Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1913
(1913)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||
Vergadering van 16 Juli 1913.Aanwezig de heeren: V. Dela Montagne, bestuurder; Kan. Amaat Joos, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Prof. Mr. Julius Obrie, Th. Coopman, eerw. Jan Bols, Karel de Flou, Dr. L. Simons, Prof. Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Prof. Dr. Willem de Vreese, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, eerw. Dr. Hugo Verriest, Prof. Dr. C. Lecoutere, Dr. Eug. van Oye, Frank Lateur, Dr. Leo Goemans en Prof. Dr. J. Mansion, werkende leden;
de heeren Dr. Leo van Puyvelde en Dr. Julius Persyn, briefwisselende leden.
De heeren Jhr. Dr. Karel de Gheldere en Is. Teirlinck, werkende leden, alsmede de heeren Dr. Is. Bauwens en Ingenieur Edm. Fabri, briefwisselende leden, hebben laten weten dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.
De Bestendige Secretaris leest het verslag over de Juni-vergadering, dat wordt goedgekeurd.
***
Blijde intrede van Z.M. den Koning, te Gent, 22 Juni 1913. Ontvangst der Burgerlijke en Militaire overheden. - De Koninklijke Vlaamsche Academie werd door Z.M. ontvangen, naar de rangorde die haar volgens de wet toekomt. - Waren aanwezig, de heeren V. Dela Montagne, bestuurder, Edw. Gailliard, besten- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||
dige secretaris, Mr. A. Prayon-van Zuylen, Prof. A. de Ceuleneer, Prof. Dr. Willem de Vreese, werkende leden, en Dr. Leo van Puyvelde, briefwisselend lid. (De heeren Kan. Amaat Joos, onderbestuurder, Th. Coopman en Dr. Leo Goemans, die eerst beloofd hadden bij de ontvangst aanwezig te zijn, waren verhinderd aan hun voornemen gevolg te geven.)
Nadat de Koning zijne voldoening had uitgesproken de Koninklijke Vlaamsche Academie te mogen ontvangen, nam de Bestuurder het woord om aan Z.M. de eerbiedige hulde van de Leden onzer Koninklijke Instelling over te brengen en tevens ons aller vurige wenschen voor het welvaren van den Koning, van Hare Majesteit de Koningin en van de Koninklijke Familie. De Koning, na zijn dank te hebben betuigd, sprak onder vleiende bewoordingen van het bezoek door Hem aan de Academie gebracht, toen deze, in het jaar 1896, haar tienjarig bestaan vierde: hij herinnerde zich nog gaarne dat het de heer Gailliard was die Hem alsdan als bestuurder verwelkomde. De Koninklijke Vlaamsche Academie, zegt de Vorst, heeft een heerlijk doel en een verheven zending. Zij heeft zich tot nog toe met de meeste toewijding van deze zending gekweten. Zij ga steeds op den ingeslagen weg voort.
Vervolgens werden, op verzoek van Z.M., de aanwezige heeren door den Bestuurder aan den Koning voorgesteld, waarop de ontvangst een einde nam. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||
- Op uitnoodiging vanwege het Stedelijk Bestuur, hebben de heeren Bestuurder en Bestendige Secretaris 's avonds deel genomen aan het banket door de stad Gent aangeboden, ter gelegenheid van de voltooiing der werken van het Kanaal van Terneuzen en van de inwijding van het Belfort.
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door de Regeering: Rapport triennal sur la situation de l'Instruction primaire en Belgique, présenté aux chambres législatives le 24 janvier 1913, par M.P. Poullet, ministre des Sciences et des Arts. Vingt-troisième période triennale, 1909-1911. Bruxelles, 1913. Ministère de l'Intérieur. Annuaire statistique de la Belgique et du Congo belge. 43me année, 1912. Bruxelles, 1913. Statistique de la Belgique. Population. Recensement général du 31 décembre 1910, publié par le Ministre de l'Intérieur. Tome III. Bruxelles, 1913. Collard (A.). - Bibliothèque de l'Observatoire Royal de Belgique, à Uccle. Catalogue alphabétique des livres, brochures et cartes, préparé et mis en ordre par A. Collard. bibliothécaire de l'Observatoire Royal de Belgique. Tome II, fasc. III. Bruxelles, 1913. Middelnederlandsch Woordenboek van wijlen Dr. E. Verwijs en Dr. J. Verdam, Hoogleeraar te Leiden, Deel 8, afl. 5-6. Tijdschriften. - Bibliographie de Belgique. Première partie, Livres, etc., nos 9-11, 1913. - Le Musée belge, no 2, 1913. - Revue de l'Université de Bruxelles, nos 8-9, 1913. - Bulletin der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, nrs 4-5, 1913. - Bulletin des Musées Royaux, no 12, 1912; no 5, 1913. - Arbeidsblad, nrs 10-11, 1913. - Maandschrift van Land- en Tuinbouw, nrs 9-10, 1913.
