Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1912
(1912)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 503]
| |||||||||||||||
Vergadering van 19 Juni 1912.Aanwezig de heeren: Kan. Dr. Jac. Muyldermans, bestuurder; V. dela Montagne, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris; de heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Prof. Mr. Julius Obrie, Th. Coopman, Jan Bols, Karel de Flou, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Dr. L. Simons, Prof. Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Prof. Dr. Willem de Vreese, Minister van Staat J. Helleputte, Kan. Am. Joos, Prof Dr. Julius Mac Leod, Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck, Prof. Dr. C. Lecoutere, Dr. Eug. van Oye, Frank Lateur, Dr. Leo Goemans en Prof. Dr. J. Mansion, werkende leden; de heeren: Dr. Leo van Puyvelde en Prof. Dr. L. Scharpé, briefwisselende leden. De Bestendige Secretaris leest het verslag over de Mei-vergadering, dat wordt goedgekeurd. Benoeming in de Leopoldsorde. - Bij het openen der vergadering wenscht de heer Bestuurder, namens de Academie, den heer Prof. Dr. L. Scharpé geluk met zijne benoeming tot ridder in de Leopoldsorde. - (Toejuiching.)
***
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de heer Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden: Door de Regeering: Woordenboek der Nederlandsche Taal. Derde deel, 18de afl. (6de afl. van het 2de stuk), Doffen-Doopen, bewerkt door Dr. J.-A.-N. Knuttel. 's-Gravenhage, 1912. Nuffel (P. van). - Alostum religiosum. Beelden en schetsen uit den Besloten Tijd, door Petrus van Nuffel. Aalst, 1911. | |||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||
Bibliothèque Coloniale Internationale. Institut Colonial International. Bruxelles, 10me série. - Les droits de chasse dans les Colonies et la conservation de la Faune indigène. Bruxelles, 1911. (2 dln.)
Tijdschriften. - Bibliographie de Belgique, nos 5-6, 1912. - Le Musée belge, no 2, 1912. - Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, no 5, 1912. - Revue Sociale Catholique, no 8, 1912. - Revue Néo-Scolastique, Mai 1912. - Revue de l'Université de Bruxelles, nos 8-9, 1912. - Sommaire idéologique des ouvrages et revues de Philosophie, Mai 1912. - Wallonia, no 5, 1912. - Bulletin des Musées royaux, no 5, 1912. - Bulletin des Commissions Royales d'Art et d'Archéologie, nos 11-12, 1911. - Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, te Gent, nr 4, 1912. - Arbeidsblad, nrs 8-9, 1912. - Maandschrift van Land- en Tuinbouw, nr 9, 1912.
Door de ‘Société d'Emulation’, te Brugge: Gilliodts-van Severen (L.). - Essais d'Archéologie Brugeoise. I. Le Carillon de Bruges. II. Les Ménestrels de Bruges. Recueil de textes et analyses de documents inédits ou peu connus, par L. Gilliodts-van Severen, Docteur en Droit, Conservateur des Archives de la ville de Bruges. Bruges, 1912. Door de ‘Société de littérature wallonne’, te Luik: Annuaire 1912, no 25. Liége, 1912.
Door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, te Leeuwarden: 83ste Verslag van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheiden Taalkunde te Leeuwarden, 1910-1911.
Door de ‘Kaiserliche Akademie der Wissenschaften’, te Weenen: Sitzungsberichte. Philosophisch-Historische Klasse. 166. Band, 7. Abhandlung; 167. Band, 3. Abhandlung.
Door ‘Kongelige Danske Videnskabernes Selskab’, te Kopenhagen: Oversigt over det Kongelige Danske Videnskabernes Selskabs Forhandlinger, 1912, nrs 2-3. Door de ‘Académie Impériale des Sciences’, te St.-Petersburg: Bulletin, nos 9-10, 1912.
Door de ‘Biblioteca comunale’, te Bologna: L'Archiginnasio. Bullettino della Biblioteca comunale di Bologna, diretto da Albano Sorbelli. Num. 1-2, 1912.
Door de ‘Biblioteca Nacional de Bogota’: Monsalve (J.D.), miembro de número de la Academia Nacional de Historia. Atanasio Girardot. Bogota, 1911. | |||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||
Door den heer Jan Bols, werkend lid, te Aarschot: Bols (Jan). - Oude muurschilderingen in onze kerken, door Jan Bols, werkend lid der Academie, rustend pastoor te Aarschot. Gent, 1912. (Overdruk uit Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, jg. 1912.)
Door den heer Ad. de Ceuleneer, werkend lid, te Gent: Ceuleneer (Ad. de), membre titulaire de l'Académie Royale d'Archéologie de Belgique. - L'Anversois Simon Pereyns, peintre du XVIe siècle, établi à Mexico. Anvers, 1912.
Door den heer A. de Cock, briefwisselend lid, te Antwerpen: Cock (A. de). - De Onwondbaarheid en - de Achilleshiel, door A. de Cock, briefwisselend lid der Academie, Gent, 1912. (Overdruk uit Verslagen en Mededeelingen, jg. 1912).
