Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1912
(1912)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 597]
| |||||||||||||||||||
De censuur onder de regeering van keizer Napoleon I in het departement der Leie.
| |||||||||||||||||||
[pagina 598]
| |||||||||||||||||||
Ook almanakken, wegwijzers, gebedenboeken, tafels voor de reductie van maten en gewichten, kortom alles wat in elks handen komen kon, moesten in princiep verdachte voortbrengselen zijn. Men staat oprecht verbaasd als men de dossiers eener prefecture doorzoekt en steeds de letterwerken, evengoed als de onbeduidendste producten der drukpers, verhandeld vindt onder de rubriek ‘Police générale; imprimeries’, en meer nog als men in die dossiers die menigvuldige onderdanige smeekingen van drukkers, liedjeszangers en boekventers ontmoet, die steeds de verzekering geven dat zij volstrekt niets kwaads in hun schild voeren. Edoch, al die betuigingen van onderdanigheid waren bij 't gewestelijk bestuur van geenen tel: het scherpkijkend oog van het staatsbewind waakte zelf! En vaak ook werden aan drukker of uitgever wenken gegeven omtrent verbeteringen of veranderingen, die genoeg lieten zien dat het voor het gezag niet onverschillig was hoe en in welke termen ook het veroorloofde diende gezegd te worden.
***
Een drukker van Iper, met name J. Smaelen-Moerman, leverde, op 2 Juli 1812, het handschrift van een marktliedje in, dat voor titel droeg: ‘Tuyndag-Liedje, gemaekt in de drij honderdjaerige Jubiley van 1683, nu in 1812 ververscht ende soo by behouden aen het oirsprongstuk, als het beleyd der verhandelde stoffe, de keursaemheyd der Sin-trekken ende de suyverhied der tael het toestaen, door de léden der maetschappije Getrauwe herten, schuylende onder de bescherming van den heyligen Engel bewaerder, met kenspreuk Wysheyd volmaekt konst, binnen Ieper, Stemme: La Vendôme’. Dit lied, waarvan het handschrift zeven bladzijden foliopapier beslaat, was voorzien van historische en andere voetnoten en werd gevolgd door latijnsche en andere ophelderingen. Het stuk kon echter het Bestuur niet behagen: ‘rejettés le 23 juillet 1812; remis le même jour’. Het lied ging eigenlijk uit van de Ipersche Maatschappij van Rhetorika ‘Les coeurs réunis’, die er veel bijval meê dacht in te oogsten. De Prefect van het Departement der Leie liet echter aan den Heer Onder-prefect van het arrondissement Iper, bij | |||||||||||||||||||
[pagina 599]
| |||||||||||||||||||
brieve van 23 Juli 1812, kortaf weten: ‘Je ne puis approuver, Mr, l'impression d'une chanson de la société de Rhétorique d'Ypres, dont vous m'avez envoyé le manuscrit le 4 du ct.’ Nu trad de Rhetorika zelf op. Een fransche smeekbrief, van den 20 Juli daaraanvolgende, drong op het verleenen van machtiging tot drukken aan. Daar werd geen antwoord op gegeven. Intusschen had de zaak tot ondergrondsche werkingen te Parijs aanleiding gegeven, waarvan het uitwerksel zich op 21 November 1812 onverwacht openbaarde. Immers toen kwam er een brief bij den Onder-Prefect te Iper toe, vanwege ‘le Général Baron de Pommereul, Conseiller d'état. Directeur général de L'imprimerie et de La Librairie’, waarin deze hoogbeambte verklaart het liedje der Ipersche Rederijkers te hebben doen onderzoeken en er geen erg in gevonden te hebben: ‘Elle ne contient rien de repréhensible, et si j'avais eu en même tems que le manuscrit, que je vous renvoye, la déclaration de l'imprimeur qui doit La mettre sous-presse, Je lui aurais expédié sur le champ le récépissé dont il a besoin pour donner suite au tirage. Je l'engage donc à remplir cette formalité sans délai’. Terstond werd dit schrijven - zeker wel met leedvermaak vanwege den Sous-Préfet, - medegedeeld aan den Préfet de la Lys, die er geen beetje in zijn schik meê was. Hij zond dan ook, op 2 December de opgevorderde declaratie van den drukker. Hij luchtte zijn gemoed in de minute van dit laatste schrijven..., doch, vreezende de overheid te verbitteren, werd zijne ontboezeming door hemzelven geschrapt! Hij was voornemens geweest het volgende aan den Generaal-Baron de Pommereul voor oogen te leggen: ‘Néanmoins, j'ai l'honneur de vous observer, Mr le Conseiller, que j'étais vraiment dans l'opinion que les ouvrages de ce genre ne fussent de nature à être imprimés sous mon autorisation, comme étant évidemment compris dans ceux de la 2e classe, auxquels votre circulaire du 5 août est applicable. - J'avais même, sur la déclaration primitive de l'imprimeur, du 2 juillet dr, refusé l'impression de cet ouvrage que je croyais contenir des récits extravagants, d'un spectacle vraiment bizarre, qui tend plus ou moins à alimenter la superstition: J'ai cru aussi me renfermer exactement dans les bornes étroites que vous m'aviez tracées par votre instruction confidentielle du 20 novembre 1810.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 600]
| |||||||||||||||||||
De Prefect schijnt niet beseft te hebben, dat de richting der politieke stroomingen in de hoogere sferen altijd veel spoediger verandert dan in de lagere....
Hier laten wij nu den tekst volgen van het corpus delicti, dat zooveel bestuursmannen op den loop gehad heeft:
Stemme: La Vendôme.
1.
Ieper, ô ieper, hoe toont gy u verheugd!
op uwe tuyndagfeeste siet men u in volle vreugd:
vraegt men, waerom gy al dien opstel doet,
antwoord vrymoedig, dat het geschieden moet
uyt een dankbaere pligt voor 't weldaed û gedaen
door onse vrauw van tuyneGa naar voetnoot(1) die in nood u by kwam staen.
2.
't is sy, die ieper verlost héft uyt gevaer,
wiens Jubiley wy vieren héden van dry honderd jaer:
Ga naar voetnoot(2) dan was de stad rondom seer nauw berend
door d'Engelsmannen en door 't oproerig Gent:
Maria siet het aen, die groot vermógen héft,
Maria troost en hulp aen haer lieve ieperlingen géft.
3.
ieper twee maenden bevochten sonder vrucht,
de bondgenooten seyden sich bereydende ter vlucht:
‘van heel de stad men siet alleen de kruyn,
‘sy is beslóten in eenen sterken tuyn!
Ga naar voetnoot(3) sy trokken schielyk af bevreesd voor meerdren nood:
lóft al de Tuynsche Maeged, die ons haeren bystand bood.
4.
uyt dankbaer hert door soo krachtige genà
bied men Maria hulde plegtelyk jaer voor en nà;
in oegst daer toe den eersten sondag staet,
als binnen ieper het blyde klokspel gaet,
wanneer' er toeloop is van duijsende van lien
om onse vrauw te dienen en den ommegang te sien.
| |||||||||||||||||||
[pagina 601]
| |||||||||||||||||||
5.
'k moet nu verhaelen wat men vol eer en deugd
alhier den laesten tuyndag héft gesien tot ieders vreugd:
d'ambachten eerst in pronk gewaed vergaerd
met wachse torssen in dobble rék geschaerd,
waer-achter volgden nà tot elks gestichtigheyd
de vier bédelend' ordens met geheel de geestlykheyd.
6.
Seffens de torre van David kwam alsdan
waer op men sag verschynen ménig kloeken édelman,
seer ryk gekleed met sweirden in de hand
veirdig te vechten voor 't lieve vàderland,
en voorGa naar voetnoot(4) de suyvre telg uyt Davids bloed getéld,
op wie godvruchtig wyst haer omgedrégen sinnebéld.
