Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1912
(1912)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||
Bijzondere prijsvraag, voor 1912,
|
a] | Voor de kinderen:
Hier zit gevouwen plat,
Als in een rarekiek,
De naam van 't schepsel, dat
Dees simple liedren miek.
|
b] | ‘De Boozen zingen niet’ is een bundel inhoudende den tekst van 27 schoolliederen, edoch zonder muziek. |
c] |
Geen rijker kroon
Dan eigen schoon
Muziek met begeleiding. |
d] | Hoïho! Enkel 12 liederen met muziek (en begeleiding). |
e] | Voor Taal en Volk. Muziek met begeleiding. |
f] | Boontje om zijn loontje. |
g] | Na lijden komt verblijden. |
h] | Rust roest. (Zonder muziek.) |
i] | Vreugd voor de jeugd. |
j] | Vliegt de blauwvoet, Storm op zee. |
k] | Twee steentjes. (Enkel twee liederen ingezonden.) |
l] | Sursum corda! |
Worden tot leden van den keurraad voor de gedichten aangesteld, de heeren: Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Dr. Hugo Verriest en Dr. Eug. van Oye.
Voor de muziek, de heeren: Leo van Gheluwe, oud-bestuurder van het Muziekconservatorium van Brugge, te Gent, Karel Mestdagh, bestuurder van genoemd Conservatorium, te Brugge, en Oscar Roels, toonkundige, leeraar aan het Muziekconservatorium, te Gent. (Die heeren hebben aan den Bestendigen Secretaris schriftelijk bericht gezonden, dat zij volgaarne de opdracht aannemen.)
I.
Verslagen over de gedichten.
1o) Verslag van Jhr. Dr. Karel de Gheldere.
De prijsvraag door de Koninklijke Vlaamsche Academie, op het Karel Boury-Fonds, voor het jaar 1912, uitgeschreven, luidt als volgt: Lager onderwijs: hoogste klassen. - Verlangd worden: 25 schoolliederen (gedichten en muziek), waaronder 10 inzonderheid voor meisjes.
Om te kunnen mededingen voor den uitgeloofden prijs, behooren de aangeboden gedichtjes dus
1o | ten getale van 25 te zijn (waaronder 10 voor meisjes). |
2o | schoolliederen te zijn (bij gevolg geen huiselijke liederen, geen kinderkamerliederen, geen werkmansliederen, enz.). |
3o) | schoolliederen met de muziek er bij. |
4o) | schoolliederen voor de hoogste klassen van het lager onderwijs, dat wil zeggen: voor kinderen, van 9 tot 11 jaar oud, die reeds tot een zekeren graad van ontwikkeling zijn gekomen; die, al zijn zij nog, om zoo te spreken, door het waas van hunne kindsche dagen omhuld, nochtans met het kinderachtige niet goed meer weten om te springen, en wier hert en geest beginnen |
open te gaan en vatbaar te worden voor de edele begrippen van het goede, het schoone en het ware. |
Er wordt op onze dagen, in de wereld van het onderwijs en de opvoeding, gesproken, niet zoo veel meer over het aanschouwelijk onderwijs in de school, dat reeds zulke heerlijke uitslagen heeft geleverd in de vorderingen van het leerende volkje, - dan wel over de opleiding van de schoolkinderen tot het schoone, over de Kunst in de School. De school moet immers dienen niet alleen om het verstand te beoefenen en den geest te versieren, maar ook om de gemoederen te vormen en te veredelen, om in de zielen van de kinderen het ontkiemende zaadje van het schoonheidsgevoel aan te kweeken en te richten, die fijngevoelige schoonheidsmin, die licht en luister spreidt op onze levensbanen.
Het schoonheidsgevoel, gelouterd in het kind, blijft den volwassen mensch altijd bij; hij draagt het, willens of onwillens, mede waar hij ook gaan of staan moge, en het wordt hem tot een schild en eene verwering tegen den vernederenden invloed van de alledaagsche aangelegenheden van het leven. Door dat inwendig licht bestraald, ziet er alles rondom hem sierlijker, heerlijker, dichterlijker en beter uit.
En hoe zal de kunstsmaak geleidelijker in de ziel van het kind gaan sluipen dan langs de baan van het gezongen lied! De kinderen zingen met voorliefde, zoo natuurlijk bijna als dat de vogelen zingen. Dat is voor hen eene behoefte en een verzet, zoowel als het loopen, het dansen en springen. Maar dat verzet heeft boven alle sportoefeningen het voorrecht om van hoogere kunst te mogen getuigen, wanneer men weet, door liefelijke woorden op aangename wijzen, in het hert van de kinderen de snaar van het schoonheidsgevoel te doen trillen. De kinderen zullen aldus van lieverlede leeren liefhebben, eerbiedigen en bewonderen hetgeen zij mogen bezingen. Met verrukking zullen zij hunne oogen laten rondgaan op al de aantrekkelijkheden van die schoone wereld waarin zij zweven en leven; op die aangrijpende openbaringen van Gods grootheid in de Natuur, en op al die prachtige voortbrengselen van den scheppenden kunstzin der menschen. De Kunst is de schoonheidsbevatting van den mensch, zooals de Natuur de schoonheidsbevatting is van den Schepper, zegt V. Hugo.
Welaan dan, O gij, begaafde dichters, schrijft voor onze schoolkinderen schoone, lustige, leerzame, geestdriftige, eigen-
vlaamsche liederen, om hen, met een gevoel van trots en eigenweerde, te doen schatten al het eigendommelijke schoone van hun bezit, van hunnen Vlaamschen heerd, van hunnen Vlaamschen grond, van hunnen Vlaamschen stam en van hunne Vlaamsche taal en zeden. Dan zult gij u mogen vleien dat gij, instemmende met den edelmoedigen wenk van KAREL BOURY zaliger - ik buig mij voor zijne nagedachtenis - het uwe zult hebben bijgebracht tot de geestveredeling van het ontwakende Vlaamsche Volk.
