| |
| |
| |
Jaarlijksch feestmaal.
4 Augustus 1912.
Het Feestmaal had plaats in het eeresalon der Academie.
Zaten aan, de heeren: Kan Dr. Jac. Muyldermans, bestuurder, V. dela Montagne, onderbestuurder, Edw. Gailliard, bestendige secretaris, Dr. G.J. Boekenoogen, buitenlandsch eerelid;
Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Th. Coopman, Eerw. Jan Bols, Karel de Flou, Dr. L. Simons, Prof. Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Prof. Dr. W. de Vreese, Kan. Am Joos. Eerw. Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck, Prof. Dr. C. Lecoutere, Mr. Paul Bellefroid, Dr. Eug. van Oye, werkende leden;
O. Wattez, A. de Cock, Dr. Is. Bauwens, Dr. L. van Puyvelde, Prof. Dr. L. Scharpé, Dr. J. Persyn en Eerw. Joz. Jacobs, briefwisselende leden.
***
Onder den maaltijd, stelde Kan. Dr. Jac. Muyldermans, bestuurder der Academie, den hieronder volgenden heildronk in, ter eere van Zijne Majesteit den Koning en van de Koninklijke Familie:
Waarde Collega's,
Ik heb de eer u een' heildronk voor te stellen ter eere van hem, die de doorluchtige beschermheer onzer Koninklijke Vlaamsche Academie is, en de beëedigde schutsheer der rechten en vrijheden van het Belgisch volk, een' heildronk ter eere van Z.M. Koning ALBERT I!
Wij huldigen in hem het hoogste burgerlijk gezag hier te lande, overtuigd zooals wij zijn, dat dit gezag een der sterkste steunpilaren blijft van 's vaderlands zelfstandigheid, van zijne vrede en welvaart.
| |
| |
Wij begroeten in hem het hooge staatsgezag, waarin de samenstrevende levenskrachten van Vlamingen en Walen ineensmelten tot eene nationale eenheid, die 's vaderlands macht en aanzien moet uitmaken. Vlamingen, willen wij, gelijk de voorouders, de trouwste, de verknochtste onderdanen zijn, al roepen wij geene voorrechten in, maar aan onze rechten, aan gelijke volksrechten hechten wij met hert en ziel.
Wij begroeten dan in hem de verpersoonlijking van het tweetalig, maar ééne vaderland; den Vorst die, amper ten troon verheven, toch weldra blijken deed, dat, met het hoogste gezag, een diep rechtsgevoel en kiesch plichtbesef in hem vereenigd zijn!
En derhalve huldigen wij in hem den Vorst die alle Belgen even liefheeft, en nimmer de hier in Gent afgelegde getuigenis van zijn wijzen grootvader Leopold I, roemrijker gedachtenis, vergeten zal, dat: ‘l'élément flamand est un des plus puissants leviers de la nationalité belge’.
Wij huldigen in hem den Vorst, die zich van jongs af waardeeren en toejuichen deed als een voorbeeld van werkzaamheid en wilskracht, twee kenmerkende deugden van 't aloude Vlaamsche volk, die nu ook, meer dan ooit, de zonen van dat volk moeten bezielen, wil het sterk en welvarend wezen te zijnent, en nog hooger in de achting en den eerbied klimmen van het buitenland.
Heil en hulde aan Koning ALBERT I.
Heil en hulde aan Koningin ELIZABETH, op de hoogste sport der maatschappelijke ladder het toonbeeld der vaderlandsche vrouw en der Belgische moeder!
Heil en hulde aan het dierbaar drijtal koninklijke telgen, beider kroon en troost en liefde! ons aller vreugd en hoop en waarborg!
Heil en hulde aan de Koninklijke Familie!
Te hunner eere gedronken, waarde collega's!
God bescherme immer Koning, Koningin en Koninklijk Stamhuis!
***
Als gevolg op dien heildronk, had de Bestendige Secretaris de eer onmiddellijk daarna het volgend telegram aan Z.M. den Koning te sturen:
| |
| |
Aan Zijne Majesteit ALBERT I,
Koning der Belgen, te Brussel.
De Koninklijke Vlaamsche Academie hield vandaag, 4 Augustus, hare jaarlijksche plechtige vergadering. Op het daaraanvolgend feestmaal, waar de Leden thans samen aanzitten, stelt de heer Bestuurder Kanunnik Dr. Muyldermans, ter eere van Uwe Majesteit, doorluchtigen Beschermheer der Academie, eenen feestdronk in, die door de Leden geestdriftig beaamd en toegejuicht wordt.
Heil en hulde aan den Vorst, die, tot aller voorbeeld, samen met het hoogste burgerlijk gezag het edelste rechtsgevoel en plichtbesef in zich vereenigt, en geen ander doel betracht dan 's Vaderlands welzijn en grootheid!
Heil en huide aan H.M. Koningin ELIZABETH en aan het dierbaar Koninklijk Stamhuis!