7.
siet, hoe den ouden Reus vol van jongen moed
valt hier en daer aen 't dansen, wyl hy syne ronde doet:
en kôrts daernà, het wésen vol gesag,
den niewen reuse kwam deftig voor den dag
in 't édelste fluweel met fynste goud gekant,
soo dat hy spant de kroone bóven allen reus van 't land.
8.
siet nu de lyfwacht van onsen niewen Reus
gekleed in silver harnasch, alle mannen groot en preus,
met spies en helm strydveirdig inderdaad,
om te beschermen dit pronkstuk voor verraed;
wie wét, wat schuylen mag in een soo dikke wolk
van alle slach van sinnen van het toegeloopen volk.
9.
Ga naar voetnoot(5) 'T manschap van sinte Michiel bereyd ten slag
met blinkende slag-sweirden stapte toe tot meer ontsag,
met pluymen op, al kostelyk om 't meest,
om te vereeren de Jubel-tuyn-dag feest.
dan eener vorm gekleed hun volgde seffens nà
Ga naar voetnoot(6) de kóninglyke Gilde van de Maeged Barbara.
| |||||||||||||||||||
[pagina 602]
| |||||||||||||||||||
10.
siet hun optrekken met een soo trotsch gelaet,
als immer kónings bende naer een swaeren optogt gaet:
rap aen 't geweir soo rustig en soo koen,
als oude krijgers in volle woeden doen,
en hun grofroer-geschot maekte soo groot getier,
dat niemand meer en hoorde noch en sag als rook en vier.
11.
kopere trommels, trompetten, kómend uyt
door ridders in schaer-làken gàven schallende geluyd:
deGa naar voetnoot(7) Bógeniers van Sint Sebastiaen
sag men uytmunten met gulde kókers aen,
tot algemeene vreugd hun volgde van naeby
van fluyten en schalmeyen eene soete melodij.
12.
jonge Meirminnen van schoonen hupschen swier
by eenen grooten walvisch, en den God, die 't hoog bestier
voert op 't gewoel en dieren van de sec,
aldaer verscheenen als waerend' op de ree:
den visch vél wàterGa naar voetnoot(8) schoot met vlaegen op de lien,
sy wisten niet waer kruijpen, om die groetenis t'ontvlien.
13.
duyvels en helle daer wierden ook vertoond,
waer méde God de kwaede volgens hunne werken loont:
te midden vreugd het schrik-tooneel der hel
déd men versoeten met een behaeglyk spel,
twee kémels kwàmen op met een geméten stap,
voor elk twee lieve jongens dansten éven schoon en knap.
14.
wéderom héft men een konstig schip gesien,
waerop verwonderd juychde heel de ménigte van lien:
een see-peird eerst als op de baeren klom,
met blaewe seijlen het schip daer achter swom,
de vlag was suyver wit, den mast van goude rood,
op 't schip sat onse vrauwe waere see-ster in den nood.
| |||||||||||||||||||
[pagina 603]
| |||||||||||||||||||
15.
dan kwam het glansig en luysterlyk vertoog
vanGa naar voetnoot(9) sinte joris gilde, t'gene schémerd' in elks oog,
al snel te peird, gewàpend tot den tand;
een fellen draeke voor hun wierd by der hand
geleyd van eene maegd; 't was wel verruklyk schoon:
hun volgd' een gulden wàgen, die verbélde Salmons troon.
16.
onse vrauw-opvaerdGa naar voetnoot(10) was van soo snégen vond,
dat iederen aenschauwer suf en als verwésen stond:
Maria scheen in 't meesterlyk vertoon
hoog op door Englen gevoerd by haeren Soon:
van véle duysend lien dit hebbend' afgespeurd
geen eenen kon begrypen door wat konst het was gebeurd.
17.
oorlof, ô ieper! ô wydvermaerde sté!
hoe hoog sag men u praelen, als gy waert in rust en vré!
gy kwam na by in rykdom en verstand
de beste stéden van heel het Néderland,
de làken-wéverij, der borgren groot getal
bewysen die beruchtheyd met de kerken en de hal.
18.
Die ons dit liedeke voor maels héft gedicht,
het was' er eenen jongman, die bockdrukken had voor plicht:
hy héft seer wel en loffelyk gedaen,
hy hield daer méde d'eer van Maria staen,
en d'eer ook van de stad en haer voorléden gloor:
géf, ieper, aen die jonkheyd lof en dank alle eewen door.
Eynde.
Aenteekeninge op de 17 poos van dit liedeke. 1 wyd-vermaerde-sté. Siet dése oude geschieding-getuygenis. Florente Lanificio
steculo salutis duodecimo
florebat Ipra
prae caeteris florentissima,
marte vigens, opibus potens
circurtu ampla, populo frequens,
exteris tam timenda, quàm stupenda.
| |||||||||||||||||||
[pagina 604]
| |||||||||||||||||||
Vertaeling. In de 12e eewe nae Christi geboorte
bloeyde Ieper
buyten andere stéden uytmuntende,
sterk in oorlogs bedryf, magtig in rykdommen
wyd in uytstrek, ryk in volk,
van de vyanden gevreesd ende verwonderd.
2. Rykdom. Het losgeld van de twee soonen van Margareta Graevinne van Vlaenderen, welke in oegypten gevangen waeren, is door de borgers van Ieper geheel geschonken gewést. 3. Verstand. De uytstékende schoonheyd van haere wollelàkens. De konst, van de wollen in verscheyde tot daer toe onbekende varven te boenen, t'Ieper uytgevonden. Den afkeer der Ieperlingen van geduerigen en landbedervenden opstand tégen 's lands opperheerschappyhebbers. Hun wys en kloek beleyd in 't verdédigen hunner vestingen tégen twee magtige légers. 4. De làkenwéverije. Sy had vier duysend getauwen. 5. der borgren groot getal. Het beliep tot twee honderd duysend sielen. 6. met de kerken. Daer waeren acht kerspélen ofte prochiekerken. 7. en de hal. Gebauw van vier honderd twee en t'séventig voeten lang, en vyftig voeten breed, met een allerschoonsten tooren in 't midden. 8. het was' er eenen jongman. Synen naem is ons onbekend, als ook de naemen dergéne alle die vertoon-stukken gevonden ende uytgevrocht hebben. Wysheyd volmaekt konst.
Men kan, bij het lezen van al die vaderlandsche herinneringen, de meening niet onderdrukken dat, wanneer de Prefecture van ‘fanatisme’ sprak, daarmêe ook de opwellingen van ‘patriotisme’ bedoeld worden. Hoe het ook zij, en zooals wij het hooger bevestigden, trof de censuur al wat voor den druk bestemd was.
***
De weduwe De Moor en haar zoon, van Brugge, komen dan ook bij den Prefect en verklaren hem, op 30 Mei 1811, ‘avoir l'intention de réimprimer... un livre de Prières, ayant pour titre: ‘Straele der goddelijke Liefde, verçiert met schoone Gebeden, Oeffeningen en Litanien, gedeelt op de zeven dagen van de weke: van nieuws overzien, vermeerdert en merkelijk verbetert’. | |||||||||||||||||||
[pagina 605]
| |||||||||||||||||||
Zij zijn voornemens het te drukken ‘à mil Exemplaires, format in-12, de 17 feuilles, contenant 400 pages d'impression’. Wat wilde men daar al veel op zeggen? ‘P. (Permis) 14 juin’. Best was het, er zich geen kwaad bloed in te maken, te min, daar toen ter tijd veel schriften van godsdienstigen aard door het publiek gekocht werden, en deze toch geen eigenlijk gevaar schenen op te leveren...