Door het Gemeentebestuur van Antwerpen: Stedelijke Volksboekerijen van Antwerpen. Hoofdlokaal: Blindenstraat 19. Catalogus. (Zelfde titel in 't Fransch.) 18e vermeerderde uitgaaf. Antwerpen, 1913.
Door de Koninklijke Academie der Schoone Kunsten van Antwerpen: Academisch jaar 1912-1913. Jaarlijksch verslag en plechtige prijsuitdeeling. (Zelfde titel in het Fransch.) Anvers, 1913. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||
Door de ‘Société d'Emulation’, te Brugge: Annales, Tome LXIII de la Collection, fasc. 2. Mai 1913.
Door de ‘Société de Littérature wallonne’, te Luik: Bulletin du Dictionnaire général de la langue wallonne. 8me année, 1913, nos 1-2.
Door de ‘Technische Hoogeschool’, te Delft: Cardinaal (Dr. J.). - Verslag van de lotgevallen der Technische Hoogeschool gedurende den cursus 1911-1912. Uitgebracht door den Rector-Magnificus Dr. J. Cardinaal, w.i., op den 8sten Januari 1913. Delft, 1913. Haarman (J.H.A.). - Hoekijzerverbindingen in het bijzonder die der langs- aan dwarsdragers in Bruggen, door J.H. Haarman, c.i., Wd. Hoofdingenieur der 2de klasse, Chef v/h Constructiebureau b/d Dienst der Staatsspoorwegen in Ned.-Indië. (Proefschrift.) Delft, 1913. Hettinga Tromp (J. van)). - Het sociale arbeidscontract. Beschouwingen over de bemoeiing van de Overheid met arbeidsvoorwaarden in verband met de praktijk van het Amsterdamsche Werklieden-Reglement. (Proefschrift.) Amsterdam, 1913. Klein (W.C.). - Tektonische und stratigraphische Beobachtungen am Südweststrande des limburgischen Kohlenreviers von W.C. Klein, m.i. Mit 22 Abbildungen und einer geologischen Karte. (Proefschrift.) Z. pl. of j. (Amsterdam, 1913.) Olivier (S.C.J.). - Snelheidsmetingen bij de reactie van Friedel en Crafts. (Proefschrift.) Delft, 1913. Peteri (W.B.). - Overheidsbemoeiingen met stedebouw tot aan den vrede van Munster, door W.B. Peteri, civiel ingenieur. (Proefschrift.) Alkmaar, 1913. Prins (H.J.). - Bijdrage tot de kennis der katalyse. De katalytische werking van aluminiumhalogeniden. (Proefschrift.) Z. pl. of j. (Amsterdam, 1913.) Waterman (H.I.). - Over eenige factoren die de ontwikkeling van penicillium glaucum beïnvloeden. (Proefschrift) Z. pl. of j. (1913.)
Door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, te Leeuwarden: De Vrije Fries. Tijdschrift uitgegeven door het Friesch genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. 21ste deel, 3de en 4de afl. Leeuwarden, 1913.
Door de ‘Königlich Preussische Akademie der Wissenschaften’, te Berlijn: Abhandlungen. Philosophisch-historische Klasse. 1912. Abhandlungen. Physikalisch-mathematische Klasse. 1912. Abhandlungen. Nr 1, 1913. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||
Door ‘Königl. Sächsische Gesellschaft der Wissenschaften’ (Philologisch-historische Klasse), te Leipzig: Berichte über die Verhandlungen, 64. Band, 4.-5 Heft. Jahresbericht der Fürstlich Jablonowskischen Gesellschaft. 1913.
Door de ‘Kaiserliche Akademie der Wissenschaften’ (Philosophisch-historische Klasse), te Weenen: Denkschriften, Band LV und LVI. Sitzungsberichte, 170. Band, 2. u. 10. Abhandlung; - 171. Band, 1. Abh.; - 172. Band. 1. u. 5. Abh.; - 173. Band, 3. Abh.; - Register zu den Bänden 161 bis 170. XVII.
Door de ‘Reale Accademia dei Lincei (Classe di Scienze morali, storiche e filologiche)’, te Rome: Rendiconti, S. XV, Vol. XXII, Fasc 1o-2o.
Door de ‘Académie Impériale des Sciences’, te St.-Petersburg: Bulletin, no 11, 1913.