Door Z. Em. den Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen: La Vie diocésaine. Bulletin du Diocèse de Malines. Mai 1912.
Door den heer P. Pipers, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum, te Antwerpen: Pipers (Paul). - Landbouwwoordenboek door Paul Pipers, Professor in Landbouwkunde aan het Koninklijk Athenaeum, te Antwerpen. Antwerpen, 1911. (2 dln.)
Door den heer Dr. A.-J.-J. Vandevelde, bestuurder van het Stedelijk Laboratorium, te Gent: Vandevelde (Dr. A.-J.-J.) - International Congresses of Applied Chemistry. International Commitee for the Unification of analytical methods for food-products. Report of the international Committee for the Unification of analytical methodes for food-products during 1909, 1910 and 1911, and Propositions for the Unification of Methods to be discuted by the Committee at the 8th International Congress of applied Chemistry at Washington-New-York 1912, by the General Secretary of the Committee, A.-J.-J. Vandevelde (Gent-Belgium), 1912.
Door den heer E.-J. Brill, te Leiden: Mnemosyne Bibliotheca philologica Batava. Collegerunt S.A. Naber, J. van Leeuwen, J.-F., J.-J. Hartman. Operam suam polliciti sunt A.-E.-J. Holwerda, H.-T. Karsten, J.-C. Naber, M.-C. Valeton, J. Woltjer. Nova series. Volumen quadragesimum. Pars I-II. Lipsiae, 1912.
Door de Redactie: Tooneelgids, IIe j., nrs 3-4; IIIe j., nrs 2-4. - Museum. Maandblad voor Philologie en Geschiedenis, nr 9, 1912. - De Vlaamsche Hoogeschool, nr 5, 1912. - Gent-Wereldtentoonstelling, nrs 7-10, 1912. | |||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||
Ingekomen boeken. - Voor de Boekerij der Academie zijn ingekomen: Zentralblatt für Bibliothekswesen, Mai 1912. - De Gids, Juni 1912.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris voor de Boekerij der Academie de laatst verschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen:
Vlaamsche Arbeid, nr 5, 1912. - Biekorf, nrs 10-11, 1912. - Bijdragen tot de geschiedenis bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant, Mei 1912. - St.-Cassianusblad, nr 6, 1912. - Korrespondenzblatt, nr 1, 1912. - Onze Kunst, Juni 1912. - De Vlaamsche Kunstbode, nr 5, 1912. - De Maasgouw, nr 4, 1912. - Les Marches de l'Est, nr 2, 1912. - Neerlandia, nr 6, 1912. - Het Katholiek Onderwijs, Juni 1912. - De Opvoeder, nrs 16-18, 1912. - De Opvoeding, nr 6, 1912. - De Christene School, nrs 15-16, 1912. - De Schoolgids, nrs 22-25, 1912. - Volkskunde, nrs 5-6, 1912. - Dietsche Warande en Belfort, nr 5, 1912.
Ingekomen brieven. - De Bestendige Secretaris stelt de Vergadering in kennis met de hieronder volgende ingekomen brieven:
1o) Plechtige Vergadering van 4 Augustus. - Brief van 15 Juni, waarbij de weled. heer Dr. Boekenoogen, ons geëerd buitenlandsch eerelid, den Bestendigen Secretaris bericht, dat hij den titel van de voordracht door hem op de Plechtige Vergadering te houden, als volgt heeft vastgesteld: Een en ander over de lectuur van het Vlaamsche Volk vóór Conscience.
2o) Conscience-feest te Hoogstraten. - Brief van 15 Juni, waarbij het Gemeentebestuur van Hoogstraten de Academie uitnoodigt zich op de aldaar te houden Conscience-feesten te laten vertegenwoordigen. - (De Vergadering verzoekt den heer Gustaaf Segers, genoemde feesten, in naam der Academie, te willen bijwonen.) | |||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.1o) Handschrift van Vondel's Tasso-vertaling. - Voorstel tot uitgave. - Mededeeling over het door Juffrouw Norah de Vreese gemaakte afschrift. - De heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, doet de hieronder volgende mededeeling aan de Vergadering: In vergadering van 21 December 1910, besliste de Academie, op voorstel van de Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, een afschrift te laten maken, ten behoeve onzer Koninklijke Instelling, van de vertaling door Vondel van Tasso's Gierusalemme Liberata, die onze geachte collega Prof. Dr. Willem de Vreese op de Keizerlijke Bibliotheek te Sint-Petersburg heeft ontdekt. Den Bestendigen Secretaris werd opgedragen, naar een bekwamen afschrijver uit te zien en de zaak naar den eisch te regelenGa naar voetnoot(1). Daar ik reeds meermalen in de gelegenheid was geweest, over de kunde en de nauwgezetheid van Juffrouw Norah de Vreese bij het afschrijven van middelnederlandsche handschriften te kunnen oordeelen, besloot ik mij tot haar te wenden, met de hoop overigens dat de Academie op de medewerking van haar vader Dr. de Vreese, tot het eventueel oplossen van moeilijke plaatsen, zou mogen rekenen. Juffrouw N. de Vreese heeft mij den 5n Mei 11. haar werk afgeleverd: het doet mij oprecht genoegen, te mogen getuigen, dat het afschrift met zeer groote uiterlijke zorg en met de meeste nauwkeurigheid gemaakt is. Eenige bijzonderheden over de wijze waarop de afschrijfster is te werk gegaan:
| |||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||
Juffr. Norah de Vreese heeft dus meer geleverd dan een gewoon afschrift: we staan inderdaad voor een geconstitueerden tekst met apparatus criticus.
