| |
| |
| |
Een en ander over de lectuur van het Vlaamsche volk vóór Conscience.
Voordracht door Dr. G.J. Boekenoogen, op de Plechtige Vergadering van 4 Augustus 1912.
Dames en Heeren!
Toen het Bestuur der Academie de vereerende uitnoodiging tot mij richtte om in deze Plechtige Vergadering een voordracht te komen houden, wist ik dat de wensch der Academie was deze bijeenkomst te doen strekken tot een eerebetoon aan Conscience, wiens geboorte dit jaar alom in het Vlaamsche land met dankbaarheid wordt herdacht. Gaarne kom ik als Noord-Nederlander hier getuigen hoezeer Conscience ook bij de taalgenooten benoorden de Schelde is gewaardeerd en gevierd, hoe zij zich aansluiten bij de welverdiende hulde hem gebracht, hoe zij zich met u verheugen over wat deze schrijver voor zijn volk heeft mogen zijn. Maar ik mocht niet zoo onbescheiden zijn hier te willen optreden als redenaar over Conscience. Voor zijn eigen volk is hij zoo oneindig veel meer geweest dan de Noord-Nederlander weet, dat ik de taak om den grooten man naar volle waarde te huldigen aan een Vlaming behoorde over te laten. Ik ben verheugd, dat het Bestuur der Academie die meening deelde; en gij, mijne Hoorders, zijt dat zonder twijfel ook, nu gij zoo even hebt gehoord in hoe treffende woorden de Heer Bestuurder ons Conscience in zijn leven en streven heeft geteekend.
Maar evengoed als het van zelf sprak, dat ik dus geen voordracht over Conscience zou houden, evenzeer ligt het voor de hand, dat ik geen onderwerp wensch te behandelen dat
| |
| |
geheel zou vallen buiten den kring waarin zich onze gedachten heden bewegen. Welnu, wij weten het - straks nog zijn wij er aan herinnerd - dat een der grootste verdiensten van Conscience is, dat hij het Vlaamsche volk heeft leeren lezen. Is het dus te onpas wanneer ik op dit Conscience-feest de vraag ter sprake breng, wat het volk dan wel las voordat Conscience het zijn schoone verhalen heeft geschonken?
Niet dat ik meen in de weinige oogenblikken welke mij nu ter beschikking staan dienaangaande uitvoerige mededeelingen te kunnen doen en u afdoende te kunnen inlichten. Gij zult dit ook niet verwachten. Wat ik mij ten doel stel is niet anders dan u een en ander in herinnering te brengen omtrent de lectuur van het Vlaamsche volk in vroeger tijd, en ik zal daarbij inzonderheid spreken over de eigenlijke volkslitteratuur.
In de Middeleeuwen was het lezen tot een zeer kleinen kring beperkt. Klerken en geestelijken schreven en lazen, hoofsche dichters en sprooksprekers zorgden van de bevrediging der letterkundige behoeften, inzonderheid van de hoogere standen. Het volk zong zijn liederen en vertelde bij den haard en op de bierbank de oude volksverhalen, heksen- en spookhistories, of allerlei boerden, gelijk nu. Maar gelezen werd er slechts door weinigen. Ook zij die het schrijven meester waren, luisterden liever naar wat de sprookspreker voordroeg of voorlas, dan dat zij zelf moeizaam het kunstig beschreven perkament ontcijferden, te meer nu die rondtrekkende ‘vinders’ hun telkens wat nieuws lieten hooren. Immers zelfs de rijkste was in zijn boekenbezit zeer beperkt. De kostbare handschriften vielen niet in veler bereik; derhalve brachten de omstandigheden mede dat slechts enkelen boeken bezaten, dat slechts weinigen lazen, en dat de meesten alleen door het gehoor kennis konden nemen van de letterkundige voortbrengselen van vroegeren en eigen tijd, en dat van dat alles slechts een klein gedeelte het volk bereikte. Toch was veel van wat in de latere middeleeuwen geschreven werd niet uitsluitend voor geestelijkheid en geleerden of voor de hoogste standen bestemd. De didactische geschriften van Maerlant bijvoorbeeld en zoovele schoone en stichtelijke boekskens richtten zich ook tot eenvoudiger kringen. Vlaanderenland was een rijk en bloeiend land geworden en de burgerij had zich in macht en kracht ontwikkeld. Ook de rijke stedeling zocht verrijking van kennis en
| |
| |
ontspanning door lectuur. De boekdrukkunst kwam te juister tijd om die wenschen te helpen bevredigen.