Gelieve Uwe Majesteit die openhartige betuiging van eerbied vanwege de Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie te aanvaarden met de hulde hunner vaderlandsche verkleefdheid aan Koning en Koninklijke Familie.
De Bestendige Secretaris,
Edw. Gailliard.
***
Vervolgens dronk de heer Bestuurder op de gezondheid van den heer V. dela Montagne, onderbestuurder der Academie, - van den heer Edw. Gailliard, bestendigen secretaris, en van den feestredenaar den heer Dr. Boekenoogen:
Mijne Heeren en waarde Collega's,
Ons feestmaal is een vriendenmaal, en onder vrienden zegt men geerne wat men op het hart voelt liggen. Bij mij is echter het pakje licht geworden, en des te lichter daar het nog enkel een plicht van dankbaarheid is. Ook dat pakje, eer wij scheiden, moet er af, Mijne Heeren, en ik zal het uitdeelen onder allen die er recht op hebben, onder U allen, ja! Trouwens, allen hebt gij er recht op, waarde Collega's. Uwe vriendschap heeft mij dit jaar tot bestuurder der Koninklijke Vlaamsche Academie verheven; geene eer zonder zeer, zegde ik U in den
| |
| |
beginne; edoch, dit ‘zeer’ dat ik vreesde, liet uwe voorkomendheid, liet uwe dienstveerdigheid me niet gevoelen, en ik ben er U allen dankbaar om.
Dankbaar ben ik inzonderheid den waarden vriend Onderbestuurder, die, bij de mschikkelijkheid hem eigen, steeds het woord der voorzichtigheid, het woord des wijzen mans weet te voegen, de raadgeving des vriends die goud weerd is, en ons de verzekering geeft dat hij morgen in 't bestuur der Academie de rechte man op de rechte plaats zal wezen.
Dankbaarheid ben ik ook, of liever zijn wij allen onzen geachten heer en vriend Secretaris verschuldigd. Vraagt niet waarom? Wie ziet er en ondervindt niet hoe hij de spil der werkzaamheden onzer Koninklijke Academie is, en, kon ik het gezegd krijgen zonder zijne zedigheid te kwetsen, ik voegde er bij: hij is, hier ter Academie, de rentmeester bij uitnemendheid, zuinig en spaarzaam om, waar 't moet, een appeltje voor den dorst gereed te hebben; vlijtig gelijk niet een; stipt en nauwkeurig; vooruitziende, met wijs beleid en overleg, hoe de akker van den huismeester kan en moet bewerkt om vruchten op te brengen, duurzaam en overvloedig.... Doch, meer dan genoeg, Mijne Heeren: vriend Gailliard wete - en zoude hij 't niet weten? - dat wij allen zijne verdiensten in dank waardeeren en hoogschatten.
Mijne Heeren, één heildronk stel ik U nog voor, in mijnen en in U aller naam, een heildronk, voorzeker aangenaam, omdat het eenen vriend en een verkleefden vriend onzer Academie geldt, heildronk van hulde en dank, tot hem gericht die ons heden nog, door zijne verdienstelijke voordracht, met een nieuw bewijs zijner genegenheid verheugde en vereerde: een' heildronk op Dr. Boekenoogen, redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, en sedert meer dan tien jaren reeds buitenlandsch eerelid onzer Academie.
Uit ganscher herte zij hem nogmaals dank gezeid. Hij is een dier stille, taaie werkers wien het niet te doen is veel ophef te maken in kranten en clubbetjes; een dier werkers die, jaar in jaar uit, zoekend en wroetend over den akker der taal gebogen liggen om er uit te halen hetgene weerde heeft, het gevondene te louteren en te keuren, en dan met heilige bezorgdheid te vergâren in de voorraadskamer van 't Nederlandsche volk. Met
| |
| |
onze innige dankbaarheid voor het ons geschonken genot zijner merkweerdige voordracht, met onze oprechte ingenomenheid voor zijne bereidwilligheid en voor de eer vandaag aan onze Academie bewezen, drage hij ook naar het vaderland de verzekering mede, dat wij zijn noesten arbeid naar rechte waardeeren en toejuichen. Schenke de Heer hem nog lange jaren kracht en moed en troost in de vervulling der zoo flink opgenomen taak! Ook die hartewensch van ons allen vergezelle hem naar Nederland!.....
Naar Nederland!.... Bij dit woord, waarde heer Boekenoogen, raak ik wellicht 'n gevoelige snaar aan, en denkt ge aan het dierbaar vaderland. O wat denkt, wat gevoelt een mensch al niet, die buiten zijn vaderland zijne eigen taal hoort klinken uit vriendenmond? Is het de zoete opwelling der vaderlandsliefde niet welke hij gewaar wordt? Laat me, laat ons allen den geheimen wensch uws herten uitspreken en zelfs voorkomen... Mijne Heeren, met den heildronk op den heer Boekenoogen paren wij met vol herte eenen heildronk op zijn geliefd Nederland en op het Nederlandsche volk.