***
Op de prijsvraag werden 12 antwoorden ingezonden. Wij zullen ze rangschikken volgens de nommering die zij van wege het Bestuur der Academie ontvangen hebben.
Nr 1. Met kenspreuk Voor de kinderen. |
Nr 2. Met kenspreuk De boozen zingen niet (zonder muziek). |
Nr 3. Met kenspreuk Geen rijker kroon Dan eigen schoon. |
Nr 4. Met kenspreuk Hoïho! (12 gedichtjes.) |
Nr 5. Met kenspreuk Voor Taal en Volk. |
Nr 6. Met kenspreuk Boontje om zijn loontje. |
Nr 7. Met kenspreuk Na lijden komt verblijden. |
Nr 8. Met kenspreuk Rust roest (zonder muziek). |
Nr 9. Met kenspreuk Vreugd voor de jeugd. |
Nr 10. Met kenspreuk Vliegt de blauwvoet, Storm op zee. |
Nr 11. Met kenspreuk Twee steentjes (2 gedichtjes). |
Nr 12. Met kenspreuk Sursum corda! |
Nrs 4, 11, 2 en 8. Bij de bespreking der ingediende verzamelingen mogen wij vooraf aan kant zetten, als niet kunnende mededingen voor den prijs, die antwoorden welke 1o) het vereischte getal schoolliederen niet hebben geleverd, te weten Nr 4 (Hoïho!) met 12, en Nr 11 (Twee steentjes) met 2 gedichtjes; 2o het vereischte getal hebben geleverd, maar de muziek er niet hebben bijgevoegd, zooals Nr 2 (De boozen zingen niet) en Nr 8 (Rust roest).
Nr 7. Wanneer wij willen verder bij uitsluiting te werk gaan, komt daarna op de eerste plaats Nr 7 (Na lijden komt verblijden). Na lezen komt lijden, zouden wij wel mogen zeggen als wij het aanvangen om een oordeel te strijken over de onderhavige
inzending Jongens- en Meisjeszangen. Slechte taal en slechte rijmen, gebrekkige maat en misplaatste klemtoon, wijders onkiesche voorstellingen, dat alles wordt ons in gemeenen en alledaagschen stijl aangeboden. Wilt gij er eenige staaltjes van genieten?
In zijn Reislied:
In: Kent gij mijn Vaderland?
Enz. enz.
Hij doet de meisjes zingen: ‘Laat de jongens hunne broek scheuren, wij versieren ons veeleer, en herkammen ons een keer’; - ‘Daar deed men mij zachtjes lachen, als men voor het wasschen mij stelde gansch bloot’; - ‘Daar kon ik mijn papken zoo smakelijk eten, mijn buiksken zoo dik’. Ik vraag het u!....
Benevens het voorgaande stellen wij
Nr 6 (Boontje om zijn loontje). ‘Schoolliederen naar de hedendaagsche strekkingen van het Lager Onderwijs’. - Wij zullen eerst en vooral doen opmerken dat Schoenmakerslied, Lieven Bauwens, De Broodbakker, Ridder en smid geen schoolliederen zijn, om daarna gereedelijk te bekennen dat eenige van Boontjes gedichten inderwaarheid knappe schoolliederen mogen genoemd worden, als daar zijn Knaap en Sijsje, Lustig Mietje, Breilied, Het Weezenmoederken, Geene rozen zonder doornen, maar ook om er bij te voegen dat de meeste ongelukkiglijk slechts
voor berijmde proza mogen doorgaan. Zoo b.v. Naar uitbreiding, waarvan hier de eerste strophe:
En de andere strophen zijn nog veel platter. Zoo ook Matig zijn, Beschermerslied, Binst de rust, Sparen, Staplied, enz. en dan die ellendige stukken, Belgenland en De Belgische Congo, van welk laatste hier een staaltje:
En dan de taal: de aardrijk; - de vogeltjes zingen de feesttoon; - schuchtig (schuchter?); - brui (braai); - zich lesschen; - uit zijnen slaap ontwaakt natuur; - morgendstond; - deên niet uw doornen zeer (zijn het de doornen die zeer lijden danwel veroorzaken?); - geslacht (nageslacht); - Van af de kinderjaren hoeft men al reeds te sparen. (Van af is geen taal. Af, in verband met van, wordt als achterstelling gebezigd, en het ww. hoeven wordt enkel bij ontkennende zinnen gebruikt); - 't Belgisch vlag; - onpijlb'ren kolk; - De Congo; - have (haven); - bijderhandsch (handig); - zich gelukkig heeten; - lof en gloor aan onze Majesteit wier oog;... Enz.
Nr 3. (Geen rijker kroon Dan eigen schoon). ‘Nieuw Liederkransje voor de jeugd of Verzameling van 25 opvoedende gezangen voor huis en school’.
Nr 3 geeft een toemaatje aan zijne verzameling, eene Voorrede, waarin de vereischten voor het schoollied goed worden voorgesteld, maar waarvan de taal wel wat te wenschen overlaat.
Daargelaten De Timmerman en Dorscherslied, die moeilijk Schoolliederen kunnen heeten, - Aan onzen Koning, Leeuwenvolk, Het vogelnestje (met ‘Jan den smid en zijn zoontje van zoo wat een jaar of vier’), Heil en ramp en Medelijden, die van gering gehalte zijn, heeft de schrijver van Nr 3 goede, leerzame, en somtijds zeer flinke schoolliederen aangeboden. Zoodanige zijn:
Een Naam in de Natuur, met die prachtige eerste strophe:
's Konings Naamfeest, zwierig gedicht:
Staplied, 's Meisjes turnlied en meer andere.