Maar waartoe zal ik uitweiden over wat u allen bekend is. De tijden waren rijp. Met verwonderlijke snelheid verbreidde zich de nieuwe kunst over geheel West-Europa. Binnen weinige jaren bracht de drukpers ettelijke boeken in veler handen.
Onder de eerste boeken die op de nieuwe wijze vermenigvuldigd werden behoorde natuurlijk de Bijbel. En naast tal van werken in het Latijn, voor geestelijkheid en geleerden (of de nog ongeleerde schoolkinderen) bestemd, vinden wij reeds terstond vele boeken in Dietsch, van allerlei soort.
Dat was dus de lectuur waaraan het Vlaamsche volk zich te goed zou kunnen doen.
Vele zijn de boeken van stichtelijken inhoud: vertalingen van zoo beroemde werken als het Leven ons heeren Jhesu Christi van Ludolphus de Saxonia en de heiligenlevens der Legenda auica van Jacobus de Voragine, de sermoenen van heilige en vrome mannen, en tal van andere opbouwende geschriften van grooten of geringen omvang. Ook de didactische werken zijn niet zeldzaam: een onzer fraaiste oude boeken is Gheraert Leeu's Dialogus dat is twispraec der creaturen. Waren de oude handschriften meermalen verlucht met prachtige miniaturen, de boekprinters kwamen ook hierin aan de wenschen der koopers te gemoet; niet zelden versierden zij hun drukwerk met schoone houtsneden. Reisbeschrijvingen als die van Breydenbach en Mandeville zagen aldra ook in de landstaal het licht. En evenzeer werd de begeerte naar geschiedkundige lectuur bevredigd door het drukken van werken als de Alderexcellenste Cronike van Brabant en verschillende uit het Latijn vertaalde geschiedverhalen uit de oudheid. Geen wonder dat ook de avontuurlijke ridderromans, die zoo lang de hoogere standen hadden geboeid, thans aantrekkelijkheid bleken te hebben voor de burgerij. In hun ouden vorm waren ze echter veel te uitgebreid; daarom werden ze omgewerkt en bekort. En naast die oude verhalen drukte men andere dergelijke, die nog niet in het Nederlandsch waren verschenen en thans voor het eerst werden vertaald.
Zoo kwam het oude naast het nieuwe te staan: groot waren de veranderingen die de letterkundige smaak in dezen tijd zou ondergaan. De renaissance begon ook ten onzent haar sterke macht te doen gevoelen. De litteratuur kwam onder den invloed
| |
| |
der klassieken en het gevolg daarvan was een breuk met de vroegere letterkunde. Het is niet mijne bedoeling een overzicht te geven van de geschiedenis der letterkunde in Zuid-Nederland; ik kan dus volstaan met te wijzen op het gevolg van dezen nieuwen toestand. De oude verhalen werden door de meer ontwikkelden, die medededen aan de mode der op Latijnsche en Grieksche leest geschoeide nieuwe litteratuur, meer en meer overgelaten aan de lagere standen.
Bij deze volkslitteratuur hoop ik zoo aanstonds langer stil te staan. Over de kunstpoëzie der renaissance-dichters mag ik verder zwijgen. Ook de rederijkers kwamen geheel onder den invloed der nieuwe richting in de dichtkunde. Wij weten welk een uiterst belangrijke plaats zij in het leven van ons volk, niet het minst hier in het Zuiden, hebben ingenomen. Maar toch behoef ik daar niet nader over te weiden, want hunne werken zijn meer gehoord dan gelezen.
Zoo kom ik dan nu tot mijn eigenlijk onderwerp: de oude Vlaamsche volksletterkunde.
Met een enkel woord heb ik er al op gewezen dat deze eigenlijk niet bij het volk zijn oorsprong vindt, maar van hooger is afgedaald en ten slotte bij het volk te recht gekomen. Ik spreek over de lectuur van het Vlaamsche volk en handel dus niet over de mondeling overgeleverde volkshumor noch over de sproken en boerden in berijmden vorm, die rondtrekkende gezellen, de voorloopers onzer liedjeszangers, wellicht reeds in de middeleeuwen mogen hebben voorgedragen. Ons uitgangspunt kan eerst zijn de voor het volk gedrukte litteratuur.