Het lezen van Vondel's doorhalingen is het werk van een hoogst bekwamen paleograaf. Vondel's schrift is klein; zelfs, als hij 't geschrevene met een eenvoudige platte streep doorhaalt, is het meestal moeilijk te ontcijferen wat er onder staat. De taak is nog lastiger gemaakt, waar Vondel doorhaalt met krullen, of, zooals zeer vaak, met een platte streep én met krullen te gelijk. | |||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||
Als 't handschrift heeft: al heel gewa (deze letters met eene streep doorgehaald) int harnasch, dan is 't gemakkelijk te beredeneeren dat Vondel heeft willen schrijven gewapent; - of, als in 't handschrift staat: die bijkans al heel sonder ru (doorgehaald) harnasch syn komen va (doorgehaald) achter aen, dat Vondel heeft willen schrijven rusting en van achter aen. Maar niet altijd is het zoo eenvoudig. Als 't Hs. heeft: ten minsten t (doorgehaald) bewijst, dan is niet zoo onmiddellijk duidelijk wat Vondel heeft willen schrijven, maar in margine lezen we: ‘Vondel wilde blijkbaar schrijven toont; ‘de italiaansche tekst heeft mostri’. Dergelijke aanteekeningen staan bij tientallen op elke bladzijde, waaruit blijkt dat Vondel's vertaling doorloopend met het Italiaansch is vergeleken.
Het ingeleverde afschrift is derhalve een echt wetenschappelijke arbeid, die verdient het geestelijk eigendom te blijven van de persoon die het, met evenveel wetenschappelijke toewijding als wetenschappelijke kennis, gemaakt heeft. Ons geacht medelid Dr. Lod. Simons heeft zich bereid verklaard, voor een eventueele uitgave van Vondel's werk eene inleiding te schrijven. Mijn inziens zou niemand beter dan de afschrijfster zelve berekend zijn, om zich met de tekstuitgave te belasten. Ik heb dan ook de eer voor te stellen Juffrouw Norah de Vreese deze uitgave op te dragen en dit voorstel, om advies, naar de Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, te verzenden; ik durf tevens de hoop uitspreken, dat Dr. Simons zich in dezen volgaarne ten dienste onzer Academie zal stellen.
- De Vergadering sluit zich bij het gedane voorstel aan. - Aan zijnen kant wordt de heer Dr. Simons bereid bevonden, om zich met het schrijven der Inleiding te belasten. | |||||||||||||||
Mededeelingen namens Commissiën.1o) Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - De heer K. de Flou, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter | |||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||
tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden: Zijn aanwezig de heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, voorzitter; Prof. Dr. C. Lecoutere, ondervoorzitter; Edw. Gailliard, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Prof. Dr. Willem de Vreese, Th. Coopman, Kan. Am. Joos, Is. Teirlinck en Dr. Leo Goemans, leden, en Karel de Flou, lid-secretaris.
Het verslag over de April-vergadering wordt goedgekeurd.
Aan de dagorde staat: a) Ter opneming in de Verslagen en Mededeelingen aangeboden verhandeling: Hans Vintler's ‘Pluemen der Tugent’ en Dirk Potter's ‘Blome der Doechden’, door den heer K. van Gorp, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Charleroi. - Verslagen door de heeren Dr. Leo Goemans en Prof. Dr. C. Lecoutere, uitgebracht: | |||||||||||||||
a] Verslag van den heer Dr. Leo Goemans.Door Pater Schoutens werd, in 1904, die Blome der Doeghden onder den verkeerden titel Dat Bouck der Bloemen voor de eerste maal in het licht gegeven. Uit die eerste poging blijkt. dat Potter's opstel eene meer verzorgde uitgave verdient. Dr. Van Gorp is bezig, naar hij verklaart, er eene te bewerken. Nu, deze verhandeling, ‘een schamele spaander die bij het schaven van de werkbank viel’, zooals Schrijver het noemt, gaat over de vraag of Dirc Potter in zijne Blome der Doeghden al of niet afhankelijk was van Hans Vintler's Pluemen der Tugent. Het antwoord luidt ‘neen’. Vintler's werk is eene Middelhoogduitsche vertaling, met vele toevoegesels uit verschillende bronnen samengeraapt van Tommaso's Fiore di Virtu. Dirc Potter staat dichter bij het Italiaansch origineel dan Vintler. Dezes toevoegsels zijn niet voorhanden in Potter's adaptatie, welke nauwkeuriger dan de Pluemen der Tugent de voorstelling en zelfs de bewoordingen van de Fiore weergeeft. De Nederlandsche bewerking blijkt dus van de Duitsche ten volle onafhankelijk. Het zeer klaar betoog wordt door menigvuldige en gepaste voorbeelden gestaafd. Dr. Van Gorp's verhandeling schijnt mij best geschikt om in de Verslagen en Mededeelingen der Academie opgenomen te worden. | |||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||
