Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1913
(1913)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |||||||
Vergadering van 24 September 1913.Aanwezig de heeren: V. Dela Montagne, bestuurder; Kan. Amaat Joos, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Prof. Mr. Julius Obrie, Th. Coopman, eerw. Dr. Jan Bols, Karel de Flou, Dr. L. Simons, Prof. Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Prof. Dr. Willem de Vreese, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, Prof. Dr. Julius Mac Leod, eerw. Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck, Prof. Dr. C. Lecoutere, Dr. Eug. van Oye, Frank Lateur, Dr. Leo Goemans en Prof. Dr. J. Mansion, werkende leden; de heeren Omer Wattez, Dr. Leo van Puyvelde en eerw. Joz. Jacobs, briefwisselend leden.
De heer Ing. Edm. Fabri, briefwisselend lid, heeft laten weten, dat hij verhinderd is de vergadering bij te wonen.
De Bestendige Secretaris leest het verslag over de Augustus-vergadering, dat wordt goedgekeurd.
***
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door de Regeering: Royaume de Belgique. Ministère de l'Industrie et du Travail. Office du Travail et Inspection de l'Industrie. Monographies industrielles. Aperçu économique, technologique et commercial. Groupe III. Industries de la construction mécanique. Tome IV, fasc. A: Machines et appareils pour travaux publics. Matériel pour la métallurgie et les industries connexes. Matériel pour les industries ressortissant à la chimie industrielle. Machines-outils pour le façonnage des matériaux durs. Bruxelles, 1913. | |||||||
[pagina 578]
| |||||||
Statistique générale de la Belgique. Exposé de la situation du royaume de 1876 à 1900, rédigé sous la direction de la Commission Centrale de Statistique, en exécution de l'Arrêté Royal du 29 mai 1902. 12me fase. Bruxelles, s.d. Bibliothèque coloniale internationale. Institut colonial international. Compte Rendu de la Session tenue à Londres les 6, 7 et 8 Mai 1913. Bruxelles-Paris-Londres-Berlin-La Haye, 1913.
Tijdschriften. - Académie Royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la Classe des Beaux-Arts, 1913, nr 1. - Bibliographie de Belgique, nos 13-15 de la première partie: Livres... etc.; Table systématique des matières (de la première partie). - Le Musée belge, no 3, 1913. - Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, nos 6-7, 1913. - Revue Néo-Scolastique de Philosophie, Août 1913. - Revue Sociale Catholique, no 9, 1913. - Sommaire idéologique des ouvrages et revues de philosophie, Août 1913. - Tooneelgids, 5de j., nr 1, 1913. - Bulletin des Musées royaux, nrs 7-8, 1913. - Arbeidsblad, nrs 13-16, 1913. - Maandschrift van Land- en Tuinbouw, 2de j., nrs 11-12; 3de j., nr 1. - Annales des Travaux publics, Août 1913.
Door ‘Antwerpen's Oudheidkundige Kring’: Tweede jaarboekje, bevattende een kort overzicht der voordrachten, lees- en spreekbeurten, uitstappen en andere werkzaamheden gedurende het jaar 1912. Antwerpen, z.j.
Door het ‘Beschermingskomiteit der Werkmanswoningen van het Arrondissement Gent’: Buck (P. de). - De Werkmanswoningen binnen de stad Gent, door P. de Buck. Verslag over het onderzoek, gedaan ten jare 1912, door de heeren Ferd. de Clercq, P. Verbauwen en den Verslaggever. St.-Amandsberg (Gent), 1913. (In dubbel.) Beschermingskomiteit der Werkmanswoningen van het Arrondissement Gent. Samenvatting der verslagen over de onderzoeken gedaan in de jaren 1904, 1911 en 1912, en dienende tot uitleg der diagrams tentoongesteld in de Wereldtentoonstelling van Gent, in 1913. Id., 1913. (In dubbel.) Door de ‘Académie Royale d'Archéologie de Belgique’, te Antwerpen: Bulletin, no 1, 1913. Annales, 6e série, tome V, 2me livraison.
Door den ‘Cercle Archéologique et Historique’ te Oudenaarde: Annales, 4me vol., 3me livr., Mai 1913.
Door de ‘Société Royale chorale et littéraire Les Mélophiles de Hasselt’: | |||||||
[pagina 579]
| |||||||
Bulletin de la Section scientifique et littéraire. 41me volume. Hasselt, s.d. (1913.)
Door de ‘Königlich preussische Akademie der Wissenschaften’, te Berlijn: Abhandlungen. Philosophisch-historische Classe. Nr 6, 1913. Sitzungsberichte, nr XXIII-XL, 1913.
Door de ‘Reale Accademia dei Lincei’, te Rome: Rendiconti. Classe di Scienze morali, storiche e filologiche. Serie Quinta. Vol. XXII, fasc. 3o-4o.
Door den heer Dr. Is. Bauwens, briefwisselend lid, te Aalst: Nederlandsch Woordenboek en Kunstwoordentolk der Geneeskunde, door Dr. Is. Bauwens. 13de afl. (Cenarrhène-Chinoline).
Door den heer Dr. Leo van Puyvelde, briefwisselend lid, te St.-Amandsberg (Gent): Puyvelde (Leo van). - De Vlaamsche Letteren. Uit het Jaarboek van het Davidsfonds 1913. Brugge, z.j.
Door den heer Dr. R. Speleers, oogarts, te Gent: Speleers (Dr. R.). - Amblyopia of nevritis retrobulbaris sympathica, door Dr. R. Speleers (Gent). (Overgedrukt uit de Handelingen van het XVe Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, gehouden te Oostende, op 9 September 1911.) Gent, 1911. Speleers (Dr. R.). - Oogbeleediging door Zonsverduistering. Ringskotoom, door Dr. R. Speleers (Gent). (Id. Congres gehouden te Leuven, op 21, 22 en 23 September 1912). Speleers (Dr. R.). - Bindvliesschort, door Dr. R. Speleers (Gent). (Id.) Speleers (Dr. R.) Gent. - Over Oogbeleediging door Zonsverduistering. (Overgedrukt uit 't Geneeskundig Tijdschrift voor België, 30 Juni 1913.) Door den heer I. de Vreese, beambte der Academie, te Gent: D.V. - Antwerpen. Beknopte geschiedkundige Schets, door D.V. Brugge, 1911. D.V. - Gent. Beknopte geschiedkundige Schets, door D.V. Brugge, z.j. (1913.) Door de Redactie: De Vlaamsche Hoogeschool, nrs 7-8, 1913. - Tooneelgids, 5de j, nr 1.