Enkele opmerkingen:
De derde strophe van Een naam in de Natuur schijnt mij lastig en bijna overbodig. - Zou Bloemenpraal niet beter Leentje getiteld zijn, want Leentje op het einde van het dichtje, schijnt mij zoo wat uit de lucht te vallen. - In 't Is Mei laat S., zooals velen die anderen nazingen, de rozen bloeien in Mei: ‘Le mois de Mai, appelé le mois des roses, parceque les roses fleurissent en Juin’, zegt A. Karr. - Avondklokje zou m.i. beter Avond heeten, want het klokje maakt er maar weinig figuur in. - Aan Moeder: nachtegalen en weerschallen rijmen niet. Wat beteekent: het riet dat kwispelt? - In Lief Naaldeken: fijn en klein is een armoedig rijm; - stukken (stukken inzetten?). - In Herfstmijmering is de laatste strophe ellendig, en 't laatste vers nog meer.
Verders gebruikt S. gaaiken (dat eigenlijk gadeken is) voor vogel in 't algemeen. - zich wippen. - Hij schrijft mauwen. - Hij laat draf rijmen met braaf. - Hij schrijft glansen, - blom, - bieken (in Zuidned. algem. gebruikt, evenals missen: zich vergissen), - elkanderen.
Alles samengenomen, zijn wij met dezen dichter eenen stap vooruitgegaan. Wij klimmen al stillekens den berg op: de lucht wordt frisscher en klaarder, en het uitzicht is verbreed.
Nr 9. (Vreugd voor de jeugd) levert ons - benevens eenige liederen van beschrijvenden aard over onderwerpen uit het
dierenrijk gegrepen, wel bekeken en goed afgeschilderd, maar die toch voor de hoogste klassen van het Lager Onderwijs min aantrekkelijk moeten voorkomen - nog gedichtjes, zooals Mijn zusje, Broerken slaapt en Blond Bolleken, die kinderkamerliedjes zijn.
Doelmatiger zijn Paardje, De zwaan, De koe, en als geslaagde schoolliederen mogen wij aanteekenen: Het zonneken, Oud Grootje, en bijzonderlijk: De gouden zee, Naar binnen en Breiliedeken (waarin kous en roos rijmen, en priem (breinaald) Limburgsch is). De eerste strophe van Hoe menigmaal, O klokkentaal overtreft verre de twee volgende, die banaal zijn. Het schoone Vaderland, Trouw en Koninginnelied zijn rijmelarij.
De steller van Nr 9 verwaarloost nog al dikwijls de elisie der stomme e in zijnen versbouw; hij doet de klanken ei en ij rijmen, ook kous en roos, goud en brood; hij munt niet uit door de kracht der hoedanigheidswoorden (dat heeft hij echter gemeens met de vorigen), maar de taal laat bij hem weinig of niets te wenschen over.
Nr 10. (Vliegt de Blauwvoet, Storm op zee!). Het kuiperken, Het oudste weesmeisje, Werkmanslied en Moederzorg zijn geene schoolliederen in den echten zin van 't woord.
Boven een aantal voldoende, komen er in Nr 10 waarlijk zeer schoone schoolliederen voor: Het paardje, Lieve God, Mijn lieveling, Werk en spel. Uit dit laatste:
Dan komt de kleermaker op, en de bakker en de smid en de wever.
Dat is los en bevallig afgewerkt.
Wat klinkt er daar? - Het geschonden kleedje (voor meisjes):
Van Trientje (voor meisjes):
Maar wat moeten wij zeggen van Vlaanderens Maagd, Wie in mijn hart de krone spant, Liefdadig zijn, die blijkbaar met ware Kunst niet veel hebben uit te maken? En dan van Moederken helpen (voor meisjes), zoo plat en gemeen, met die hemden en doeken, die rokken en broeken?
Op taal en stijl van den schrijver van Nr 10 weet ik niet veel af te dingen: hij bezigt enkele niet zeer rijke rijmklanken, zooals ei en y, Jantje en ventje, venster en glinster, neer en ver. Hij schrijft: Het boerken, hij zingt - honing, - Besjes, zeg mij, - Ik bid tot den Heer van te zegenen, - 't Is beter bij het vuur starend naar de vlam, - Hij hielp haar recht en kuischte. - Hij omarmde Mieken en troostte dan.
Desniettegenstaande heb ik de meeste dichtjes van Nr 10 met groot genot gelezen. Zij zijn het werk van een braven, verstandigen en gevoelvollen mensch, zij zijn de uitstraling van eene dichterlijke ziel. Hoe beeldrijk is weleens zijn woord en hoe edelmoedig zijn hert!
Nr 1. (Voor de kinderen). Kunnen niet gelden voor schoolliederen: Zing een deuntje bij het werk, - Moedertranen, - Des zondags, - Wiegeliedje, - De vrouwe bouwt het huis.
Nr 1 is, wat taal en stijl betreft, over 't algemeen nauwkeurig en juist. Nochtans zullen wij de aandacht vestigen op de volgende woorden en uitdrukkingen: rimpels striemen, - zuchten, die kleuren rooven uit de wang, - de koekoek brengt met nachtegaal, - de lauwe lucht doortrilt het hart, - de regen ruizelt (dat is gewestspraak van 't land van Aalst. Zie De Bo, i.v. reuzelen), - geesteskrachten en geestesarbeid, - mildig, - het werken kroont met zijn stralen, - het vliegwiel wentelronkt, - rozenblaan omgeuren mooi de rustplaats, - zij heeft de grootste vreeze voor schulden en voor borg, - de bloem der liefde die haar geuren stralen doet, - de bloempjes doen haar kleurenoogjes toe.
Naast een tal middelmatige stukken, treffen wij er ook aan die inderdaad verdienstelijk zijn, zooals b.v. Uw leven lang, waarvan hier de derde strophe:
Zoo ook: 't Is zóó dat 't wezen moet: een lied van neerstige plichtsbetrachting, - Het voorjaar: een geslaagd zinnebeeldig gedicht, - Wintervreugd, waarin S. zegt van de slede:
Al is het maar een voorschoot groot, een bevallig dichtje over de liefde tot het ouderlijke dak:
Het liedje van den ransel, zeer knap, gelijk ook de meeste schoolliederen voor meisjes, waaronder, naar mijne meening, bijzonder uitschijnt Stap voor stap:
Ik zie nochtans verder in dit versje niet geern rijmen lijden en zijde.