Door den heer Alf. de Cock, werkend lid, te Antwerpen: Cock (A. de). - Volkskunde door A. de Cock. Z. pl. of j.
Door Z. Em. den Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen: La Vie diocésaine. Juin 1913.
Door de Gezusters De Mey, te Gent: Krul (I.H.). - Pampiere Wereld ofte Wereldsche Oeffeninge, Begrijpende in vier deelen meest alle de Rijmen, en Werken van I.H. Krul, Z. pl. of j. Het ‘Extract uit de Privilegien’ draagt het jaartal 1644.) Reyntkens (H.I.B.). - Den sorgvuldighen hovenier ende de oprechte practycke, Ende gront vande Wetenschap om Blommen te zaeyen, planten ende gouverneren naer de conste van Hofbauwinghe. Ghetrocken uyt diversche fameuse Autheurs met de daeghelyckxsche practycke, ende veele andere schoon speculatien. Uyt-gegeven door H.I.B. Reyntkens, Relig. Priester inde exempte Abdye van St. Pieters neffens Ghendt. Te Ghendt, 1676. Gerson (J.). - Den geestelyken bedelaer en aermoede, troostelyke verhandelinge van de meditatie, den berg der aenschouwinge, & Beschreven Door den Hoogh-beroemden en seer Godtvruchtigen Heer Joannes Gerson, Cancelier der Universiteit van Parys. Nu vertaelt in het Nederduyts Door Heer Adrianus van Loo, Priester. Tot Maestricht, 1711.
Door de Redactie: De Vlaamsche Hoogeschool, nrs 3-4 en 6, 1913. - Museum, nr 10, 1913. - Oudheid en Kunst, nr 2, 1913. - Mnemosyne, Pars III, 1913. - Répertoire d'Art et d'Archéologie, nr 1, 1913. - Zeitschrift für positivistische Philosophie. 1. Band, 2. Heft. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||
Ingekomen boeken. - Voor de Boekerij der Academie zijn ingekomen:
Zentralblatt für Bibliothekswesen, 6. Heft, Juni 1913. - De Gids, Juli 1913.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris voor de Boekerij der Academie de laatstverschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen:
Vlaamsche Arbeid, nr 6, 1913. - Biekorf, nrs 12-13, 1913. - Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant, Juni 1913. - St.-Cassianusblad,, nr 7, Bijvoegsel; nrs 12-13, 1913. - De Vlaamsche Gids, nr 4, 1913. - Onze Kunst, Juli 1913. - De Vlaamsche Kunstbode, nr 3, 1913. - De Maasgouw, nr 4, 1913. - Neerlandia, nr 6, 1913. - De Opvoeder, nrs 18-20, 1913. - De Opvoeding, nr 7, 1913. - Christene School, nrs 17-18, 1913. - De Schoolgids, nrs 25-29, 1913. - Dietsche Warande en Belfort, nr 6, 1913. - Schweizerisches Archiv für Volkskunde, nr 2, 1913. - Badische Heimat, nr 4, 1913. | |||||||||||||||||||||||||
Voor den Aug. Beernaert-prijskamp (Tijdstip 1912-1913) werden de hieronder volgende boeken ingezonden.Verschaeve (Cyr.). - Ferdinand Verbiest, door Cyr. Verschaeve. Brugge, 1913.
Ingekomen brieven. - De Bestendige Secretaris stelt de Vergadering in kennis met de hieronder volgende ingekomen brieven:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||
Deze brief werd door den Bestendigen secretaris onmiddellijk aan den heer Dr. W. de Vreese, voorzitter der Commissie voor Incunabelstudie, medegedeeld.
- De Vergadering beslist genoemd schrijven om advies te verzenden naar de Commissie voor Incunabelstudie. | |||||||||||||||||||||||||
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.1o) Van de pers gekomen uitgave: Den 14 Juli is van de pers gekomen: Schilderkunst en Tooneelvertooningen op het einde van de Middeleeuwen, door Dr. Leo van Puyvelde. - Bij dat boek gaan 56 platen, waarvan de lijst op blzz. 309-311 voorkomt.
- Op genoemden dag werd ook een exemplaar van het boek aan de heeren werkende en briefwisselende Leden gezonden, alsmede aan den Z.E. heer Pater van de Ven, S.J., stichter van het Van de Ven-Heremans-Fonds, en aan den Z.E. Pater Joz. Salsmans, S.J., stichter van het Salsmans-Fonds. De Bestendige Secretaris liet ook aan den Weled. Heer Minister van Wetenschappen en kunsten de 74 exemplaren geworden, bestemd voor de verschillende inrichtingen, welke, door tusschenkomst van zijn Departement, de uitgaven der Konklijke Vlaamsche Academie ontvangen.
