Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1912
(1912)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||
Geschiedkundig overzicht van het Italiaansch strafrecht, door Prof. Ladislaus von Thót, te Ujpest (bij Budapest), Hongarije.De Geschiedenis van het Italiaansche StrafrechtGa naar voetnoot(1) kan men in verschillende tijdvakken verdeelen, ze beschouwende ofwel als een keerpunt, ofwel als een nieuwe richting in de evolutie van het recht. Deze zijn: het tijdvak van het Etruskisch recht, van het Romeinsch recht, het Volksrecht, het Statutaarsch recht, het Canoniek recht en van het Gecodificeerde recht. Wij gaan deze tijdvakken wat nader onderzoeken. | ||||||||||||||||||||||||||
I. - Het Etruskisch recht.Het oudste tijdvak is dat van het Etruskisch recht. Van dit rechtssysteem weet men slechts weinig, en dit weinige kan men vinden in de boeken der oudste Grieksche schrijvers. Zoo weten wij onder meer door DionysiusGa naar voetnoot(2), dat de straffen in het Etruskisch recht, talrijk waren, zooals verbanning, opsluiting, onthoofding, enz. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||
De tot verbanning veroordeelde werd tegelijk met verbeurdverklaring zijner goederen gestraft. De stokslagen waren den slaven voorbehouden.
Meer is ons niet bekend van het Etruskisch strafrecht. | ||||||||||||||||||||||||||
II. - Het Romeinsche recht.Het belangrijkste tijdvak uit de geschiedenis van het Italiaansche strafrecht is zonder twijfel dat van het romeinscheGa naar voetnoot(1). De vorming van het romeinsche recht had drie tijdstippen, dat van het Papyriaansch recht, dat van de wetten der twaalf tafels en dat der laatste wetten (leges posteriores). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||
1o) De wetten der koningen zijn bekend onder den naam van ‘Jus Papvrianum’, naar den rechtsgeleerden Cajus Papyrius die eene verzameling ervan maakte. Nu zullen wij hier de vraag niet onderzoeken of deze verzameling van wetten wel inderdaad bestaan heeft, en ook niet die andere vraag, welke den schrijver betreft en het jaar dier verzameling; deze behooren tot de algemeene rechtsgeschiedenisGa naar voetnoot(1). Wij willen alleen de strafleer van deze wetten aantoonen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||
Deze wetten verbieden den doodslag van kinderen beneden de 3 jaren, onder straf van verbeurdverklaring. Eene uitzondering maakten ze echter voor kreupelen en misgeboorten, en het was den bloedverwanten vergund dezelve te vondeling te leggen of te abandonneeren, nadat zij die aan vijf geburen getoond hadden. De schoondochter, die gewelddadigheden beging tegen haar schoonvader, werd ‘exsecrata’ en zij mocht door iedereen, wie ook, straffeloos gedood wordenGa naar voetnoot(1). Wie oogstte aan gene zijde van de afgebakende en bepaalde grenzen, op het veld van een ander, mocht te zamen met zijn dieren straffeloos gedood wordenGa naar voetnoot(2). Opzettelijke doodslag werd gestraft als parricidiumGa naar voetnoot(3). Wie uit onvoorzichtigheid een ander doodde, moest den bloedverwanten des gedooden een ‘aries’ gevenGa naar voetnoot(4). De zoon die zijn vader sloeg, werd ‘sacer’ voor de goeden en mocht door iedereen gedood wordenGa naar voetnoot(5). Eindelijk moeten we nog vermelden het onderscheid, dat Servius Tullius maakt tusschen de ‘judicia publica’ en ‘judicia privata’. Judicia publica noemt hij strafzaken die de gemeenschap aangaan; judicia privata, die welke de private personen betreffenGa naar voetnoot(6). Het koningen-tijdvak geeft ons van het primitief strafrecht van Rome geen andere opgaven.
2o) Met de publicatie der leges XII. tabularum begint een nieuw tijdvak in de ontwikkeling van het romeinsche strafrechtGa naar voetnoot(7); de 2de, 3de, 7de en 9de tafels houden zeer interessante | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||
bepalingen in over het strafrecht. Zoo bij voorbeeld handelt de 2de tafel over den diefstal: de nachtdief werd met den dood gestraftGa naar voetnoot(1). De diefstal bij dag werd met stokslagen gestraft en de schuldige werd slaaf van de beleedigde partijGa naar voetnoot(2), maar was de schuldige slaaf, dan werd hij met stokslagen gestraft en van de rots neergeworpenGa naar voetnoot(3). Was hij ongehuwd, zoo werd hij volgens beslissing van den pretor, met stokslagen gestraft en verplicht tot herstelling van de veroorzaakte schadeGa naar voetnoot(4). Wie een dief doodde, die zich met wapenen verdedigde, was straffeloos, indien hij geweld gebruikt had en om hulp geroepenGa naar voetnoot(5). Werd een gestolen zaak bij een ander gevonden, dan werd deze gestraft als een fur manifestusGa naar voetnoot(6). De ‘furtum non manifestum’ werd gestraft met het betalen van het dubbele van de somGa naar voetnoot(7). Wie wederrechtelijk eens anders boomen beschadigde, moest voor elken boom 25 assen betalenGa naar voetnoot(8). In het geval waar een overeenkomst plaats had, was de actio furti uitgedoofdGa naar voetnoot(9). Belangrijk is het dat de diefstal nooit verjaardeGa naar voetnoot(10). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||
De tweede Tafel straft streng den man die de hem toevertrouwde zaken ontvreemddeGa naar voetnoot(1). Wie boven de wettelijke taxa eischte werd veroordeeld tot het vierdubbeleGa naar voetnoot(2).
De 7de tafel handelt uitdrukkelijk over het misdrijf (de delictis). De eigenaar van een dier dat schade veroorzaakt, was verplicht ofwel het dier zelf, ofwel den prijs van het dier, den beschadigde aan te biedenGa naar voetnoot(3). Wie opzettelijk een huis, of een schuur die zich bij het huis bevond, in brand stak, werd gestraft met stokslagen en zelf verbrandGa naar voetnoot(4). Was de brandstichting zonder opzet gedaan, zoo werd de schuldige veroordeeld tot schadevergoeding en, was hij onvermogend, ten twaalfde gestraftGa naar voetnoot(5). Wie een lichaamsdeel van een ander afsloeg, werd tot verlies van hetzelfde lichaamsdeel veroordeeld (talio)Ga naar voetnoot(6). Wie het been van een vrij man afsloeg, moest 300 assen betalenGa naar voetnoot(7); was de beleedigde partij slechts slaaf, dan was de boete 150 assenGa naar voetnoot(8). Een gewone beleediging werd gestraft met 25 assenGa naar voetnoot(9). Hij die de schaamdeelen van een man afsloeg, moest den vrijen 300 assen betalen, den slaaf 150Ga naar voetnoot(10). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||
De dader van een beleediging door openbaar gezang, werd gestraft met stokslagen tot der dood toeGa naar voetnoot(1). De patronus die bedrog bedreef tegen zijn eigen cliens werd met den dood gestraftGa naar voetnoot(2). Wie eerst verlof had gegeven als getuige opgeroepen te worden, maar zich later terugtrok, werd verklaard voor infamis en intestabilisGa naar voetnoot(3). Wie in een pleitzaak een valsche verklaring aflegde werd van de rots neergeworpenGa naar voetnoot(4). De ontrouwe voogd werd door den praetor vermaand en bij het einde van zijn voogdij met het duplum gestraftGa naar voetnoot(5). Hij die een vrij man van het leven beroofde, werd met den dood gestraftGa naar voetnoot(6). Wie door magischen zang iets verrichtte ten nadeele van een ander of hem een schadelijk vergift ingaf, werd met den dood gestraftGa naar voetnoot(7).