Tot besluit: de Schoolliederen van Nr 1 (Voor de kinderen) zijn in eene juiste, gevoeglijke taal geschreven; het zijn over 't algemeen zeer leerzame en, wat maat en vorm betreft, goed geschikte dichtjes. Enkele nochtans zijn onbetwistbaar niet verheffend, niet verrukkend, niet vervoerend, met een woord, niet dichterlijk genoeg.
Nr 12 (Sursum corda!). De bespreking van deze Verzameling Schoolliederen kan kort wezen. Wij staan hier immers voor eene zeer verdienstelijke, zeer dichterlijke, ja heerlijke reeks liederen voor de kinderen. Niet een valt af te keuren, en vele zijn echte pereltjes van verhevene en gemoedelijke opvatting en van zoetluidende uitvoering. Dat al die gedichten nochtans op de zelfde hoogte niet staan, dat spreekt van zelf. Maar is er geen kaf onder dat koren?... Kaf, neen! Stofjes wel, doch die gemakkelijk kunnen uitgezift worden, en die wij hier zullen aanwijzen:
1o) | Sommige woorden zijn niet juist geschreven, als daar zijn: genucht, - rasch, (bijw.), - gadeslaagt, - gedouwen, (gewiegd), - medoogen, - 's vad'ren zwoegen. |
2o) | Eenige rijmen zijn onvolledig: bonte en monde, - beladen en gelaten, - planten en standen, - horten en geworden, - ij en ei. |
3o) | S. maakt wat gebruik - zelfs met voorliefde, zou men denken - van gewestelijke woorden, woorden die van oorsprongswege wel kunnen gewettigd worden, doch in de hedendaagsche algemeene taal (de taal der woordenboeken) niet meer worden aangenomen. Dusdanige zijn: smoefelen (smullen), - blokduif (ringduif), - notelteer (noteboom), - schuttelen (freg. van schudden), - geslegen, - zwalmen, - Bâmisliedeken (herfstliedeken), - klauwieren (klauteren), - hil (heuvel), herpel of erpel (waard), - dras of dres (stortregen), - meerlaar (meerle), - duiken (verbergen), - vroo (vroolijk), - sloesters (bolsters), - bloemen (bloeien) - koeier (koeherder), - fliezefladderen (flieflotteren. De Bo). |
Vele van die gewestelijke woorden, die bloeiden lang voor Maerlants tijd, en die thans, in menig uitgestrekt gebied van de Nederlanden, nog op de lippen leven van de spraakmakende gemeente, vele van die woorden stooten mij persoonlijk niet zoozeer tegen de borst. Ik heb die zelfs lief, omdat zij oude goede kennissen zijn, die komen aankloppen om wederom binnen gelaten te worden; omdat zij bannelingen zijn, die, spijts de Heeren van de Wet, het Land, hun Land, niet willen verlaten... Menig taalgeleerde, wij bekennen het gereedelijk, denkt daarover anders dan uw ootmoedige dienaar. De strengste taalzifter nochtans zal niet kunnen staande houden dat het behoedzaam gebruik van die woorden, in gebonden stijl vooral, den glans kan verdooven, de innerlijke weerde kan vernietigen van een heerlijk gewrocht. Ook wanneer wij, bij de bespreking der ingediende stukken, de aandacht hebben gevestigd op dialectwoorden, was het enkel om aan anderen de gelegenheid te verschaffen, hun oordeel daarover te strijken, en hen desnoods die woorden door andere te laten vervangen.
Maar laat ons nu tot Sursum corda! wederkeeren.
Sursum corda is de rechte kenspreuk voor zulke liederen, die het hert en den geest verheffen. Luistert hoe die minnaar van de natuur aan de bijtjes spreekt:
Van den tragen ezel zegt hij:
En van de zwaluw:
En dan in het Landelijk Concert die schildering naar het leven van de koe:
De Mieren:
Paaschlied:
Hoe juist werd de natuur hier overal afgekeken en hoe nauwkeurig afgeschilderd! Die dichter ziet voorwaar niet uit het oog van een andere.
Liederen in een verschillenden trant geschreven, maar hoogst bevallig zijn: Naar de Maan, - De Begrafenis van Sijsje, - De witte wolkjes, - Bij de wieg van Broertje, waarvan het refrein:
Enz. enz. Wij moeten natuurlijk de aanhalingen beperken, maar wij willen van Sursum corda! geen afscheid nemen, zonder te wijzen op dat aandoenlijk gedicht: O nooit volprezen Moedermin:
Nr 5 (Voor Taal en Volk). Al wat wij loffelijks van Nr 12 (Sursum corda!) hebben gezegd, mogen wij hier volmondig van Nr 5 (Voor Taal en Volk) herhalen.
De taal over 't algemeen is zuiver en weinig gewestelijk gekleurd: wij vonden slechts binst, leeuwerk en gedacht. Voor 't overige vallen aan te merken medelijd (medelijden); ermede (er mede); langs waar (waarlangs); toch (voor doch); fee (toovernimf); het hoofd bukken; zijn plicht kwijten; hooren schuimen; vriendje (aan een meisje. voor lieve); toover (getoover) en het onvolledig rijm: dauwe en vrouwe, dit in het dichtje Hemeldauw, hetwelk eigenlijk geen schoollied kan heeten, evenmin als Het Lied van de baren, dat trouwens een prachtig gedicht is, doch veeleer een lied van handelsuitbreiding dan een schoollied.
Maar behalve die geringe schaduwen, wat heldere klaarheid, wat glinsterend licht doorstraalt die liederen die tintelen van leven.