2o) Wereldtentoonstelling te Gent. Uitstalling van de Koninklijke Vlaamsche Academie. - Opening door den Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten. - Bij brieve van 25 Juni bewees de heer L. Beckers, algemeen bestuurder aan het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten, voorzitter van het Comiteit van Groep I, Derde klas (Hooger Onderwijs en Wetenschappelijke Instellingen), de eer het Bestuur der Academie uit te noodigen tot de plechtige opening van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||
de tentoonstelling van de Derde Klasse, door den Weled. Heer Minister Poullet, op Zaterdag, 28 Juni, te 2 1/2. Dientengevolge verzocht de Bestendige Secretaris de heeren Leden der Academie, die te Gent wonen, zich bij het Bestuur te willen voegen. Waren aanwezig de heeren V. Dela Montagne, bestuurder en Edw. Gailliard, bestendige secretaris (de eerw. heer Kan. Am. Joos had laten weten dat hij verhinderd was de plechtigheid bij te wonen), alsmede de heeren Prof. de Ceuleneer, Prof. Dr. Willem de Vreese en Dr. Leo Goemans. | |||||||||||||||||||||||||
Mededeelingen namens Commissiën.1o) Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. - De heer V. Dela Montagne, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden: Zijn aanwezig de heeren: Prof. A. de Ceuleneer, voorzitter; K. de Flou, Jhr. Mr. Nap. de Pauw, eerw. Jan Bols, Edw. Gailliard, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, leden en V. Dela Montagne, lid-secretaris. Het verslag over de Mei-vergadering wordt goedgekeurd. Aan de dagorde staat:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||
2o) Bestendige Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch. - De heer Gustaaf Segers, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Kan. Dr. Jac. Muyldermans, voorzitter; eerw. Jan Bols, Prof. A. de Ceuleneer, Prof. Dr. Willem de Vreese, Prof. Mr. Julius Obrie, Kan. Amaat Joos, Prof. Dr. C. Lecoutere, leden, en Gustaaf Segers, lidsecretaris. Het verslag over de Mei-vergadering wordt goedgekeurd.
Aan de dagorde staat:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||
- De Academie beslist deze voorstellen naar de Commissie voor Prijsvragen te verzenden. | |||||||||||||||||||||||||
Dagorde.1o) Commissie voor Prijsvragen. - Benoeming eener Commissie van vijf leden, tot het voorstellen van prijsvragen. - Worden aangewezen de heeren: Prof. Dr. Willem de Vreese, als vertegenwoordiger der Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde; - Th. Coopman, als vertegenwoordiger der Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde; - V. Dela Montagne, als vertegenwoordiger der Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie; - Kan. Amaat Joos, als vertegenwoordiger der Bestendige Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch; - en Edw. Gailliard, als bestendige secretaris. - De heer Th. Coopman zal, zooals vroeger, bij de Commissie dienst doen als secretaris.
2o) Staatsprijskampen. - Herziening van de Reglementen op de Vijf- en Tienjaarlijksche Staatsprijskampen voor Geschiedenis, Rechtsgeleerdheid en Taalkundige wetenschappen. - Instelling van een prijs voor Aardrijkskunde. - Voorstellen door de heeren Prof. Ad. de Ceuleneer, Jhr. Mr. Nap. de Pauw en Edw. Gailliard. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||
a] Voorstel van den H. De Ceuleneer.Meer dan eens werd in de Academie over de groote Staatsprijskampen gesproken en erop gewezen dat, door de wijze van voorstelling der candidaten voor de keurraden, de rechten der geleerden die in het Nederlandsch hunne werken opstelden, niet gevrijwaard werden. Reeds door het Koninklijk Besluit van 2 October 1888 werd aan de Academie opgedragen eene dubbele lijst van candidaten aan de Regeering voor te stellen voor de Jury van den Driejaarlijkschen wedstrijd voor Nederlandsche Tooneelletterkunde, en hetzelfde geschiedde bij Koninklijk Besluit van 14 October 1889 voor den Vijfjaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche Letterkunde; voorstellingen die vroeger vielen in de bevoegdheid der Koninklijke Academie van Brussel, aan dewelke de voorstellingen voor al de andere Staatsprijskampen toevertrouwd bleven. Die toestand is betreurenswaardig voor de Vlaamsche schrijvers. Meermaals komt het voor dat leden der keurraden onze taal niet machtig zijn, ze zelf niet verstaan, en bijgevolg niet in staat zijn een oordeel te vellen over in 't Nederlandsch geschrevene boeken: ook worden zulke werken maar al te dikwijls verzwegen of als van mindere waarde geschat. Het is zelfs voorgevallen dat de verslaggever schrijvers hekelde omdat zij in hunne