De Negende Tafel hield ook verscheidene strafrechtelijke bepalingen in: zoo strafte zij met den dood den rechter die geld voor zijn vonnis aannamGa naar voetnoot(8). De slaaf die ten nadeele van zijnen heer een diefstal pleegde of hem andere schade veroorzaakte, werd aan de beleedigde partij tot schadevergoeding overgegevenGa naar voetnoot(9). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||
3o) Na de wetgeving der XII tafels, vindt men nog andere strafwetten, die de volmaking der vroegere wetgeving beoogden. Volgens de juiste mededeeling van Padeletti zijn de zoo genaamde leges poenales, die naar de traditie op de XII tafelwetten volgden, de hieronderstaandeGa naar voetnoot(1):
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||
De inhoud van deze wettenGa naar voetnoot(1) ligt voor het grootste deel bewaard in de latere wetgeving, die ten tijde der keizers ontstond. De strafwetten der eerste zestien christen keizers werden verzameld en gepubliceerd door Theodosius II (ao 438), in zijn ‘Codex’Ga naar voetnoot(2). In dezen Codex (‘Codex Theodosius’) bemerkt men eene strekking naar meer menschlievende ideeën, natuurlijk gevolg trouwens van den christelijken geest en van de progressieve ontwikkeling der beschaving. Toch behield dit wetboek nog eenige der wreede straffen van de vroegere wetten; zoo bekrachtigde deze Codex de schrikkelijke straf tegen den menschenroof (brandstapel, verslinding door wilde beesten, ingieting van lood in den mond, enz.), alsook de doodstraf door Constantinus tegen de echtbreuk voorgeschreven. Toch hield de Codex ook gunstige bepalingen in, ter bescherming van de minderjarigen, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||
weeskinderen en verlatene kinderen, enz. Bovendien verdedigde hij de arm geworden ouders en strafte streng den kindermoord, enz.Ga naar voetnoot(1). De belangrijkste bronnen voor het romeinsch strafrecht zijn de InstitutionesGa naar voetnoot(2), de PandektenGa naar voetnoot(3), de CodexGa naar voetnoot(4) en de NovellenGa naar voetnoot(5). Al deze bronnen loopen uit op het klassiek romeinsch recht, hetwelk de basis werd van elk rechtssysteem in Europa. Wij zullen de hoofdprinciepen van dit grondsysteem in het kort uiteenzetten. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het romeinsche strafrecht stelt eenige algemeene princiepen vast voor het misdrijf. Zoo nam het aan, als wezenlijk element van het misdrijf, de wilGa naar voetnoot(1). Het juiste onderscheid dat het romeinsche recht maakt tusschen dolus, culpa en casus, is genoeg bekend, zoo ook de verdeeling der misdrijven in delicta publica en delicta privata. De infans en de furiosusGa naar voetnoot(2) waren vrij van straf; de dronkenschapGa naar voetnoot(3), de leeftijd en de onvoorzichtigheidGa naar voetnoot(4) verminderden de verantwoordelijkheid, het juiste begrip en het juridische belang der poging niet genoeg vastgesteld zijndeGa naar voetnoot(5). Samenloop der mis- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||
dadigers gold als regelGa naar voetnoot(1), alsook samenloop der misdrijvenGa naar voetnoot(2). Daarentegen was de juridische geldigheid der recidieve slechts duister aangegevenGa naar voetnoot(3). Wat de bijzondere misdrijven aangaat, zooals de bepalingen van het romeinsche strafrecht tegen majesteitsschennis, deze wijzen ons op een te ver gedreven despotismus. Dit misdrijf werd beschouwd naar UlpianusGa naar voetnoot(4) als heiligschennis (sacrilegium) en men begreep hieronder niet alleen aanvallen tegen den persoon des vorsten, maar ook nog samenzwering tegen den persoon zijner ambtenaarsGa naar voetnoot(5), opstand, beleediging en verminking zijner standbeeldenGa naar voetnoot(6). Alle handelingen konden misdaden worden van majesteitsschennis: het schrijven, het spreken, ja zelfs het stilzwijgen en de onwillekeurige onbescheidenheid van den slaap, de gedachte werd gestraft als de misdaad zelfGa naar voetnoot(7). In deze gevallen nam men getuigenis aan van iedereen, zelfs van een slaaf. De straffen waren: ontzegging van water en vuur; bovendien de lijfstraf van vuur en verscheuring door beesten; stierf de aangeklaagde voor de executie, dan onteerde men zijn gedachtenis: al zijn goederen werden verbeurd verklaard. De in het vonnis genoemde zonen van den schuldige werden onbekwaam | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||
hun vermogen te erven; zij werden verplicht een ellendig leven te leiden en de infamia van hunnen vader te boeten; ze hadden geene andere hoop dan den doodGa naar voetnoot(1).
