Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1912
(1912)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 718]
| |
De algemeene zelfstandige naamwoorden
| |
[pagina 719]
| |
Eigenlijk dus bestaat de inhoud van de gemeene zelfstandige namen als geslachtsnamen gebruikt, uit de wezenlijke kenmerken van het geslacht.
Geldt het een soort of een bepaalden eenling van geslacht of soort aan te duiden, dan, gelijk ieder weet, is 't niet noodig een ander woord te kiezen; we behouden den geslachtsnaam, maar voegen er andere woorden aan toe, waardoor het geslachtsbegrip óf tot eon soortbegrip, óf tot een eenlingbegrip beperkt wordt. De roos, de witte roos, deze roos, die witte roos.
Laten we hier eenige stonden de wijze zuinigheid van de taal bewonderen. Veronderstellen we, tegen de werkelijkheid in, dat het mogelijk ware een bijzonder woord te hebben voor ieder soort van elk geslacht en voor al de enkelingen met eigen verschillen. Dan zeker zou de taal oneindig rijker zijn dan ze nu is; maar die rijkdom zou niet gewenscht zijn. Ongetwijfeld zou die overgroote woordenschat den mogelijken inhoud van een gewoon geheugen ver overtreffen en zoo voor de meesten een dood kapitaal zijn. Dan zouden de enkele overbegaafden die hem zouden bemachtigen, niet verstaan worden door de minder ontwikkelden, die al spoedig hun toevlucht zouden nemen tot ontledende uitdrukkingen om met hun evenmenschen in betrekking te komen.
De taal dient tot exteriorisatie, uitdrukking van ons geesteswerk, dus vooral van onze oordeelen. Een noodzakelijk deel van ieder uitgedrukt oordeel is het gezegde, dat een eigenschap van het onderwerp bevestigt of ontkent. Om de eigenschappen te noemen, dienen zeker de bijvoeglijke naamwoorden. Ze zijn dus onmisbaar als gezegde. De taal, uit spaarzaamheid, heeft hun nog een tweede bediening gegeven: ze heeft ze tot bepaling gemaakt, waardoor dan het bestaan van bijzondere soortnamen in veel gevallen louter ballast wordt.
Het stelsel om door het samenvoegen van twee bekenden een derde begrip voor te stellen vindt men even veel toegepast in de bijvoeglijke naamwoorden, de werkwoorden en de bijwoorden, die alle uit hun aard iets algemeens aanduiden. Om die wijde beteekenis te beperken, voegen we er ook andere woorden bij, die, door 't aanbrengen van nieuwe kenmerken of omstandigheden, den inhoud van het algemeene woord vermeerderen, dus er den omvang van verminderen. | |
[pagina 720]
| |
Ook onze samenstellingen berusten op denzelfden grond. Zie eens hoe we bij voorbeeld te werk gaan bij het benoemen van de hoeveelheden. Door twee bekenden te verbinden, hebben we enkel twaalfGa naar voetnoot(1) woorden noodig om van éen tot negen en negentig te tellen.
We passen alle dagen hetzelfde stelsel toe op de persoonsnamen, waar meer dan elders een bijzondere naam onontbeerlijk schijnt. Vóor den familienaam zetten we Jan, Pier en Klaas, en die aanduiding is ons voldoende en valt ons zelfs zeer licht.
Gaf men aan ieder soort en ieder onderscheiden eenling een bijzonderen naam, dan ook zou de taal veel verliezen van haar analytisch karakter, waardoor ze aanschouwelijk is, dus bevattelijker voor den gewonen man, waardoor ze zelfs het geesteswerk van den geleerde vereenvoudigt. Soort en geslacht worden beide aangeduid om de soort voor te stellen, zoo wordt het veranderiijke van het blijvende onderscheiden. En hoe gemakkelijk wordt b.v. negen en negentig verklaard, doordat het duidelijk heel zijn inhoud door zijn bestanddeelen aangeeft.