De uitvoerige romans, eertijds door hoofsche dichters in de paleizen en kasteelen van vorsten en adel voorgedragen, geraakten na het verval van het ridderwezen uit de mode. De tijden waren voorbij dat de aanzienlijken verlangend luisterden naar deze nu verouderde ridderverhalen van vele duizenden verzen. Toch waren de paladijnen van Karel den Groote en de helden van Koning Arturs tafelronde geenszins vergeten. Hun roem duurde voort. Menig edelman, en daarna ook menig Vlaamsch burger, droeg nog den naam van Roland, Lantsloot of Perchevael. Dat dus een drukker, wien een handschrift van een dier oude romans ter hand kwam, besloot daarvan gebruik te maken, niet twijfelende of hij zou wel koopers vinden: wie die er zich
| |
| |
over verwondert. Was het gedicht van geringen omvang, zooals de Historie van coninck Karel ende van Elegast, dan kon het handschrift eenvoudig worden nagedrukt. Telde de roman echter tienduizenden verzen, dan begreep de uitgever dat het ter perse leggen van zulk een werk geen goede koopmanschap zou zijn. Maar niets dwong hem het in zijn geheel te drukken. Het doel werd evengoed bereikt door een uittreksel, en zoo traden de verkorte prozabewerkingen der Historie van de Vier Heemskinderen, van Malegijs en zoovele andere romans in de plaats der oude riddergedichten.
Die oudste uitgaven onzer volksboeken, uit het eind der 15de en het begin der 16de eeuw, waren goed gedrukt en dikwijls met houtsneden versierd. Goedkoope uitgaven waren het dus stellig niet, al was de prijs voor den gezeten burger geenszins te hoog, en niets in vergelijking met wat vroeger een afschrift van hetzelfde verhaal zou hebben gekost. Dat deze boeken ook een goed debiet hadden mogen wij wel opmaken uit het feit dat de Antwerpsche drukker Geraert Leeu het aandurfde voor de in 1491 verschenen Schoene ghenuechlicke ende seer vreemde hystorie van Meluzyne met minder dan 34 groote illustraties in hout te laten snijden, terwijl hij enkele jaren vroeger voor de niet zoo omvangrijke Historie vanden vromen ridder Parijs ende van die schone Vienna een 25-tal houtsneden had laten vervaardigen. En dat het debiet in wijden kring werd gezocht, blijkt uit het feit dat Leeu voor zijn Meluzyne een geïllustreerd prospectus verspreidde.
De lezers dezer oude verhalen behoorden dus aanvankelijk tot de gezeten burgerij, terwijl ook de hooger geplaatsten deze uitspanningslectuur niet geheel zullen hebben versmaad. Toen de litteraire smaak der meer ontwikkelden echter onder invloed der renaissance geheel veranderde, bevredigden deze voortbrengselen van een voorbijgegaan tijdperk hen niet meer. Zij geraakten uit de mode en werden voortaan overgelaten aan de lagere standen.
Zoo werd tot litteratuur van het eigenlijke volk, wat oorspronkelijk tot ontspanning in voornamere kringen had gestrekt.
Deze verandering van lezerskring had natuurlijk ook invloed op het uiterlijk voorkomen der oude Historiën. De drukkers vonden nog grooten aftrek voor hun uitgaven, maar zij konden daarvoor niet meer de prijzen bedingen van voorheen. De koo- | |
| |
pers wilden wel koopen, maar zij hadden slechts te beschikken over bescheiden middelen. Vandaar dat de zorg aan den druk besteed hoe langer hoe geringer werd. De boeken werden, evenals vroeger, met houtsneden versierd, want de drukkers bezaten nog de houtblokken van hunne voorgangers; maar deze waren door het veelvoudig gebruik vaak gebroken, of vermolmd, en menig in het ongereede geraakt blok werd door een willekeurig ander houtblokje vervangen. De illustratie was dus geenszins altijd toepasselijk, en in later tijd werd het zelfs regel dat de houtsneden in geenerlei verband meer stonden tot den tekst. Ook de druk werd hoe langer hoe slordiger. Drukfouten werden niet verbeterd, maar gingen geregeld van de eene uitgave in de andere over; op het wegvallen van woorden en zinnen, ja van heele bladzijden, werd niet gelet. En zoo is het gekomen dat ten slotte van de heerlijkheid der oude volksboeken niets is overgebleven dan een schim.