b] Verslag van Prof. Dr. C. Lecoutere.Is het gewaagd te beweren, dat Dirc Potter's prozawerk, bij degenen die zich toeleggen op de studie der Dietsche taal- en letterkunde, de belangstelling niet heeft gewekt, waarop het alleszins aanspraak mag maken? Kalff, in zijne Geschiedenis (dl. I, blz. 564 sqq.) en J. te Winkel, in zijn Ontwikkelingsgang (dl. I, blz. 104-105), bepalen zich, gelijk wel vanzelf spreekt, bij eenige algemeenheden; enkele punten, ofschoon van ondergeschikt belang, heeft H.J. van Alphen besproken in een artikel van het Leidsche Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde (dl. XXIV, 1905, blz. 225-242). Maar daarmede zijn lang niet alle vragen beantwoord, die de studie van dit werk doet rijzen. De verhouding van de Blome der Doechden tot den Minnenloop; de beteekenis van Potter's laatste schrift, zoowel wat betreft het ontstaan, de samenstelling, de bronnen, als de menigvuldige bijzonderheden van taal en stijl: niets van dit alles werd eenigszins grondig onderzocht. Op mijn aansporen heeft een mijner oudleerlingen, Dr. K. van Gorp, zich aan de studie van de Blome der Doechden gezet, samen met mij, en binnen een niet al te groote tijdruimte hopen wij aan de Academie eene nieuwe uitgave van het werk te kunnen aanbieden. Al wie maar in de verte bekend is met de wijze waarop de editio princeps er van in de wereld werd gezonden, zal dadelijk toegeven dat daaraan wezenlijk behoefte bestaat; nu wij weten hoe de vork in den steel zit, kunnen wij van den door Pater St. Schoutens gedrukten tekst geen den minsten dienst verwachten; hij is heelemaal onbruikbaar. Intusschen heeft de heer Van Gorp, in de door hem aangeboden bladzijden, verslag geleverd van een onderzoek betreffende een bepaald punt, nl. de verhouding van Hans Vintler's Pluemen der Tugent tot de prozaverhandeling van Dirc Potter. Hoewel a priori kon ondersteld worden, dat onze Dietsche schrijver het Mhd. niet gebruikt had als bron, toch moest door een nauwkeurige studie der twee werken, hunne vergelijking onderling zoowel als met hunne gemeenschappelijke bron - want die blijkt te bestaan - zekerheid verkregen worden. Volgens mij, bestaat er geen enkele reden om het korte opstel van den heer Van Gorp in de Verslagen en Mededeelingen van de Academie niet op te nemen; evenals de eerste verslaggever heb ik dus de eer het drukken er van voor te stellen.
- Na enkele opmerkingen van Prof. Dr. Willem de Vreese, beslist de Commissie dat, mits nadere goedkeuring der Academie in pleno vergaderd, genoemd stuk in de Verslagen en Mededeelingen mag opgenomen worden. - (Door de Academie goedgekeurd.) | |||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||
2o) Prijsvragen. - Op voorstel van en na uitvoerige toelichting door den heer Prof. Dr. W. de Vreese, wordt beslist aan de Commissie tot het voorstellen van Prijsvragen, de hieronder volgende vraag voor te dragen:
Men vraagt: Een Corpus van Nederlandsche woorden, voorkomende in Latijnsche en Fransche teksten uit de middeleeuwen (tot en met anno 1400). Aanhaling van den tekst en aanwijzing van plaats, met verklaring der opgenomen woorden, is vereischte.
3o) Mededeeling van Kleine Verscheidenheden, door den heer Edw. Gailliard. - Van de hieronder volgende stukjes wordt aan de Vergadering lezing gegeven: Vyf eeden van bevanghe, in het oud-fransch Cinq seremens avec priseure; - Splete; - Pennynchanc (te Iperen); - Yemene draghen in .. en Uutgheven (spr. van melaatschheid).
- De Commissie beslist, dat, mits nadere goedkeuring der Academie in pleno vergaderd, genoemde Kleine Verscheidenheden bij gelegenheid in de Verslagen en Mededeelingen mogen opgenomen worden. - (Door de Academie goedgekeurd.)
2o) Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - De heer Th. Coopman, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Kan. Dr. Jac. Muyldermans, voorzitter; Prof. Dr. Julius Mac Leod, ondervoorzitter; Prof. Mr. Julius Obrie, Prof. Dr. Willem de Vreese, Is. Teirlinck, Dr. L. Simons en Jan Bols, leden, en Th. Coopman, lidsecretaris. Het verslag over de Mei-vergadering wordt goedgekeurd.