***
Nu zien wij ‘Jean De Busscher, chansonnier à Roulers’, aan de beurt. ‘Il soumet à Mr le Préfet 3 chansons à imprimer par la ve Demoor à Bruges’. ‘P. 259bre’. geeft hem voldoening. Deze hederen zijn: 1o De maegd te jong misleyd, klaegd hare onnoozelheyd; 2o Deologhe (sic), (Dialogue), air Coucou; en 3o Nieuwen Contredans à la mode. De ‘Deologhe’ is van eene fransche vertaling vergezeld, en de steller bericht ons deswegen het volgende in margine van zijn handschrift: ‘De fransche tael word tans verbasterd in ons land;
het frans begind alom langs om meer in te dringen:
Ik vinde my verpligt wat frans En vlaems te zingen,
ter voldoening aen t volk, op algemeenen trant.’
De verontschuldiging van den liedjesman is naief, maar schetst heel wel den geest van den dag.
***
De weduwe De Moor kreeg altijd oorlof, om het even wat zij voor den druk bestemde. De specialiteiten van het huis waren toen ter tijd: kerk- en gebedenboeken, almanakken, wegwijzers, tafels van maten en gewichten en niet het minst marktliedjes. Op 5 Juli 1811, bekwam zij, en dat nog wel per afzonderlijken brief, oorlof tot het uitgeven van de twee volgende liederen:
1o) Rouw-gezang op het jamerlijk afsterven van den wijs begaefden, verstandigen en hoog geleerden heer, d'heer ende meester pieter Jacob Brouckaert, in zijn leven wijd berugten genées heer op de comune van dadizeele, overleden den 20 april ten Jare | |||||||||||||||||||
[pagina 606]
| |||||||||||||||||||
aLs Meester pIeter BroUCkaert goD sYn reYne zIeLe sChonk. (1811); In de slotreden van dit lied lucht de dichter zijn gemoed met zijne geringe kennis te betreuren: ‘Gerijmd en gezongen door J. De busschere, componist,
Die door onwetendheyd meer als door wijsheyd mist.
Ik leve niet zonder druk.’
Het stuk volgt hier, als een bewijs van De Busschere's zelfkennis: Stem van den handel.
Wat rouw geschrey bonst van de lugt!
wat hoord men alom sugt op sugt!
al waer men gaet of staet,
men siet Elks gelaet nat van rouwe rouwestranen;
het schynd dat het menschdom noord en oost,
zuijd en west leefd sonder hoop of troost.
ô hemel! toond mij aen,
voor wien men langst de baen,
Elk ziet al treuren gaen.
2 o godt! o groten hemelaer!
ik hoor d'oorzaek tans zonne klaer.
meester brouckaert is dood.
ô wat harden stoot
voor 't lief dadizeele.
geen wonder of leefd het volk in wee,
oost, zuijd, west en noord tot aen de zee:
hij die hulpmiddels gaf,
en kwael op kwael weirde af,
is, eijlaes! in het graf.
3 o hemel! welk een smert en rouw,
voor hem, te zien een kind en vrouw
voor syn sterfbedde staen,
in druk en getraen,
met gevrongen handen!
hunne herten kropten wis van droefheijd.
hoe drukkelijk was dat leste afscheijd!
hij zeijd wis: vrouw en kind!
van mij zoo teer bemind,
mijn leven is ten eynd.
| |||||||||||||||||||
[pagina 607]
| |||||||||||||||||||
4 Vrouw! Eijlaes! t is den wil van god,
het sterven is egter mijn lot,
ik heb mijn tijd voldaen
op deés werelds baen......
adieu kind en vrouwe!....
'K sag myn twee zoons sterven in hun Jeugd,
in wien ik hadde al mijn weirelds vreugd
het heeft godt zoo behaegd
hij nu mijn ziele vraegd
En bij mijn twee zoons daegd.
5 Vaerwel, mijn vrouw en kind! zeijd hij.
't is heden mij en morgen gij!
den tijd van onze jeugd,
En mijn weirelds vreugd
zijn, Eijlaes! ten eijnde.
dus is hij naer d'eeuwigheijd gegaen
den steunpilaer van zijn prochiaen,
die d'aerme bijstand bood
en elk trooste in den nood
is, Eijlaes, te vroeg dood
6 Daer ligd den troost der armen, laes!
ten dieren proij en worm aes!
ag! wat treurigen dag,
als men brouckaert zag
naer syn grafsté dragen!
oud, jong, rijk en aerm heef geschreijd.
g'heel dadizeele was vol droetheijd
elk was' in ongenugt.
mans, vrouws en kinders zugt,
drongen door d'hoogelugt.
7 Dien geneesheer, zoo vol verstand,
prael-meester in ons vlaenderland,
bij nagt als dag uyt reed,
in water en sweet,
om de zieke 't helpen,
door sijn hulpmiddels, kennis en konst,
en minerva's gaveryke jonst.
dien pronktelg van pallas
kwael op kwalen genas,
Ja, wat genecslyk was.
8 in vlaend'ren, braband, en vrankryk.
beweend elk meester brouckaerts lijk,
| |||||||||||||||||||
[pagina 608]
| |||||||||||||||||||
mids syn geroemden naem,
door de snelle faem,
sweefd door g'heel de weireld,
en sal blyven in hoog achting staen,
soo lang de zon haren loop zal gaen;
syn naem blijfd onsterfbaer....
maer, ag! o hemel!... maer
zyn doode romp ligd daer.
9 treur nu, o dadizeelers! treur!
uw steunpilaer, onzen nabeur,
is, eijlaes! u ontrukt,
en in d'aerd gebukt.
stort nu brakke tranen
weend en treurd met allen vremdeling,
die van meester brouckaert hulp ontfing.
sijn dood baerd aen veel druk.
sijn leven was uw luk
tot uwe Jubel kruk.
10 hoe weend ook den cazandriaen!
hoe stort hij beken van getraen
op het graf van brouckaert,
om zijn goeden aert,
dienst en wetenschappen.
Veel verlaten zieken in cadzand
zyn door brouckaerts middels en verstand
genezen van hun kwael
syn eernaem brijfd in prael
spijs smaed en laster tael.
11 De brave lien, van allen staet,
van den hoogsten tot leegsten graed,
die van hem g'holpen zijn,
met hertzeer en pijn
syne dood beweenen
maer, Eylaes! het is te laet geschreijd
brouckaert is naer d'Eeuwige Eeuwigheyd.
hij was; maer is niet meer
ik hoop, volgens mijn leer,
dat hij rust bij den heer.
o goDt! sChikt Meester broUCkaerts zIeLe Lange rUste.
Grafschrift
Sta, snelle vremdeling! kniel voor deze grafstede
stort voor d'heer brouckaerts ziel uw grondhertige bede,
hij was der vremden troost in zijne levens tijd.
bid dat zijn ziele rust by godt gebenedijd.
| |||||||||||||||||||
[pagina 609]
| |||||||||||||||||||
2o) Zedelyk liedeken op de geboorte van onsen lieven Zaligmaker Jesu Kristi tot de vlugt naer Egypten met syne moeder maria en voedster vader Josep. De stemme van Albertina of de gulde Eeuw. Hoe dit laatste stuk niet van ‘fanatisme’ verdacht werd, is ons niet te best verklaarbaar. Edoch, het kwam van de weduwe De Moor! Hier volgt de tekst: 1 't is reeds achttien honderd Elf Jaer
dat het kind Jesus is geboren.
voor ons zaligheijd allegaer,
door maria maegd uijtverkoren,
tot betlehem in eenen stal,
tusschen twee sprakelooze dieren,
waer d'Engels met hemels geschal,
kwamen Jesus geboort nagt vieren.