Dat niettemin deze uitgaven eeuwenlang aftrek hebben gevonden en in overgrooten getale zijn gekocht en stukgelezen, het mag misschien verwondering wekken en wellicht voornamelijk toegeschreven worden aan de volharding waarmede de volksboekdrukkers hunne produkten in stad en lande, op markten en wegen, hebben gecolporteerd en aan den man gebracht. Het blijft evenwel een feit dat deze geschriften lange jaren een voornaam deel der lectuur van ons volk hebben gevormd en uit dien hoofde ook thans nog onze belangstelling verdienen.
Allerlei omstandigheden hebben er toe samengewerkt dat boeken van zeer verschillende herkomst bij de volksdrukkers te land zijn gekomen. De oudste en belangrijkste groep der volksboeken zijn echter die waarover ik reeds een en ander mededeelde: de oude romans der middeleeuwen die, in de 15de eeuw al of niet in gewijzigden vorm gebracht, door de drukpers in ruimeren kring werden verspreid en wegens hun boeienden inhoud telkens weer opnieuw aftrek vonden.
Het is echter niet altijd de verdienste, maar in de meeste gevallen het toeval, dat beslist heeft welke voortbrengselen onzer middeleeuwsche litteratuur aldus de eeuwen zouden trotseeren.
Veel in aantal zijn ze niet, de volksboeken die rechtstreeks teruggaan op middelnederlandsche gedichten. Maar daaronder
| |
| |
zijn er van de allervoornaamste. Ik wijs b.v. op den Reinaert, die zoowel in verzen als in prozabewerking reeds in de 15de eeuw door onze Nederlandsche printers is in druk gegeven en als volksboek tot in onze dagen is blijven voortleven. Ik noem verder de Historie der vier Heemskinderen en die van Malegijs, die dat vervaerlijck Paert Rosbeyaert wan. De hoofdpersonen dezer volksboeken hebben zich in zoo groote populariteit mogen verheugen, dat men alom huizen en andere gebouwen naar hen heeft genoemd en dat de beeltenis der Heemskinderen niet slechts op gevelsteenen werd gebeiteld, maar zelfs door de koekebakkers in koekdeeg werd nagebootst. Ontelbare malen heeft het Ros Beyaert met de vier broeders op zijn rug deelgenomen aan de ommegangen in onze steden. En in West-Vlaanderen noemt men iemand die uitmunt nog heden een ‘Eemszeune’.
Veel gelezen volksboeken van deze soort zijn ook de Historie van Margriete van Limborch en van haer broeder Hendrik en die van Huge van Bordeeus, maar vooral ook is het liefelijke verhaal van Floris ende Blancefleur populair geworden. Andere daarentegen hebben slechts een kortstondig bestaan gehad en zijn blijkbaar na de 16de eeuw niet meer herdrukt. Waarom het verhaal van Den droefliken strijt van Roncevale, daer Rolant ende Olivier metten fluer van Kerstenrijc verslagen waren, waarin stukken van het Rolandslied en fragmenten van den Roman der Lorreinen zijn verwerkt, geen genade heeft kunnen vinden bij de drukkers of bij het publiek, wij kunnen het niet meer gissen. En evenmin waarom b.v. aan het avontuur van Karel den Groote en Elegast en aan den roman van Seghelijn van Jerusalem zulk een kort leven is beschoren geweest.
De drukkers legden ter perse al wat hun voor de hand kwam.
Nu eens was het een roman in verzen waarvan zij een afschrift konden nadrukken, dan weer was het een prozabewerking die zij in het licht gaven. Het is zeer waarschijnlijk dat verschillende van de romans die wij alleen in den verkorten vorm der volksboeken kennen, reeds aldus waren omgewerkt voordat de boekdrukkunst in toepassing werd gebracht, en dat de uitgebreide riddergedichten niet zijn bekort op last van een drukker die ze wilde uitgeven. Die bekortingen bestonden reeds in handschrift en de drukker deed niet anders dan na te drukken wat hem daartoe geschikt leek. Maar ook mogen wij als zeker aan- | |
| |
nemen dat, toen het bedrijf winstgevend bleek, de groote Antwerpsche volksboekdrukkers uit het begin der 16de eeuw zijn gaan uitzien naar kopij voor hun persen, en dat zij, bij ontstentenis van Nederlandsche teksten, verhalen hebben laten bewerken of uit andere talen laten overzetten.