Ingekomen boeken. - Voor de Boekerij der Academie zijn ingekomen: Mr. Le Grand. - Les Coustumes et Loix des villes et des chastellenies du Comté de Flandre Traduites en françois. Auxquelles les Notes | |||||||
[pagina 580]
| |||||||
latines et flamendes de Laurens vanden Hane, cy-devant Advocat au Conseil de Flandre, sont jointes; avec des observations sur la traduction. Par Mr. Le Grand Advocat aux Parlements de Paris et de Flandre. En trois volumes. A Cambray, Chez Nicolas-Joseph Douilliez, Imprimeur de Roy et Marchand Libraire. M. DCC. XIX. Bauwens (Dr. Is.). - Nederlandsch Woordenboek en Kunstwoordentolk der Geneeskunde. 13de afl.: Cenarrhène-Chinoline. De Gids, Sept. 1913.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris voor de Boekerij der Academie de laatstverschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen:
Vlaamsche Arbeid, nr 7, 1913. - Biekorf, nrs 16-17, 1913. - St.-Cassianusblad, nr 9, 1913. - Jong Dietschland, nr 1, 1913. - De Vlaamsche Gids, nr 5, 1913. - Onze Kunst, Sept. 1913. - De Vlaamsche Kunstbode, 4de afl., 1913. - De Maasgouw, nrs 7-9, 1913. - Museum, nrs 11-12, 1913. - Neerlandia, nrs 8-9, 1913. - Het Katholiek Onderwijs, nrs 9-10, 1913. - De Opvoeder, nrs 23-25, 1913. - De Opvoeding, nrs 8-9, 1913. - Christene School, nrs 20-21, 1913. - De Schoolgids, nrs 33-36, 1913. - De Student, nrs 3-4, 1913. - Studiën, Juli 1913. - Dietsche Warande en Belfort, nrs 8-9, 1913. - Alemannia, 41. Band, nr 2. - Schweizerisches Archiv für Volkskunde, nr 3, 1913. - Badische Heimatblätter, nr 5, 1913. - Korrespondenzblatt, nr 1, 1913. - Zeitschrift des Vereins für rheinische und westfälische Volkskunde, nr 3, 1913. | |||||||
Voor den Aug. Beernaert-prijskamp (Tijdstip 1912-1913) werden de hieronder volgende boeken ingezonden.Door den heer Dr. Van den Dungen, te Merxem: Studie der Stralingen, door Dr. Van den Dungen. (In handschrift: 8 gekartonneerde schrijfboeken.)
Ingekomen brieven. - De Bestendige Secretaris stelt de Vergadering in kennis met de hieronder volgende ingekomen brieven.
1o) Koninklijke Rederijkkamer ‘Het Eglantierken’, te Hoogstraten. - Brief van 1en September | |||||||
[pagina 581]
| |||||||
1913, waarbij de heer L. Jageneau, hoofdman der Kamer, de Koninklijke Vlaamsche Academie verzoekt zich te laten vertegenwoordigen op de feestelijkheden te Hoogstraten, op 14 September, te houden, ter gelegenheid van de ‘blijde intrede’ van den weledelgeboren Heer Minister Baron de Broqueville als Prins van genoemde Kamer. - Het Bestuur heeft den heer Gustaaf Segers verzocht zich daarmede te willen belasten.
De heer Segers doet hieromtrent aan de Vergadering deze mededeeling:
Het feest der Rederijkers heeft te Hoogstraten met buitengewonen bijval plaats gehad. Afgevaardigden van al de nog bestaande oud-Rederijkkamers waren aanwezig. De heer Minister Baron de Broqueville werd als Prins der Rederijkkamer Het Eglantierken van Hoogstraten aangesteld. Verscheidene leden van den adel, beschermende leden der Kamer, woonden de plechtigheid bij. De Heer Minister heeft eene zeer belangrijke redevoering uitgesproken, welke van zijne warme liefde voor onze taal getuigt. Namens al de beschermende leden dank ik de Koninklijke Vlaamsche Academie, die zich officiëel op dit feest heeft laten vertegenwoordigen.
2o) Prijsvraag: Beschrijving van het Limburgsch dialect in de provincie Luik beoosten Maze. - De schrijver van de ingezonden prijsverhandeling met kenspreuk Ieder vogel zingt zooals hij gebekt is, verzoekt, bij brieve van 7 September, om de toelating, te zijnent, een afschrift van zijn werk te mogen nemen.
De Bestendige Secretaris herinnert er aan, dat de Academie, in het jaar 1907, een dergelijke vraag, t.w. in zake van den Prijskamp over het Landbouwbedrijf (zie Verslagen en Mededeelingen, jaarg. 1907, blz. 156), heeft ingewilligd en dat hij alsdan gemachtigd werd den inzender, onder zekere voorwaarden, zijn antwoord terug te bezorgen. Daar de prijsvraag over het Limburgsch dialect opnieuw voor 1919 is uitgeschreven, | |||||||
[pagina 582]
| |||||||
stelt de Bestendige Secretaris voor, aan den schrijver van bovengenoemde verhandeling de gewenschte toelating te verleenen, onder beding dat hij zijn stuk, ongewijzigd, voór einde Januari 1914 zal terugsturen, en, zoo hij aan den wedstrijd voor 1919 uitgeschreven wenscht deel te nemen, dat hij alsdan zijn prijsantwoord onder een andere kenspreuk zal inzenden.
- De Vergadering neemt het gedane voorstel aan. Naar aanleiding van eenige opmerkingen, door den heer Prof. Dr. Willem de Vreese gemaakt, wordt de Bestendige Secretaris echter opgedragen, voor en aleer het handschrift aan den heer schrijver van bedoeld prijsantwoord terug te sturen, elke bladzijde daarvan met het zegel der Academie te voorzien. | |||||||
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.1o) Van de pers gekomen uitgaven. - Zijn van de pers gekomen:
Op genoemde dagen, werd een exemplaar van deze boeken aan de heeren werkende en briefwisselende Leden gezonden, alsmede aan den Z.E. heer Pater van de Ven, S.J., stichter van het Van de Ven-Heremans-Fonds, en aan den Z.E. Pater Joz. Salsmans, S.J., stichter van het Salsmans-Fonds. De Bestendige Secre- | |||||||
[pagina 583]
| |||||||
taris liet ook aan den Weled. Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten de 74 exemplaren geworden, bestemd voor de verschillende inrichtingen, welke, door tusschenkomst van zijn Departement, de uitgaven der Koninklijke Vlaamsche Academie ontvangen.
2o) Historische Bibliographie der Belgische gemeenten, door Fr. de Potter zaliger begonnen. Voortzetting der uitgave, door den heer Victor Fris, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum, te Gent. (Zie boven, blz. 20.) - Op mondeling verzoek van den heer Fris, heeft de Bestendige Secretaris hem, den 9 September, krachtens machtiging hem in vergadering van 15 Januari verleend, al de nota's overhandigd door den heer Fr. de Potter nagelaten.
3o) Het antisemitisme te Byzantium onder Basilius den Macedoniër, door den heer E. de Stoop, docent aan de Hoogeschool van Gent. - In hare vergadering van 21 Februari 1912, had de Academie besloten, de studie van den heer E. de Stoop in hare Verslagen en Mededeelingen op te nemen. De schrijver overleed echter den 7 April 1913, pas 29 jaar oud, nog voordat zijn werk ter perse was kunnen gaan. Ter nagedachtenis van den ons te vroeg ontvallen geleerde en vriend, nam de Bestendige Secretaris het gaarne op zich, alle noodige maatregelen te treffen, opdat de studie van wijlen den heer E. de Stoop toch het licht zou zien. Gelukkig genoeg, werd hij hierin bijgestaan, door den Z.E. Heer Pater C. van de Vorst, S.J., Bollandist te Brussel, die zoo goed was, zich inzonderheid met het nazien van den Griekschen tekst te belasten en ook het verband tusschen commentaar en genoemden tekst aan te wijzen.