2 het was op een kouden kersnagt,
den koutsten nagt der winter nagten,
dat maria Jesus voord bragt
ter verbazing van 't Jods geslachte,
niet in een koninglijke woón.
geen paleijs was zijn vaders wenschen,
Gods eenigen geboren zoón,
koos eenen stal al aerme menschen
3 de engels en aerdseng'len daer
gloria in exelcis zongen,
de stemmen van die engelschaer
door en door het stalleke drongen;
sij zongen: hoog lof ozana,
den allerhoogsten hoogst in glorie,
lof zij Jesus en maria,
de zondaers hemelsche victorie.
4 de Engels riepen 't herder tal
uyt de betlehemsche valeijen;
zij kwamen zedig naer den stal
al spelen op fluyt en schalmeijen:
sij hebben Maria gegroet
en Joseph, Jesus voedster vader,
dan vielen sij het kind te voet,
met gevrongen handen te gader.
5 op oij en stroij lag dat lief kind,
in eene kribbe in slegte doekken.
in vorst in hagel sneeuw en wind
zoo men leesd in heylige boekken,
| |||||||||||||||||||
[pagina 610]
| |||||||||||||||||||
zij loofden Jesus godt en mensch,
in zijne elendige wooninge,
naer de begeirte, wil en wensch
van godt den schepper aller dingen.
6 den nagt van 't kind Jesus geboort,
drij koningen verre in het oosten,
door eene helder sterre aengespoord,
ook sogten naer godts kroost der kroosten:
sij, komende in Jeruzalem,
gingen koning herodus spreken,
en seijden welk eene hemel stem
hun herten hadde in vreugd aensteken.
7 Een sterre lichte ons, seijden zij.
door vlekken, dorpen. veld en hoekken
wij gaen eerbiedig alle drij
den nieuw geboren koning zoekken.
en hem ons hulde en offers doen,
om aen sijn goedheijt te behagen,
den hemel doet ons tot hem spoen,
om ons herten hem op te dragen.
8 herodus vol dolheijd en haet
die tijding niet opswelgen konde
hy seijd tegen die vorsten, gaet;
maer als gij het kind hebt gevonden
komt zegt mij waer gij 't hebt gezien,
ik sal den koning der koningen,
ook gaen eeren en hulde bien
en hem glorie en lof toe zingen.
9 De koningen scheijden van hem
de sterre lichte hun als te vooren
tot sy kwamen tot betlehem
waer het kind Jesus was geboren,
daer vonden sy godts een'gen zoon
aen zyne moeders borsten zuygen,
en bestraeld met schoon hemels schoon (sic).
soo ware schriften ons betuygen
10 die vorsten vol eerbiedigheyd,
hebben hun scepters en hun kroonen,
voor het kind Jesus neergeleijd
om alle eerbied aen hem te toonen
schoon het lag in een aermen stal,
een verworpen en slegte wooning,
sij loofden hem den godt van al,
en koning boven allen koning.
| |||||||||||||||||||
[pagina 611]
| |||||||||||||||||||
11 myrrhe, wierook en kostbaer goud
schonken sij hem voor offerande
en deden voor het kind, geen hout,
maer zoetgeurigen wierook branden:
myrrhe offerden sij hem als mensch,
en wierook als godt aller goden,
en goud als koning, volgens wensch,
of oud gebruyk onder de Joden.
12 naer hunne off'rande was gedaen,
gebood hun een Engel des heeren,
een anderen weg in te slaen
om tot herodus niet te keeren.
den hemel kende herodus vraek,
dat hij was naer 't kinds dood genegen.
de koningen, door deze inspraek,
keerden terug langs ander wegen.
13 herodus barst van nijd en haet,
of hy had slange schuijm gezogen
ja was woedende en desperaet
om dat hy aldus was bedrogen
hy noemde de koningen snood,
dwaze logenaars en ontzinde
en swoer het kind Jesus syn dood
waer hy het mogt of konde vinden.
14 hy, razende van vraek en hoon,
deed, gelijk hij hadde gesworen,
al de jonge kinderkens dood,
die in dien tijd waren geboren.
als godts zone geboren was;
men deed duijzenden kinders sneven
maer Jesus, gezeijd mesias,
bleef door 't albeschik in het leven.
15 Joseph en d'heil'ge Maria,
hoorende dat vreeselyk gerugte,
en die kinder moord verre en na.
met haer kind naer Egypten vlugte
naer vijf ses jaren balingschap,
gelyk sommige schrijvers leeren,
bragt een engel hun de bodschap
naer 't land van israël te keeren.
16 zoo leefde Jesus als balling,
met zijne moeder lange jaren,
| |||||||||||||||||||
[pagina 612]
| |||||||||||||||||||
door godt zijns vaders beschikking,
tot onsen troost en ziels welvaren,
om ons te leeren vroeg en laet,
voor godt, op aerd, lijden en strijden
en naer veel vervolging en smaed
met Jesus eeuwig te verblijden.
Eijndelyk stierf Jesus aen 't kruijs
naer duyst en duijst dierbare wonden
te onfangen van 't Jodts gespuijs,
tot uijtwasschinge van ons zonden,
dus laet ons noijt voor kristi wet
nog heijlige leering niet schamen
dat wij hier naer genieten met
hem het eeuwig leven amen.
Gebed.
o godt! die d'hemels en aerd en zee kond bestieren!
gund dat het kristen volk alom mag zégevieren!
schraegd al wie strijd en vegt met een regtveerdig hand,
in Jesus weirden naem, ten bloeij van 't vaderland.
o zieneloosen godt! ag! voldoet thans de wenschen
van al wie ziele rust en lands welvaren wenschen!
schraeg en bezegend dog de roomsche kroon en troon
dat bidden wij uijt naem van 's vaders een'gen zoon.
Gerijmd en gezongen door J. De busschere componíst
die door onwetendheijd meer als door wijsheijd mist.
ik leve niet zonder druk.
Punctuatie en oordeelkundig gebruik van hoofdletters schijnen de meeste liedjesdichters toen ter tijd aan de zorg der drukkers overgelaten te hebben Het bovenstaande en wat nog volgen zal is daar een afdoende bewijs van.
***
Een ongenoemde zanger bood, in Juli 1811, eigenhandig een lied aan, dat voor titel droeg: ‘Vreugd-gesang van twee Schotters van goude en zilver gaven die men door de kele schiet’. Zijn slecht geschrift was wellicht oorzaak dat de bevoegde beambte der Prefecture er zich niet te veel om bekreunde en de volgende beslissing erop liet schrijven: ‘Peut être imprimé, à charge par L'imprimeur de soumettre L'épreuve en double à la préfecture, à L'Effet d'obtenir L'autorisation. Bruges, ce 26 Juillet 1811. (get.) Arborio.’ *** | |||||||||||||||||||
[pagina 613]
| |||||||||||||||||||
Wie heeft in de letterkundige historie nog den naam ontmoet van ‘Pierre Maes, chansonnier à Bruges, rue groeninge’? Wij niet! En toch verdient hij onder zijne tijd- en zanggenooten eene goede plaats. Eerst vinden wij van hem een ‘Historie lied getrokken uyt de ramsalige dood en leven van Abselon, spegel voor alle kinders die hunne ouders beminnen of niet en beminnen’. Dit ging op ‘de stemme: Den orgel van Paris’. Komt Apollo, wilt myn stem versterken,
Fama blaest ook ten allen kant,
dat menig jonk hert wilt aenmerken
en prenten dat in hun verstand
het gene ik hier met hert en sinnen
verklaere door dezen zoeten toon
als dat een kind zyn ouders moet beminnen
wilt hij genieten des hemels loon bis.