Aan de dagorde staat: 1o) Inzending door Dr. H. de Vocht van kopij voor: De vroegste Engelsche vertalingen van Erasmus Colloquia (Evangeliophorus, De rebus ac vocabulis, Uxor Memphigamos sive Conjugium en Peregrinatio religionis ergo). Bij brieve van 13 Juni, door den Bestendigen Secretaris aan de Commissie om advies verzonden. | |||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||
De kopij omvat de inleiding tot en de aanteekeningen bij elken der vier teksten, die in het werk van den heer De Vocht voorkomen. Het blijkt echter, dat de kopij in het Engelsch is gesteld. De Voorzitter spreekt twijfel uit, of dat wel kan aangenomen worden, en vraagt het oordeel der commissie. Dr. Willem de Vreese spreekt als zijn meening uit, dat het in strijd zou zijn met de bestemming der Academie en met de bedoeling harer wet, dit gedeelte van het werk van Dr. De Vocht in het Engelsch uit te geven; uit zijn verslag als beoordeelaar, bij het ter uitgave aanbieden van het werk, blijkt duidelijk dat de oorspronkelijke inleiding en toelichtingen in het Nederlandsch waren gesteld, en naar zijn oordeel behoort dat zoo te blijven. De Hooge Regeering zou het tegenovergestelde niet goedkeuren. Uitgaven van teksten in een andere taal dan de onze, laten zich alleen begrijpen als die uitgaven vergezeld gaan van Nederlandsche inleidingen en aanteekeningen: daardoor bevordert de Academie de beoefening van de wetenschap in en door het Nederlandsch. Spreker stelt voor, dat de Commissie het Bestuur der Academie zou verzoeken, de ingezonden kopij aan den schrijver terug te zenden, en dezen uit te noodigen, zijn werk in het Nederlandsch te stellen. Onder eenparige instemming wordt aldus besloten. 2o) Voor te stellen Prijsvragen. - Prof. Dr. Willem de Vreese herinnert er aan, dat de Jezuiet Jan David zijn Christelijcken Biecorf der H. Roomscher Kercke geschreven heeft tegen Marnix' Bijecorf, en daarin o.a. beweerd heeft, dat het werk van Marnix ‘bijeen geschrabt’ is uit Rabelais, uit Erasmus' Lof der Sotheid, uit Machiavel's Prince, uit de ‘droomen’ van Lucianus, uit de Apologie pour Herodote van Henri Estienne, enz. Spreker zet uitvoerig uiteen, dat het wezenlijk van groot belang zou zijn voor de kennis van de persoonlijkheid van den schrijver van den Bijecorf, de bronnen van dit werk nauwkeurig te kennen; misschien zou dat onderzoek iets kunnen bijdragen ter opheldering van de vraag, of de Bijecorf wel degelijk een werk van Marnix is, en hij stelt dus voor aan de Commissie voor prijsvragen de volgende vraag over te maken: Een onderzoek naar de bronnen van ‘De Biencorf der H. Roomsche Kercken van Isaac Rabbotenu’. Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. | |||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||
Dagorde.1o) Gewone vergadering der maand Augustus. Vaststelling van den dag waarop die zal gehouden worden. - De Academie beslist, de Augustus-vergadering, zooals vroeger, den eersten Woensdag (7 Augustus) dier maand te houden. Evenals sedert jaren gedaan wordt, zal de September-vergadering den laatsten Woensdag, 25n September, plaats grijpen. 2o) Aug. Beernaerts-Fonds. Reglement. - De tekst van het Reglement wordt bepaald vastgesteld: deze zal aan den Weled. heer Beernaert, Minister van Staat, en aan den Weled. heer Minister van Wetenschappen en Kunsten, ter goedkeuring worden voorgelegd. 3o) Ter uitgave aangeboden verhandeling: Briefwisseling van, met en over Conscience in de jaren 1837-1851, met een inleiding en aanteekeningen, door A. Jacob. - Mededeeling van de beslissing door het Bestuur genomen, na kennisneming van de verslagen daarover uitgebracht. De verslagen van de heeren Dr. L. Simons en Is. Teirlinck, daartoe door de Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde aangesteld, luiden zooals hieronder volgt: | |||||||||||||||
1o) Verslag van den heer Dr. L. Simons.Ik lees blz. 121 van deze bijdrage de volgende verzen van pastoor Duvillers, uit een opdracht aan Conscience: Ik draeg het u op, hoe gering het ook zij,
Heeft afgunst of haat u zoo vreedlijk gebeten,
o Lang reeds zijn al die benijders vergeten
Als 't volk nog zal spreken van u (en van mij).