- De Bestuurder stelt aan de Vergadering voor aan Pater C. van de Vorst den bijzonderen dank onzer Koninklijke Instelling te betuigen, voor zijn zoo bereidwillige als geleerde en ijverige medewerking. | |||||||
[pagina 584]
| |||||||
4o) Erasmus: De invloed van Erasmus op de Engelsche Tooneelliteratuur in de 16de en 17de eeuwen. Bijlage: Erasmus Colloquia: De vroegste Engelsche vertalingen van Erasmus Colloquia. Inleiding. - Verhandeling door Prof. Dr. H. de Vocht, aan de Academie ter uitgave aangeboden. (Zie Verslagen en Mededeelingen, jaargang 1906, blzz. 726, 727, 774, 842 en 903; jaarg. 1907, blzz. 135-140; jaarg. 1908, blzz. 613 en 617; jaarg. 1909, blz. 720; en jaarg. 1912, blzz. 512-513 en 710.) - Den 14 September 1913 heeft de heer De Vocht zijne kopij ingezonden. De Bestendige Secretaris stelt voor, het stuk naar de Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, om advies te verzenden. - In vergadering van 17 October 1906, werden tot verslaggevers benoemd de heeren Prof. Dr. W. de Vreese, Prof. Dr H. Logeman, uit Gent, en Prof. W. Bang, uit Leuven. Wellicht zal het thans volstaan, bij den eersten verslaggever, Prof. Dr. W. de Vreese, twee leden der Commissie te voegen. De Commissie gelieve daarover te beslissen. - (Aangenomen.) | |||||||
Mededeelingen namens Commissiën.1o) Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. - De heer V. Dela Montagne, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Prof. A. de Ceuleneer, voorzitter; K. de Flou, Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Dr. Jan Bols, Edw. Gailliard, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, leden, en V. Dela Montagne, lid-secretaris. Het verslag over de Juli-vergadering wordt goedgekeurd. Aan de dagorde staat: a] Lidmaatschap der Commissie. - Voordracht van twee candidaten voor de openstaande plaats van Lid der Commissie, tot vervanging van Jhr. Dr. Karel de Gheldere zaliger. | |||||||
[pagina 585]
| |||||||
Worden door de Commissie aangewezen: als eerste candidaat, de heer Prof. Dr. J. Mansion; als tweede candidaat, de heer Dr. Leo van Puyvelde.
b] Nederlandsche vertalingen van Oude Grieksche en Latijnsche schrijvers. Verhandeling, door Z.E. Pater A. Geerebaert, S.J., leeraar aan het Sint-Michielscollege te Brussel, aan de Academie ter uitgave aangeboden. - Naar de Commissie om advies verzonden. - Verslagen door de heeren Prof. A. de Ceuleneer en Dr. Jac. Muyldermans. De heeren en De Ceuleneer Dr. Muyldermans geven lezing van het door hen uitgebrachte verslag. Deze verslagen zijn allebei gunstig. Daar er echter enkele voorbehoudingen in voorkomen, stelt de Commissie voor, ze te laten drukken en ze aan de heeren Leden der Academie mede te deelen. In eene volgende vergadering der Academie, zou dan daarover worden gestemd. - (Door de Vergadering in pleno goedgekeurd.) | |||||||
1o) Verslag van Prof. A. De Ceuleneer.Wat het onderwijs der oude talen bij middel der moedertaal betreft, is de Eerw. Pater Geerebaert reeds gunstig gekend door zijne Bloemlezing uit de Grieksche lierdichters en door verschillende boekjes uitgegeven als voorbereiding op Homeros, Demosthenes en Vergilius. Onder philologisch oogpunt werden ze met lof gerecenseert, maar daar ze voor doel hadden Grieksch en Latijn in het Nederlandsch aan te leeren, zoo achtte een recensent het raadzaam volgende bemerking er bij te voegen: Il paraít que le flamand sert de langue véhiculaire pour l'enseignement du grec dans certains collèges. (Bull. bibl. du Musée belge, 1913, blz. 179.) Zulke opmerking moet verwonderen vanwege een man als Prof. Waltzing. De Heer Graindor dacht ze echter niet voldoende, en in het zelfde nummer van dit Bulletin (blz. 197) kan men lezen: ‘Nous nous demandons s'il y a des collèges où le flamand sert de langue véhiculaire pour le latin. Nous estimons que ce serait tous simplement une aberration (sic) de ne pas enseigner le latin au moyen du français qui en vient, ce serait se priver du meilleur moyen de bien apprendre le français aux élèves. Passe pour le Grec ou pour l'histoire, mais le latin!’ Men zou waarlijk vermoeden dat zoodra het ons Vlaamsch geldt, de eenvoudigste beginselen der pedagogiek over boord mogen geworpen worden. Nu, aberration... ik wensch dat pater Geerebaert in die aberration voortga, hij zal zoo doende groote diensten bewijzen aan den vooruitgang van het middelbaar onderwijs; en, het werk dat hij aan onze goedkeuring | |||||||
[pagina 586]
| |||||||
onderwerpt bewijst dat hij wel wezenlijk in zijne aberration zal volharden. Dit werk is slechts een brokstuk van een algemeen repertorium van Nederlandsche vertalingen der Grieksche en Latijnsche schrijvers tot en met Justinianus, de Bijbelvertalingen en de kerkelijke schrijvers daargelaten. Onnoodig er op te wijzen van welk nut een dusdanig repertorium zou wezen, en wij hopen wel dat de geleerde schrijver, eenmaal zijn werk voltooid, het ter uitgave aan de goedkeuring der Academie zal onderwerpen. Nu bekomen wij enkel eene inleiding over de principes door den schrijver voor het samenstellen van zijne bibliographie gevolgd, en eene proef van eenige Grieksche schrijvers. Deze proeve geeft reeds een zeer gunstige gedachte van wat deze bibliographie zal worden. Wat de inleiding betreft, treed ik de meeste gedachten van Pater Geerebaert bij; enkel wil ik doen opmerken dat ik geen reden vind voor het niet vermelden van vertalingen die in handschrift bewaard zijn gebleven. Ik denk zelfs dat het zeer nuttig zou zijn ook deze bekend te maken. Daar het hier geldt een werk van grooten omvang zou ik voorstellen deze proef in de Verslagen der Academie te laten verschijnen: men zou aldus, vóór hij zijne Repertorium voleindigt, aan den schrijver beter de mogelijk gewenschte opmerkingen kunnen maken. Zooals wij de studie nu bekomen, zal ze ongetwijfeld reeds nut kunnen stichten. | |||||||