Onze kennis aangaande deze litteratuur is nog zeer gebrekkig. Van de geschreven zoowel als van de gedrukte boeken uit de 15de en 16de eeuw is zooveel voor ons verloren gegaan, dat wij niet over genoegzame gegevens beschikken om de geschiedenis van al onze volksboeken met zekerheid te kunnen nagaan. Wie zal thans uitmaken of een boek vertaald is, of oorspronkelijk, indien het voorbeeld niet meer terug te vinden is, maar zeer goed kan hebben bestaan?
Tot die oorspronkelijk Nederlandsche, in het begin der 16de eeuw naar het voorbeeld der andere volksboeken vervaardigde verhalen kan b.v. behoord hebben de Historie van Turias ende Floreta en misschien ook de thans verloren Historie van de schoone Leonella ende Canamor; maar het bewijs ontbreekt.
Minder bezwaarlijk is het, aan te toonen dat tal van onze volksboeken niet oorspronkelijk zijn, maar overzettingen uit andere talen.
Onze oude boekprinters hebben vele beroemde Latijnsche werken uitgegeven, zoowel in het oorspronkelijke als in vertaling. Dat wij dus ook onder de volksboeken enkele vertalingen uit het Latijn aantreffen, zal niemand verwonderen. Maar talrijk zijn deze niet; het was niet het Latijn waarin ridderromans en dergelijke bij voorkeur werden te boek gesteld. Ik wijs echter op den beroemden Oosterschen verhalenbundel der Seven wise mannen van binnen Romen, op een eveneens uit het morgenland herkomstig Dyalogus of Twisprake van Salomon ende Marcolphus en op onderscheidene historische werken die oorspronkelijk in het Latijn zijn geschreven. Ook hier zal de uitgever niet altijd zelf degeen zijn geweest die het initiatief tot de vertaling heeft genomen.
Maar dit is wèl het geval bij vele van de volksboeken die uit Frankrijk tot ons zijn gekomen. Het zijn er niet weinige, die boeken welke getranslateerd werden uit het Fransoys. Soms staat dit op den titel vermeld, maar zulke mededeelingen zijn in volksboeken niet altijd te vertrouwen. Meestal echter wijst de tekst
| |
| |
en vooral de vorm der eigennamen uit dat wij met een vreemdeling te doen hebben. Meermalen ook is het Fransche werk dat vertaald werd nog bekend en met het onze te vergelijken.
Het is in Frankrijk met de oude ridderromans gegaan als bij ons. Ook daar heeft men vele gedichten bekort en omgewerkt tot prozaverhalen. En ook daar wordt de volkslitteratuur voor een belangrijk deel gevormd door deze oude historiën.
Onder de oudste Nederlandsche volksboeken van deze herkomst behooren de Historie van Parijs ende Vienna, van Olivier van Castilien, van Meluzyne, van Buevyn van Austoen, doch reeds in het begin der 17de eeuw schijnen deze, met vele andere, in vergetelheid te zijn geraakt. Andere daarentegen kregen bij ons vasten voet en groote populariteit. Het onderwerp kon daartoe medewerken. De Historie vanden Ridder metten Swaen bijvoorbeeld, in het begin der 16de eeuw vertaald, heeft sedert dien ettelijke drukken beleefd, zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland; maar het verhaal speelde ook in deze streken en de hoofdpersoon was de stamvader van Vlaamsche en Brabantsche vorsten.
Van iets jonger datum daarentegen is de vertaling van de wellicht nog meer gelezen Historie van Valentijn en Oursson; en ook de Historie van Jan van Parijs zal wel eerst op het einde der 16de eeuw bij ons bekend zijn geworden.
Maar niet alleen kwamen middeeleeuwsche Fransche romans (waarvan sommige ook reeds in het Middelnederlandsch waren overgebracht, maar weer vergeten) aldus de lectuur van ons volk verrijken, ook letterkundige werken uit andere landen zijn langs dezen weg tot ons gekomen.
Zoo zijn de Amadis-romans, hoewel van Spaanschen oorsprong, door bemiddeling van het Fransch in het Nederlandsch vertaald. En eveneens werd Boccacio niet rechtstreeks uit het Italiaansch vertaald, maar ‘wt den Franchoyse’: onder onze volksboeken zijn er twee die tot hem in betrekking staan: de Historie van Heer Frederick van Jenuen, die een vrouwe was, en die van Urbaen, die onbekende sone van den keyser Frederick Barberousse. Ook de Historie van Griseldis, van Petrarcha, werd overgezet uit het Fransch.