Allerlei onderwerpen heeft de dichter bezongen. Wij vinden er natuurbeschouwingen, zooals: De Waterlelie, eene verheerlijking der reinheid - Het daghet in den oost, eene zielsverheffing bij het morgenoprijzen van den leeuwerik:
Van een plantje, een lief versje over 't vlas - en Het Lied van de Boomen, om aan de kinderen den eerbied voor de boomen in te boezemen. Wanneer hij de meeste boomen heeft bezongen, die hij ontmoet als hij door zijn Vlaanderen gaat, eindigt de dichter aldus:
Wij treffen er vaderlandsche liederen aan, zooals Aan een Volksdichter, - Willem van Saeftingen, waarvan de tweede strophe nochtans erg plat is, - Heil 't Vaderland! dat klinkt gelijk een Brabançonne:
En Vlaanderen, een treffend lied van Vlaanderens natuurlijke en zedelijke schoonheid:
Dat is schoon en dat is waar!
Verders komen voor godsdienstige liederen, zooals Gebed, een lief dichtje over het kenmerkend gebruik in Vlaanderen van de oude huiselijke gebeden; - Geweten, eene behoorlijke omschrijving van ‘Vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onze schuldenaren’, eene bede hier niet gericht tot God, maar tot... de droomen!
Liederen van kinderlijke liefde, als Moeder, een gevoelvol en hertroerend dichtje:
Liederen van zedeleer en plichtsbetrachting, als De Nachtegaal, een flink gedicht, waarvan de vierde strophe echter mij romantisch flauw schijnt - Oud moedertje, een leerzaam lied, doch wat uiteenloopende in de gedachten - Werkliedeke, een echt schoollied voor meisjes en in den ouden Vlaamschen trant:
Sparen, - De Tijd, over het uurwerk. ‘Tijd verkeken zijt ge kwijt’, - Marieken, een liedje over het Spaar! Spaar! van de kraai, wat in den trant der Engelsche Nursery songs. Enz. Enz.
***
En nu? Wij zijn aan het einde van onze taak gekomen, en thans, wanneer wij moeten uitspraak gaan doen, thans begint onze verlegenheid. Met de twee laatste dichters der ingediende verzamelingen Nr 12 (Sursum corda!) en Nr 5 (Voor Taal en Volk) zijn wij, om te spreken gelijk de ouden, op den top van den Zangberg geraakt, en hier valt er te beslissen wie van beiden de krone zal spannen. Wel, ik, voor mij, zal dat niet beslissen, omdat ik de gewrochten van beiden bekronensweerdig acht. In den zelfden graad? Misschien wel niet; want vind ik in Sursum corda vele gedichten die het hert doen trillen en den geest verheffen, ik beken volgeern dat Voor Taal en Volk weleens van breeder uitzicht en van hooger vlucht getuigt. Het laatste woord overigens moet door de HH. muziekkeurders worden uitgesproken.
Intusschen stel ik voor twee eerste prijzen toe te wijzen, zooals men in de muziekscholen doet: een Eersten prijs met onderscheiding (Voor Taal en Volk) en een Eersten prijs (Sursum corda). Het bedrag van die prijzen te bepalen, dat laat ik aan de uitspraak der Academie over.
***
2o) Verslag van Dr. Hugo Verriest.
Met Dr. Karel de Gheldere ben ik het omtrent eens wegens de weerde der ingezonden liederen, en aanzie Nr 5 (Voor Taal en Volk) als de beste verzameling.
Met hem wille ik schrijven: ‘Een heldere klaarheid, een glinsterend licht doorstraalt deze liederen die tintelen van leven’.
Ik voege er nog bij: Die liederen van den Dichter zingen uit zijn hert.
Die liederen zingen in zijn woord.
Die liederen kunnen het lied worden van een volk, en den schat verrijken van zijne kunst.
Zoo roeren in zijne verzameling de drie vereischte vedelen:
De vedel die spelen moet in den Dichter.
De vedel die spelen moet buiten den Dichter in zijn vrij bestaande woord en vers.
De vedel die spelen moet in het luisterend, leerend en genietend volk.
Geen een van de dichters die naar den prijs dongen komt hem bij. Geen een heeft zijn adem, geen een zijn vers, geen een zijn gebaar.
Hier wille ik nu niet onderzoeken of die liederen niet wat te vlug gedicht zijn; of de keurende hand van den Dichter er niet eens weder zou moeten over gaan, of hier en daar het eerste woord het beste niet gegrepen is geweest; of alles goed door zinnen en voeten loopt; maar ik herhaal het:
Het zijn de liederen van een dichter.
Of dit nu liederen zijn voor lagere scholen?
Voorzeker zijn een groot deel ervan liederen voor Colleges en Athenea, en zelfs voor Hoogescholen; ja, voor groot volk. Alzoo:
..........
Voor de lagere scholen?
En toch behoude ik aan dien Dichter den prijs. Is ieder lied geen schoollied, er zijn toch allerschoonste en allerliefste schoolliederen onder die verzameling, en de blok op zijn geheel is te schoon en te goed.
De som, te ontvangen voor den prijs, loopt ook zoo hoog niet dat men alles aan ieder lied vragen mag; en nog behoort de eerste uitgaaf aan de Academie; zoodat de Dichter en de Muzikant er in der waarheid moeten toe gezind zijn, het jonger volk genegen blijven en 't goed van Vlaanderen alleen betrachten om te willen voor 250 fr. vijf-en-twintig liederen schrijven.
Ik geef den prijs aan blok 5.
Met Dr. Karel de Gheldere ga ik niet mede in zijne beoordeeling over Nr 12 (Sursum Corda), en kan volstrekt niet voorstellen den prijs te verdeelen of twee eerste prijzen te geven: Sursum Corda blijft verre achter Voor Taal en Volk.