taal hunne wetenschappelijke opzoekingen neerschreven. Alzoo, in zijn verslag van 1900 over den tienjaarlijkschen prijskamp voor kruidkundige wetenschappen schreef Prof. ErreraGa naar voetnoot(1), ter gelegenheid van de beoordeeling der werken van onzen geleerden collega Prof. Mac Leod, welke wellicht anders den prijs zouden behaald hebben: ‘il sera permis de regretter que l'auteur ait volontairement restreint le nombre de lecteurs de ses intéressants travaux en les publiant dans la moins généralement connue de nos deux langues nationales’. Hetzelfde geschiedt ook voor de geschiedenis. Nadat de Jury van den vijfjaarlijkschen prijskamp voor vaderlandsche geschiedenis (tijdvak 1886-1890) eens te meer had doen uitschijnen hoe men werken, in het Nederlandsch opgesteld, ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||
waarloost en van kant schuift, werd de akelige toestand in onze Commissie voor Geschiedenis ernstig en breedvoerig besproken, en de Academie besloot de Regeering te verzoeken ‘in het vervolg, de Jury te benoemen uit eene dubbele lijst van candidaten, voor de helft voorgesteld door de Koninklijke Vlaamsche Academie, voor de andere helft door de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux Arts, derwijze dat al de leden der Jury de beide landstalen zouden machtig zijn’ en, indien er eenig bezwaar tegen dit voorstel kon ingebracht worden, zoo vroeg de Academie dat een afzonderlijke prijskamp zou ingericht worden voor de in 't Nederlandsch geschreven historische werken. De Regeering gaf echter aan deze wenschen geen gevolgGa naar voetnoot(1). Onlangs nog, in zitting van 19 April 1911Ga naar voetnoot(2), vestigde onze ijverige secretaris de aandacht der Academie op de wijze waarop de Tienjaarlijksche Prijskamp voor de Philologische Wetenschappen is ingericht. In dien prijskamp verklaarde hij, wordt aan de Germaansche, en vooral aan de Nederlandsche taalstudie de plaats niet gegeven die haar toekomt. Ook over dat vraagpunt werd aan den H. Minister geschreven, zonder dat die hooge ambtenaar het nuttig achtte eenig gevolg aan onze opmerkingen te geven. Wellicht komt de H. Gailliard in deze zitting op deze zaak terug. Het eenige middel om het aan de Vlaamsche Academie mogelijk te maken aan de Vlaamsche schrijvers dezelfde diensten te bewijzen welke de Academie van Brussel bewijst aan de Belgen die in het Fransch hunne boeken opstellen, is dat, op het gebied der prijskampen, onze Academie gelijk gesteld worde met die van Brussel; aldus ware het mogelijk de Vlamingen aan te zetten hunne eigene taal te gebruiken om hunne wetenschappelijke opzoekingen bekend te maken en daardoor het peil der wetenschappelijke cultuur van ons volk te versterken.
Ik acht nu het oogenblik gekomen om den toestand op nieuw te bespreken, en dit wel om de volgende reden. Over een paar weken las ik in een Gentsch dagblad, dat de Academie van Brussel eene Commissie had samengesteld bestaande uit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||
leden der Classe des Sciences en der Classe des Lettres, met het doel te onderzoeken of het niet raadzaam zou zijn een prijskamp voor de aardrijkskundige wetenschappen in te richten en tevens het organisch reglement der Staatsprijskampen te wijzigen. De beraadslagingen dezer Commissie zullen natuurlijk voor gevolg hebben dat bepaalde voorstellen aan de Regeering zullen gestuurd worden; en daar er nu spraak is het organisch reglement te herzien en er zekere wijzigingen aan toe te brengen, zoo acht ik dat men de gelegenheid moet te baat nemen om aan de Regeering te vragen, dat in het nieuw reglement de rechten der Vlaamsche schrijvers eindelijk zouden gevrijwaard worden. Eenige van die Staatsprijskampen werden ingericht als onze Academie noch niet in leven was geroepen en dan kon men wel niets anders doen dan de Academie van Brussel met de voorstellingen der candidaten voor de keurraden te gelasten; nu er twee Academies bestaan, is het maar rechtvaardig ze beide op gelijken voet te stellen. Ik dacht het bijgevolg noodzakelijk den Heer Secretaris op de hoogte der zaak te brengen; en, met zijne gewone bereidwilligheid en zijnen vlijt voor alles wat de rechten der Academie aanbelangt, belegde hij dadelijk eene bestuurszitting die op 4 Juli plaats greep en waarop al de te Gent woonachtige werkende leden uitgenoodigd werden. Men was eenparig van gevoelen dat het wenschelijk was de zaak in de zitting van heden door eenige leden te laten uiteenzetten, om aldus tot bepaalde voorstellen te komen. Ik nam op mij den toestand te onderzoeken voor wat de wedstrijden voor de geschiedkundige wetenschappen betreft.