De Antwerpsche volksboekdrukkers hebben trouwens zich niet bepaald tot het drukken van Nederlandsche teksten. Wij vinden onder hunne uitgaven in de 16de eeuw ook Fransche en Engelsche volksboeken. Zij zorgden niet alleen voor import, maar
| |
| |
ook voor export, en met name zijn door Jan van Doesborch sommige Nederlandsche volksboeken ook in Engeland ingevoerd.
Dat wij dus eveneens vertalingen van oorspronkelijk Engelsche volksboeken kunnen tegenkomen is te verwachten. Zoo is dan ook de vermakelijke Historie van den Jongen geheeten Jacke van Engelsche herkomst.
Maar talrijk zijn ze niet, evenmin als de volksboeken die wij aan onze oostelijke naburen te danken hebben; onder deze zijn echter zeer bekende.
Van Nederduitschen oorsprong is namelijk de zoo ontelbaar veel malen herdrukte Uilenspiegel, als ook de minder verbreide historie van diens evenknie in schelmenstreken Broeder Russche, beide dagteekenende uit het begin der 16de eeuw.
Vertalingen uit het Hoogduitsch schijnen eerst veel later voor te komen. Ik behoef hier slechts melding te maken van de in 1502 en 1597 verschenen Historie van Dr. Johannes Faustus en van diens discipel Christoffel Wagenaer. Ook ons volksboek van den Wandelenden Jood kregen wij uit Duitschland.
Letten wij nu op den uiterlijken vorm onzer oude volksboeken dan vinden wij er vooreerst enkele die geheel in verzen zijn. Daarvan zijn echter de meeste na de 16de eeuw niet meer herdrukt; in Zuid-Nederland zelfs - als ik het wel heb - geen enkel, in Holland b.v. de Historie van den Jongen Jacke, die men in Vlaanderen later heeft omgewerkt tot het u allen bekende verhaal van Jaakje met zijn Fluitje.
In eenige andere volksboeken wordt het verhaal afwisselend in proza en poëzie gedaan, zonder dat de lezer kan bevroeden wáárom de schrijver zich nu eens van den gebonden dan weer van den ongebonden stijl bedient. Een nauwkeurig onderzoek naar het ontstaan dier boeken brengt echter de reden aan het licht. Een enkele maal is de oorzaak eenvoudig deze dat het volksboek een compilatie is uit een gedicht en een prozaverhaal, handig ineengeschakeld. In andere gevallen was het verhaal oorspronkelijk geheel berijmd, maar heeft men de verzen gedeeltelijk in proza opgelost, hetzij dan om te bekorten of om andere redenen. En eindelijk zijn in sommige dramatische volksboeken aan het begin der tooneelen inhoudsopgaven en toelichtingen in proza gegeven, die de verzen onderbreken. Ook deze soort van volksboeken zijn weinige in getal.
| |
| |
Zeer vele zijn echter de oude volksboeken in proza, waarin het proza van tijd tot tijd wordt afgewisseld door een gedicht. Deze poëzie is van een geheel ander soort dan die waarover ik zoo pas sprak. Immers wij hebben hier te doen met verzen die zonder noodzaak zijn ingevoegd en alleen de bedoeling hebben het boek te verfraaien. Wij treffen ze aan in nagenoeg alle prozavolksboeken die dagteekenen uit het einde der 15de en het begin der 16de eeuw. en ze zijn zonder uitzondering gedicht in den rederijkersboeken die juist aan het opkomen was toen onze oudste volksboeken ontstonden. Bij het omwerken der riddergedichten tot historiën heeft men toegegeven aan de mode en ze daarom met deze verzen verrijkt. Hetzelfde geschiedde natuurlijk bij de vertalingen die in dezen tijd werden vervaardigd. Historiën, als de Heemskinderen, die reeds vroeger in prozavorm waren overgebracht, bleven natuurlijk van de latere mode verschoond; evenzoo zijn de vertalingen uit de tweede helft der 16de eeuw geheel in proza. Deze eigenaardigheid kan ons dus dienen bij de vaststelling van den ouderdom der verschillende volksboeken.
