboden des gotischen Phänomens, wollen wir nicht ein einziges Volk zum Träger der Entwicklung machen; wenn wir trotzdem im folgenden meist von der germanischen Entwicklung reden, so geschieht es nicht, weil wir Rassenromantik in Chamberlainschen Sinn treiben wollen, sondern mehr aus Bequemlichkeit und aus dem Bewustsein heraus, dass in diesem Nordischen Völkerchaos vorerst die Rassenunterschiede noch so sehr zurücktreten hinter der Gemeinsamkeit der Lebensbedingungen und hinter der Gemeinsamkeit der seelischen Entwicklungsstufe, dass die Heranziehung eines einzelnen Volkes als pars pro toto gerechtfertigt ist. Anderseits deckt sich allerdings diese spezielle Heranziehung der Germanen mit unserer Aussicht, dass die Disposition zur Gotik nur da eintritt, wo Germanisches Blut sich mit dem Blute der anderen europäischen Rassen mischt. Die Germanen sind nicht also die alleinigen Träger der Gotik und ihre alleinigen Schöpfer: Kelten und Romanen haben denselben wichtigen Anteil an der gotischen Entwicklung. Wohl aber sind die Germanen die Conditio sine qua non der Gotik.’ Wanneer dus de Franschen, die zich beijverd hebben om alle Germaansch instinkt door klassieke of humanistische opvoe- | |||||
[pagina 675]
| |||||
ding te versmachten, komen beweren, dat zij, nakomelingen der Gallo-Romeinen, de scheppers der Gotiek zijn, moeten wij hun herinneren aan hunne Germaansche verwantschap; vooral bij de Franschen van 't Noorden is er veel Germaansch bloed. Ten tijde, dat in Frankrijk de Gotiek bloeide was het Germaansche leven, het Germaansch instinkt, er volstrekt niet vreemd aan de kunst niet meer dan aan de letteren. Wie de Middeleeuwen ernstig bestudeert zal dat wel weten. ‘La France a été germanique jusqu'à Louis XIV, romaine depuis,’ zei eens de Duitsche historicus Menzel tot den Franschen geschiedschrijver MicheletGa naar voetnoot(1). In dien zin kunnen wij het dan begrijpen, en wij rangschikken Frankrijk onder de rijken, door Germanen gesticht en in welker stichting Franken, Burgonden en Noormannen, dragers der Germaansche ziel, een gewichtig aandeel hebben gehad. De Gotische stijl is dus geene uitsluitend Fransche schepping, in den zin waarin wij 't woord Fransch nu opnemen, of omdat men in Frankrijk nu meer naar de Middeleeuwen uitziet, die men vroeger zoozeer heeft gehaat. Men kan wel aannemen dat de Gotische stijl, als volledig spitsbogig stelsel, voor zooveel wij het tot nog toe weten, zich eerst geleidelijk in Noord-Frankrijk heeft ontwikkeld; doch de Rijnvallei is in den gewelfbouw vóór geweest. Uit dien gewelfbouw is de Gotiek logisch ontstaan. Op zuiver Germaanschen grond, te Freiburg in Breisgau, werd de torenbouw, de kroon op 't werk, tot zijne grootste volmaaktheid gevoerd. De torenhelm is er doorbroken, doorzichtig, het stoutste wat men in de bouwkunst verricht heeft. Naar het voorbeeld van Freiburg werden de toren te Ulm, de hoogste Gotische toren der wereld, en vele andere doorbroken torens, zelfs dien te Burgos in Spanje, gebouwd. Wij herhalen: de middeleeuwsch-Christelijke kunst der Germaansche landen, ofschoon ze nu van de Xe tot de XIIe eeuw Romaansch en van de XIIe tot de XVIe eeuw Gotisch geheeten wordt, is eigenlijk niet te scheiden, zelfs als men het zoogenaamd overgangstijdperk aanneemt. De heele kunstklasseering is voor de Middeleeuwen, gelijk menige wetenschappelijke indeeling, zeer conventioneel en geeft ons over den oorsprong dier kunst en hare ontwikkeling meest valsche denkbeelden. | |||||
[pagina 676]
| |||||
Maar wij mogen bevestigen, zonder ernstige tegenspraak te vreezen, dat die kunst de onze is, omdat wij nu weten van waar ze komt, en door welken natuurlijken gang van zaken ze zich in de Germaansche landen heeft ontwikkeld. Als wij nu voor een Gotisch monument staan, of onder de machtige gewelven eener Gotische kathedraal, zullen wij wellicht geene tranen storten van diepe ontroering, gelijk Henry Rousseau te AmiensGa naar voetnoot(1), maar we zullen fier zijn op onze Germaansche voorvaderen, die in deze kunst gansch hunne ziel hebben gelegd.