Omtrent de misdrijven tegen de individueele vrijheid bevatte het romeinsche recht slechts weinige bepalingen. Men weet, dat onder het ‘jus commune’, de rechter die misbruik maakte ten nadeele van eenen burger, veroordeeld werd tot herstelling der veroorzaakte schadeGa naar voetnoot(2). Het plegen van een daad door dewelke een ambtenaar eenen burger onwettelijk van zijn vrijheid beroofde, stond gelijk met majesteitsschennis, omdat deze een onrechtmatig bezit der macht en een beleediging tegen den vorst bevatteGa naar voetnoot(3): zoo groot was de gestrengheid dezer wetgeving, dat de doodstraf en de confiscatie zich zelfs uitstrekten tot de gouverneurs der provinciën welke nalieten een onwettelijke inhechtenisneming te bestraffenGa naar voetnoot(4). Een constitutio van Justinianus zocht deze straffen te matigen; in de plaats daarvan bracht hij een openbaren carcer in die van dezelve natuur moest zijn als de onwettelijke inhechtenisnemingGa naar voetnoot(5). Maar deze wetgeving verwarde in dezelfde bepalingen het machtmisbruik der ambtenaren die de burgers in andere plaatsen dan den openbaren carcer gevangen hielden, met het misdrijf der private personen die door wraak of om andere beweegredenen de persoonlijke vrijheid aantastten. Inderdaad de tekst van deze wet werd op beide hypothesen toegepastGa naar voetnoot(6); toch maakte men eene uitzondering ten gunste dergenen die niet anders deden dan een wettelijken plicht uitoefenen tegen een persoon dien zij gearresteerd haddenGa naar voetnoot(7); ten gunste der bloedverwanten en der ambtenarenGa naar voetnoot(8) die een woedende gevangen zetten. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||
De schending der woning was eveneens voorzien in het romeinsche recht. Het principe van onschendbaarheid der woning herinnert ons aan de oudste wetgeving. CiceroGa naar voetnoot(1) bevestigt het als algemeene regel. De romeinsche wet straft inderdaad de gewelddadige inbraak in het huis van een romeinsch burgerGa naar voetnoot(2). De schending van de woning werd beschouwd als gewelddadigheid. De romeinsche rechtsgeleerden schrijven eenparig, dat het niet geoorloofd was een romeinsch burger met geweld uit zijn huis te trekken, zelfs niet om hem ter rechtbank te leidenGa naar voetnoot(3). Zoo waren in het romeinsche recht de huiselijke haard en het huis van den burger een toevluchtsoord, een heilig asilum; niemand mocht daar met geweld binnenkomen of er met geweld uitgedreven wordenGa naar voetnoot(4).
De misdrijven die de openbare ambtenaren bij de uitoefening van hun bediening begingen, werden in het romeinsche recht bijzonder vermeld. Het misdrijf van verduistering was bekend onder den naam van peculatus’Ga naar voetnoot(5). Julius Caesar verstond onder dezelfde benaming ook verkwisting van geld bestemd voor de offersGa naar voetnoot(6). Eindelijk werd zij nog uitgestrekt tot de verkwisting der private gelden die men den openbaren bewaarders toevertrouwdeGa naar voetnoot(7) De straffen waren: verbanningGa naar voetnoot(8), later deportatie of veroordeeling tot de galeien, volgens hoedanigheid der schuldigenGa naar voetnoot(9). De Lex Julia de residuis strekte de toepassing derzelfde straffen uit tot de rekeninggevers die het publieke geld, dat zij tot een bepaald gebruik ontvingen, voor zich zelf verbruiktenGa naar voetnoot(10). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het misdrijf der concussio was in de romeinsche wetgeving verward met het misdrijf der corruptio. De concussio bestond, over het algemeen, in het misbruik dat de ambtenaren maakten van hun macht, of ook wel hierin, dat zij de provinciën op onwettelijke brandschatting stelden, ofwel geld vorderden van degenen voor welke zij verplicht waren het recht gratis uit te oefenen. Bij de romeinsche rechtsgeleerden was genoemd misdrijf bekend onder den naam van crimen repetundarum, omdat het recht gaf tot eene actio vanwege de provinciën of de beleedigde partij om de onwettelijk ingevorderde som terug te eischen. Deze herstelling alleen was de straf van de concussio. volgens de lex Calpurnia repetundarum; maar later stelde de Lex Julia buiten de herstelling, de straf van verbanning vast; zeer langen tijd werd er echter onder de schrijvers gestreden, of de latere Lex Julia repetundarum van Julius Caesar de straf van verbanning behield of afschafte.
Men dient hier twee soorten van straffen te onderscheiden: de eene tegen het machtmisbruik der gouverneurs en ambtenaren der provinciën voorgeschreven: de straf beliep het vierdubbele der onwettelijk ontvangene somGa naar voetnoot(1); maar was de concussio ten nadeele der bewoners van de vlakte gepleegd, dan kon de straf ook verbeurdverklaring of verbanning zijnGa naar voetnoot(2). Nog andere straffen stonden den rechter te wachten, die geld of geschenken aannam om een gunstig of ongunstig vonnis uit te sprekenGa naar voetnoot(3) De romeinsche wet verwarde met de concussio, de corruptio. Zoo strafte zij het misdrijf van een openbaar ambtenaar die, om zich een onwettelijke som te verschaffen, zich op een verordening beriep van den prefekt der provincië, welke valsch was, alsook de handeling van een ambtenaar, die om eeretitels of ambten uit te deelen, een beschuldiging te vernietigen, justitie te verkoopen, een getuigenis te niet te doen, geld of geschenken had aanvaardGa naar voetnoot(4). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||
Toch is het klaarblijkelijk, dat het eerste geval alleen het misdrijf der concussio was, terwijl de andere soorten eigenlijk tot de corruptio behoorden.
De corruptio werd in den beginne met den dood gestraftGa naar voetnoot(1). Later bepaalde de Lex Julia repetundarum als straf eene geldboete gelijk aan het vierdubbele der ontvangene som; nog later mocht de rechter ook lichamelijke kastijdingen laten toedienen, naar de zwaarte van het misdrijfGa naar voetnoot(2). De straf was deportatie of zelfs de dood, zoo de corruptie den dood van een onschuldigen persoon voor gevolg had. Eindelijk, in de laatste periode van de romeinsche wetgeving maakte men onderscheid tusschen civiele en crimineele zaken; in de civiele alleen was de straf voor de corruptie een dubbele of driedubbele geldboete van de waarde der aangenomene of beloofde zaken, en bovendien het verlies van het ambt; in de crimineele, verbeurdverklaring en verbanningGa naar voetnoot(3).
De injuria was verbaal of reëel, naar zij in woorden of gewelddadighedenGa naar voetnoot(4) plaats greep, en verergerde volgens de hoedanigheid van den beleedigden persoonGa naar voetnoot(5). Het misdrijf had nog een grooteren omvang, zoo de injuria begaan was tegen de ambtenaren; vandaar komt de door Farinacius geformuleerde regel: ‘injuria illata magistratui dicitur atrox’Ga naar voetnoot(6). Men bemerke nochtans dat de wet voor dit geval geen grootere straf bepaaldeGa naar voetnoot(7). De gewone straffen waren: stokslagen, ontzegging van zekere rechten en verbanningGa naar voetnoot(8). Maar in de romeinsche wetten vindt men twee gevallen voor dewelke zij nochtans een grootere straf toepassen, namelijk, indien de injuria begaan was door middel van libellusGa naar voetnoot(9), | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||
ofwel wanneer zij het leven van een ambtenaar in gevaar stelde; voor beide gevallen was de straf, de doodGa naar voetnoot(1). De straf voor de injuria werd grooter, zoo het misdrijf begaan was gedurende de rechtsuitoefening van den ambtenaarGa naar voetnoot(2).