Nederland en België zijn meer dan gebuurnatiën: het zijn tweelingszusters, aan wie de verwikkelingen der staatkunde nimmer het kenmerk van beider zelfden oorsprong zullen ontnemen; op wier lippen geweld noch niodezucht de klanken zullen versmachten, de moedertaal, waaraan kinderen van denzelfden bedde elkander herkennen. Laten we, nu meer dan ooit, zonen dier gezusters, elkaâr toenaderen met open blik en met warm herte. Buiten ieders eigen erf, blijft er nog altijd een dat gemeenschappelijk is: de akker der Nederlandsche taal, over Noord en Zuid zich uitstrekkend. Eén is die akker, één is die taal, en, kan de grond hier of ginder al wat malscher of wat magerder zijn en de vruchten eveneens, laten wij, werkers van Noord en Zuid, elkander 'n helpende hand uitreiken, verbeteren wat dient verbeterd, want de eer van den oogst, de eer van den akker is de eer van de taal, de eer van den Nederlandschen stam, onze eer!
Waarde Collega's, op U aller heil en op den bloei onzer Instelling! En samen, met innige dankbaarheid, op onzen uiter herte welkomen spreker uit Nederland Dr. Boekenoogen! Op zijn dierbaar en ook door ons hooggeschat vaderland zij de beker geledigd! Samen op den immer stijgenden bloer van ons aller gemeenschappelijk eigendom, ons nooit volprezen Nederlandsch!
| |
| |
Hierop antwoordde de heer Boekenoogen onge veer het volgende:
Waarde Collega's,
Gij zult het, hoop ik, niet al te onbescheiden vinden dat ik nog het woord vraag na het door den Bestuurder onzer Academie gesprokene. Want al heeft deze zoo pas in zijne toespraak alles saamgevat wat ons op het hart lag, zoodat het overbodig is daaraan nog iets toe te voegen, toch zou ik gaarne nog enkele woorden willen spreken. Ik bevind mij hier heden in uw midden als een buitenlandsche gast (al gevoel ik mij hier - onder zoovele vrienden en bekenden - allerminst als een vreemdeling), en die hoedanigheid noopt mij tot spreken.
Laat ik dan beginnen met U, Mijnheer de Voorzitter, te danken voor de vereerende woorden, die gij zoo even namens de Academie tot mijn persoon hebt willen richten, en U allen, medeleden dezer Academie, voor de blijken van vriendschap die ik ook heden wederom van U mocht ondervinden.
Maar het is niet alleen deze welwillende ontvangst, die mij het vertoeven in dezen kring zoo aangenaam doet zijn. Daartoe draagt ook bij een oprecht gevoel van dankbaarheid aan de Academie voor hetgeen zij als wetenschappelijk lichaam verricht. Ik herinner er slechts aan, hoe ik als medeopsteller van het Woordenboek der Nederlandsche Taal om zoo te zeggen dagelijks de nuttige werkzaamheid der Academievervaar, door de bouwstoffen voor de kennis onzer taal in Zuid-Nederland, die de Redactie van het Woordenboek aan haar te danken heeft.
Ik mag echter hier niet alleen voor mij persoonlijk spreken. Uwe woorden, Mijnheer de Bestuurder, herinneren mij er aan dat ik mij hier beschouwen mag als vertegenwoordiger van de taalgenooten in het Noorden, en dat ik U ook te antwoorden heb op wat gij over hen hebt gezegd. Laat ik, die zelf van Vlaamsche afkomst ben, mij dan op dit oogenblik beschouwen als de schakel die Noord en Zuid verbindt, en zeggen dat ik reeds door mijne aanwezigheid hier ter plaatse toon, hoe zeer ook ik overtuigd ben, dat het goed en nuttig is dat Vlamingen en Nederlanders den onderlingen band versterken; wij hebben elkaar wederkeerig noodig en kunnen elkander van zooveel dienst zijn.
| |
| |
Moge ook de Vlaamsche Academie het hare daartoe blijven bijdragen. En laat mij eindigen met den wensch uit te spreken dat deze Academie moge groeien en bloeien.
Dat zij zoo!
***
Als antwoord op zijn telegram, heeft de Bestendige Secretaris, den 5 Augustus, namens Z.M. den Koning het hieronder volgende telegram ontvangen:
Den Heer Edw. Gailliard,
Bestendigen Secretaris der Koninklijke
Vlaamsche Academie, Gent.
De Koning gelast mij U te verzocken den heer Kanunnik Muyldermans, alsmede al de Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, uit zijnen naam hartelijk te danken voor den warm toegejuichten feestdronk te zijner eer ingesteld op het aan uwe jaarlijksche plechtige vergadering volgende feestmaal. Hunne Majesteiten zijn uiterst getroffen geweest door de Hun te dezer gelegenheid uitgedrukte heilwenschen en gevoelens van vaderlandsliefde en gehechtheid, en Zij verlangen dat ik aan U allen hunne levendige erkentenis melde.
's Konings Kabinetsoverste.
|
|