Dikwijls zijn die rederijkersverzen zoo los van den tekst, dat ze zonder bezwaar weggelaten konden worden; dit is b.v. het geval met de vele ontboezemingen en weeklachten die in dezen poëtischen vorm worden geuit. Maar meermalen ook is het vers onmisbaar, en is een gedeelte van een gesprek aldus ingekleed. Ook is in verscheidene volksboeken aan enkele episoden een geheel dramatischen vorm gegeven, waarbij de handelende personen dan in verzen spreken. Het spreekt vanzelf dat deze gekunstelde verzen reeds in den tijd van hun ontstaan moeilijk verstaanbaar zullen zijn geweest. Men kan zich dus voorstellen wat daarvan in den loop der tijden werd, door drukfouten en de verwaarloozing van den tekst door de latere drukkers. Reeds in 16de-eeuwsche uitgaven zijn vele verzen hopeloos verbasterd; in latere drukken kan men nog slechts raden naar de beteekenis van den onzin die den lezer onbeschroomd wordt voorgezet.
Trouwens geen drukker bekommerde er zich om of de tekst onverstaanbaar werd. Ettelijke passages in de latere volksboeken waren geheel onleesbaar geworden door het uitvallen van woorden en grove drukfouten, soms ontbraken zelfs heele bladzijden. Bij het maken van een nieuwen druk werd het voorbeeld slaafs gevolgd; zoodat wanneer daar toevallig een blad was uitgescheurd, of de zetter bij vergissing een blad oversloeg, de nieuwe druk
| |
| |
eenvoudig een bladzijde minder telde en alle volgende drukken eveneens. Waar dat ongemerkt kon geschieden, behoeft het niet te verwonderen dat de lezer op kleinigheden niet zag.
Bovendien waren in Vlaanderen vele volksboeken door de censuur gewijzigd, en die veranderingen waren soms van ingrijpenden aard.
Bleek uit het medegedeelde reeds een en ander over den inhoud der volksboeken, wij moeten thans nog wat nader bezien waarover deze lectuur van het volk alzoo handelde.
Vooreerst zijn het avontuurlijke verhalen, die een groot deel dezer boeken vullen. De inhoud van den ridderroman is er in een kort bestek samengeperst: gevechten en belegeringen, heldendaden en avonturen, geroofde jonkvrouwen en edelmoedige ridders, en al wat verder daarin thuis behoort. Ook het sprookjeselement ontbreekt niet in deze romans: toovenaars en wonderpaarden, dwergen en reuzen, de meest wondere gebeurtenissen trekken aan ons oog voorbij, in zoo groote overlading, dat het ons moeite zou kosten de Amadissen of den Malegijs, of zelfs de minder omvangrijke geschiedenis van Valentijn en Oursson, aan één stuk door te lezen. - Naast deze romans vinden we vele historische werken, of liever: datgene wat voor historie moet doorgaan, want ook deze geschiedverhalen zijn veelal meer roman dan historie. Zoo de Destructie van Jerusalem en die van Troyen, en andere verhalen uit de oudheid: de Historie van Alexander den Groote en van Julius Caesar, of uit nieuweren tijd het Leven ende Martelie van Carolus Bonus, Grave van Vlaanderen, Die wonderlyke oorloghen van Keyser Maximiliaen of de Schoone Historie van het Leven ende vrome Daeden van Carolus den V.
Maar ook de Bijbelsche geschiedenis is niet vergeten. Naast uittreksels uit den Bijbel, bevattende b.v. de Historie van Koning David, van Jozef, van Tobias, vinden wij heiligenlevens, ook van bekende Vlaamsche Heiligen als Sinte Godelieve, en andere stichtelijke lectuur: beschrijvingen van reizen naar het Heilige Land, liefelijke legenden als die van de Soudaensdochter, enz.
Verder zijn enkele tooneelstukken onder de volksboeken terecht gekomen: de Historie van den Verloren Sone, die uit het Fransch werd vertaald, en de Historie van Lantsloet ende die scone Sandrijn en van Mariken van Nimweghen die tot onze eigene tooneelpoëzie behooren. Andere weêr, zooals de Historie van den
| |
| |
Jongen Jacke, schijnen van het marionnettentheater afkomstig te zijn.
Ook het boertige element ontbreekt natuurlijk niet. Ik denk b.v. aan Uilenspiegel, aan de historie van den toovenaar Virgilius, van sijn Leven, Dood, ende wonderlijke wercken, aan de uit het Duitsch vertaalde Historie vanden Pastoor te Kalenberghe. Ik herinner ook aan de Evangelien vanden Spinrocke, die zoo belangrijk zijn voor de kennis van het bijgeloof, ook van heden, en aan de kluchtboeken, waarvan er sedert de 16de eeuw in Vlaanderen vele verschenen zijn, en die meerendeels ook tot lectuur van het volk gestrekt zullen hebben.