2o) Verslag van Kan. Dr. Jac. Muyldermans.Ik sluit mij aan bij het verslag door mijn geachten collega de Ceuleneer over de bijdrage van Pater Geerebaert ingeleverd. Al te weinig vermoedt men hetgene er op het gebied der classieke oudheid in onze taal geschreven en gewreven werd, en daaruit volgt, dat men bijna op de gedachte niet komt van opzoekingen te doen en uit den arbeid der ouden nut te trekken. Die onwetendheid stelt ons als in een staat van minderheid tegenover de naburige volkeren. Is dat niet spijtig? Alles wat dus eenigszins bijdragen kan om dien toestand te verbeteren, om den leeraars in de oude talen op het spoor te brengen van hetgeen hun terdege dienst kan bewijzen, alles wat ons rechtstreeks of onrechtstreeks nadere kennis doet verkrijgen over het onderwijs in de vorige eeuwen, over de studie der beschaving hier te lande verdient dus in acht genomen, bevorderd en ondersteund te worden. Ik meen zeker, dat het werk van den eerw. Pater Geerebaert op die ondersteuning recht heeft. Ik stem met die uitgave nog des te gereedelijker in, omdat zij in verband zoude staan met een besluit door de Commissie voor Onderwijs | |||||||
[pagina 587]
| |||||||
onlangs genomen. Die Commissie nam immers voor, eene lijst op te maken van de Nederlandsche schoolboeken welke in vorigen tijd te onzent in gebruik waren. Eene aanmerking in 't voorbijgaan: Het schijnt dat Pater Geerebaert het inzicht heeft, de christene schrijvers der Grieksche en Latijnsche oudheid op zijne lijst niet op te nemen. Ik zou het echter voor eene groote leemte houden en zou het betreuren, liete hij die in onze taal overgezette werken onverlet. Evenals de heidensche schriften behooren zij tot de geschiedenis der beschaving en tot de Grieksche en de Latijnsche letterkunden. Ik druk dan den wensch uit dat Onze Academie deze bibliographische lijst van Pater Geerebaert in hare Handelingen opneme, doch er uitdrukkelijk als eene conditio sine qua non bijvoege, dat de christene schrijvers er niet mogen op vergeten blijven
2o) Bestendige Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch. De heer Gustaaf Segers, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden: Zijn aanwezig de heeren: Kan. Dr. Jac. Muyldermans, voorzitter; Prof. Dr. Julius Mac Leod, ondervoorzitter; eerw. Dr. Jan Bols, Prof. A. de Ceuleneer, Prof. Dr. Willem de Vreese, Prof. Mr. Julius Obrie, Kan. Amaat Joos, eerw. Dr. Hugo Verriest, Prof. Dr. C. Lecoutere, leden, en Gustaaf Segers, lid-secretaris. Het verslag over de Juli-vergadering wordt goedgekeurd. Aan de dagorde staat: a] Een proeve van encyclopedisch onderwijs, door den heer L. Michel Thiery aan de Academie ter uitgave aangeboden. - Naar de Commissie andermaal om advies verzonden. - Verslagen door de heeren Dr. J. Bols, Dr. Muyldermans en Prof. A. de Ceuleneer. | |||||||
1o) Verslag van den heer Dr. Jan Bols.Deze verhandeling munt uit door verscheidene goede hoedanigheden, maar heeft ook groote gebrekenGa naar voetnoot(1). | |||||||
[pagina 588]
| |||||||
Ze is bestemd voor de leerlingen van het 6de schooljaar, dus voor 11- of 12-jarige knapen en meisjes eener lagere school. Onderzoeken wij in hoeverre dit boek aan zijn doel beantwoordt. Nemen wij b.v. het hoofdstuk In de Duinen (blzz. 199 en vlgg.), verdeeld in 30 lessen. In de les van ‘Mineralogie’ wordt er gehandeld o.a. over: zand- en rolsteenen, kwarts, bergkristal, gletscher, filters, vormzand... In de zes lessen van ‘Aardrijkskunde, Land- en volkenkunde, Beschavingsgeschiedenis’, over: berggruis, ijstijd, het Noordduitsche diluvium, klingen, verstuiving, zeelooper of strandreep, vochtige duindalen of pannen, het meer Michigan, Skagen (Denemark), Gascogne, het fixeeren der duinen door het helmgras en den zee-den, Sahara, Berbers, Mauri of Mooren, Moslimsche of Arabische overheerschers, Marokko, Mahomedanen, de verovering van Algiers in 1520, Nomaden, Kuabail, het doear, den Tibboe, Touareg, KabylenGa naar voetnoot(1), Siwah, Moersoek, freule Tinne, Egypte, Kairo, Mehemet-Ali, de Delta, Assouan, de Fellah, Kopten, Bedoewienen, Mummies, Arabië, Perzië, Palestina, het bergland Hadharamoet, de Dama of Roode Woestijn, Islam, Mekka, Wadi, Indus, Beloetsjistan, Iran, de Vlakte van Vertwijfeling, Karavanserail, Christus, Tarim-bekken, de zandwoestijn Takla-Maklan, den Zweedschen reiziger Sven Hedin, de woestijnen Kaboel en Herat en Kandahar en Gobi, Tientsin, Peiho-rivier, Baikalmeer, de steden Irkoetsch en Tomsk, Perm, Nisjni NowgorodGa naar voetnoot(2), Amerikaansche en Australische woestijnen, Kangeroes, emeu's, ding of Australischen hond... In de les van ‘Plantkunde of Flora der duinen’, over: het zonneroosje of Helianthemum, de zeewinde of Convolvulus soldanella, de driedistel of Carlina vulgaris, de theunisbloem of OEnothera biennis... In de les van ‘Dierkunde of Fauna onzer duinen’, over: bergeenden, meeuwen, wulpen, - amphibieën, als boomkikvorschen, - insecten, als bloeddroppelvlinders of Zygaena's, duinenkevers of Polyphylla fullo, duinenzandloopers of Cicindela literata... In de les van ‘Biologie’, over: woestijnflora o.a. de roos van Jericho of Anastasia hierochuntica... In de lessen van ‘teekenen naar de natuur’, over: Campanula rotundifolia (het gewone klokje), Campanula patula (het weiklokje), Epipactis microphylla (het kleinbladig standelkruid)... | |||||||
[pagina 589]
| |||||||
In de Nederlandsche en Fransche ‘leeslessen’, over: de duinen van Gascogne en van het eiland Rügen, de duinen van Knocke en hun limoenkruid of Statica limonium, den SimounGa naar voetnoot(1), Abd-el-Kader, de oase Ouargha, eene zandige kust in Pommeren, eene Egyptische koningsdochter, enz., enz.