2.
Ik vinde ook g'heel klaer geschreven
wat God aen Moyses heeft gezeyd
dat hy gezegent word in zyn leven
die ook met waere liefde en vleyt
hier zyn ouders komt te eeren
en hun in den nood zullen bystaen
dat hy van hun zyn straffe zal keeren
en hun hier naer met liefde ontfaen
3.
Als ik de waerheyd wel doorgronden
dan moet ik hier brengen ten toon
Joseph die vol deugden is bevonden
die heeft bekomen van God den loon
omdat hy zyn ouders kwam te beminnen
en dat met waere liefde t' allen tyd
waerdoor hy won zyn vaders hert en sinnen
en wierd van hem gebenedyd
4.
Ik mag hier ook met regt verklaeren
alsdat een wederspannig kind
zyn ouders brengt in groot bezwaeren
want syn tonge straeld als venyn
en zoo een hert is te beklaegen
waer dat de liefde niet in en staet
hy word op het lest door Godes hand geslaegen
maer eylaes het is beklagt te laet
| |||||||||||||||||||
[pagina 614]
| |||||||||||||||||||
5.
Hoord naer een zaek g'heel klaer gebleken
hoe dat David wond in den trouw
Abselon waer van ik mag spreken
die zyn vader bragt in den rouw
en door syn hoogmoed en zondig leven
heeft hy zyn broeder dan vermoord
zoo een teer hert daervan ik beve
als hy de waerheyd wel aenhoord
6.
hij kwam zyn vader ook te beminnen
en dat met zoo een valschen schyn
hy en wist ook niet hoe beginnen
om meester en koning te zyn
hy dogt op 't lest tot zyn behaegen
ik zal naer Achitophel toe gaen
dat is myn vriend 'k zal hun raed vraegen
hoe ik myn vader zou verslaen
7.
hy is naer Achitophel getreden
en versogt hem tot kwaeden raed
waer op hy zeyd doet naer myn reden
dat zal u wel dienen tot baet
gy moet het volk zien te behaegen
en beloofd hun ook veel toe te staen
dan zullen zy ook liefde tot u dragen
en alles zal zeer wel vergaen
8.
Abselon heeft dit gaen doorgronden
wat dat Achitovel tot hem heeft gezeyd
en heeft dien raed zeer goed gevonden
en ook het volk alzoo misleyd
en hy heeft strags een waegen doen maeken
met vyftig ridders daer rondom
en reed alzoo tot zyn vermaeken
regt naer de stad van hebron
9.
hy deed daer al het volk vergaeren
en beloofd hun veel toe-te-staen
en deed hem als koning verklaeren
om zoo zyn vader weg-te-slaen
| |||||||||||||||||||
[pagina 615]
| |||||||||||||||||||
hy heeft hem dan met volk begeven
om naer Jerusalem te gaen
zyn vaders hert begon te beven
als hy de tyding hadde verstaen
10.
Maer David vol droelheyd en zugten
vrog strags al zyn vrienden mé
om naer de woestyne te vlugten
elk was daer zeer wel te vré
als hy daer kwam met al die lieden
versagt hy Ghusai van hem geacht
dat hy Abselon zoude bespieden
wat hy dan was al van gedagt.
11.
Ghusai is dan strags getreden
regt naer Jerusalem onbelaen
en verstond aen Abselons reden
dat hy zyn vader zou volgen gaen
waer op hy spraek wilt gi heden rusten
wy zullen met den dage vroeg opstaen
dan zult gy zeker naer uw lusten
hem vangen, wilt myn verstaen.
12.
Abselon heeft dit voor waer genomen
en is met zyn volk vroeg opgestaen
en is naer de woestyne gekomen
om zyn vader daer te vatten aen
maer als David dit had vernomen
als dat zyn zoon tot hem kwam aen
vlugt hy al met zyn hert vol schroomen
met zyn vrienden over de jordaen
13.
maer Davids volk in hun hert ontsteken
spraeken heer koning weest niet belaen
want God en zal het ons niet vreken
want het word om uwen wil gedaen
daer op sprak David als gy zult stryden
en dat myn kind blyft in den nood
en doet hem door het zweerd niet lyden
nog en brengt hem niet ter dood
| |||||||||||||||||||
[pagina 616]
| |||||||||||||||||||
14.
Zyn volk heeft hun tot den stryd begeven
en vogt zoo afgrijsig met geweld
dat' er vier en dertig duyst zin gebleven
van Abselon dood op het slag-veld
Abselon heeft de vlugt genomen
maer Gods hand kwam hem agter naer
al langs den weg met eyke boomen
bleef aen een vast al met syn hair
15.
God heeft Abselon niet vergeten
maer straft hem daer g'heel wonderbaer
den muyl waer op hy was gezeten
liep weg en...?) hangde aen zyn hair
en joab is aldaer gekomen
sag Abselon in druk en smert
hij was door gramschap ingenomen
hij doorstak hem daer terstonds het hert
16.
Als David nu al zulks aenhoorde
dat Abselon nu was ter dood
de droefheyd strags zyn hert doorboorde
en smeld daer schier in traenen groot
riep hy och God moet hy 't leven derven
wilt gy hem dog genadig zyn
ach! mogt ik dog voor hem sterven
och! God dat zou myn wille zyn.
17.
Joab spraek: koning staekt uw droevig klaegen
want het volk zou van u gaen
die voor u 't leven hebben gaen waegen
'k bid u wilt ze dog met liefde ontfaen.
David deed ook naer zyn verlangen
Achitophel met schrik belaen
heeft zig zelven aen een strik verhangen
dan was daer al den strijd gedaen
18.
Oorlof jonkheyd voor het leste
bemind uw ouders wie gy zyt
en doet voor hun altyd uw beste
dan zult gy hier naer zyn verblyd
| |||||||||||||||||||
[pagina 617]
| |||||||||||||||||||
maer en wilt hun dog niet veragten
en ook niet houden met hun den spod
of gy zult by dag of by nagte
gestraft worden door d'hand van God.
***
Vervolgens biedt ‘Pieter Maes’ aan: ‘Minne liedeken en Saemen Spraeke tusschen hermanus en Amilia. Stemme: de liefde en kent geen mensch.’ 1.
Ik groet u schoone maget ô myn herts vriendin
siet hoe droef ik hier voor u deurje staen
aenhoord myn klagten en laet my dog binnen
Amilia wilt mij dog ontfaen
gy zyt den bant die ik op d'aerd bemind bis
liefste gy staet in myn hert ende sin.
2.
Gaet weg hermanus met u loose klagten
want gy hebt voor mij nog te weinig verstand
want ik zulke minnaers in myn hert verachte
die willen brengen een maget in schand
met u te leven ben ik niet van sin
Gaet weg zulke jongmans met u valsche min.
3.
Ach! Amilia wilt u dog bedaeren
ik bid u verstoot my op heden niet
hoe menig jongman en siet men niet paeren
het welke van hun zulks hedendags geschiet
ach! engelin vertroost dog myn droefheyd
want moet ik u derven 'k doolen voor altyd.
4.
waerom hermanus zou gij moeten doolen
gaet naer Rosalia de waere maegt
denkt op het gone gy haer hebt bevolen
en op het gone dat zy van u draegd
wilt met haer leven, bemin u geluk
erstelt haer eere en helpt haer uyt den druk.
5.
ach! lief Godin ik acht al u schoone woorden
want sij doordringen myn geest en gemoed
| |||||||||||||||||||
[pagina 618]
| |||||||||||||||||||
en dat doet ook myn jong herte doorboorden
als ik gaen denken op myn vleesch en bloed
ach! Amilia ik wil doen uwen raed
en met haer leven in den echten staet.