De laatste woorden plaats ik liever tusschen haakjes, misschien heeft de behoefte aan een rijm den eenvoudigen man hier parten gespeeld; dit echter daar gelaten, dan zijn die woorden, in het jaar 1851 neergeschreven, letterlijk in vervulling gegaan. | |||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||
Nog geen dertig jaar zijn sedert Conscience's afsterven verstreken, en wat zien wij? De haat, die blindelings afbreekt, is verstomd. Is F. van Kerckhoven niet vergeten, dan is het niet zoozeer om het gehalte van zijn lettervruchten als wel omdat hij Conscience zoo hard heeft aangevallen. Aan den anderen kant maakt zich het Vlaamsche Volk gereed om het eeuwfeest van Conscience's geboorte met vorstelijken luister te vieren. Wél werden Ledeganck, van Duyse, en zooveel anderen herdacht, maar het waren veeleer plaatselijke betoogingen; thans echter geldt het een nationaal feest. Naast Antwerpen, dat roem draagt op zijn twee zonen, Rubens en Conscience - gingen schilderkunst en letterkunde er niet altoos broederlijk gepaard? - scharen zich alle Nederlandschsprekende gouwen van België, om met woord en pen hulde te brengen aan den grootsten Vlaming van den nieuweren tijd, wiens werken, de spiegel van Vlaanderens volksleven en het epos van zijn roem, in alle beschaafde talen van Europa vertolkt, den Vlaamschen naam niet minder wereldkundig hebben gemaakt dan de schilderschool het tot daar toe had gedaan. Hiermede zij gezegd, dat het werk van den heer Jacob vooreerst de niet geringe verdienste heeft van ter goeder ure te verschijnen. Onverdeelde lof komt toe aan de wetenschappelijke wijze, waarop hij zijn taak heeft opgevat.
Wij krijgen de brieven, zooals zij daar zijn, waarheidgetrouw, met hunne doorhalingen en tekortkomingen. Ook bepaalde zich Schrijver niet tot het mededeelen van den tekst met een kort verklarend voorwoord. Daarmee had hij toch kunnen volstaan, zooals menige uitgever van druk gebruikte bloemlezingen, die, met een groote schaar gewapend, dicht- en prozabrokken soms in het honderd uitknipt zonder het minste commentaar, zonder eenig verband te leggen met het geheel. Aldus niet de geleerde schrijver, hij stelde zich hooger eischen. In een inleidend schrijven aan de Leden van de Koninklijke Vlaamsche Academie, beoordeelaars van dit werk, legt hij uit, hoe hij het werk heeft opgezet: I. - ‘Een inleiding gaat aan de eigenlijke uitgave van de brieven vooraf. Zij bevat een overzicht van den tijd, waarin | |||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||
deze briefwisseling is ontstaan, en is een vluchtige schets van de stroomingen in de Vlaamsche Beweging in de eerste twintig jaren sedert haar ontstaan. Zij vormt de natuurlijke lijst, waarin de brieven komen te staan, en werpt tevens een bijzonder licht op het aandeel door Conscience in de Vlaamsche Beweging van dien tijd genomen.’ Deze inleiding behelst: 1o) De verfransching. 2o) Het vereende verzet van de Vlaamschgezinden. 3o) De strekking en de middelen van de Vlaamsche Beweging in de tweede helft van de jaren veertig. 4o) Bio- en Bibliographische Nota's over Hendrik Conscience. Deze nota's houden gelijken tred met de briefwisseling.
II. - Dan komen de brieven ten getale van 133. Zij zijn voor het meerendeel onuitgegeven; 116 behooren tot de briefwisseling van Snellaert, berustend ter Gentsche Universiteitsbibliotheek. De aandacht van den opsteller werd er op getrokken door ons verdienstelijk medelid, den Heer W. de Vreese.
III. - Ten laatste, Aanteekeningen ter opheldering van de in de brieven voorkomende moeilijkheden. De Nota's houden gedurende de jaren 1837-1851 elke maand, niet zelden elke week, ja somwijlen dag aan dag het leven en streven van Conscience bij, zoodat zij om zoo te zeggen een dagboek uitmaken. Nota's en Aanteekeningen leggen getuigenis af van een ongemeene belezenheid: geen bron blijft onbenuttigd, geen moeilijkheid onopgelost; de schrijver, men voelt het, is geheel en al thuis in de geschiedenis van de eerste jaren der Vlaamsche Beweging.
Vruchtbaar is de gevolgde methode. Hiermee bedoel ik, dat de Nota's en de Aanteekeningen worden uiteengehouden; dit brengt veel bij tot het gemak van den lezer. Immers alvorens een bepaalden brief te lezen raadplege men de Nota's op dezelfde dagteekening: deze brengen ons op de hoogte van de omstandigheden, waarin Conscience op dat bepaald oogenblik verkeerde. Dank zij die historische omlijsting valt het daarna gemakkelijk zich in den geestestoestand van den briefwisselaar in te denken. Blijven er daarop nog eenige bijzonderheden uit den brief te vatten, dan zijn de Aanteekeningen daar om de punten van ondergeschikt belang op te lossen. | |||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||
De inhoud van de brieven, - er kan niet genoeg nadruk op worden gelegd, - is allerbelangrijkst met het oog op de Vlaamsche Beweging, op de tijdgenooten en niet het minst op Conscience's eigen gemoedsleven. Men draagt er de overtuiging uit mee, dat de jonge Conscience ook een man van de daad was, al zou men uit de idealistische stemming van zijn romans en uit zijn eigen overgevoelige inborst kunnen sluiten, dat hij een droomer is. De kennismaking met deze brieven zal menigen lezer ernstig stemmen. Hij zal er zien, hoe, na eendrachtelijk en voor de toekomst hoopvol samenwerken, de partijschappen de Vlaamsche zaak in de tweede helft van de jaren veertig dreigden in den grond te boren; hij zal op zoo menige bladzijde vernemen, dat de beweging niet opschiet, omdat het geharrewar tusschen katholiek en liberaal de krachten versnippert. ‘Onze zaek, aldus schrijft Snellaert aan Ecrevisse in no 108, moet zijn, als volkspartij voort te werken, en ons onder geen der beide vanen te scharen, want wij moeten voor niemand de kastanjes uit het vuur halen.’ Is thans, na meer dan zestig jaar, de toestand er veel op gebeterd? Of zal het eens te meer worden bewaarheid, dat de lessen, welke de geschiedenis voorhoudt, nooit worden ingevolgd?