Ik zal hier nog bijvoegen dat zeer veel namen die ons nu als bijzondere namen toeklinken, in hun oorsprong niets anders zijn hoedanigheidsnamen, dus algemeene namen. Moet ik hier spreken over familienamen gelijk De Rycke, De Vos, De Brouwer, enz.? of over de persoonsnamen Adela (edel), Alwijn (alvriend), Boudewijn (stout), Diederik (machtig in volk), Godfried (met God vrede hebbend), enz.? ‘Il est sûr, zegt LeibnitzGa naar voetnoot(2), que tous les noms propres ou individuels ont été imaginairement appellatifs, c'est-á-dire généraux dans leur origine, comme Brutus, Auguste, Capiton, Lentulus, Pison, Cicéron, Elbe, Rhin, Bucéphale, Alpes, etc. - Car on sait que le premier eut ce nom de son apparente stupidité; au'Auguste était un nom de vénération; que Capiton est “grosse tête” et Bucéphale aussi; que Lentulus, Pison et Cicéron ont été des noms donnés au commencement à ceux qui cultivaient particulièrement certaines sortes de légumes; qu'Alpes sont montagnes couvertes de neige... Ainsj j'oserai díre que | |
[pagina 721]
| |
tous les noms d'individus étaient des noms d'espèce qu'on donnait par excellence ou autrement à quelque individu, comme le nom de grosse-tête à celui de toute la ville qui avait la tête la plus grande ou était le plus considéré des grosses têtes que l'on connaissait’.
Onder de algemeene zelfstandige naamwoorden, bewijzen ons de abstracte zeer eigenaardige diensten; ook mogen ze een eerbiedwaardige schat geheeten worden.
Door hun wijde, eenigszins onbeperkte beteekenis en hun los zijn van alle concreet wezen, zijn ze uiterst goed geschikt om het onbepaalde, het overvloedige, het ontelbare, het onmetelijke, het oneindige voor te stellen, alsook om een eigenschap, buiten alle bepaald wezen, op heur eigen te doen zien en met al heur kracht te doen voelen. Wilt ge eenige treffende voorbeelden uit Rijmsnoer van Guido GezelleGa naar voetnoot(1)?... De zee! de zee, de diepe? En dan,
de onzegbaar verre verten van
heur grondgebiedGa naar voetnoot(2)?...
Wie kondigt, wie vertelt er ons
al 't bloeigewas, al 't biegegons.
Des zomersGa naar voetnoot(3)?...
verleent mijne arme ellendigheid
dat u, door mij, te onvoorbereid,
zij lof gezeidGa naar voetnoot(4)!
Hoe kunt ge dan ook nieuw bedijgen,
die, oud en blind en doof, altijd
dat schoone is mij bedervend zijt,
en duikende, in uw eeuwig zwijgenGa naar voetnoot(5)?
Zwart alleen zijn esschen, iepen;
zwart de duistere boomenstriepen,
ginder, lijk nen dam, geleid
tenden al die wittigheidGa naar voetnoot(6).
Hoe zwart staan al de boomen in
de witheid, onverwacht,
van 't overdadig sneeuwenGa naar voetnoot(7)...
| |
[pagina 722]
| |
O eerbiedweerdigheid
der oudheidkundeGa naar voetnoot(1)...
Ze kwellen en ze pramen u,
en baren zult ge, baren,
ach! de altijdonvolborentheid
des weedomsGa naar voetnoot(2)!
Hoe eigen zijn de boomen al,
van dracht en groeibaarheidGa naar voetnoot(3)...
.... daar zijn stralen
van louter levendheid,
die uit den hemel dalenGa naar voetnoot(4)...
o Grondig groene zee,
'k ben visschend op de baren
van uwe oneindigheid
van groenGa naar voetnoot(5)...
En gij, gedoogzaamheid,
in vleesch en been geborgen,
goedaardig moederken,
gemakkelijke koeGa naar voetnoot(6)...
Mijn' handen, uitgestrekt, en konnen, eiken,
beuken, op wel twee drie vamen naar,
vamende u om 't lijf, malkaar bereiken,
noch meten uwen stam, die, machtig zwaar,
die machtige diepe staat, den grond beneden,
in de onuitroeibaarheid van uwe wortelstedenGa naar voetnoot(7).