De reëele beleediging bestond in de tegen een persoon gepleegde gewelddadigheid (re quoties manus inferuntur). De aard van deze injuria werd beschouwd als iets gruwelijks. Maar het gewicht van het misdrijf werd geschat naar de zwaarte der gewelddadighedenGa naar voetnoot(3). De injuria werd nog geclassificeerd onder de gruwelijken, ook als de gewelddadigheden maar licht warenGa naar voetnoot(4); nochtans, was de straf volgens de natuur en 't gevolg der gewelddadighedenGa naar voetnoot(5). Over het algemeen bestond er eene reëele injurie als men een persoon lichamelijk aanrandde, maar de wet nam ook de verschillende soorten van gewelddadigheden in aanmerking en verklaarde als een reëele injurie de gewelddadigheid waarbij iemand een ander wel niet lichamelijk sloeg, maar bij voorbeeld zijn kleed scheurde, alsook lichamelijke kwetsingen toebracht, zelfs indien zij geene smart veroorzaakten. De wet verklaarde nog, dat injuria corpus fit, cum quis pulsatur: pulsare est sine dolore caedere. Het slaan was gedefinieerdGa naar voetnoot(6) en als zij de verschillende manieren van slaan bestrafte, maakte zij nog ander onderscheidGa naar voetnoot(7).
Wat de ontvluchting der gevangenen aangaat, de gevangene die uit de gevangenis ontsnapte, waarvan hij de poort open | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||
vond, werd slechts lichtelijk gestraftGa naar voetnoot(1). Aan de basis van dezen rechtsregel lag het principe door de doctoren geformuleerd als volgt: ‘Fugiens ex carcere qui invenerit ostium apertum, non punitur de effracto carcere, sed mitius’Ga naar voetnoot(2).
Medeplichtigheid werd ook gestraft in dezelfde gevallen. De teksten van de Digesta en van den Codex Justinianus stelden op een lijn met den schuldige zelf, diegenen die de gevangenen schuil hieldenGa naar voetnoot(3). Maar men bemerke hier, dat de tekst der eerste wet handelt over de openbare ambtenaren, die een geldsom aangenomen hebben om de schuldigen te verbergen of te laten ontvluchten. terwijl de codex een overeenkomst onderstelt tusschen de verbergers en de door de justitie opgezochte individuën. Naar de rechtsgeleerden kon men in zulke speciale gevallen, volgens de omstandigheid, een willekeurige straf bepalenGa naar voetnoot(4). Het romeinsche recht strafte niet alleen de muntvervalsching, maar ook de daardoor begane beleediging tegen den vorst, dat is usurpatie van het keizerlijk recht munt te slaan; vandaar dan ook, de qualificatie van dit misdrijf bij de majesteitsschennisGa naar voetnoot(5). De straf stond in verhouding met deze qualificatie: de schuldigen werden aanvankelijk gestraft met deportatie en dwangarbeid in de galeien, en later om den beesten voorgeworpen te worden, indien zij vrije mannen waren; waren zij slaven, dan was de straf de brandstapelGa naar voetnoot(6).
Het romeinsche recht maakte geen juist onderscheid tusschen vervalsching in openbare geschriften en in handelszaken of privaatgeschriften. De beroemde Lex Cornelia de falsis hield zich bijna uitsluitend bezig met de vervalsching in testamenten begaanGa naar voetnoot(7). Eenige keizerlijke Constitutiones strekten de straf en verordeningen van voormelde wet uit tot alle andere verval- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||
schingen, welke ook de aard was der vervalschte akte. De straffen waren: deportatie, verbeurdverklaring voor vrije personen, dood voor de slavenGa naar voetnoot(1).
In het beteugelen der aanslagen op de goede zeden was de romeinsche wet uiterst streng.
Het eenvoudig hoereeren (fornicatio) bleef ongestraftGa naar voetnoot(2). Onder dit woord verstond men alleen opzettelijke verkeering met een minderjarige dochter of met een weduwe, die toestemde, alsook verkeering met openbare vrouwspersonenGa naar voetnoot(3). Maar nam de fonicatie ook den aard aan van stuprum of van vrouwenroof (raptus), dan was de straf van het misdrijf verbeurdverklaring van de helft van het vermogen, zoo de schuldige van gegoeden stand was, en een afflictieve straf met relegatie, zoo hij tot den geringen stand behoordeGa naar voetnoot(4).
Bloedschennis werd met den dood gestraft, zoo deze plaats vond tusschen personen in opgaande en neergaande lijn, of tusschen broeders en zusters, of schoonvader en schoondochter; dezelfde straf werd toegepast, waar een doorgaande omgang met de moeder of met de dochter bewezen werdGa naar voetnoot(5). Bloedschennis tusschen cognatos of tusschen ooms en kleinzonen werd gestraft met eene willekeurige strafGa naar voetnoot(6).
Bestialitas en sodomia werden met den dood gestraftGa naar voetnoot(7).
Het romeinsche recht verklaarde voor infamesGa naar voetnoot(8) dengene, die koppelarij had bedreven, maar deze bepaling betrof in den beginne slechts hem, die van zulke koppelarij een handel maakteGa naar voetnoot(9). Was de prijs aangenomen, zoo bestond het mis- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||
drijfGa naar voetnoot(1). De straf was willekeurigGa naar voetnoot(2). De keizers Theodosius en Valentinianus bepaalden verbeurdverklaring, verbanning, dwangarbeid op de galeien, zoo de vaders of moeders hunne dochters of slaven prostitueerden; maar deze straffen bleken weldra onvoldoende en de doodstraf werd bepaald tegen den bederver, die geld ontving of tegenover jeugdige dochters bedriegelijke middelen aanwenddeGa naar voetnoot(3).
Het romeinsche recht strafte ook diegenen, die in zekere gevallen omkoopingsakten (corruptio) maakten om hun hartstocht te voldoen; zoo werd de verkooping van een meisje beneden de 10 jaar gestraft met dwangarbeid op de galeien en met verbanningGa naar voetnoot(4). De verleiding van een kind of de oplichting door bedriegelijke en schuldige middelen werd met deportatie op een eiland of ook met den dood gestraftGa naar voetnoot(5). Eindelijk de verleiding (seductio) eener maagd of van eene eerlijke vrouw werd gestraft met verbeurdverklaring van de helft van het vermogen en in zekere gevallen met relegatie, indien de verleiding met sluikerij vergezeld wasGa naar voetnoot(6). Maar wij moeten hier aanmerken, dat het misdrijf in beide eerste gevallen ophield te bestaan, zoo de jonge dochter tot de pubertas gekomen wasGa naar voetnoot(7).