***
Wat den vorm betreft heb ik zoo goed als geen aanmerkingen te maken. De Heer Jacob schrijft een soberen, helderen, zuiveren stijl, geheel naar de eischen van het wetenschappelijk onderwerp. Fransche woorden, die geen kunsttermen zijn noch door het gebruik geijkte synoniemen van een Nederlandsch woord, zag ik liever geweerd; zoo malaise (blz. 140), succes (blz. 15). De ‘populaire abt de Lamennais’ (blz. 58), zal wel abbé of geestelijke moeten luiden, aangezien hij nooit kloosteroverste is geweest; zoo ook ‘de Brugsche abt De Foere’ (blz. 194). Ook meen ik ergens in de Inleiding een minder gewenscht gebruik van vestiging en merkbaar getroffen te hebben. Eenige bladzijden uit de Inleiding § 3 dienen omgewerkt. | |||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||
De titel op zich zelf: ‘strekking en middelen van de Vlaamsche Beweging’ enz., is al niet juist, omdat te vergeefs wordt omgezien naar iets, dat voor ‘middelen’ kan doorgaan. Te beginnen met het midden van blz. 23 volgen eenige beschouwingen, waar iets hapert aan den logischen gang der gedachten en bijgevolg aan de helderheid van voorstelling, twee eigenschappen, waardoor het ingezonden werk zich anders gunstig onderscheidt. Er wordt gehandeld over de scherpe contrasten, die de eigenlijke Vlaamsche strijd oplevert. ‘Des Pudels Kern’ is wel 't volgende: Eerst was het een louter letterkundige en taalkundige beweging, daarna bewoog de strijd zich ook op staatkundig terrein door het stellen van Vlaamsche eischen. Hier echter bestond verschil van zienswijze: de meesten, zoo Conscience en Snellaert, hielden zich buiten de partijschappen; de anderen echter waren vlaamschgezind, maar niet minder liberaal (b.v. van Kerckhoven) of katholiek. Welnu blz. 25-27 wordt dit allemaal eenigszins dooreen gehaspeld. Terwijl Schrijver het ondoelmatige van eene louter letterkundige en taalkundige beweging aantoont, breekt hij op eens af (blz. 25: ‘Dat het streven van de Vlamingen’ enz.) om de schuld er van met Conscience en Th. van Rijswijck op de partijzucht te werpen. Dit werkt storend; immers de zienswijze van Conscience c.s. zal later beter op haar plaats zijn, wanneer over de Vlaamsche Beweging op politiek terrein gesproken wordt. Ook wordt blz. 27 een woordje gewijd aan Sylvain Van de Weyer en aan De Decker. Is dat wel noodig in een zoo kort overzicht als dit, te meer nu beider verhouding tot de Vlaamsche Beweging niet duidelijk of liever in 't geheel niet uitkomt?
Deze kleine tekortkomingen alsmede het ontbreken van een zaak- en naamregister zijn zonder twijfel aan overhaasting toe te schrijven. Indien men bedenkt, dat de Heer Jacob over luttel tijd beschikte, dan staat men verwonderd over de degelijkheid van een werk, waarmee heel wat opzoekingen gemoeid zijn geweest. Anders gezegd, deze bijdrage verdient alleszins door de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgegeven te worden, én uit | |||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||
hoofde van haar wetenschappelijk karakter, én omdat zij de Academie de welkome gelegenheid aan de hand doet, om op haar beurt een welverdiende hulde te brengen aan den man, die zijn volk leerde lezen. | |||||||||||||||
2o) Verslag van den heer Is. Teirlinck.Het verslag van ons geacht medelid Dr. Simons over den ons aangeboden arbeid is zoo juist, zoo klaar, zoo volledig dat ik er waarlijk schier niets weet bij te voegen. Dr. Jacob's werk verdient ten volle den steun en de bescherming der Academie, en met Dr. Simons verlang ik dat het zoo gauw mogelijk onder hare uitgaven worde opgenomen. Het zal er een eervolle en welverdiende plaats bekleeden; want niet alleen acht ik het zeer wenschelijk dat deze brieven van, aan of over onzen grooten Schrijver het licht zien, maar de manier waarop Dr. Jacob ze aan 't licht brengt is uiterst loffelijk: zijne methode, zijne ophelderingen en neta's, zijne taal zijn zeer goed. Alleen de verklarende aanteekeningen, die het laatste deel van zijn arbeid uitmaken, schijnen mij hier en daar wat beknopt te zijn. Ik hoop dat die beknoptheid enkel uit een begrijpelijke overhaasting spruit en dat de schrijver - wiens bekendheid met de geschiedenis der Vlaamsche Beweging en belezenheid zekerlijk niet gering zijn - vóor of onder het drukken van deze merkwaardige brievenverzameling het ontbrekende wel zal weten bij te brengen. - Ingevolge opdracht der Academie (zie boven blz. 365-366), heeft het Bestuur kennis van bovenstaande verslagen genomen en, in zijne vergadering van 11n Juni beslist, het werk van den heer A. Jacob, zonder uitstel ter pers te laten gaan.