Maar ik moet belangrijker voordeelen aangeven. Onze geest beschouwt zoowel abstracte als concrete wezens; ja, hoe ernstiger, hoe grondiger hij is, hoe meer hij er toe genegen is de complexe gegevens der ervaring van malkander af te zonderen, elk op hun eigen los van alle bepaaldheid te bekijken en van verschillende standpunten uit te onderzoeken. 't Is immers alleen door de strenge ontleding van al de bestanddeelen dat hij tot een klare en juiste kennis van het geheel, tot een vaste synthesis kan komen. Hij volgt den man na die, om een uurwerk, zijn waarde of zijn gebreken te kennen, zich er niet mede vergenoegt de samen- | |
[pagina 723]
| |
gestelde uitwendigheid er van te bekijken, maar het geheel uiteenlegt om ieder vijsken en ieder wieleken afzonderlijk te wenden, te keeren, te wegen en te bezichtigen. Zoo zet onze geest ieder kenmerk, ieder eigenschap, ieder hoedanigheid van het geheel onder de stralen van zijn zoeklicht, hij ziet ze los van allen drager even helder vóor zich als het concrete geheel. De abstracte zelfstandige naamwoorden zijn dus niets anders dan een volledige afbeelding van de geestesabstraheering en, bestonden ze niet, dan zou de mensch de uitkomst van die geestelijke werking niet geheel kunnen verwoorden. Hij zou niet meer kunnen spreken over de deugd noch over de wetenschap; alleen van deugdzame, van kundige menschen kan hij nog gewagen. Het algemeenste, het kostbaarste, dat wat meest tot zijn volmaking en tot verheffing van zijn medemenschen bijdraagt, zou hij aan geen anderen kunnen mededeelen; hij zou het zelfs, omdat het geen eigen naam heeft, moeilijk in zijn geheugen bewaren. Om er toch iets over te zeggen, zou hij van de hoogte, waarop hij staat, moeten afdalen tot een trap van abstractie die niet méer dan een druppel is van de zee welke zijn geest beschouwde. Dan zou de taal geen voldoende werktuig kunnen zijn voor geleerden en wijsgeeren, want ze zou hun geen naam meer leveren voor de volle abstractie, die juist hun gebied is.
Onze geest abstraheert niet alleen, hij gaat verder, hij generaliseert. Miljoenen dingen, bij oppervlakkig onderzoek, zonder den minsten band onder malkander, krioelen en wriemelen vóor de zinnen en vóor 't bewustzijn van den mensch, en lokken zijn aangeboren weetlust. Hoe kan hij die zich verstandelijk toeëigenen, zoolang ieder in dien hoop op zijn eigen staat en door zijn verschil telkens een heel andere schijnt dan zijn naaste gebuur?... Om zonder veel moeite uit de duizenden boeken die we bezitten, dat te vinden wat we verlangen, en in enkele blikken heel onzen boekenschat te overschouwen, schikken we op een zelfde rij bijeen al wat hetzelfde vak verhandelt. Hets dergelijks doet onze geest. Om zijn werk te vereenvoudigen, ook om meer te zien dan wat in zijn blikveld ligt, onderzoekt hij de wezens in opzicht van hun kenmerken: hij hecht zich aan de gelijkheden, ziet de verschillen voorbij en komt er min of meer toe al wat gemeenschappelijke kenmerken heeft, tot een bussel samen te binden en de duizenden wezens die er in begrepen zijn, tot een soort eenheid te maken. Maar die ordening en | |
[pagina 724]
| |
rangschikking, door inspanning verkregen, zou geen blijvend nut opleveren en al spoedig verzwinden, bood de taal ons geen algemeenen naam aan, waardoor we die geestelijke werking stoffelijk, als met een nagel, in ons geheugen vasthechten.