Zeker ja, in die verzameling komen er allerliefste liederen, als ‘Koe, koe, Bonte koe’, en ‘Moedermin’ al loopen er daarin ook flauwe verzen; maar
1o) | Een groot deel dier liederen zijn niet af. Zij zijn maar een begin, en schijnen te zeggen: ‘'t zal daarmede wel genoeg zijn’. Zij zijn niet geheel. |
2o) | De Dichter is minder. |
Zijne woorden zijn de buitenklank niet van zijn gedacht en gevoelen.
Zijne verzen zijn de buitenzang niet zijner ziel, zijner macht en scheppingsontroering.
Wat hij leerde, en las, en vergaarde, draagt hij nu mede, en 't wordt hem een voorraad waaruit hij alles haalt: niet uit zijn wezen.
Zijn woord, zijn vers, zijn poësie, zijn dus niet eigen, maar gemeen.
Ontelbare woorden, zinnen, verzen passen ook niet, en de rijmen gaan op zoek achter malkaar.
Alzoo lezen wij in Wandellied:
1. | In der velden wijd verschiet. - |
2. | Daar wij stappen in den rang. - |
3. | Wat een vreugd valt ons ten deel. - |
4. | Door 't genot van 's levenslust. |
In Bonte Koe ook zegt een vers:
En in Moedermin een der beste liederen dier verzameling leze ik de vierde strofe:
Neen dat kan er niet door!
Boven Nr 12 (Sursum Corda) stelle ik Nr 1 (Voor de Kinderen).
1o) | Die liederen zijn net gedicht. |
2o) | Zij spreken een levend woord en een levend vers dat uit den mond loopt. |
3o) | Zij zullen gemakkelijk in geest en geheugen, in hert en gevoelen, in blijheid en zang medegaan door het leven. |
4o) | Het zijn schoolliederen. |
5o) | Zij zijn schoon en dichterlijk |
als bijvoorbeeld:
Al is het maar een schortje groot
en: Stap voor stap,
en: De ransel,
Daarnaast brenge ik Vliegt de Blauwvoet.
Ja wel, veel gedichten, veel verzen hier, zijn te zwaar. Zij wegen in hun bewegen. Die rythmus gaat met lomen tred. Hij loopt niet; hij danst niet. Het vers zingt niet; en, wonderlijk, na zware strofen wordt hier en daar een trippel geslagen met een Lariala, larialoe die monkelen doet en hoegenaamd op de voorgaande verzen niet past.
Nogtans veel liederen zijn zoo rechtzinnig in gedacht, gevoel en woord, zoo heerlijk, zoo simpel goed dat zij het gedicht en den dichter doen liefhebben.
Daarbij in die verzameling zijn er liederen, zoo juist en schoon dat er misschien geen een uit al de andere verzamelingen daar boven of daaraan kunnen. Jammer dat zij uitzonderingen zijn en geen blok maken.
Alleenlijk op de vierde plaats stelle ik Sursum Corda.
Op de eerste plaats blijft Taal en Volk.
3o) Verslag van Dr. Eugeen van Oye.
Twee vragen stellen zich hier vóor me:
1o) Welk eene, onder de acht in aanmerking te nemen bijdragen, verdient den prijs?
Ontegensprekelijk Nr 5. Dat is werk van een dichter. Wel is er misschien, onder die 25 liederen, hier en daar éen dat voor de lagere school wat te hoog vliegt; maar ik vind het goed, vooral in onzen tijd van te verregaand nutsbejag, de kinderen van jongsaf de oogen wat naar omhoog te doen
heffen. Wat zij in de school zullen gezongen hebben zullen zij in 't verdere leven meedragen, en dáar zal hun klaar en - lief worden wat ze vroeger maar half begrepen. Liederen als die van Nr 5 hebben een verheffende, een veredelende strekking. En òns volk heeft die strekking maar àl te noodig!
2o) Een andere vraag is deze: Mag een tweede verzameling bekroond worden?
Ik denk het niet. Hoe gaarne zou ik Nr 10, Nr 1 en Nr 12 eene onderscheiding zien geven! Maar - wat zegt de bepaling van onzen prijskamp? ‘Bij niet-toekenning van den prijs, kan hij onder verscheidene mededingers verdeeld worden.’
De prijs wòrdt hier toegekend, en nog wel eenstemmig; van een tweeden prijs is geen sprake.
't Is jammer.... Dura lex, sed lex!
II.
Verslagen over de muziek.
1o) Verslag van den heer Leo van Gheluwe.
Onder de twaalf bundeltjes liederen welke de Koninklijke Vlaamsche Academie aan mijne beoordeeling heeft willen toevertrouwen, vind ik er vijf of zes waardig om aan den prijskamp deel te nemen. Het zijn de nummers 5, 3, 9, 10, 12 en 4 (dit laatste echter onvolledig). De liedjes van
nummer 5,
waaronder er eenige wat onbeholpen en zwaar zijn voor kinderen, hebben een tamelijk goed Vlaamsch karakter en zijn dan ook betrekkelijk rijk aan harmonie. Maar, deze harmonie is niet altijd vrij te pleiten van nalatigheden in haar verwezenlijking, hetgeen haar veel erge feilen doet begaanGa naar voetnoot(1). Als bewijs hier drie uittreksels:
Stella is een ware en niet alledaagsche melodie, stellig voor reeds gevormde zangers bestemd.
Als toonkundige bevallen mij in 't algemeen de gedichten goedGa naar voetnoot(1). Op zuiver letterkundig gebied zal ik mij liefst niet wagen...
De versjes van
nummer 9
voldoen mij minder en de muziek erop toegepast, schijnt mij dan ook den zin ervan niet altijd goed te vertolken. Als voorbeeld neem ik het liedje De Aap.