Er bestaat een vijfjaarlijksche prijskamp voor de vaderlandsche geschiedenis en een andere voor de geschiedkundige wetenschappen. Mijns dunkens bestaat er geene reden om een prijskamp in te richten voor werken in het Nederlandsch geschreven en een andere voor de Fransche boeken. In het verloop van vijf jaar verschijnen er in België geen zoo groot aantal boeken van hooge wetenschappelijke waarde, om de prijskampen op zulke wijze te verdubbelen. Het is bijgevolg enkel door eene rechtvaardige samenstelling der keurraden dat de rechten en de belangen der Vlaamsche schrijvers kunnen erkend worden. Dat eene dubbele lijst van drie candidaten door onze Academie voorgesteld worde, en eene andere ook van drie leden door de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||
Academie van Brussel. Daar nu echter de keurraad uit zeven leden bestaat, zou de eene maal de Vlaamsche Academie en de andere maal de Academie van Brussel recht hebben candidaten voor een vierde lid aan de Regeering voor te stellen. Wat het reglement van den wedstrijd betreft, zou het nuttig zijn er de volgende wijziging aan toe te brengen. Tegenwoordig heeft de keurraad enkel het recht den schrijver wiens werk of werken als de beste gekeurd worden voor den prijs aan te bevelen. Het is echter soms voorgevallen dat werken van twee schrijvers aanzien werden als zijnde van dezelfde waarde en dan wist de keurraad niet aan wien men den prijs moest toekennen. Eens is het gebeurd dat de Jury aan de Regeering gevraagd heeft twee schrijvers te bekronen (prijskamp der geschiedkundige wetenschappen 1881-1885) en de H. Minister nam het voorstel aan. Zulks geschiedde ten voordeele van den H. Gevaert en van onzen eersten bestuurder den H. Willems. Daar er echter twijfel kon bestaan of deze beslissing al of niet strookte met de bepalingen door het reglement voorgeschreven, zoo nam de Minister het voorstel van den keurraad enkel aan onder de stellige voorbehouding, dat die beslissing niet als een voorgaand zou kunnen aanzien worden. Men kent den prijs toe en niet een prijs, zegde men. Daar hetzelfde geval zich toch nog zou kunnen voordoen, zou men in dit nieuw reglement dienen te bepalen dat, bij uitzondering, de keurraad een dubbelen prijs mag voorstellen, indien twee werken van zulke hooge wetenschappelijke waarde zijn, dat zij beide verdienen bekroond te worden. Wij moeten bekennen dat, bij het beoordeelen van werken over hetzelfde vak, het tamelijk gemakkelijk is te verklaren welk werk het volmaakste is: dat is b.v. het geval met werken over vaderlandsche geschiedenis. Heel en al anders is het echter als het geldt geschiedkundige wetenschappen: daar is het vergelijken zoo gemakkelijk niet. Hoe bij voorbeeld, en dit was het geval in 1885, eene vergelijking gemaakt tusschen een werk betreffende de Romeinsche oudheden en een ander over de Geschiedenis der Muziek. Ik denk dus dat het raadzaam zou zijn het reglement in dien zin te wijzigen.
Wat de prijskampen betreft denk ik dat, naast de twee hooger vermelde wedstrijden die nu bestaan, er twee nieuwe zouden dienen ingericht: een tienjaarlijksche prijskamp voor | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||
werken over beeldende kunstgeschiedenis en een andere voor werken over aardrijkskundige wetenschappen. Vroeger reeds verschenen wel is waar eenige bijzondere studiën over Vlaamsche schilders; en in dat vak zijn de studiën van wijlen den Brusselschen archivaris Wauters en die van onzen betreurden collega Van Even van groote wetenschappelijke waarde; maar groote werken over kunstgeschiedenis waren zeer zelden. Sedert de tentoonstelling van Brugge van 1902 beleven wij eene echte Renaissance in het bestudeeren der oude Vlaamsche kunst. Meer dan een boek is sedert dien over de Kunstgeschienis in België verschenen, en eenige dezer studiën zijn van zulke waarde dat ze in de geleerde wereld met den grootsten bijval onthaald werden. Voor de aardrijkskundige wetenschappen is het hoofdzakelijk sedert dat het onderwijs dezer wetenschap door de wet van 1890 in de Hoogescholen ingevoerd werd, en nog meer sedert België eene koloniale mogendheid is geworden, dat men zich ernstig op aardrijkskundige wetenschappen en ook op de geschiedenis der aardrijkskunde toelegt. Dit zijn voldoende redenen om twee nieuwe wedstrijden in te voeren.