De algemeene namen zijn de beste vrienden van ons geheugen, omdat ze zijn taak op wonderbare wijze verlichten. Talrijk zijn de begrippen die uiterst ingewikkeld zijn en dikwijls bestaan uit een reeks opeenvolgende werkingen en redeneeringen. Waren er geen algemeene namen die dat alles samenvatten, dan zouden we duidelijk en uitdrukkelijk ieder deel van dien stoet werkingen in 't bewustzijn moeten houden, om niets van den inhoud van zulke begrippen te verliezen; nu, nu hebben we enkel den algemeenen naam wel te onthouden, omdat die al het overige bevat en ook al 't overige kan terugroepen. Neem het gewone woord deeling, uit de rekenkunde: het brengt u op eens al het samengestelde van die rekenkundige bewerking vóor den geest. De algemeene naam hier is een bankbriefken, dat men verkiest boven honderd enkele franken, omdat het niet weegt, al heeft het dezelfde waarde. Door de algemeene namen alleen is 't mogelijk overzichten, korte inhouden en samenvattingen te geven, zoo nuttig en noodzakelijk in 't onderwijs.
De echte wetenschap bepaalt zich niet bij het bijzondere, bij het feit. Ze gaat verder, ze komt tot het algemeene, dat ze vastlegt in een wet. Maar hoe die wet behoorlijk uitgedrukt, indien er geene algemeene namen zijn!... Daarom zeggen we: zonder algemeene namen is de wetenschap onmogelijk.
Het gebruik van zelfstandige naamwoorden met algemeene beteekenis heeft dus zijn voordeelen; maar er zijn ook bezwaren aan vast. De inhoud van de gemeene zelfstandige naamwoorden bestaat, zooals we boven zeiden, uit de wezenlijke kenmerken van heel een geslacht, Maar hoe bemachtigen wij die wezenlijke kenmerken? Om op die vraag bepaald te kunnen antwoorden, dienen we de begrippen te onderscheiden die door de zelfstandige naamwoorden worden voorgesteld. Te onderscheiden zijn de zoogenoemde concrete zelfstandige naamwoorden, dat zijn namen van concrete wezens, waar- | |
[pagina 725]
| |
onder zinnelijke en onzinnelijke: schaap, engel; en de zoogenoemde abstracte, namen van hoedanigheden, eigenschappen, toestanden, waaronder nog eens zinnelijke en onzinnelijke: witheid, barmhartigheid.
Om tot de kennis van het zinnelijke te komen, heeft ieder tot zijn beschikking de aanschouwing, dat wil zeggen, een aandachtige en eenigszins onderzoekende waarneming. Maar hoe dikwijls gebeurt het niet dat we aan de zaken die onder onze zinnen vallen, maar een halven blik gunnen? o! wat niet éen van onze lusten wekt, gaan we zoo licht onverschillig voorbij. We zien wel, maar kijken niet; hooren wel, maar luisteren niet; voelen wel, maar tasten niet; met andere woorden, we nemen veel waar, maar aanschouwen weinig. De wezenlijke kenmerken liggen ook niet altijd op de oppervlakte, en zij vooral trekt onze zinnen aan. Dan, we moeten spreken over honderden zaken die buiten ons bereik liggen en die we nooit, zelfs onrechtstreeks, door een afbeelding of een schets, onder de zinnen kregen.....
Bemerk bovendien dat er voor de abstracte namen een sprong verder te doen is. Ze stellen de hoedanigheid voor op zich zelf, buiten alle substraat. Dat vraagt, behalve aanschouwing, nog een opzettelijke abstractie. die door een gewoon mensch, vooral door hem die met handenwerk bezig is, niet zonder eigenlijke geestinspanning kan verricht worden. Hij, zoowel als het kind, heeft moeite om zich boven het bijzondere te verheffen en blijft liefst gehecht aan het stoffelijke, het beeld dat in zijn hersenen staat. Men vindt er het treffend bewijs van in de taal van het gewone volk, waarin bijna nooit ànders abstracte substantieven te hooren zijn dan wanneer het begrippen geldt die door hun alledaagschheid, ook in hun afgetrokken vorm, een duidelijke voorstelling in de verbeelding doen verrijzen, b.v. ziekte en armoede. De bijwoordelijke bepaling van wijs wordt bijna nooit door een abstract zelfstandig naamwoord voorgesteld: met snelheid heet snel. Lang moet ge zoeken om een spreekwoord te vinden dat zulke substantieven bevat, al schijnen die daar vooral noodig, vermits de spreekwoorden algemeene waarheden uitdrukken. Van waar al de volksvergelijkingen met hoedanigheidswoorden en werkwoorden? Nog eens, omdat het volk zeer zelden de | |
[pagina 726]
| |
hoedanigheid volledig van den drager scheidt, of omdat het zeer zelden opzettelijk abstraheert.