Ons, Germanen, is dus de kenmerkende stijl der Middeleeuwen; over gansch Noord-Westelijk Europa verspreid, gelijk het gewichtige deel der Middeleeuwsche geschiedenis in Europa het onze is. Ons de schoonste Romaansche en Gotische hoofdkerken in 't Noorden van Frankrijk, in de Rijnvallei, in België, Nederland, Engeland en de Germaansche landen van 't Noorden. Ons de schoonste Gotische steden, Oxford, Neurenberg, Brugge, zelfs Rouaan waar eens Noorsche geest bij een Noorsch volk heeft gewoond. Ons die prachtige, hooge spitsboogtorens, doorzichtig als kant, gebouwen die als reuzenboomen uit den grond opschoten. Ons al dat spitsboogwerk, die zwevenden lijnen, die kruisbloemen, die fleurige hogels, die fialen en die wimbergen, die vensters, die rozen, die portalen, met hun sprekend beeldwerk, die koren met hun kapellenkrans, onder de hangende steenfestoenen van steunpijlers en schoorbogen, als in een welig woud, waar de natuur feest viert, hier als een kunstkroon van uiterste schoonheid gehangen over het Heilig der Heiligen. Ons die verheffende kunst, die ten hemel wil, ten hemel wijst, als om te toonen dat de mensch op aarde zijne roeping niet kan volbrengen. De Zuiderling schiep zich zijne Goden op aarde, maakte er schoone menschen van. De bewoner van 't Noorden, de | |||||
[pagina 677]
| |||||
Germaan riep, zegt TacitusGa naar voetnoot(1), dit geheimzinnige iets aan, dat hij alleen met zijn geestesoog in eerbiedigen schroom kon aanschouwen. - ‘De mensch’, zegt nog Ruskin, ‘heeft het besef van zijn eigen zwakheid, zijne broosheid; hij voelt behoefte aan steun en hoogere richtingGa naar voetnoot(2).’ - ‘Der echt gotische Tempel ist wahrhaft religiös,’ zegt NovalisGa naar voetnoot(3). Dat ‘geheimzinnig iets’, bij het Germaansche ras door een Romein opgemerkt, die ‘hoogere richting’ kwam later in de kunst te voorschijn met het Christendom, dat hier gelijk elders, maar in de Germaansche landen meer en anders dan elders, in de Middeleeuwen de beeldende kunst bezielde, en werken heeft in 't leven geroepen, die nu nog het eigenaardigste, het schoonste zijn wat wij in 't Noorden, ondanks de Renaissance, kunnen bewonderen. Zij zijn nog immer de ziel van 't Noorden die torens, die puntgevels, die portalen, die vensters, en kunnen door hunne grootschheid, hunne menigvuldigheid, hunne verscheidenheid zegevierend de vergelijking doorstaan met het schoonste wat de kunst in alle eeuwen en bij alle volkeren heeft geschapen. Wat zijt gij schoon, Gotieke kathedralen!
Het zieleleven ademt in arduin;
De steenen groeien; het is een wondertuin
Van bloemen, die door de eeuwen bloeiend pralen.
Hoe machtig schoon dat beeldwerk der portalen,
En 't spel der bogen, licht en zwierig, schuin
De beuken schorend, en die hooge kruin,
Waarop Gods zegen daalt in zonnestralen.
Het Zuiden heeft die tempels van het Noorden
Gehoond, als zijnde naar ‘barbaarschen’ trant;
Hoemeer gehoond, hoemeer Germaansch ze gloorden,
Die torenspitsen in hun drang naar boven,
De stedenluister van 't Germaansche land,
De hoogste kunst, die leert den Heer te loven!
Oogstmaand 1913.
|
|