Ik heb bijgevolg de eer aan de Academie voor te stellen, aan de Regeering te vragen, bij de herziening van het Reglement over de Staatsprijskampen met de volgende wenschen rekenschap te houden:
| |||||||||||||||||||||||||
b] Voorstel van Jhr. Mr. Nap. De Pauw.Den 19en April 1911 vestigde de Bestendige Secretaris de aandacht der Academie op den Tienjaarlijkschen Prijskamp voor philologie, en de Academie keurde zijn ontwerp goed, aan den Minister te schrijven om daaraan verbeteringen toe te brengen. (Verslagen. 1911, blz. 209.) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||
Ik weet niet welk gevolg daaraan werd gegeven; doch het is mij te wete gekomen dat in dergelijke prijskampen, de belangen der Nederlandsche Taal en de rechten der Koninklijke Vlaamsche Academie worden over het hoofd gezien. Indien mijne inlichtingen juist zijn, worden in die jury's geene Vlaamschkennende leden benoemd, zoodanig dat, kwamen er antwoorden toe in onze nationale Nederlandsche taal, de uitspraak van die nationale instellingen onmogelijk voorkomt. Daargelaten de tijdvakken en samenstellingen, waarvan de ophanden zijnde herziening dezer prijskampen schijnt het voorwerp te zijn, meen ik de gelegenheid te moeten te baat nemen, om ook de Nederlandsche Rechtskunde, die in de laatste jaren in Vlaamsch-België eene zoo groote uitbreiding heeft genomen, in deze aanstaande omwerking te doen in acht nemenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||
c] Voorstel van den heer Edw. Gailliard.Reeds in onze Aprilvergadering van 1911, heb ik de eer gehad Uw aandacht te vestigen op de wijze, waarop de Tienjaarlijksche prijskamp voor de Philologische Wetenschappen is ingericht, en ik verheng er mij over, dat zich een ongezochte gelegenheid voordoet, om op deze zaak terug te komen. Na de heeren Prof. de Ceuleneer en Mr. de Pauw, zij het mij vergund de belangen der taalkunde te verdedigen.
De Tienjaarlijksche prijskamp voor Philologie bestaat reeds sedert 30 jaar. Het zal niet noodig zijn met den zondvloed te beginnen; het zal volstaan, het verslag van het laatst verloopen - het derde -, tijdvak, ter hand te nemen, om aan te toonen, dat de inrichting van dien prijskamp niet aan de eischen des tijds beantwoordt. De jury was samengesteld uit de heeren Forget, hoogleeraar te Leuven; Thomas en de la Vallée Poussin, id. te Gent; Waltzing, id. te Luik, en Grégoire, id. te Brussel. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||
Niemand zal de hooge geleerdheid dezer heeren betwisten; maar evenmin zal iemand betwisten, dat de bevoegdheid van die heeren binnen te enge grenzen beperkt was, - aangezien ze allen beoefenaars zijn óf van de Oostersche, óf van de classieke philologie, - om een volkomen onpartijdig oordeel te kunnen vellen. Hun verslag bewijst dat genoeg. Dat verslag is 18 compres gedrukte oktavo-bladzijden groot. Van die 18 blzz. is juist ééne gewijd aan de beoordeeling van wat in ons land gedaan werd, gedurende tien jaren, aan Romaansche en aan Germaansche Philologie. Aan de eerste zijn 26 regels besteed, ter verheerlijking van het Dictionnaire général de la langue Wallonne, dat, nota bene! nog in voorbereiding is. Aan de Germaansche Philologie zijn 17, zegge 17, regels gewijd, waarin gewag gemaakt wordt van de studie der gewestspraken en van de Leuvensche Bijdragen, om te sluiten met deze woorden: ‘Et un nom au moins, celui de M. de Vreese, le savant éditeur de van Velthem, le meilleur connaisseur des sources de l'histoire littéraire flamande, doit être prononcé par nous, comme par quiconque parle, fût-ce le plus brièvement du monde, de la philologie néerlandaise en Belgique’. Het is reeds een groote eer voor ons geacht Medelid, aldus genoemd en geprezen te worden, maar ik ken hem genoeg om te weten, dat hij niet wenscht geprezen te worden, waar zooveel ander prijzenswaardig werk te vermelden viel en onvermeld bleef. Hoe weinig de jury op de hoogte harer taak was, moge ook hieruit blijken, dat twee en een halve blzz. van het verslag zijn gewijd aan de bespreking van den Catalogus codicum astrologorum Graecorum, uitgegeven door F. Cumont met medewerking van Martini, Bassi, Olivier, Boll, Kroll en Boudreaux; nogmaals, verre zij van ons de gedachte, de groote verdienste van dit werk te willen kleineeren; maar het moet ons veroorloofd zijn er op te wijzen, dat de Nederlandsche Philologie een werk heeft aan te wijzen dat, alle verhouding in acht genomen, het bestaan van evenveel teksten en handschriften heeft ontsluierd voor het Middelnederlandsch, als Cumont's Catalogus dat heeft gedaan voor het Grieksch: ik bedoel De handschriften van Jan van Ruusbroec's werken, van ons Medelid Dr. De Vreese, door de Academie uitgegeven.