En, is het zoo voor de kennis van een zinnelijk ding, wat zal ik dan zeggen over 't onzinnelijke, dat een vergelijking eischt met het zinnelijke, zonder dewelke het boven ons bereik ligt!..
Tot hiertoe handelden wij alleen over het verkrijgen van een abstract begrip; maar wij mogen niet vergeten dat het geslachtsbegrip niet enkel abstract, maar ook algemeen is, en men alleen door generalisatie tot een algemeen begrip kan komen. Vandaar een nieuwe moeilijkheid. Want de generalisatie na éen enkele aanschouwing is doorgaans heel onvoldoende om een bepaald algemeen begrip, om een geslachtsbegrip te stichten. Bijna altijd is zulk een begrip de uitkomst van herhaalde aanschouwingen, waardoor stilaan, ten gevolge van nader onderzoek en opgemerkte verschillen, sommige eigenschappen, vroeger niet duidelijk gekend, in het begrip worden opgenomen, en andere vroeger voor wezenlijk aangezien, als bijkomstig wegvallen. Het geslachtsbegrip is dus de vrucht van herhaald nadenken en aandachtig vergelijken.
Natuurlijk, voor alle dingen is de moeilijkheid niet even groot. Het geesteswerk wordt veel verlicht, waar het de kennis geldt van zinnelijke zaken die in de omgeving dikwijls waargenomen en tevens genoemd worden en waarvan de wezenlijke kenmerken uitwendig zijn. Het is dus geen onnuttige bezigheid voor wie met kinderen omgaat, hun dikwijls ook over eenigszins bekende zaken te spreken, opdàt én door de nieuwe aanschouwing, én door den naam van het aanschouwde hun duistere of te beperkte begrippen zouden bepaald of uitgebreid worden. Aan een anderen kant mag de onrechtstreeksche aanschouwing door platen niet overschat worden. Wat men er op waarneemt, leeft niet; het heeft altijd dezelfde houding. altijd hetzelfde voorkomen; noodzakelijk stelt het een bepaalden eenling voor en niet het geslacht. Daarom bestaat er altijd reden om te vreezen dat het er door gevormde begrip veel bijkomstigs bevatten zal, indien men den aanschouwer het wezenlijke van het bijkomstige niet onderscheiden doet of hem de verschillen niet aangeeft die in dit toevallige kunnen voorkomen. | |
[pagina 727]
| |
Nu we al de geestelijke werken hebben nagegaan die er noodig zijn om de wezenlijke kenmerken van het geslacht meester te worden, en tevens gezien hebben over welke beperkte middelen we beschikken en hoe zelden we die middelen in hun volle kracht aanwenden, zal 't wel niemand verwonderen als ik van mij zelven zeg: Ik heb een helder begrip alleen van de geslachtsnamen die namen zijn van dingen welke ik uitdrukkelijk bestudeerd of alle dagen behandeld heb. Van zulke kan ik de wijsgeerige bepaling geven; zulke kan ik dus van alle overige onderscheiden. De inhoud van de andere, en hun getal is vrij groot, is óf te eng, zoodat ik veelal het wezenlijk verschil niet weet tusschen twee zaken die verschillend benoemd worden, of aan twee zaken die eigenlijk verschillend zijn, een zelfden naam geef, of een verschil maak tusschen twee zaken van hetzelfde geslacht. Vele van die begrippen staan vóor mij gelijk een complex geheel waarvan ik de deelen niet onderscheid, iets gelijk een voorwerp in halve duisternis of van zeer verre gezien. Vraag er mij de definitie niet van; wel zou ik die begrippen onder een hooger afdeeling, gelijk dier, plant, werktuig, vrucht, deugd, ondeugd kunnen rangschikken; maar op het naaste geslachtGa naar voetnoot(1) zou ik dikwijls, op het eigen verschilGa naar voetnoot(2) zou ik bijna altijd het antwoord schuldig blijven.