Echtbreuk werd streng gestraft. Romulus liet het lot van de schuldige vrouw over aan de willekeur van den man. Deze was nochtans verplicht vóor het uitspreken der straf het gevoelen der naaste bloedverwanten te vragenGa naar voetnoot(8). Dit gebruik bleef gehandhaafd gedurende de republiek en de gewone straf schijnt de verbanning geweest te zijnGa naar voetnoot(9). Het aangroeiende zedenbederf verplichtte tot strengere straffen. De Lex Julia van AugustusGa naar voetnoot(10) | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||
wijzigde het systeem der oppressie. Echtbreuk werd een crimen publicum, waarvan het aanklagen iedereen geoorloofd was. De straf was relegatie. Keizer ConstantinusGa naar voetnoot(1) zette de doodstraf op de echtbreuk, maar hij stond het beschuldigingsrecht aan de naaste bloedverwanten alleen toeGa naar voetnoot(2). Hij sloot daarvan uit de extranei. Justinianus wijzigde deze straf, maar voor de vrouwen alleen; de 184ste Novella strafte haar met stokslagen en opsluiting in een monasteriumGa naar voetnoot(3). De medeplichtige werd met den dood gestraftGa naar voetnoot(4). Het romeinsche recht vergunde het recht van beschuldigen wegens echtbreuk tegen de vrouw, alleen aan haren man. De Lex Julia verklaarde, zooals wij boven zeiden, de echtbreuk voor een crimen publicum; vandaat drie soorten van aanklacht naar gelang dezelve geschiedde door den man, de familie of de extranetGa naar voetnoot(5). Het recht van deze laatsten werd afgeschaft door ConstantinusGa naar voetnoot(6). Alleen de man en de bloedverwanten behielden het recht te beschuldigen. Het strafrecht vergunde ook beschuldiging van echtbreuk tegen de verloofdenGa naar voetnoot(7).
Wat de bigamie aangaat, deze werd tot aan Justinianus, alleen met infamia gestraft; bigame was hij die suo nomine..... bina sponsalia, binasve nuptias in eodem tempore constitutus habueritGa naar voetnoot(8). De nieuwe wet liet de straf over aan de willekeur van den rechterGa naar voetnoot(9).
Stuprum verwarde men met raptusGa naar voetnoot(10), maar raptus hield in en veronderstelde stuprumGa naar voetnoot(11). Vandaar, dat de oude schrijvers den raptus definieerden: wegvoering van eene vrouw of | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||
eene dochter om dezelve te bekennen tegen haren wilGa naar voetnoot(1). De straf was de dood.
Abortus werd gestraft met verbanningGa naar voetnoot(2). De straf was de dood, zoo de vrouw uit hebzucht gehandeld had, bij voorbeeld door een geldsom aan te nemen van haren man om haar fructus te doodenGa naar voetnoot(3). De medeplichtigen van hoogeren stand werden gestraft met verbanning naar een eiland en met verbeurdverklaring van de helft van hun vermogen; maar stierf de vrouw, met de doodstrafGa naar voetnoot(4).
Grafschennis werd beschouwd als een soort van sacrilegiumGa naar voetnoot(5). Die de lijken uit een graf wegnam, werd volgens zijn stand met den dood of deportatie gestraftGa naar voetnoot(6). De doodstraf was ook de straf voor wie de lijken gewapenderhand roofdenGa naar voetnoot(7).
Het romeinsche recht onderscheidde verschillende soorten van doodslagGa naar voetnoot(8). In het parricidium werd het misdrijf, de voorafgaande handeling tot zelfs de gedachte toe gestraft. Het was genoeg dat de zoon het vergift gekocht had, om het zijnen vader toe te dienen, om reeds de straf van het parricidium te moeten ondergaan, zelfs als hij het vergift nog niet had toegediendGa naar voetnoot(9). Aldus werd ook gestraft hij, die een mandaat of geld van een derden persoon had aangenomen om zijn vader te dooden, zelfs als de moord nog niet begaan was. Het romeinsche recht stelde den moord door de moeder begaan op haar zoon bij de parricidiaGa naar voetnoot(10). De straf was de dood of de verbanning naar een eiland, al volgens de hoedanigheid der moeder. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||
De onopzettelijke doodslag werd ook gestraft: zoo b.v. de geneesheer, als het overlijden van den zieke een gevolg was van zijn schuldige zorgeloosheidGa naar voetnoot(1). De Lex Aquilia strekte deze verantwoordelijkheid uit tot de slaven; ook voor dezen was de geneesheer verantwoordelijkGa naar voetnoot(2).
Wat den diefstal betreft, het romeinsche recht bestrafte den huisdiefstal nietGa naar voetnoot(3). De reden daarvan ligt in de organisatie van het gemeenebest bij de Romemen: iedere familie was een ware gemeenschap van personen en zaken onder gezag en bestuur van den vader der familie; en zoo wijzigde deze verwikkeling der eigendommen, deze gemeenschap der onderlinge belangen, duidelijk de daad van den slaaf, van den emancipatus, cliens of mercenariusGa naar voetnoot(4). Het romeinsche recht nam bij het straffen den tijd in aanmerking waarop de diefstal begaan wasGa naar voetnoot(5). De furtum nocturnum werd extra ordinem onderzocht. De in flagranti betrapte mocht straffeloos gedood worden. De wet bepaalde zich tot het vaststellen van eene straf, welke was tijdelijke dwangarbeidGa naar voetnoot(6). Het romeinsche recht strafte ook den diefstal van roerende goederenGa naar voetnoot(7). Het verklaarde schuldig aan diefstal, den schuldeischer, die de in onderpand ontvangen zaak zonder kennisgeving aan den schuldenaar tot persoonlijk nut gebruikte, alsook den bewaarder, die zich van de ontvangen zaak bediendeGa naar voetnoot(8). Volgens het romeinsche recht waren het opzet tot stelen, het voornemen, de toebereidselen niet voldoende om de straf toe te passen; er werd vereischt, dat de dader de hand op de zaak gelegd en deze verduisterd hadGa naar voetnoot(9). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het romeinsche recht verklaarde, dat zonder opzet van stelen geen diefstal bestondGa naar voetnoot(1). Bovendien eischte het, als bijkomend element van het misdrijf, dat de dader bedoelde met den diefstal iets te winnenGa naar voetnoot(2); toch was het niet noodig, dat de diefstal aan den dader zelf die winst aanbracht; het misdrijf bestond ook indien de dader daarover ten gunste van een 3den persoon beschikteGa naar voetnoot(3). Het recht aanzag als diefstal niet alleen het stelen der zaak zelve, maar ook dat van haar nut of vruchtgebruikGa naar voetnoot(4). De diefstal van dieren was het voorwerp van bijzondere straffen. Abigeatus was diefstal van paarden begaan in de stallen en op het veldGa naar voetnoot(5); het misdrijf was minder of meer zwaar naar de waarde van het gestolen dierGa naar voetnoot(6). Diefstal van een enkelen os of paard was genoeg tot het bestaan van het misdrijf: maar er waren minstens vier varkens noodig of tien andere dieren om dit misdrijf te constitueerenGa naar voetnoot(7). Zoo de diefstal de vereischte van plaats en getal in zich niet vereenigde, werd hij beschouwd als een eenvoudige diefstal. De straf was verbanning voor schuldigen van hoogen stand en dwangarbeid op de galeien voor de anderen; was de diefstal gewapenderhand gepleegd, hij werd met den dood gestraftGa naar voetnoot(8). Het romeinsche strafrecht stelde den diefstal van heilige zaken bij sacrilegium, ook zoo deze zich niet op een heilige plaats bevondenGa naar voetnoot(9). Maar zoo zij een privaat persoon toebehoorden en zich op een heilige plaats bevonden, bestond er geen misdrijfGa naar voetnoot(10). De met inbraak begane diefstal werd beschouwd als een zeer zwaar misdrijf. Het romeinsche recht strafte dien met | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||
verschillende straffen, naardat deze bij dag of bij nacht begaan was; in het eerste geval zweepstraf en tijdelijke dwangarbeidGa naar voetnoot(1). Dezelfde diefstal gewapenderhand in bende gepleegd, werd met den dood gestraftGa naar voetnoot(2).