***
En dit honderdtal namen van personen en zaken uit al de werelddeelen wordt enkel ter gelegenheid van de duinen aangehaald..... Encyclopedisch Onderwijs: ja, eene encyclopedie voor kinderen van 11-12 jaar! In dien zelfden aard is het gansche boek. Dat alles moet in die jonge koppen gestompt en gepompt worden. Arme leerlingen! De concentrische methode is heel goed: daar is iedereen het ééns over. Maar de encyclopedische, - neen! Hoe verre het encyclopedisch onderwijs zich van de concentrische methode verwijderd heeft, kan men gemakkelijk nagaan, als men de leerwijze, door M. Thiery in zijn Proeve toegepast, toetst aan de princiepen van b.v. hoogleeraar F. Collard, in Méthodologie (Brux., 1903), van L. Haerich, in Pedagogische Zielkunde, vertaald door G. Simeons (Brussel, 1904), van Dr. C. Caeymaex, in Cours de Méthodologie (Malines, 1908), enz. Hoe waar zijn de volgende woorden van L. Habrich (op. cit., blz. 149): ‘Waar den leerling te veel en te veel verschillend in ééns aangeboden wordt, daar ontbreekt het aan ruimte voor de juiste opvatting en verbinding, en alzoo blijven dan, in de meeste gevallen, de opgehoopte kennissen verward en onverbonden in den geest liggen, onbruikbaar voor ambt en leven. Hoe weinig dergelijke kennissen waard zijn, heeft men reeds sedert lang erkend; daarom waarschuwt een aloude regel: Onderwijs in alle klassen een geheel!’ Op zulk encyclopedisch onderwijs kunnen de woorden van Ed. Demolins (L'Education nouvelle, Paris, p. 165) eenigszins toegepast worden: ‘Les professeurs n'ont d'autre préoccupation que d'enfourner dans la tête des malheureux enfants telle connaissance ou telle autre, sans se préoccuper de ce qu'enfournent dans les mêmes têtes les autres professeurs. Ce que peut devenir une cervelle humaine soumise à ces opérations disparates est vraiment épouvantable’. In het encyclopedisch onderwijs gebeurt die opstomping in den kindergeest niet door verschillende onderwijzers, maar door éénen in verschillende lessen: de uitslag moet dezelfde zijn. | |||||||
[pagina 590]
| |||||||
Enkel voor het hoofdstuk In de Duinen noemde ik een honderdtal aan te leeren zaken op. Hoeveel zijn er voor de gansche uitgebreide verhandeling? Niettegenstaande de bijgevoegde landkaarten en de dikwijls fraaie teekeningen en foto's en prenten in het boek, en alle mogelijke aanschouwingsmiddelen in de school, zullen de onderwijzers ondervinden, vrees ik, dat de leerlingen, voor den grootsten hoop kinderen van werklieden en kleine burgers, bittter weinig uit die vreeselijke massa zaken en dezer benamingen zullen meêdragen en er nog minder nut voor het later leven uit rapen. Het doet me pijn, dat de gulden spreuk ‘De school voor het leven’ zoo jammerlijk uit het oog verloren wordt. Zelfs in de lessen van rekenkunde worden onpractische vragen gesteldGa naar voetnoot(1). En moeten daarbij nog al die Latijnsche benamingen van dieren en bloemen en planten in de lagere school aangeleerd wordenGa naar voetnoot(2)? ‘Arme leerlingen!’ schreef ik hooger. Mag ik er niet bijvoegen: ‘Arme onderwijzers en onderwijzeressen!’ Och ja, niet alleenlijk omdat ze met danig uitgebreide encyclopedische kennissen dienen uitgerust te zijn, maar ook omdat zij met deze methode al te veel, en hunne leerlingen al te weinig zullen spreken. En onderwijzers die in de klas veel alleen spreken - ik zei bijna babbelen - brengen doorgaans geene degelijke leerlingen voort. Een ander gebrek: er heerscht in dit boek geen nationaal, Vlaamsch gevoel. Een voorbeeld! In eene lieve beschrijving van de Kempen (blz. 37) lees ik: ‘Altijd is de heide mooi, en die schoonheid werd op eene nooit overtroffen wijze door de Duitsche romanschrijfster, de gemoedelijke Eugenie Marlitt bezongen’. Ik begrijp dat aan onze schoolkinderen de heidebeschrijvers Conscience, Renier Snieders, Désiré Claes, Lodewijk De Koninck, Amaat Joos, Gustaaf Segers, Alfons Jeurissen, enz. aleens vermeld worden en door eene gepaste lezing aangeprezen; maar voor die eenvoudige Vlaamsche kinderen de Duitsche Eugenie Marlitt noemen en onze schrijvers verzwijgen! Nog een gebrek. Bij vele namen staat volstrekt geen uitleg. Bij andere is de uitleg te beknopt. ‘M. Huc’ wordt als reiziger door de grasvelden van Mongolië aangehaald. Maar wie van die knapen | |||||||
[pagina 591]
| |||||||
en meisjes zal dien naam onthouden, als er ten minste niet bijgevoegd wordt dat die M. Huc een Fransche missionnaris was, nu sedert een 50 jaar overleden, wiens werk Reis door Tartarië ook in onze taal overgezet werd en in sommige huisgezinnen verspreid? Op blz. 103 mocht bij den doorluchtigen naam Magelhaen (juister Magelhaens) wel gevoegd dat hij een geboren Gentenaar wasGa naar voetnoot(1). Dat zijn van die kleine belangrijke bijzonderheden die het geheugen helpen. Op één punt wensch ik nog de aandacht te vestigen. Eenmaal (blz. 266), in de les over ‘Beschavingsgeschiedenis’, wordt de naam ‘Christus’ vermeld, maar enkel als van eene minder of meerder te schatten beroemdheid. Weinige dagen geleden sprak de Leuvensche hoogleeraar Deploige als volgt: ‘Si l'évènement culminant de l'histoire du monde est la venue du Messie et la fondation de l'Eglise, le fait dominant dans l'histoire de nos pays est la conversion au christianisme qui leur ouvre l'ère de la civilisation’. Als iemand voor Vlaamsche schoolkinderen over ‘beschavingsgeschiedenis’ schrijven wil, was er toch iets meer te zeggen dan wij in de Proeve lezen. Is het te veel eischen, dat een Vlaamsche onderwijzer, handelend over beschaving, voor zijne Vlaamsche leerlingen te kennen geve dat hij weet waar de eerste beschaving der Vlamingen vandaan komt? Voor nog eenige andere dan de hier uitgedrukte gebreken verwijs ik naar de verslagen van mijne geachte collega's-medebeoordeelaars. Ik besluit: Eene Proeve van Encyclopedisch Onderwijs, door L. Michel Thiery, steunt op eene verwerpelijke onderwijsmethode; de uitvoering van het plan, - de vorm, - niettegenstaande eenige uitmuntende hoedanigheden, laat in gewichtige punten te wenschen over. Deze Proeve verdient niet door de Academie uitgegeven te worden. | |||||||
2o) Verslag van den heer Dr. Jac. Muyldermans.Toen ik de ‘Proeve van Encyclopedisch Onderwijs door den heer L. Michel Thirey’ gelezen had, herinnerde ik mij eene bladzijde uit Dr. L. Kellner's Aphorismen. Zij weze hier aangehaald: ‘Immer bleiben Religion, Rechnen, Lesen und Schreiben der alte Kern und Mittelpunkt unserer Elementarschulen. Schon das “Schreiben” in höheren Sinne des Recht- und Freischreibens, welches wieder | |||||||
[pagina 592]
| |||||||