4o) Verslag door het Bestuur over de aan de Academie ter uitgave aangeboden verhandeling: Eene proeve van Encyclopedisch Onderwijs, door L. Michel Thiery. Vraag: Kan dit boek door de Academie uitgegeven worden? In vergadering van het Bestuur (11n Juni), heeft de Bestendige Secretaris lezing van een uitvoerige nota | |||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||
gegeven, waaruit blijkt dat de geldmiddelen waarover de Academie beschikt haar niet toelaten genoemd werk onder hare uitgaven op te nemen. - De heeren Bestuurder en Onderbestuurder hebben zich daarbij aangesloten. - Het Bestuur stelt derhalve voor, den heer L. Michel Thiery, onder terugzending van zijn handschrift, dank te zeggen voor zijn beleefd aanbod. (Goedgekeurd.) 5o) Lidmaatschap der Academie. Verkiezing. - De Vergadering gaat tot de verkiezing over: A.) Openstaande plaatsen van briefwisselend lid. a] Eerste plaats. Verkiezing van een briefwisselend lid, tot vervanging van den heer Prof. Dr. J. Mansion, thans werkend lid. - Worden door den heer Bestuurder tot stemopnemers aangewezen: de heeren Jhr. Mr. Nap. de Pauw en Jan Bols. Wordt verkozen: de heer Dr. Julius Persijn. b] Tweede plaats: tot vervanging van Mr. Julius van der Linden zaliger. - Stemopnemers: de heeren K. de Flou en Am. Joos. Wordt verkozen: de eerw. heer Joz. Jacobs. B.) Openstaande plaats van buitenlandsch eerelid, ter vervanging van wijlen Dr. Georg Wenker. - Stemopnemers: de heeren Dr. Hugo Verriest en Is. Teirlinck. Wordt verkozen: de heer Dr. W. Schlüter, te Dorpat.
6o) Lezing door den heer Dr. Leo van Puyvelde: Onderzoek naar de oorzaken van wijzigingen in de Middeleeuwsche Iconographie. - Spreker wijst eerst op de buitengewone vernieuwing, die men waarnemen kan in de schilderkunst der Nederlandsche gewesten gedurende de tweede helft der XIVe en de XVe eeuw. Aan een verfijnder kunstinzicht der toenmalige Nederlandsche schil- | |||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||
ders schrijft hij de verbeteringen toe in het kunst- en handwerkmatige. Maar de kentering naar het realisme toe is voor hem de resultante van drie groote factoren: de voordeelige levensvoorwaarden, waarin de toenmalige Vlamingen verkeerden en die hen nauwer verbonden met de werkelijkheid rondom hen, waaruit hun nieuwe leven geboren was en waardoor het bestendig bleef; dan ook, de Franciscaansche godsvrucht, die meer tot het hart dan tot den geest sprak, te zamen met het mysticisme, dat, wanneer het door de volkslagen drong, het heilige neerhaalde tot het dagelijksche leven van den volksman; en verder, de invloed van tooneelvertooningen. Deze laatste is alleen merkbaar in de iconographie: in het opstellen van de voorstelling, in een handeling, een gebaar, een decor, kortom in datgene, waarin de schilder zich veeleer vinder te toonen heeft, dan penseelkunstenaar. Het kan niet bewezen worden dat de nieuwe vormen in de iconographie der Nederlandsche schilderkunst, die geheel afbraken met de overlevering van het byzantisme, uit de Italiaansche vroegrenaissance werden overgenomen, en evenmin dat de middeleeuwsche stichtelijke lectuur ze opdrong aan de verbeelding der kunstenaars. Maar in de vertooningen kwamen vele van die vormen het eerst te voorschijn, en het vermoeden dat toen de schilderkunst den invloed van de tooneelvertooningen onderging lijkt zeer gegrond, daar men het kan bewijzen, in bepaalde gevallen, met de schaarsc he gegevens die over ons middelnederlandsch tooneel overblijven: dit heeft Spreker met enkele voorbeelden betoond. - Op voorstel van den heer Bestuurder, beslist de Vergadering dat de lezing van den heer Dr. Leo van Puyvelde in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden. De vergadering wordt te 4 1/4 uur gesloten. |
|