Belangrijk is het te weten, dat de erfgenaam, die voorwerpen uit eene erfenis wegnam, geen diefstal begingGa naar voetnoot(3). Wat de vrouw betreft, die voorwerpen wegnam uit de erfenis van haren man, zij kon vervolgd worden bij toepassing van de actio rerum amotarumGa naar voetnoot(4). Een deelgenoot, die een gemeenschappelijk voorwerp wegnam, had het recht niet, dat de wet aan de vrouw toestondGa naar voetnoot(5). Te zijnen gunste kon alleen in aanmerking komen een praesumptio getrokken uit zijn recht tot het weggenomen voorwerpGa naar voetnoot(6). Het gebruik van een valschen naam of valsche kwaliteit noemde men falsum: dit kon door woord of schrift begaan worden. De wetsverordening van Papinianus op het gebruik van een valschen naam, is absoluutGa naar voetnoot(7).
Brandstichting van een gebouw werd met 't vuur gestraftGa naar voetnoot(8). Deze straf werd later voor de ergste gevallen voorbehouden: brandstichting uit wraak, uit zucht tot verwoesting, of indien het misdrijf was begaan binnen de wallen van de stadGa naar voetnoot(9). Brandstichting op het veld werd lichter gestraftGa naar voetnoot(10). | ||||||||||||||||||||||||||
III. - Het Volksrecht.In de 6de eeuw vormde zich in het hedendaagsch Lombardije een nieuw rechtssysteem: het recht der barbaren of Longo- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||
barden, waarvan de belangrijkste bron is: de Lex LongobardorumGa naar voetnoot(1). Dit wetboekGa naar voetnoot(2) was samengesteld uit de wetgeving van vijf koningen: Rothardus, Grimualdus, Liutprand, Rachis en Astulf; het bevat veel strafrechtelijke bepalingen. De basis van het longobardische strafrecht was de faida, welke instelling aan al de germaansche rechtssystemen gemeen was. Faida wil zeggen vijandelijkheidGa naar voetnoot(3). Zooals Calisse te recht opmerkt kan de oorzaak, die de faida teweegbrengtGa naar voetnoot(4), zijn een bloote daad van een persoon die het recht of de eer van een ander krenkt, met éen woord een misdrijf. De wetten zeggen, dat de faida naar gelang van de culpa aangroeit. Het gevolg was, dat de beleedigde partij het recht had zich vergoeding aan te matigen, op welke wijze hij wilde of kon, tot bloedvergietens toe, zonder nochtans de vastgestelde rechtsverordeningen en de regels van de procedure te buiten te gaan. Men mag de faida en de wraak niet met elkander verwarren: deze is het gevolg van gene, en de wraak was niet bepaald noodzakelijk, omdat, zoo de beleedigde partij niet tot volvoering van zijn wraak komen wilde of kon, de faida toch nog bestond; deze werd gekenmerkt door den toestand van wettelijke vijandelijkheid tegenover den schuldige, in de wet van Liutprand ‘duritia’ genoemd, en die het recht van de beleedigde partij op schadeloosstelling uitdrukt. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||
De wet bepaalde regels voor de faida. Faida bestond niet bij onopzettelijke schadeberokkening of als iemand een ander doodde op bevel van den koningGa naar voetnoot(1); over 't algemeen vergunde de wet aan de partijen het recht de faida in te roepen. De wet van Rotharus hield in, dat de som van de overeenkomst voor de op vrije menschen begane lichamelijke aanrandingen verhoogd moest worden, opdat men zijn toevlucht niet zou nemen tot de faida, maar deze met een langdurige vriendschap zou verwisselenGa naar voetnoot(2). Wie voor een moord een geldsom ontvangen had, moest zweren de faida niet meer in het werk te stellen; maar zoo hij desniettegenstaande, toch dengene doodde, met wien hij een verdrag had gesloten, moest hij den bloedverwanten van den gedoode, de dubbele som der overeenkomst betalen. Was de gedoode persoon een slaaf, dan betaalde de plichtige slechts de enkele somGa naar voetnoot(3). De dochter erfde het weergeld niet van haren gedooden vader, daar zij de faida niet heffen kon: zij kon immers haren vader niet vervangen, waar het noodig wasGa naar voetnoot(4). De faida was gewoonlijk opgeheven, zoo de schuldige boven de som der overeenkomst nog 20 solidi betaalde.
De wet bepaalde de som der compositie (compositio) volgens de gepriviligieerde klassen, tot welke de partijen of een daarvan behoorden. Zoo een vrij man een ander vrij man doodde enkel uit zelfverdediging, betaalde hij een zekere som; maar gebeurde dit om een andere oorzaak, dan werd de schuldige gestraft met verbeurdverklaring. Het weergeld was voor een Longobard, die gemeen soldaat was, 150 solidi; voor een ander persoon van hoogeren stand, 200 solidiGa naar voetnoot(5). Wie een buitenlandsch spioen schuil hield, werd met den dood gestraft, of moest den koning 900 solidi betalenGa naar voetnoot(6). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een slaaf, die zijn heer doodde, werd zelf gedood en wie hem verdedigde, moest den koning 450 solidi en den bloedverwanten 450 solidi betalenGa naar voetnoot(1). Wie in het geheim een vrijen baron, een slaaf of slavin doodde, moest 900 solidi betalen; de straf bleef dezelfde zoo het misdrijf begaan was door twee personen. Maar was de doode een vrij man, zoo moest de dader naar zijnen garathinxGa naar voetnoot(2) betalen; was hij slaaf of een aldiusGa naar voetnoot(3), zoo werd over den gedooden persoon volgens de gewone wet gevonnist. Die een baronGa naar voetnoot(4), die naar den koning toeging, gewapenderhand aanviel, moest den koning 450 solidi en den baron 450 solidi betalenGa naar voetnoot(5). Waren gewapende personen een dorp binnengedrongen, om aldaar iemand te beleedigen, of wraak uit te oefenen, zoo werd hun aanvoerder met den dood gestraft, of hij moest den koning 450 solidi en de beleedigde partij 450 solidi betalen. Hadden zij iemand gedood, zoo moesten zij het weergeld betalenGa naar voetnoot(6). Wie een grafzerk schond, was verplicht den verwanten 900 solidi te betalenGa naar voetnoot(7). Al de in oogenschouw genomen verordeningen bevoordeeligden de gepriviligieerde klassen.