Dit moest, volgens mij, luimig opgevat en vertellend gedeclameerd worden; het lijdt integendeel aan sentimentaliteit. Daarvoor is het ruim voorzien van die voor beginnelingen meestal zeer ten onpas komen. (Men zie nog, wegens dit punt, De Zwaan en eenige andere stukjes.)Dat ik met de harmoniseering van dezen zin, ook geen vrede heb, hoeft niet gezegd. De volgende bevallen mij ook niet (zie nr 7):
Nummer 12.
De gedichtjes zijn weinig muzikaal. De muziek is niet zeer opgewekt, maar zuiver geschreven; ze bevat evenwel nogal eenige gewaagde toon-overgangen. Het schijnt overigens den componist meer te doen geweest te zijn om een mooie begeleiding te verwezenlijken, dan om gemoedelijke zangetjes te scheppen: het doel van dezen prijskamp.
Nummer 10.
Lieve versjes met deuntjes (wat alledaagsch) gemakkelijk om aan te leeren; ware de muziek wat beter, goed geschikt voor het beginnend onderwijs. Hier weeral nalatigheid of onwe-
tendheid; niet eene dezer deuntjes mag onder de oogen van meesters en leerlingen gebracht worden.
Men oordeele:Zonderling! In een ander liedje ontmoet men overgangen of transitiën als de volgende: ze getuigen van ingeboren harmonie-zin, die maar vraagde door studie geleid en ontwikkeld te worden:
Voorbeeld:Ga naar voetnoot(1)Ga naar voetnoot(1)
Ten slotte: hoewel niet oorspronkelijk, zijn er in dit bundeltje eenige waarlijk geïnspireerde liedjes die zouden verdienen gedrukt te worden.
Nummer 4.
Geeft enkel twaalf liederen, waaronder eenige goede schoolzangetjes. De waarheid van uitdrukking, zoo gewichtig bij de kinderliederen, laat bij verscheidene te wenschen over. Als bewijs van smaak, het volgende staaltje in de ciavier-partij:Dat is af te keuren.
Nummer 3.
In opzicht van verwezenlijking, uitmuntend; doch wat week (als melodie) van karakter. Het geeft een klein voorspel aan ieder lied, dat echter meer Fransch is dan gewenschtGa naar voetnoot(1). In Heil en Ramp leest men:In een ander:
En het ergste in De Waschvrouw:
die al te tritonisch is () en best zou vermeden worden.
Evenwel zijn al de liederen van dit nummer keurig bewerkt en verdienen, meen ik, de plaats hun hier toegekend.
Ziehier ten slotte de rangschikking die ik voorstel: op de eerste lijn: nummers 5 en 3; op tweede lijn: nummers 9, 10 en 12.
2o) Verslag van den heer Karel Mestdagh.
Na nauwkeurig onderzoek der 12 bundels liederen, aan mijne beoordeeling onderworpen, sluit ik mij volkomen aan bij de rangschikking gedaan door den uitstekenden meester Leo van Gheluwe. 't Is te zeggen dat de nummers 5, 3, 9, 10, 12, 4 (dit laatste onvolledig), in hun volgorde in aanmerking kunnen genomen worden.
Ik sluit mij insgelijks aan bij de gegronde en smaakvolle opmerkingen door hem gedaan, betreffende de nalatigheid en de onwetendheid in het verwezenlijken der harmonieën en zelfs in het vormen der melodieën, waarvan in de ingezonden stukken zooveel sporen worden aangetroffen.
Over het algemeen zijn deze liederen slordig en met onkunde geschreven. Onder de mededingende componisten, zijn er weinig die de techniek hunner kunst machtig zijn: eigenaardigheid is hun aandeel niet.
Er werd ook meerendeels uit het oog verloren dat de gevraagde liederen kinderliederen moeten zijn en niet liederen voor reeds gevormde zangers. 't Is te zeggen zij moeten zijn: eenvoudig, gemakkelijk om aan te leeren, en zonder ingewikkelde begeleiding.
Met andere woorden, ik stel mij de vraag, of men wel, onder Vlaamsch kunstoogpunt, het doel zal bereiken dat men zich voorstelt, door het uitgeven van liederen die niet aan de gestelde eischen voldoen.
Ik ben er integendeel van overtuigd, dat bij het zien van zulke voortbrengselen, het publiek zich maar een weinig gunstige gedachtte zal vormen over de waarde en het vernuft van onze hedendaagsche Vlaamsche componisten.
3o) Verslag van den heer Oscar Roels.
Na een nauwkeurig onderzoek der liederen welke de Academie aan mijne beoordeeling wel heeft willen onderwerpen, kom ik tot het besluit dat de inzendingen op de uitgeschreven prijsvraag, aan de verwachting niet beantwoorden.
De meeste componisten hebben uit het oog verloren, dat er spraak was van Schoolliederen. De liederen zijn soms te hoog geschreven voor kinderen, of vergen goed geschoolde stemmen.
Ook werd er soms te veel belang gehecht aan het zoeken van zonderlinge, doch daarom niet altijd gelukkige harmonieën; - de begeleidingen zijn dikwerf veel te ingewikkeld voor kinderhederen.
Op de schrijfwijze valt ook soms nog wat af te dingen.
En wat oorspronkelijkheid betreft: dat vindt men het minst!
Over het algemeen schijnen de componisten te veel onder den invloed der Fransche deuntjes te staan, die nog, ongelukkig, onder ons volk voortdurend verspreid worden.
Een ‘bijna’ algemeen kwaad, dat ik bij mijn onderzoek kon bestatigen, is het gemis aan grondige kennis onzer taal; hoe wordt die arme taal onbarmhartig den nek omgewrongen!! Met honderden kan men ze tellen die grove, onvergeeflijke fouten tegen de prosodie!!
Naar mijn bescheiden meening moet een kinderlied eenvoudig zijn; de melodie moet zelfs de begeleiding kunnen missen, anders is het geen volkslied; en dát zijn - op enkele uitzonderingen na - de liederen niet die aan ons oordeel onderworpen werden.