Sprach- und Denkfertigkeit voraussetzt, fordert einen ganzen Mann und volle Thätigkeit. Hütet Euch, dasz ihr nicht ob der Nebendinge die Hauptsache, die eigentliche Ausbeute für's spätere Leben, hintansetzt! Es ist leichter und angenehmer, Kindern von der Entdeckung Amerika's oder von Schlachten und wilden Thieren zu erzählen, als orthographische Regeln einzuüben und die Bruchrechnung zu lehren! Beide sind aber fürs spätere Leben entschieden wichtiger. Der Knabe, welcher hierin zurückblieb, wird schwerlich das Versäumte nachholen, aber aus der Versäumnisz noch im Mannesalter seiner Schule einen bittern Vorwurf machen. Hat er jedoch denkend Lesen, Rechnen und Schreiben gelernt, so mag man getrost der Hoffnung sein, dasz er später, wenn Umstände und Verhältnisse es nothwendig machen, das in Nebenfächern etwa Versäumte schon nachholen werde’Ga naar voetnoot(1). Op menige andere bladzijde komt de geleerde schoolman op die grondgedachte weer. Nu, die bladzijde viel mij in, omdat het encyclopedisch onderwijs er me regelrecht in strijd schijnt meê te zijn. Erkennen wij echter de waarde van de Proeve des heeren Thiery. Er ligt daar eene groote somme werks in; zij getuigt van belezenheid. van bekwaamheid, o voorzeker! Edoch, of de uitgave van zulke Proeve op den weg onzer uitgaven ligt, neen, ik meen het niet. Ik kan me onmogelijk aansluiten bij de grondstelling van zijn proefschrift, en moge het encyclopedisch onderwijs ergens thuis hooren, toch weze het niet, naar mijn inzien, op het gebied der volksschool, al passe men die zelfs maar enkel bij de hoogste afdeeling toe. Men heeft meer dan eens gezeid, dat pronken en uitpakken met de leerlingen 'n groote kwaal van ons lager onderwijs is, en mij wil het voorkomen, dat het encyclopedisch onderwijs er de baan toe opent. In het lager gelijk in elk ander onderwijs is de eerste vrage: wat aangeleerd? en dan komt de vraag voor naar het hoc. En om hier op beide vragen te antwoorden moet men noodzakelijk letten op het doel van het onderwijs. Zeker heeft ook de lagere school ten doel de verstandelijke en zedelijke vorming der leerlingen, en ‘een voornaam middel daartoe - ik schrijf hier een Nederlandschen pedagoog naGa naar voetnoot(2) - is het aanbrengen van die kennis en vaardigheid, welke in het latere leven onmisbaar zijn... Wat het voedsel is voor het lichaam, dat is de leerstof voor den geest. Gelijk de krachten van | |||||||
[pagina 593]
| |||||||
het lichaam, zoo moeten ook die der ziel gesterkt, ontwikkeld en vermeerderd worden. Het is duidelijk, dat daartoe alleen die leerstof dienen kan, welke door den geest der kinderen kan worden opgenomen en verwerkt. Hiertoe is het noodig, dat de zaken die geleerd zullen worden, zich aansluiten aan de voorstellingen, begrippen en denkbeelden, die het kind reeds heeft. Alleen die leerstof, welke hare aanknoopingspunten vindt in het reeds bekende, kan meêwerken tot ontwikkeling van den geest’. Die stelling is 'n oude stelling, doch zij zal, meen ik, de eenige ware blijven, zoolang het gezond oordeel tot zijn recht komt. De encyclopedische leerwijze stelt, onbetwisthaar op het eerste gezicht, aanknooping en orde voor, maar veeltijds is het louter schijnorde, geene wezenlijke orde die klaarheid sticht. En waarom? Wel noodzakelijk moet het gebeuren, dat de onderwijzer van het eene tot het andere stuk overstapt zonder dat de knaap het aanknoopingspunt onderscheidt, en zich zelven herkent op het gebied waar men hem toe overbrengt. De basis zal ontbreken, de grondbeginselen van het vak, b.v. van aardrijks- en natuurkunde, van geschiedenis, enz. Neen, het gewone schoolkind, ik zeg: het gewone, beschikt niet over zoo 'n macht begrippen om spoorwijs te zijn op het breed uiteenloopend terrein waarop de onderwijzer beweegt. Ik, ik geloof, dat vele van 's meesters opgaven niet zouden verstaan worden, of althans zóo onduidelijk en verward voorkomen, dat er geene spraak kan zijn van duurzame kennis in te prenten, van kennis meê te deelen die niet oppervlakkig noch oogverblindend is. Naar de mij voorgelegde proeve te oordeelen is het encyclopedisch onderwijs eene bonte schakeering van zoo wat alles ondereen, waar wel is waar een leiddraad kan in gevonden, doch een leiddraad die aan den gewonen schoolknaap al ras ontvallen moet. Ik laat nu nog onverlet, dat een onderwijzer buitengewone begaafdheid en belezenheid moet hebben, om die leerwijze te gebruiken, en is hij er niet toe opgewassen, gelijk zeker met velen het geval zal zijn, dan zullen zijne lessen een warboel worden welken geen knaap der lagere school ontwarren zal. Werpt mij niet op, dat de schoolman zijne les maar wat zorgvuldiger voor te bereiden heeft... 't Zij toegegeven; doch onvoorzichtig, zoo niet uitzinnig is het ook, met den alledaagschen trant van het practisch leven, van den dagelijkschen handel en wandel geene rekening te houden. Overigens vrees ik nog, dat het encyclopedisch onderwijs den meester noopt en dwingt tot al te veel spreken, en dit gebeurt maar ten nadeele der leerlingen, die het dan des te minder zullen doen, des te minder zelfstandig werk zullen leveren. Trouwens, waar is het geordend en trapsgewijze gerangschikt werk onder het oog des meesters? En ik stel me moeilijk een degelijk onderwijs voor, zoo de les des meesters niet gepaard en bekroond gaat met de toepassing of | |||||||
[pagina 594]
| |||||||
de oefening des leerlings. Misschien heb ik ongelijk hier over die stof zoo breedvoerig uit te weiden, maar hoe verder ik de lezing van het aangeboden handschrift doorzette, hoe meer ik me zelven afvroeg: Is dát onze lagere volksschool? Moet zij daar naartoe? Dient ons lager onderwijs aldus opgevat? - Ei neen! neen! of 't moet zijn, dat ik zelf er mijnen weg in verloren heb. Noch in dorp, noch in stad past encyclopedisch onderwijs voor het volkskind; ik laat nog onvermeld, dat doorgaans ten plattelande de hulpmiddelen voor zulk onderwijs, o.a. kaarten en prenten en dergelijke, zouden te kort schieten. Dat voornamelijk zulk onderwijs de aandacht boeit, zegt men. Betwisten wij dit niet; doch daarom levert het nog geene duurzame vruchten op. Ik meen veeleer, dat het weldra de aandacht zou vermoeien, ja, die zoodanig zou verlammen, dat zij zich onmogelijk uit het wargaren zou kunnen losmaken en werkende kracht besteden aan toepassing of oefening op de voorgedragen les. Boeiend en belangwekkend, en tegelijker tijd doelmatig, wel geordend onderwijs is ten andere mogelijk zonder dat men zijne toevlucht neme tot de encyclopedische leerwijze. Eene welverzorgde voorbereiding der les met eene redelijke aanwending der aanschouwingsmethode zal den leerling, hoc speelziek ook, wel tot luisteren stemmen, - en weet de schoolman een natuurlijk, gemakkelijk verband te leggen tusschen zijne leerstoffen, zoodanig dat zij elkaar aanvullen en volledigen, een natuurlijk verband dat niet te zeer noch te lang het verstand in dwang houdt en de werking van het geheugen verlicht, dan kan hij, zonder encyclopedische uitweiding, veel schoons en aantrekkelijks, ei! veel goeds voorstellen, en dit in 'nen kring waar de kinderen niet zullen in verloren loopen. Onderwijs bij vergelijking kan zoowel in 't