Het repressie-systeem in het Longobardisch recht was als volgt: Misdrijven tegen den eigendom werden over het algemeen met een bepaalde geldsom gestraft; men treft nochtans ook andere straffen aan. Zoo, bij voorbeeld, als een vrij man of een slaaf des nachts in het huis van een ander betrapt werd en zich niet liet vastgrijpen, werd hij gedood en zijn verwanten hadden geen recht op het weergeld; maar liet hij zich aanhouden, zoo moest hij 80 solidi betalen, indien de beleedigde partij een vrij man was, en 40 solidi zoo slaafGa naar voetnoot(8). Wie voorbedachtelijk een slaaf of eenig ander goed verkocht, dat hem niet toebehoorde, moest het kapitaal en de achtdubbele waarde betalen, zoo het misdrijf bewezen was. Was het bij | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||
vergissing bedreven, zoo moest de dader daarover een eed afleggen en het kapitaal uitbetalenGa naar voetnoot(1). Had een vrij man of slaaf een diefstal begaan van minder dan 10 salicae en werd hij op de daad betrapt, dan moest hij de evenredige waarde dier zaak betalen, de doodstraf ondergaan of 80 solidi geven, zoo de beleedigde partij een vrij man was, en 40, was hij slaafGa naar voetnoot(2). Zoo een slaaf of aldius, slavin of aldia, op heeterdaad betrapt werd en door zijne meesters binnen de 30 dagen niet vrijgekocht werd, bleef hij slaaf der beleedigde partijGa naar voetnoot(3). Slaven op diefstal betrapt, werden met den dood gestraft of hunne heeren moesten 40 solidi vergoeding betalen. Zoo een vrije vrouw uit hoogere klas een diefstal beging, moest zij negenmaal de waarde betalen en werd zij beschouwd als eerloosGa naar voetnoot(4). Was de diefstal begaan door een kind of slaaf op bevel van een vrij man en werd het gestolene bij hem teruggevonden, zoo moest deze de negendubbele waarde van het gestolen voorwerp betalenGa naar voetnoot(5). Zoo verschillende vrije mannen of slaven een diefstal gezamenlijk begingen, moest elk van hen de negendubbele waarde betalenGa naar voetnoot(6). Wie voor de schuldeischers goederen verborg van zijn gestorven vader, werd aangezien als diefGa naar voetnoot(7). Voor de dieven had de rechter in de steden eene onderaardsche gevangenis, waarin hij de dieven voor 2 of 3 jaar kon opsluiten. De dieven, die binnen dezen tijd de beleedigde partij niet konden voldoen, werden door den rechter aan deze overgeleverd die met hen naar willekeur handelen mochtGa naar voetnoot(8). In geval van recidive werd de dief kaal geschoren en met stokken geslagen; bovendien kreeg hij een brandmerk op zijn voorhoofd en zijn oogGa naar voetnoot(9). Wie buiten de provincie eens anders slaaf wegvoerde en verkocht, moest het vierdubbele der waarde betalenGa naar voetnoot(10).
De wetgeving betreffende de aanslagen op het leven was slechts een beuzelachtige casuistiek. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wie een zijner naaste bloedverwanten, broeder of oom, doodde, mocht aan de erfenis des gedooden geen deel nemen; hij mocht gedood worden volgens willekeur des konings; had hij geen naaste bloedverwanten, zoo gingen zijne goederen aan den koning overGa naar voetnoot(1). Wie een aanslag pleegde tegen het leven van zijn eigen vader, werd onterfdGa naar voetnoot(2) Wie zijne onschuldige vrouw op onwettelijke wijze doodde, kreeg 1200 solidi boete, te betalen namelijk de helft aan hem tot wiens mundium de gedoode vrouw behoorde en de helft aan den koningGa naar voetnoot(3). Indien de vrouw in 't geheim samenzwoer tegen het leven van haar man, of om hem zelve te dooden of hem door een ander te laten vermoorden, zoo mocht de man naar willekeur beschikken over haar persoon en hare goederen; maar zoo de vrouw hare onschuld beweerde, zoo konden hare bloedverwanten, óf door het afleggen van een eed, óf door een tweegevecht, haar aan het vonnis onttrekkenGa naar voetnoot(4). Zoo zij haar man vermoordde, werd zij zelve gedood en hare goederen gingen, indien zij geene kinderen had, op de verwanten des gedooden overGa naar voetnoot(5). Wie een ander vermoordde, werd met den dood gestraft; zoo iemand tot dezen moord had meegewerkt, moest hij den koning 450 solidi en den verwanten des gedooden 450 solidi betalen; en, wie het opgelegd was dien moord te wreken en er zich aan onttrokken hadden, moesten den koning 15 solidi betalen en 25 aan hen die hunne hulp hadden ingeroepenGa naar voetnoot(6). Hadden twee of drie vrije personen een moord begaan tegen een vrij man, dan moest elk van hen den bloedprijs betalenGa naar voetnoot(7). Wie heimelijk een moord beging op een vrijen baron, op een slaaf of slavin, moest 900 solidi betalen. Dezelfde straf werd ook toegepast, zoo twee of drie personen gezamenlijk het misdrijf begingenGa naar voetnoot(8). Een vrij man of vrije vrouw, die vergift toebereidde, om iemand te dooden, betaalde 20 solidi, zoo ook hij, die tegen het leven van een ander samenspandeGa naar voetnoot(9). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een vrij man of vrije vrouw, die een ander vergift toediende zonder doodelijk gevolg, betaalde de helft van de boete voor doodslagGa naar voetnoot(1). Zoo iemand een andere vergift toediende en dat deze stierf, moest de schuldige de geheele boete voor den doodslag betalen volgens de hoedanigheid van den doodeGa naar voetnoot(2). Volgens de wet van Liutprand, werd vergiftiging met verbeurdverklaring gestraftGa naar voetnoot(3).