Hoe moeilijker een begrip te verkrijgen is, hoe minder omlijnd het in den regel zal zijn bij de oningewijde menschen. Vandaar dat vooral aan het gebruik van de abstracte zelfstandige naamwoorden erge bezwaren verbonden zijn. De abstracte zelfstandige naamwoorden zijn in den grond niets anders dan hoedanigheden, eigenschappen, toestanden die aan wezens toebehooren, maar zelf geen wezens zijn. Dat heeft twee verschillende gevolgen. 1o Worden die hoedanigheden, eigenschappen en toestanden door abstracte substantieven in de volkstaal voorgesteld, dan worden hun daar ook eigen bewegingen en kenmerken toegedacht, waardoor de gewone man al spoedig genegen is om er op hun eigen bestaande wezens, zelfs personen in te zien. Is dat niet het geval bij veel menschen b.v. voor de woorden wind | |
[pagina 728]
| |
en vorst, Winter en Zomer?... De verpersoonlijking hier onderhoudt zelfs het bijgeloof. De maand Maart wordt nog door veel lieden gevierd: nooit missen zij op den avond vóor den 1 Maart een bijzonderen stoel in huis voor de komende Maart gereed te zetten en, bij het opstaan, om aan ongelukken te ontkomen, haar heel ernstig te groeten, al zeggende: Welkom Meert, dat ge met mij niet weg en zeert. 2o Komen die hoedanigheden, eigenschappen en toestanden weinig of nooit onder den vorm van zelfstandige naamwoorden in de volkstaal voor, dan klinken deze zwaar en duister voor de menigte: zwaar, omdat zij die begrippen niet anders kent dan in een bepaalden drager, die verzwegen wordt; duister, omdat door gebrek aan afzondering, haar begrippen niet klaar of niet algemeen genoeg zijn om de gebezigde namen volledig te verstaan. Hierbij een raad voor al wie werkzaam is in 't onderwijs. Denk niet te haastig dat een abstract zelfstandig naamwoord, als het tot den volksschat behoort, bij iedereen noodzakelijk een helder en juist begrip voorstelt. Bij nader onderzoek zult ge maar al te dikwijls ondervinden dat, vooral bij kinderen, achter die woorden begrippen schuilen die altijd onvolledig zijn en dikwijls op een valsche volksmeening steunen. 't Gebeurt dat ge in een wetenschappelijke les, om een eigenschap buiten alle substraat, dus in 't algemeen te doen kennen, er toe verplicht zijt een abstract substantief te gebruiken dat in de wandeling niet te hooren is. Dan moet gij zelf uitdrukkelijk op verschillende voorbeelden de abstractie maken, om de leerlingen de te bespreken eigenschap los van alle concreet wezen te helpen beschouwen. Alvorens van veerkracht te spreken; zult ge, met het oog op die eigenschap, verscheiden veerkrachtige lichamen toonen. Waar de boven genoemde wetenschappelijke reden niet bestaat, daar gelde, zeker voor ieder lageren onderwijzer, de onwrikbare regel: Weinig of niet bekende afgetrokken zelfstandige naamwoorden gebruik ik maar als ik niet anders kan. En 't ware te wenschen dat volksredenaars en volksschrijvers denzelfden regel volgden. Hun invloed en hun bijval zouden beide er door groeien. Als een van de voordeelen der abstracte zelfstandige naamwoorden noemden we de ontlasting van het geheugen, omdat | |
[pagina 729]
| |
sommige daarvan begrippen voorstellen die uiterst ingewikkeld zijn en uit een reeks werkingen en redeneeringen bestaan. Zulke woorden, goed aangewend, zijn een ware zegen; maar ze worden een vloek, als men ze bezigt, voordat gansch hun inhoud goed bekend is; want dan zijn zeg een wekkers van hun bestanddeelen, dan zijn ze groote blazen met nutteloozen wind gevuld; dan zijn de leerlingen, die ze gebruiken of hooren, papegaaien die wel praten, maar niet weten wat ze zeggen noch wat er hun gezeid wordt; dan, volgens onze vroeger vergelijking wordt het bankbriefken een snipper papier die ge, al weegt ze niet, best uit uw zak haalt en op straat of in het vuur smijt.