lager als in 't middelbaar onderwijs aangewend worden: men oordeele waar het past. Overigens zal een goed onderwijzer er naar streven, om de eentonigheid en de langwijligheid te vermijden, en hij zal van iet dat dagelijks onder de oog valt, overgaan tot eene nieuwe, onbekende, boeiende leerstof. Maar, hij zal hier niet over land en zee heen schrijden: hij zal stapvoets vorderen om den knapen toe te laten hem te volgen en te begrijpen; hij zal aaneenschakelen, of althans het aaneenschakelen gemakkelijk maken. Ziet, dit zijn eenige gedachten welke bij mij oprezen, toen ik die proeve van encyclopedisch onderwijs las, en, rechtuit gezeid, ik meen niet dat wij met zulke uitgave dienst bewijzen zouden. Mij zou het spijten, moest men uit zulke uitgave besluiten, dat de Academie die onderwijsmethode patroneert: ik geloof dat wij er tal van onderwijzers, al te verlangend naar wat nieuws, op het dwaalspoor zouden door brengen. Eene les, naar die leerwijze gegeven, kan oningewijden, hoe geleerd anders ook, kan den vreemdeling | |||||||
[pagina 595]
| |||||||
in de lagere school met verwondering slaan, kan eene wijl de knapen gretig oog en oor doen openspannen: ik heet dat louter 't geschitter van een dwaallichtje: wat blijft er degelijks van over? Och neen, zoo vat ik het lager onderwijs niet op, en ik erken dit volmondig op gevaar af van sommige lui te doen glimlachen. Tot nu nog besprak ik het hds. om het grondbeginsel zelf dat er door gehuidigd wordt. Ik heb er geen vrede meê, of liever, ik vrees dat men er al te voortvarend kan en zou meê omgaan. Met overleg aangewend en met andere onderwijsregels versmolten of verbonden, kan men er ongetwijfeld nut uit trekken: ik geef dit in zekeren zinne toe. Doch zal dit de indruk zijn van de lezing dezer proeve? Ik betwijfel het grootelijks: de opsteller grijpt te verre in eenmaal; mijns inziens liggen vele aanknoopingspunten te wijd van elkaar: juist in het kiezen zulker aanknoopingspunten ligt de gevaarlijke kant der methode. En moet ik nu zeggen wat ik denk over den geest die door deze lessen waait? Mij heeft hij koud gelaten, ten volle koud, en o.a. verwondert het mij, dat de schrijver, die zooveel schoons over de natuur en hare producten weet voor te houden, zoo zelden iets zegt tot het hert, iets dat aan 't herte wat deugd doet; dat hij b.v. zoo schuchter de kinderen opmerkzaam maakt op den Schepper van die natuurwonderen. Heeft de onderwijzer gedacht volstrekt neutraal te moeten blijven? Och, wat ligt er dan overdrevens in de belijdenis van een Opperwezen? Men moet daarom, om te erkennen wat in 's menschen natuur ligt, den zedenpreêker niet uithangen. Zoo dacht ik al bij het lezen van hetgeen er voor de maand November geboekt staat... En zooveel vreemds, zooveel verrassends wordt den jongen knapen voorgehouden: ei! wat lag er den onderwijzer natuurlijker op den weg dan deze of geene zinspeling op of aaneenknooping met overeenkomstige of gelijkende dingen in den Bijbel of in de bijbelstreken? Dit viel mij in, toen ik ergens eenige arme regeltjes te lezen vond over Palestina en den Godmensch. Ik ga zelfs verder: Mijns dunkens ontbreekt op menige plaats ietwat vaderlandsche kleur, vaderlandsch eergevoel... Maar leggen wij de pen ter zijde. De schrijver zal mij antwoorden: ‘Ieder schoolman voege bij of late weg wat hij noodig oordeelt. Ik wou maar den weg wijzen hoe men werken kan’. Dit is waar: hiermede kan ik instemmen; doch het is mij niet voldoende om in te stemmen met het uitgeven van het boek door de Koninklijke Vlaamsche Academie. Het doet me spijt zulk oordeel te moeten uitbrengen over een werk dat mij ware achting voor den schrijver doet opvatten, hem doet hoogschatten als een man van studie en plichtbesef; doch ik kan tegen mijn gemoed niet spreken: ik meen niet, dat onze Academie deze Proeve aannemen kan. - Nog een woord ten slotte: Zijn eens- | |||||||
[pagina 596]
| |||||||
deels onze onderwijzers er niet op voorbereid om zulken leergang te volgen, ook laat die encyclopedische methode niet toe het voorgeschreven leerprogramma uit te werken naar behooren. Zij is dan al even onpractisch in den huidigen toestand van ons lager onderwijs, als zij onpractisch is in zich zelve. Misschien kan zij in sommige gevallen en met sommige leerlingen aangewend om eene herhaling der leerstoffen te doen; doch mij wil het niet voorkomen, dat dit in onze lagere scholen kan gedaan. O neen! Men weze daar eenvoudig, gemakkelijk en klaar: zoo niet verkwist men er tijd en moeite. Over andere en beter passende middelen beschikt de schoolman om practisch en degelijk onderwijs te geven, en terzelfder tijd zijne lessen aantrekkelijk te maken. De wijsheid der ouderen is rijk aan voorbeelden ter navolging. Ik kan er volstrekt niet toe beslissen, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie haar zegel zou hechten aan 't verspreiden of patronceren eener methode, welke voorzeker ons lager onderwijs geen haar breed zou bevorderen, geen zier zou verbeteren. Zoo denk ik er over. | |||||||
3o) Verslag van Prof. Ad. de Ceuleneer.Na de zoo diep doordachte verslagen van mijne geleerde Collega's de HH. Joos, Segers, Muyldermans en Bols, zal het wel overbodig zijn lang over het werk van den Heer Thiery uit te weiden. Evenals mijne Collegas beken ik dat het boek met veel vlijt en zorg is afgewerkt; maar niettegenstaande al het belang dat het oplevert, spijt het mij te moeten besluiten dat de Academie het niet mag uitgeven en dit wel om de volgende redenen. De methode strookt niet met de begrippen eener wel beredeneerde paedagogiek. Het onderwijs moet concentrisch zijn, dit wordt nu algemeen aangenomen; maar zelfs met die concentratie moet men met heel veel behendigheid, heel veel voorzichtigheid handelen. Te veel concentratie zou noodlottig kunnen worden. De Heer Thiery wil niet enkel concentratie, maar encyclopedie. Wellicht zou deze methode kunnen toegepast worden door een heel geleerden onderwijzer die één enkel en zeer begaafd leerling zou hebben, en nog komt mij zulks twijfelachtig voor; maar voor eene volksschool mag ze volstrekt niet toegepast worden. Eerstens vergt ze van den schoolmeester een zulke uitgebreide kultuur dat men te vergeefs dusdanige onderwijzers zou zoeken. Maar de hoofdreden die mij aanwakkert die methode te bestrijden is dat hare toepassing voor gevolg zou hebben aan de kinderen onvolledige en zeer oppervlakkige kennissen te geven. Zij zouden niets grondig aanleeren en denken alles te kennen. De groote kwaal van het onderwijs in België, en dit wel in al de graden, is het à peu près, en met de methode van den Heer Thiery zou deze | |||||||
[pagina 597]
| |||||||
kwaal nog verergeren. Het is bijgevolg niet raadzaam dat de Academie een werk drukke, hetwelk slechten indruk zou kunnen maken op onderwijzers die soms de encyclopedische methode in het onderwijs zouden trachten in te voeren.