Doch onnoodig in meer bijzonderheden te treden. Al kenden de leden van de jury Nederlandsch, zelfs: al was de Ger- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||
maansche Philologie in die jury door een beoefenaar van dat vak vertegenwoordigd, dan nog zou de uitkomst zijner beraadslagingen noodzakerlijkerwijze onbevredigend moeten heeten. Immers:
Ik blijf dus van oordeel, dat de Academie nuttig werk zou verrichten, door bij de Regeering stappen te doen, om te verkrijgen dat de inrichting van den Tienjaarlijkschen prijskamp gewijzigd worde. Er zou een middel moeten gevonden worden, om de voortbrengselen, zoowel van de Germaansche als van de andere philologische wetenschappen, te bekronen en aan te moedigen; dat zou waarschijnlijk mogelijk zijn, indien de Regeering wilde toestaan den prijs te verdeelen, ofwel, en beter nog, indien een prijs werd uitgeloofd beurtelings voor elk onderdeel der philologische wetenschappen. Hoe 't zij, nu de Brusselsche Academie de zaak op haar dagorde heeft geplaatst, is het onze plicht hetzelfde te doen en onze stem te Brussel te laten hooren: anders zal men daar de zaak bedisselen buiten ons, en blijft de Vlaming het kind van de rekening. Ik stel dus voor, het voorbeeld der Brusselsche Academie te volgen, en een Commissie van vijf Leden te benoemen, om die zaak nader te onderzoeken en voorstellen te ontwerpen.
- Op voorstel van het Bestuur wordt door de Vergadering eene Commissie benoemd bestaande uit de heeren Prof. Ad. de Ceuleneer, Mr. Nap. de Pauw, Edw. Gailliard, Prof. Dr. Willem de Vreese en Prof. Dr. C. Lecoutere.
3o) Lezing door den heer Dr. Julius Persyn: Iets over het Studententype in de Letterkunde. - Spreker doet, binnen 't korte bestek van een leesbeurt, de ronde | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||
door de verschillende landen van Europa, om er de meest befaamde Universiteiten te bezoeken en 't studententype gade te slaan: Zoo komen we om de beurt in Italië, waar de student druk meewerkt aan den roem van zijn jonge land, vooral op 't gebied der natuurwetenschappen; in Spanje en Portugal, waar de studie nog immer voortgaat in platonische renteniersrust; in Frankrijk, waar de hoogescholen, ondanks de gebreken nu eenmaal eigen aan den franschen geest, allerlei teekenen vertoonen van hoop in de toekomst; in Engeland waar studie en sport vechten om het hart van de geleerde jeugd; in Duitschland, nog altijd het klassieke land der hoogescholen, met haar ernst en haar jool; in Rusland, waar de student, veel liever dan zich te wijden aan een bepaald levensberoep, opgaat in 't nihilisme of, beter, in ontferming met de nooden van het arme volk; in Noorwegen, dat van alle literaturen de mooiste studentenromans heeft geleverd, treffende schetsen van leven en lijden op de hoogeschool van Christiania; in Zweden, met zijn wereldberoemd Upsala, waar de studenten een half leven slijten, eer ze met éen diploma heengaan; in Finland, waar de taalrechten zoo mooi werden verdedigd dat het kwam tot de stichting van een hoogeschool in eigen taal, in dit wingewest eerst van Zweden, dan van Rusland.
- Op voorstel van den heer Bestuurder, beslist de Vergadering dat de lezing van den heer Persyn in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden.
De vergadering wordt te 4 3/4 gesloten. |
|