De abstracte zelfstandige naamwoorden hebben, uit hun aard, een zeer ruime beteekenis, zoo ruim dat vele door de meeste menschen niet in éen blik kunnen overzien worden. Hun zeker past heel weinig de benaming term, vermits hun beteekenis haast onbegrensd is. Vandaar dat ze zeer dikwijls aanleiding geven tot betwistingen. Noodwendig komen zulke woorden veel in wetten voor en, ware 't niet oneerbiedig voor sommige collega's, ik zou zeggen dat ze de boter zijn op het brood van de advocaten. Als middel daartegen geeft reeds de H. Augustinus de bepaling. Maar, voe t hij er onmiddellijk aan toe, hoeveel geesten zijn er bekwaam juist te definieëren?Ga naar voetnoot(1).
Door die ruime en dus zelden begrepen beteekenis kunnen ze toegepast worden op verschillende en zelfs tegengestelde toestanden. Hier geldt ten volle de anders te algemeene regel van Ernest Hello: ‘Les mots sont du pain ou du poison; on en fait ce qu'on veut; jamais ils ne réclament.’ Vrijheid is zeker voor ons de naam van iets dat schoon en edel is. En toch wat was zijn beteekenis in zekere tijden?... Zoo zegt de BonaldGa naar voetnoot(2): ‘L'esprit de révolte et d'orgueil, inné dans l'homme, n'hésitait pas davantage sur le sens des mots despotisme, qui était pour lui synonyme d'autorité; liberté, qu'il confondait avec licence... En Dr. Le BonGa naar voetnoot(3): ‘La devise: Liberté, Egalité, Fraternité, véritable manifestation de foi et d'espérance au début de la | |
[pagina 730]
| |
Révolution, ne servit bientôt plus qu'à revêtir d'une justification légale les sentiments de cupidité, jalousie, haine des supériorités, vrais moteurs des foules qu'aucune discipline ne refrène plus... Ge kent den uitroep van Madame Roland, als ze, in naam van de vrijheid naar 't schavot moest: ‘Liberté, liberté, que de crimes on commet en ton nom!’ Het bevreemdde me dan ook niet de volgende zinsnede te vinden in het openbaar gemaakte testament van den welbekenden priester Carry: ‘Je tiens à déclarer que je reste fidèle à toutes les idées de justice, de liberté et de progrès, mots un peu vagues sans doute, mais dont le sens est assez clair pour ceux qui m'ont connu, entendu et lu’...
Bedroevend is het in de geschiedents te zien wat toovermacht de abstracte woorden soms op het volk hadden, ofschoon en wellicht omdat het die niet begreep. Ze schijnen in sommige tijdstippen werkelijk den damp die over hun beteekenis hangt, in de hoofden te doen overgaan, om, als duisternis en opium, ze te verblinden en te bedwelmen. Hoort hoe Taine spreekt in Ancien RégimeGa naar voetnoot(1): ‘Dans ce grand vide des intelligences, les mots indéfinis de liberté, d'égalité, de souveraineté du peuple, les phrases ardentes de Rousseau et de ses successeurs, tous les nouveaux axiomes flambent comme des charbons allumés et dégagent une fumée chaude, une vapeur enivrante. La parole gigantesque et vague s'interpose entre l'esprit et les objets; tous les contours sont brouillés et le vertige commence... La magie souveraine des mots va créer des fantômes, les uns hideux, l'aristocrate et le tyran, les autres adorables, l'ami du peuple, le patriote incorruptible; figures démesurées et forgées par le rêve, mais qui prendront la place des figures réelles...’ Wat wreede tegenstelling!... Terwijl men er trotsch op gaat voor niemand te buigen, valt men op de knieën voor ijdele woorden, door Bacon zoo krachtig, zoo bondig en tevens zoo juist idola fori genoemd! Terwijl men scherpziende in hoeken en banken snuffelt om den laatsten tiran, echt of ingebeeld, uit den weg te ruimen, laat men zich gedwee voortzweepen door de dwingelandij van onbegrepen klanken!.... |
|