Een episode uit den Vlaamschen Taalstrijd, uit het jaar 1685, door Dr. K. van den Haute, onderarchivaris van den staat, te Brugge.
Door het verdrag van Aken (2 Mei 1668), waren verscheidene steden van Vlaanderen, o.a. Oudenaarde, Kortrijk, Sint-Wmox-Bergen, Ieperen en Veurne, met hunne kasselrijen, tot de kroon van Frankrijk overgegaan. Het kon niet anders of koning Lodewijk de XIVe, daarin geholpen door de hoogere standen van alhier, zou alles aanwenden om de verfransching hier te lande meer en meer door te zetten: de heiligste rechten van het Vlaamsche Volk zouden worden miskend, zijn dierbaarste belangen met voeten getrapt. Inderdaad, in December 1684, werd door den Franschen Vorst een plakkaat uitgezonden, houdende bevel voor de ‘magistraeten van Westvlaenderen’, te beginnen met Maart 1685, ‘te procederen inde fransche tale’.
Een krachtig protest ging daartegen op, vanwege de heeren baljuw en schepenen der zaal en kasselrij Ieperen, bijgestaan door de heeren ‘ghedeputeerden vande steden ende casselrien van West-Vlaenderen’. In een request aan den Koning, waarvan de toon even eerbiedig als kranig heeten mag, doen zij uitschijnen hoe noodlottig de genomen maatregel is: in de steden, zoowel als op het platte land, zijn weinigen de Fransche taal machtig; zij die in rechten moeten verschijnen, zullen derhalve genoodzaakt zijn de verdediging van hunne belangen, van hun goed, ja van hunne eer, over te laten aan een advocaat, zonder van de processtukken of van dezes pleidooi een enkel woord te verstaan! Nog met andere moeilijkheden, waarover wordt uitgeweid, gaat overigens de uitvoering van de verordening gepaard. Ook spreken genoemde baljuw, schepenen en afgevaardigden den wensch uit, dat oorlof worde verleend, zooals voorheen, in de taal van het volk te pleiten, daar het gebruik van de volkstaal door allen aangezien wordt als een dierbaar en heilig recht: ‘comme le privilège qui est le plus cher et le plus naturel, comme il est le plus ancien’!