Naast de uitgaven die wij gewoon zijn volksboeken te noemen, staan dan verder nog vele andere, die evenzeer tot de volkslectuur behooren. Ik doel b.v. op de vliegende blaadjes van allerlei aard, merkwaardige gebeurtenissen, wonderen, spook- of moordgeschiedenissen beschrijvende, of het een of ander boertig verhaal of klucht bevattende. Veel is er van die vergankelijke blaadjes niet tot ons gekomen, maar wij weten dat ze hebben bestaan en gelezen zijn. Van de echte uit het volk zelf opgewelde volkshumor kunnen wij ons echter eenig denkbeeld maken doordat enkele van die oude vliegende blaadjes later verzameld en in boekvorm herdrukt werden, o.a. in de Veelderhande Geneuchlijcke Dichten, Tafelspelen, ende Refereynen, waarvan verschillende uitgaven bekend zijn.
Verder moet ik nog melding maken van de almanakken en planeetboeken, die in menige woning zullen zijn gelezen en geraadpleegd, evenals de populaire geneeskundige werkjes, en droom- en tooverboeken.
Men ziet, er is verscheidenheid. En hoewel er wijziging kwam in de lectuur, sommige boeken wegvielen en andere in de plaats kwamen, toch is het opmerkelijk hoe langen tijd het karakter dezer volkslitteratuur onveranderd is gebleven en hoe taai men bleef vasthouden aan het oude, hoezeer ook verouderd en in waarde gedaald.
Behalve de volksboeken is zeker ook menig stichtelijk boek in handen van den gewonen lezer gekomen, maar deze geschriften vallen buiten de volkslitteratuur, met uitzondering van eenige weinigen. Echte volksboeken zijn b.v. geworden de boeken van Pater Poirters, inzonderheid Het Masker van de
| |
| |
Werelt afgetrocken, dat reeds zoovele geslachten heeft vermaakt en gesticht, en die roeping nog altijd vervult.
Onder de stichtelijke lectuur die sedert de 17de eeuw in de volkslitteratuur werd opgenomen kan ik b.v. ook nog noemen Duyfkens ende Willemynkens Pelgrimagie.
Gaan wij nu na wat de drukkers van volksboeken in de 18de (en ook nog in de 19de) eeuw ter perse leggen, dan blijkt dat een groot deel der oude volksboeken, ook vele die ik vermeld heb, niet meer worden herdrukt. Deels is dat een gevolg van de censuur, die sommige onstichtelijke boeken in den ban had gedaan, deels ook komt het omdat de Antwerpsche en Gentsche drukkers uit den tijd waarover ik nu spreek, vele volksboeken niet meer vonden in het door hen overgenomen fonds van hun voorganger. Toch blijven nog verscheidene overoude volksverhalen op het programma, daarnaast vinden wij uitgaven van populaire stichtelijke lectuur en schoolboeken, werken van Poirters en de Nederlandsche vertaling van De Ceriziers' Leven van Genoveva, en tooneelstukken van Ogier en De Bie, die blijkbaar ook voor het volk werden gedrukt.
Daarin bestond dus in hoofdzaak de lectuur, ook in de 19de eeuw. Van wat in Nederland verscheen kwam slechts weinig in Vlaanderen. Gedurende de kortstondige vereeniging met Holland had er wel eenige wisselwerking plaats, blijkende b.v. uit het drukken van Van Alphen's Kindergedichten te Kortrijk en van de Werken van Cats te Brussel, maar verbetering bracht dit niet in de verouderde lectuur, waarmede het Vlaamsche volk zich moest behelpen. Geen wonder dat, bij de andere omstandigheden die hadden medegewerkt om de belangstelling te dooven, de aard van het ter lezing gebodene niet bijdroeg de lust tot lezen aan te wakkeren. Daartoe moest een machtige opwekking van buiten komen. En die kwam - wij weten het allen - door de Vlaamsche Beweging. Willems en zijn medestanders gaven het Vlaamsche volk aan zich zelf terug. Conscience, de begaafde, werd geroepen de schrijver te worden, die zijn volk zou schenken wat het ontbeerde; wiens romantische verhalen den geest boeiden en het hart van liefde en trots voor het eigen vaderland vervulden; die het Vlaamsche volk wederom zou leeren lezen.
Ik heb gezegd.
|
|