6.
Dan heeft hermanus syn afscheyd genomen
en heeft Amilia nog eens gegroet
en is strags bij Rosalia gekomen
en spraek haer aen vol liefde en oodmoed
ach! myn vriendin 't is waer 'k heb u misleyd
maer vergeeft het mij 'k ben tot u dienst bereyd.
7.
Dan spraek Rosalia met weennende oogen
en sey hermanus 'k vergeve u minnaer
maer denkt hoe gy myn herte hebt bewogen
en hoe gy beloofde als voor Gods autaer
om door den band al van getrouwigheyd
ons saemen te verbinden tot dat de dood ons scheyd.
8.
't is waer spraek hermanus ach! myn uytverkoren
en heeft haer wangen menigmaal gekust
en spraek, geen ander is voor myn geboren
ach! liefste steld dog u hert gerust
daer is den ring al van getrouwigheyd
en ik wil met u leven tot de dood ons scheyd.
9.
Men saeg hermanus met syn liefste trouwen
met waere liefde dan voor Gods autaer.
sa jongmans al, wilt dit lied wel onthouden
en brengd geen maget oyd in droef gevaer
maer wilt haer beminnen met getrouwigheyd
om in d'echt te leven tot de dood u scheyd.
Eynde.
***
En ten slotte een liedeken, waarin wij Pieter Maes in zijnen levensloop en in zijne innigste gevoelens leeren kennen, kort, eene soort van autobiographie, die ons voor den dichter inneemt: ‘Liedeken gemaekt in het leven voorgevallen van pieter Maes. Stemme van De wyze man.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 619]
| |||||||||||||||||||
1.
Ach vrienden gy hebt wel dit lied doorgrond
en wat dat ik eylaes heb geleden
hoord wat dat' er al in myn planete stond
en God wilt u al van zulkx bevreden
want als ik was ontrent de negen jaer Bis
verloos ik dan myne liefste moeder
myn vader die stierf een tyd daer naer op zee
en ik bleef alleen met mynen broeder.
2.
Als ik nu was van myn ouders ontblood
weg was al myn troos en myn goed' daegen
ik moest dan eeten veel zeure bitjens brood
en van vremde lien ook veel verdraegen
ik leerde dan spoelen al tot myn tyd-verdrif
ik kwam de wevers dikwils te plaegen
al met veel slegte spoelen dan kreeg ik op myn lyf
voor de dobbel-eynden ook veel slaegen.
3.
Als ik was opgegroeyd ontrent de sesthien jaer
ik begonde ook g'heel snel te weven
ik kreeg dan in 't sin al tot myn herts beswaeren
om my tot 't bakken te gaen begeven
ik verheure mij al aen een halven sot
'k woonde daer een half jaer en dry weken
en ik was daer als in een gevange slot
'k liep met laeste brood weg sonder spreeken.
4.
Ik begaf my dan al op de vaerd naer Gend
en als ik in de stad ben gekomen
en ik was daer van een yder onbekent
hoord wat dat ik daer hebbe vernomen
ik ging daer woonen al in een bakkerye
ik en was daer nog maer acht daegen
en ik braek myn been ik was voorwaer niet blye
sy moesten my naer den bylo draegen.
5.
Ik lag nu daer vol pyne en zwaer verdriet
de meester kwam my daer te cureren
hy dan niet veel al naer myn wonden ziet
en kwam my daer alzoo te stroopheren
| |||||||||||||||||||
[pagina 620]
| |||||||||||||||||||
ik kwam dan tot Brugge al in het hospitol
ik lag daer ook al twintig daegen
ik moest dan vertrekken al met myn herte vol
en 't ongemaek al voor myn leven draegen.
6.
En ik riep wel God wilt myn jong hert bystaen
ach! had ik nog myne liefste moeder
ik en zou niet zyn in zoo een droef getraen
ach! Maria weest dog myn behoeder
door al myn klaegen kwam mij dan in 't gemoed
een vrouwe die my veel troost kwam geven
die mij uijt liefde wel vier jaer heeft gevoed
ik zal haer bedenken g'heel myn leven.
7.
Ik kreeg dan in 't sin al door de zwaere min
om mij met een meyt te amuseren
maer dat dogt my zoo soet in het begin
ik kwam met haer gouw te accorderen
wy zyn dan getreden al in de echte trouw
en de plichten ook zeer wel gekweten
sij kogt'er tot negen maer dat ook niet g'heel gouw
ik en zal het thienste noyd vergeten.
8.
't Elfste is als een lam lievelyk van gelaet
met bloozende kaeken en bruyn oogen
het heeft mij gekost veel moeyte met 'er daed
ik was schier in 't zweet dat is niet gelogen
nog moest ik dikwils hooren van haer al tot myn speyt
pier gij word gelyk als d'oude knaepen
'k ben wel met zoo een man dat is regt uyt gezeyd
gy en doet in 't bedde niet als slaepen.
9.
Naer al dat droef verwijt heb ik haer eens verblyd
en ik spraek wilt u daer in bedaeren
ach! vrouwe dat komt al door den slegten tyd
dat men alzoo niet en kan vergaeren
gy weet het is nu twee-en-twintig jaer
dat wij te saemen in d'echte leven
wy hebben doorsien zoet lyden en mis-baer
't welke menig jong hertje doet beven.
| |||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||
10.
Vrienden voor 't lest ik sluyt al met dat droef voorval
die ik in 't jaer achthien honderd thiene
's avonds heb onderstaen en God bewaerd u al
want ten is niet raere om te doorsiene
'k kwam van myn getrouwe ik dogt op geen geween
en wat dat 'er mij stond te gebueren
al door het vallen zoo brack ik weer myn been
g'heel myn huys-gesint dat was in treuren.
Eynde.
‘Approuvé, approuvé,’ zoo luidde het vonnis der weekhartig geworden Censuur.
***
Bruggelingen van jaren hebben meer dan eens de kunde en de aardige zetten hooren roemen, die eigen waren aan een liedjeszanger, wiens naam nu eens als Jan Gerrewé, dan als Garewey, dan nog als Gerrewinck verkondigd werd, maar die ons gebleken is Jan Garwig te zijn. Somwijlen werd op zijn maat gedoeld, doch zonder opgave van naam. Dezen maat kennen wij nu ook uit de volgende liedjes, namelijk Jan Lefevre, van Wareghem. Hoe 't komt dat de faam van Garwig en zijn maat tot voor korten tijd voortbestaan heeft, terwijl nooit iemand van Pieter Maes gewag maakte, is weer een van die duistere geheimen, die de oorzaken van roem en vergetelheid omsluieren. Men kan over beider trant en talent een oordeel vellen bij het lezen van de volgende vier stukken, die met de gewrochten van Pieter Maes in dezelfde schaal dienen gewogen: Leerzaem histori-Lied toegepast op de twalf ueren van den dag, het welke strekkende is tot onderwijsing van allen sterveling, op de stemme den Nieuwen Most.
1.
Christene menschen al
van g'heel den aerden bal
bedenkt eens wel en in u herte prent
wat ons bedied t' oud en t' nieuw testament
denkt t' gon gij daer uyt hoort Bis
| |||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||
is vast gestelt op Christus heijlig woord
dus wil ik jder gaen verklaeren
het gon ons Elke uer
gaet leeren de schrifteur.
2.
Slaet de klok een peyst wel
Een hemel en een hel
Een doopzel eenen Godt voor al wat leeft
Een maegdt die den zoone godts gebaerd heeft
Een Aerde Een Zee en dal Bis
serpent die den mensch bragt tot den val
ook een geloof een waere kerke
in t' paradys gaef godt
aen adam een gebod.
3.