In de bijdragen treft men hier en daar wel een verdienstelijk soms heel aardig liedje aan; maar van het toekennen van den prijs - voor wat de muziek betreft - kan, naar mijn bescheiden meening, geen spraak zijn.
Nr 1: Zijn oude, gekende deuntjes; de tessitura, veel te hoog voor kinderen; vast door geen beroepsartist geschreven; de begeleiding ontbreekt.
Nr 2: Enkel de gedichten.
Nr 3: De prosodie is bij dezen toondichter over het algemeen nog al verzorgd. Als schoolliederen zijn ze ook goed geschikt, doch ze zijn erg ‘fransch’ als melodie en als vorm.
Onder de best gelukte liederen, schijnen mij de volgende in aanmerking te kunnen komen:
Nrs 8, 9 en 10 die lief zijn, doch niet nieuw als vinding.
Nrs 15, 16 en 17 zijn ook niet kwaad.
Nr 4: Onvolledig, slechts 12 liederen. Hier zijn in de begeleidingen te veel gezochte harmonieën, ook opvolgingen van kwinten, die er volstrekt niet noodig waren; met eén woord, de schrijfwijze laat soms nog al te wenschen over.
Bevallen mij het best: van Toondichter A, nr 1 (De Sprekende Pop), nr 5 (De Bromvlieg); van Toondichter B, nr 1 (De Krekel), nr 6 (Het Winkeldochterken) en nr 7 (Het Molendeuntje).
Nr 5: De prosodie laat hier veel te wenschen over; weinig liederen zijn geschikt om door kinderen uitgevoerd te worden.
Aan de harmonizeering dient ook soms verbetering aangebracht. Bevielen mij best: nr 6 (De Nachtegaal); nr 8 (Oud Moedertje); nr 13 (Moeder); nr 14 (Hemeldauw); nr 24 (De Tijd).
Nr 6: zonder begeleiding. Al te gekende liedjes.
Nr 7: gekende deuntjes.
De inzender weet niet wat harmonieleer is; hij heeft er nooit lessen van gevolgd.
Nr 8: Enkel gedichten.
Nr 9: Eenige liederen schijnen mij in aanmerking te kunnen komen; onder andere: nr 11 (Oud Grootje); nr 12 (De Zwaan); nr 13 (De Koe); nr 18 (Broerken slaapt); nr 22 Hoe menigmaal, o Klokkentaal!)
Nr 10: Hier gelijken al de liederen te veel op elkander; ze zijn ook wat al te gemakkelijk; ze hebben vast niet veel inspanning aan den componist gekost.
Als harmonizeering zijn ze niet kwaad, soms zelfs handig geschreven.
De nummers die mij het best bevielen, zijn: Nr 8 (Lieve God); nr 14 (De oogjes toe) en nr 23 (Moederzorg).
Nr 11: slechts 2 nummers. Niets bijzonders.
Nr 12: Niet vrij te pleiten van fouten tegen de regels der prosodie. Sommige liederen zijn erg in den trant der ‘Fransche kluchtliederen’ geschreven.
Verdienen vermelding: Nr 1 ('t Eerste deuntje); nr 4 ('t Ezeltje); nr 5 (De Zwaluw); nr 8 (Bâmisliedeken); nr 9 (De mieren); nr 12 (Het lijfstuk van den Nachtegaal), doch, op het einde van het lied is er eene moeilijkheid die de kinderen niet vlug zullen overwinnen... op de woorden: Is uw roeping is uw lot); Nr 14 (Paaschlied, tweestemmig koor, geeft bewijs van zekere vaardigheid); nr 15 (O nooit volprezen Moedermin); nr 19 (Avondlied) en nr 23 (De Kat).
Besluit:
Nrs 3, 5, 12 op éen lijn, - 9, 10 en 4 (onvolledig) op tweede lijn.
Besluit der Jury:
De ondergeteekenden, leden van de jury belast met het beoordeelen van den ‘Boury-prijskamp’, door de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgeschreven,
vergaderd op heden 5 Juli 1912,
na kennis genomen te hebben van hunne wederzijdsche verslagen en na grondige bespreking,
verklaren, dat niet een reeks der ingezonden schoolliederen de vereischte hoedanigheden bezit, om door de Academie bekroond te worden.
Nadere bijzonderheden aangaande deze beslissing, zal men in de persoonlijke verslagen der ondergeteekenden aantreffen.
De Leden: Karel Mestdagh. Oscar Roels.
De Voorzitter, Leo van Gheluwe.
- voetnoot(1)
- Zulks mag niet geduld worden, vooral niet in schoolliederen. En om van het gewicht hiervan te overtuigen, wil ik het volgende feit vermelden: voor ééne minder erge feil dan deze hier aangestipt werd het beroemde Ik ken een lied, bij de eerste stemming, door de Jury, waarvan ik deel maakte, afgewezen. Gelukkig kon die fout tegen de wetenschap en den goeden smaak gemakkelijk geweerd worden - en het liedje van De Mol was gered!
- voetnoot(1)
- Om de belangrijkheid van dit punt te doen uitschijnen wil ik er op wijzen dat, bij voorbeeld, het Ik ken een Lied, misschien meer bijval bekomt door zijne gemoedelijke poëzie dan om de muziek zelve. Het lied De Lente, van denzelfden W. De Mol, staat onder dit laatste opzicht hooger aangeschreven en wordt, edoch, oneindig minder gezongen. En zoo gaat het met vele onzer volksgezangen.
- voetnoot(1)
- Deze 6 is doorstreept.
- voetnoot(1)
- Deze 6 is doorstreept.
- voetnoot(1)
- Dit is bijna algemeen in dezen kampstrijd en meer bepaaldelijk voor de bundeltjes, die hier om hunne onbeduidendheid niet zijn vermeld. Jammer dat daardoor zooveel lieve kindergedichtjes niet tot hun recht komen. Zie onder andere nummer 1.