b] Pedagogische betrachtingen, door den heer Gustaaf Segers, naar aanleiding van het wetsontwerp op het Lager Onderwijs, door den heer Minister van Wetenschappen en Kunsten ter tafel gelegd (1913). De heer Gustaaf Segers bestudeert dit wetsontwerp in een pedagogisch opzicht. Eerst tracht hij de noodzakelijkheid van den leerplicht, en van den 4den graad in het lager onderwijs te bewijzen. De heer Segers komt tot het besluit, dat het programma der lagere school overladen is, en dat het vakonderwijs niet in de lagere school te huis behoort; hij weidt uit over het belang dat aan het degelijk onderwijs der moedertaal, aan de algemeene geestesontwikkeling, aan de zedelijke en nationale opvoeding onzer jeugd moet gehecht worden.
- De Commissie stelt aan de Academie voor, de lezing van den heer Segers in de Verslagen en Mededeelingen te laten opnemen. (Door de Academie in pleno vergaderd goedgekeurd.) | |||||||
Dagorde.1o Geheime vergadering. - Lidmaatschap der Academie: Verkiezing van een werkend lid, tot vervanging van Jhr. Dr. Karel de Gheldere zaliger. - Worden door den heer Bestuurder tot stemopnemers aangewezen, de heeren Jhr. Mr. Nap. de Pauw en Dr. Jan Bols. De heer Prof. Mr. Julius Obrie wenscht de candidatuur van den heer Omer Wattez, die reeds zooveel blijken van ijver en van diepe genegenheid voor onze Koninklijke instelling gegeven heeft, aan de Vergadering warm aan te bevelen. Aan zijnen kant, geeft de heer Bestuurder lezing van een telegram door den heer Dr. Is. Bauwens gestuurd, waarbij deze zijn spijt uitspreekt, dat hij door | |||||||
[pagina 598]
| |||||||
ongesteldheid verhinderd is de vergadering bij te wonen, en verklaart zijne candidatuur voor de openstaande plaats van werkend lid te stellen. De Vergadering gaat tot de stemming over. Geen van beide candidaten bekomt echter de meerderheid en er wordt derhalve tot eene tweede stemming overgegaan, met tot stemopnemers de heeren Is. Teirlinck en Dr. Leo Goemans.
Wordt verkozen, de heer Omer Wattez, briefwisselend lid.
De heer Bestuurder wenscht den heer Wattez geluk met zijne verkiezing: deze zal ter kennis van den heer Minister gebracht worden, met beleefd verzoek ze ter goedkeuring aan Z.M. den Koning te willen voorleggen.
2o) Lezing door den heer Wattez: Over den Germaanschen oorsprong en de ontwikkeling der Gotiek. - De heer Wattez wijst op de verwarring die er bestaat in de geschiedenis der eigenaardige bouwkunst van noord-westelijk Europa, gedurende de Middeleeuwen. Hij stelt naast elkander de meeningen omtrent den oorsprong dier bouwkunst in Germaansche en Latijnsche landen. Fransche geleerden en dichters noemen de Gotiek eene Fransche kunst; Duitschers noemen ze Duitsche kunst. Door wie wordt nu de waarheid verkondigd? Door Gotiek verstaat men nu de bouwkunst van de 13e tot de 16e eeuw, en bepaald de spitsboogkunst. Vroeger werd door Gotiek alle kunst verstaan, die niet klassiek, dat is te zeggen Grieksch-Romeinsch was. De naam Gotiek was een spotnaam, die de Italiaan Vasari het eerst gebruikte om de kunst van het Noorden, de kunst der Barbaren, aan te duiden. De Goten van Theodorik den Groote hadden reeds in de Ve eeuw te Ravenna getoond, dat zij niet slaafsch de navolgers | |||||||
[pagina 599]
| |||||||
van de kunst der zuidelijke volkeren waren, Byzantijnen en Romeinen. De Goten, gelijk alle Germaansche volkeren, gaven aan hunne kunst en letteren een eigenaardig karakter. Het Germaansch instinct is er in te vinden. De spitsboogstijl ontstond niet bij de Goten, maar logisch uit den rondboogstijl, verkeerd Romaansche stijl geheeten, dien men, volgens Godefroy, ook beter Germaansche stijl zou heeten omdat, hij bij Germaansche volkeren, vooral in de Rijnvallei, tot zijne volle ontwikkeling kwam. Het Gotische bouwstelsel vangt eigenlijk aan met den westerschen gewelfbouw, het groote vraagstuk, dat de middeleeuwsche bouwkunst had op te lossen. Het platte gewelf der Romeinsche basilica, noch het koepelgewelf uit het Oosten konden niet dienen voor de lange beuken der Christelijke tempels. Het tongewelf evenmin, en het reeds bekende kruisgewelf kwam tot eene krachtige ontwikkeling in het ribbengewelf. In crypten en beuken van Romaansche gebouwen kruisten elkaar de rondbogen van pijler tot pijler en boden aan het oog de illusie van het spel der spitsbogen, dat de zuivere Gotiek kenmerkt. Die rondbogen werden allengskens wezenlijk spitsbogen, eerst van de gewelven tot op de Romaansche zuilen, maar later in pijlerbundels tot op den grond neerdalend. Van de gewelven ging de spitsboog naar de vensters, de wimbergen en de portalen. Bij die eigenaardige duizendvoudige werking en afwisseling van den spitsboog voegde zich de versiering, waarin de slingerende opgaande lijn der oud-Noordsche ornamentiek zich paart aan allerlei sieraden, planten of dieren, zelfs monsters, of allerlei motieven, aan de natuur ontleend. Eene Gotische kerk gelijkt in niets op een Griekschen tempel. Zij is ontstaan in het brein der volkeren | |||||||
[pagina 600]
| |||||||
die het Noord-Westen van Europa bewoonden, en een deel van het Zuiden beheerscht hebben. Eindelijk toont spreker aan hoe de Gotische kunst de letteren heeft bezield, zij die vroeger bezield was geworden door het Christendom, dat haar zijn schoonste tempels in onze gewesten liet bouwen. Hij zegt hoe de Gotiek door de Renaissance werd gehaat en verdrongen, maar in onzen tijd weerom hoog gewaardeerd en bestudeerd werd door Goethe, Ruskin, Viollet-Leduc en meer anderen, en hoe wij haar met volle recht Germaansche kunst der Middeleeuwen mogen noemen.
- Op voorstel van den heer Bestuurder, beslist de Vergadering, dat de lezing van den heer Wattez in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden.
- De vergadering wordt te vier uur gesloten. |
|