Als de klok twee komt slaen
peyst op de son en maen
twee groote ligten die den Schepper gaf
twee doode verwektte Godt uyt het graf
twee steene taefels wel Bis
Gaef godt Moijsis voor t'volk van ijsraël
waer in hun wet klaer stond geschreven
twee mannen die men pront
nae t' land beloften sond.
4.
Komt de klok drij te slaen
peyst drij koningen gaen
met hun verstand op godts Almogendheijd
drij persoonen in eenen godt belijd
drij ueren in den nood Bis
hing Godt aen t'kruijs heer dat hij stierf de dood
den derden dag is hij verrezen
peterus drij-mal misdaen
drij mal kraeijde den haen.
5.
Zoo haest de klok slaet vier
peyst wat g'huijl en getier
wanneer de vier winden zullen op staen
en dan Elk mensch t' lest oordeel zal ontfaen
vier tijden heeft het jaer Bis
| |||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||
vier Evangelisten schrijven voor waer
vier uijtersten, en s'weerelds Eijnde
dat het door gods bestier
zal al vergaen door t'vier.
6.
Als de klok vyve slaet
peyst uwen Godt die gaet
met vijf brooden in de woestinne groot
vijf duyst menschen spijzen, vol hongers nood
vijf steénen namp den held Bis
waer mé david den reuze heeft neergeveld
vijf wyze maegden en vijf dwaeze
vijf wonden kreeg godts zoon
Aen t'kruijs voor ons misdoen.
7.
Als het ses ueren wijst
op de ses daegen peyst
dat godt schiep hemel en aerde gewis
voor s'menschens nut, en al wat er in is
Canaä Gallileijen zijn Bis
ses kruijken waeter verandert in wijn
ses daegen zij het manna raepten
in de woestijne wel
Voor t' volk van Israël
8.
Slaet de klok seven mensch
peyst seven woordenkens
spraek godt aen t'kruijs met een beweegde tael
seven planeët sterren verligten t'Al
seven hoofdzonden en Bis
seven bermhertige werken ik ken
ook seven heyligen sacramenten
en den sevensten dag
allen mensch rusten mag.
9.
Zoo haest de klok slaet acht
nemt wel in u gedagt
acht daegen oud was godt en mensch te zaem
als hy besneden wierd in Jesus naem
acht saeligheyden leert Bis
| |||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||
Godt: allen mensch die hem tot deugden keert
acht menschen godt in d'arkke spaerde
acht wonderheijden deed
Godt: Elias den propheet.
10.
Als de klok negen slaet
peyst uwen Godt die gaet
negen menschen senden om het wilt kruijd
op den akker alles te wieden uijt
ook negen maenden was Bis
david in zonden heer godt hem genas
negen ueren was d'aerde duijster
zon en maen zonder kragt
als Godt zeyd t' is volbragt.
11.
Mensch als de klok slaet thien
wilt den hemel aenzien
denkt mijnen godt die mij geschaepen heeft
dog thien geboden in myn herte geeft
denkt d'ongelovegheijd Bis
thomas achthien getuijgen en gezeijd
thien zwaere plaegen in Egijpten
Godt: pharoo versond
om zynen tegenstand.
12.
Slaet de klok helf men vind
des vaeders huijsgesind
gaet weder om, hy al t'werkvolk vergaert
om t'aerbeyden in s'heerens wyngaert
jder krygt zynen loon Bis
Elf apostels besitten s'hemels woon
om dat zij getrouw zyn gebleven
in druk en aerbeyd
zoo godt selve heeft gezeijd.
13.
de twalf ueren gewis
Geeft ons gedagtenis
de twalf apostelen de welke al
godts hebben geprekt op t'aerdsche dal
twalf maenden heeft het jaer Bis
| |||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||
twalf vrugten van den heijligen geest voorwaer
vinden wij klaerlyk te lezen
twalf steenen door godt last
aen aron geboden vast.
14.
dus is den wyzer rond
wie weet wat uere af stond
dat hij zal geven zynen laetsten snik
en gevraegt zyn voor godts oordeel vol schrik
menschen neemt het in agt Bis
en prent de twalf ueren in u gedagt
wilt die in duegden overbringen
op dat g' hier naer voor loon
besitten mag godts woon.
Eynde.
t' Saemenspraeke tusschen Broeder en Suster op de stemme Conservez bien
de suster.
Ogh godt ik voel de felste pijn
midts mij niemant vraegd om te paeren
hoe kan hoe kan het mogelyk zijn
k' ben nog in t' bloeijen van mijn jaeren
het schijnd dat mij t' heel al verlaet
ik doen mijn klagten aen u broeder
men vraegt mij noijt tot d'Egtten staet... bis.
en k' ben een meysken g'lyk mijn moeder
den broeder
Myn suster lief gelooft mij vrij
k' heb de selve reën om te klaegen
k' bevind mij in een staet als gij
Zoo ik een meijt mijn liefde op draegen
zij mij noijt weder-liefde en biet
denkt wat een smert ik voel d'aeder
t' is altijd ik en wil u niet... bis
en k' ben een knegtje g'lijk mijn vaeder.
de suster.
k' Ben wel gemaekt jong en vol vier
gesond en knap op al myn leden
k' heb noijt geloopen op den zwier
maer onderhouden pligt en zeden
| |||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||
geen beter inborst binnen 't land
en voor het hert men vind geen voeder
maer men spreëkt noijt van d'Egtte band... bis
en k' ben een meystjen g'lyk myn moeder.
den broeder.
Ben ik niet proper of wel net
staen ik niet knap op mijne beënen
daer is godt-lof niet dat mij let
ik ben zoo wel geschikt als eenen
maar wat ik spreëk of wat ik doe
al ben ik regt en geen verhaeder
Elk meystjen keerd den rug mij toe... bis
en 'k ben een knegtjen g'lyk myn vader.
de suster.
k' Kan breijen naeijen en al t' werk
dat m' in een huysgezind kan wenschen
k' gaen alle dagen naer de kerk
gelyk doen alle braeve menschen
ik doen al wat ik immers kan
om eens te krygen myn behoeder
Maer! niemand wilt er zyn myn man... bis
en k' ben een meystjen g'lyk myn moeder.
den broeder.
Maer ben ik ook niet wel geleert
in t' schrift en cifferkonst ervaeren
ook by de mans en jongmans g'eert
geen in t' muzijk kan m' evenaeren
maer zoo ik bij de meyskens gaen
t' schijnd dat elk segt komt mij niet naeder
geen een van al en hoord mij aen... bis
en 'k ben een knegtjen g'lyk myn vader.
de suster.
k' Ben zeëgbaer en daer bij gestigt
ook niet onnaght-zaem in myn kleëren
daer woond geen trots in myn gevright
noyt zal ik met zulk volk verkeëren
ag! godt ik kan het niet bevroen
hoe ik niet win een lieven voeder
k' heb nog te krygen d'eersten zoen... bis
en k' ben een meystjen g'lyk mijn moeder.
| |||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||
den broeder.
Ik die een vriend van dighten ben
en in t' gezang elk op kan wegen
daer bij nog een goed ambaght ken
en dog geen meijt is mij genegen
Zoo ik aen een mijn handen slaen
om eens te wandelen te gaeder
het eerste is k' wil met u niet gaen. bis
en k' ben een knegtje gelijk myn vaeder.
Slot reden.
Laet ons te zaem verduldig zijn
konnen wij op aerd niet behaegen
smoord met my uwe minne pijn
en laet ons alles godt op draegen
jndien ik d'oorzaek moorden kon
ik zouw met jaer zyn de daeder
ter lof dat u mijn moeder won... bis
en ik een knegtjen g'lyk myn vaeder.
Eynde.
t' gedult overwind alles,
door Garwig Jan bruggenaer, en Jan Lefever zuart van haër.
Gezang toe-gepast op eene onegtte moeder. Stemme Aù point dù Jour.
(1)
O liefde o liefde ô derde deugd
waer door ik mij vind in het leijden
en mijn rooske in haer eerste jeugd
geplukt, door een die niet en deugd
met regt mag ik myn lot beschreijden
voor zoo een luttel vreugd... (Bis)
(2)
Wanneer dat hy eerst bij mij kwam
hij vlyde mij, en aldus noemde
mijn liefste lief, mijn soete lam
waer in ik veel gevoelen nam
en mijn hert van vreugd overstroomde
als een onblusbaer vlam... (Bis)
| |||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||
(3)
Maer ag! ik door-liefde verblind
en Cupedo's loosheid niet kende
die als pluijmmen zijn in den wind
soo meijnig dogter ondervind
waer door ik ook wierd op het eynde
moeder van een kleen kind... (Bis)
(4)
Nu sit ik hier met t' hert vol rouw
van s' morgens tot s' avonds te singen
doude, dou dou kleen kintie dou
al trekken bij de wiege touw
kort af, om alles uyt te brengen
k' ben moeder maer geen vrouw... (Bis)
(5)
Dat zijn de vrugten van de min
die Cupedo aen meijnig meisken
ophoffert soet, soet in t' begin
maer jonge dogters vat den sin
die hun begeeft tot soo een reiske
dan heeft het sorgen in.. (Bis)
(6)
Dogters voor t' lest mij wel verstaet
als er u een jongman komt vryen
let wel hoe dat zijn tonge slaet
wilt gij niet door zyn loozen praet
gelijk als ik raken in t' leyden
past op eer t' is te laet... (Bis)
Eynde.
door Garwig Jan, en Jan lefevre.
Afvraeginge van belo, aen haer moeder tot den houwe lyken staet, op de stemme tùre lu tu tu.
1.
Moeder zeyd ons bello
k' gaen met scheéle Co
g' heel in t' korte trouwen
en tegen aen de vest
in een fraeij gewest
| |||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||
woonen om het best
want mijn aenstaenden man
niet anders en kan
voor het brood als brouwen
en ik zal voor gewis
gaen lopen met visch
als er maer en is.
2.
de moeder,
Trouwd dan maer als gij wilt
het mij niet en schilt
bello, g' hebt u jaeren
en als gij wilt of moet
let wel wat gij doet
Eer het gaet voor goet
het spreék is altijd
soo gij scheipe zyt
zult gij moeten vaeren
dogter bedenkt het snel
trouwen weet gij wel
is geen kinderspel.
3.
de dogter.
Moeder mij niet bedroeft
waerelyk gij hoeft
voor mij niet te schroomen
want als ik ben getrouwd
en dat het mij rouwd
en zyt niet benouwd
dat ik of mynen man
nae u moeder dan
zal met klagten koomen
het trouwen is myn lust
k' ben van Co gekùst
en laet mij gerùst.
Slot reden.
Aldus kwamp ons bello
met haer scheéle Co
in de trouw te treeden
en men hiel bruylof feest
het was al vergeest
| |||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||
van minste tot meest
en of dat geestig paer
Nu leven te gaer
t' zaem in vredzaemheijden
of in t' twist of verdriet
lieve vrienden ziet
dat en weet ik niet.... Eynde.
liefde is sterker als de dood
door Garwig, en Lefevre.
Ook in Garwig's gewrochten is de punctuatie bijzaak, het bedenken van samengestelde naamwoorden en adjectieven veeleer hoofdzaak. En toch wisten die brave lieden niets van Bilderdijk af... ***
In de wereld heeft alles zijn goeden en zijn kwaden kant. Ook de vreeselijke Censuur ontgaat dien regel niet Hadde zij niet in onze gewesten bestaan, dan zouden wij heden het genoegen niet gehad hebben een aantal dichtoefeningen aan het licht te brengen, en eenige andere uitgaven aan te stippen, die door de naijverige zorg van de Prefecture der Leie in hare briefwisseling vermeld staan. De Censuur trad ook weleens werkdadiger op dan bij geschrift. De vrouw van den liedjeszanger Jan Vanhee wilde te Wormhout, met zang en viool, het geval van eene wreede vrouwenmoord, te Arneke gepleegd, uitbaten. Kwalijk bekwam het haar! De vrederechter der plaats, vergezeld van twee veldwachters, kwam het haar beletten, scheurde haren bundel liedjes, ja zelfs haren permissiebrief, wierp heel den boel in 't vuur en de zangster met haar zoontje - een zuigeling, meenen wij, - in de gevangenis... Zoo martelde men de edele kunsten van Poësis en Musica in den persoon harer nederigste en onbeholpenste beoefenaren!... Uit den afgrond zijner ellenden richtte baas Vanhee zich tot den drukker De Moor, te Brugge, om een nieuwen voorraad zingstof. Zijn brief is oprecht het lezen waard: poperinge den 30 September 1813. Mynheer De moor Desen dient om aen U te verzoeken dat gy my zoude willen at zenden Een nieuw permi van de liedekens van de vrauwe moord | |||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||
tot arnicke want myne vrauwe heeft Zondag gaen zingen op de prochie van wormhout arendisement van dunkercke departement van den noorden waer dat zy permiscie gehad hadde van den heer maire maer de juge depé heeft gekommen met de champetters En myn vrauwe En myn zoone in de vangenisse gesteken Ende hij heeft aen myn vrauwe gezegd dat hy geweest had by den procureur Emprial En dat hy order had van haer liedeken en permi al te samen te Branden het welcke hy gedaen heeft en seyd dat onse liedeken wel waer geschied zyn En dat hy alles bekent heeft maer dat hy alles verbiet door de familie En ook wilde hy zeggen dat het Een valsche permi was om datter geen zegel op En was En hy zegd dat wy wel mogten zingen op het departement van de leye maer niet op den noorden En hij trok hem zeyde hy kas aen voor de familie maar de menschen zeyden aen myn vrauwe dat het van zyn familie was Daer om verzoeke u uyt alle vrindschap van naer myn heer priem te gaen om Een nieuwen permi te conen krygen want ik heb my in donkosten gebragt van Een niewe schilderie En zoude geiren myn brood winnen U dienaer jan Vanhee Zy En hebben maer twee boeken liedekens gebrant en myn permi *** Hier geven wij nog eene reeks uitgaven op, die door de Censuur, met of zonder wijzigingen, toegelaten werden:
| |||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||
***
Meer dan eens werden den drukker wenken gegeven over het weglaten of inlasschen van zekere gedeelten van den voorgelegden tekst. Dit betrof zoowel de Tafels van maten en gewichten als de kronijkjes, die achteraan de almanakken gedrukt | |||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||
werden. Zoo ried men Blanchet aan, de redactie der oude fransche kroonstukken achterwege te laten en liever te letten op de regeling van den wisselkoers. Dat was te veel ‘vieux régime’. En zoo is er meer, waaruit blijkt, dat het departementaal bestuur bijtijden aan een ‘bureau de l'esprit public’ geleek en nooit uit het oog verloor, - evenals nu nog in de bureelen der fransche departementen het geval is, - dat al wat de drukpers betreft, tot de rubriek ‘Police générale’ moet behooren.
***
Een jaar later moest dit alles veranderen... Het Keizerrijk viel in duigen en meteen de Censuur, die onze landgenooten zooveel spels geleverd had. Geen wonder dan, dat de liedjeszangers met kracht de snaren streken en zongen dat het geheele land ervan dreunde: Fransch ratten,
Rolt uw matten
Wilt naer huys toe keeren!
|
|