Wat de andere misdrijven aangaat:
Wie een vrije vrouw op straat aanhield of beleedigde, moest den koning 450 solidi en 450 aan de beleedigde vrouw betalenGa naar voetnoot(4). Wie hetzelfde misdrijf beging tegen een vrij man, betaalde slechts 20 solidiGa naar voetnoot(5). Wie zich vermomde om een vrij man te beleedigen, moest 30 solidi betalenGa naar voetnoot(6). Wie met geweld en gewapenderhand het huis van een ander binnendrong, betaalde 20 solidiGa naar voetnoot(7). Wie bloedschande beging met zijn eigen grootmoeder, werd onterfdGa naar voetnoot(8). De aanvoerder van een bende, die een vrije vrouw verleidde en naar eene andere plaats voerde, betaalde 80 solidi. Zijn vrije medeplichtigen moesten 20 solidi betalen. Zoo het hoofd van die bende zich met de verleide vrouw wilde verloven, moest hij daarvoor een zekere som betalenGa naar voetnoot(9). Zoo een vrij man of slaaf zijn vrouw betrapte op echtbreuk met een vrij man of met een slaaf, mochten beiden gedood wordenGa naar voetnoot(10). Zoo een vrij man of slaaf eens anders vrouw met hare toestemming verleidde, werden beiden met den dood gestraftGa naar voetnoot(11). Indien een vrije vrouw zich met een vrij man onteerde, dan konden de bloedverwanten haar straffen; zoo de partijen dit wilden, kon de zaak door huwelijk hersteld worden. De schuldige betaalde dan 20 solidi, maar had het huwelijk geen plaats, zoo betaalde hij 100 solidiGa naar voetnoot(12). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wie een slavin verleidde, betaalde aan haren heer 20 solidi; was de slavin een romeinsche, slechts twaalfGa naar voetnoot(1). Indien een slaaf van geringen stand een vrije vrouw verleidde, betaalde hij 50 solidiGa naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||||||||||||
IV. - Het Statutenrecht.In de XIe en volgende eeuwen vormde zich in de italiaansche republieken het Statutenrecht, als een hulprecht bij het algemeen recht en later als een zelfstandig rechtGa naar voetnoot(3). De verschillende staten en gemeenschappen van Italië hadden zulk een statutaarsch recht, dat natuurlijk ook strafbepalingen inhield, die gewichtige bronnen zijn voor de geschiedenis van het italiaansch strafrechtGa naar voetnoot(4). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het statutenrecht was zoo eenvoudig, als het volksrecht; gelijk dit, heeft ook het eerste slechts strafbepalingen die de benaming van het in spraak zijnde misdrijf en de straf daarvan inhouden. De bronnen voor het statutenrecht zijn de statuten zelf, die grootendeels in het latijn geschreven zijn. Deze statuten veranderden op sommige tijdstippen en in sommige steden, waaruit komt dat verschillende republieken twee of meer statuten uit verschillende tijdperken hebben. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||
We gaan nu een korte schets geven van de ontwikkeling van het statuten-strafrecht in eenige italiaansche republieken; deze schets zal ons het algemeen karakter der statuten-strafwetgeving aantoonen. Milaan had zeer oude statuten (1216). De straffen op den doodslag waren: verbanning en verbeurdverklaring; op rooverij, doodslag door verworging; op meineed, in sommige gevallen van doodslag en echtbreuk, enkel een geldboete van 60 solidiGa naar voetnoot(1). De oudste statuten van Verona dagteekenen van 1228, onder den titel ‘liber juris civilis civitatis Veronae’. Deze statuten bepaalden de straffen volgens de drie casten, die in Verona bestonden. Pisa had haar statuten reeds in 1234; Florentie, in 1285, maar deze laatste statuten bleven slechts in zwang tot 1354 en toen werd er een verzameling van nieuwe statuten gemaakt. De eerste statuten van Genua dragen den datum van 1143. Sclopus merkt terecht op, dat deze statuten aan de Longobardische statuten herinnerenGa naar voetnoot(2). In Napels waren de oude gewoonterechten in de statuten overgebracht; zoo ook in Palermo, Messina, TrapaniGa naar voetnoot(3). De oude statuten van Torino dagteekenen uit 1280, 1335, 1342 en 1360. De eerste statuten van Rome werden in de 13de eeuw door den senator Annibaldo gegeven; maar in 1469 liet Paus Paulus II daarvan een nieuwe compilatie maken. Parma had haar eerste statuten in 1255Ga naar voetnoot(4). In deze statuten werd een groot deel der misdrijven met geldboete gestraft, onder andere beleedigingGa naar voetnoot(5), smaadGa naar voetnoot(6), lichamelijke kwetsingGa naar voetnoot(7), enz. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||
De met buitengewone wapenen of in het geheim begane doodslag werd met levenslange verbanning gestraft.
De statuten van 1255 en 1347 hadden hetzelfde karakter. Zeer interessant zijn de statuten van Corsica, uit 1453Ga naar voetnoot(1). Het eerste door deze statuten beschreven misdrijf was de godslastering. Wie vloekte tegen God of de Maagd Maria, werd den eersten keer met 6 lire, en wie tegen de andere heiligen vloekte, met 20 lire gestraft; de tweede maal was de straf 30 lire; de derde maal werd de schuldige met stokken geslagen of de tong doorboordGa naar voetnoot(2). Wie een ander aanklaagde wegens een misdrijf en als beschuldiger voor de rechtbank wilde optreden, werd niet gehoord, zoo hij geene grondige bewijzen bijbracht, die de waarheid van zijn aanklacht rechtvaardigden. In geval van vrijspraak of weigering moest de aanklager den aangeklaagde alle kosten vergoeden en bovendien nog een som van 5 tot 20 lire betalen voor elken dag, die de beschuldigde m hechtenis had doorgebracht. Het persoonlijk beroep van den aangeklaagde werd in aanmerking genomenGa naar voetnoot(3). Wie een ander door woorden beleedigde, moest een boete van 20 solidi tot 10 germaansche lire betalen. De grootte dezer geldboete werd bepaald volgens de persoonlijke hoedanigheid en den aard der beleediging. Was de injuria begaan op een plaats, waar de rechter van het eiland woonde, b.v. in het parlement, of voor den rechter aan de rechtbank, dan was de straf 10 tot 50 lire, of zelfs 2 tratti di corda, volgens willekeur des rechters, en volgens de waardigheid en den toestand der in de zaak betrokken personenGa naar voetnoot(4). Was iemand bestolen en had hij achterdocht tegen een ander, dien hij voor de rechtbank beschuldigde, zoo had hij het recht van hem een eed te eischen, of hij hem bestolen had of niet; zoo de verdachte persoon den eed aflegde, was de zaak afgedaan; edoch, wanneer de bestolen persoon den rechter zulks verzocht, zoo kon hij met hem in het huis van den verdachten persoon gaan om aldaar de gestolen zaken op te zoekenGa naar voetnoot(5). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wie een roof beging of een moord, hetzij op straat of buiten of op welke andere plaats ook, werd met de galg gestraftGa naar voetnoot(1). Heiligschennis werd gestraft met den doodGa naar voetnoot(2). Aldus ook de brandstichtingGa naar voetnoot(3). Voor vervalsching in schriften was de straf het afsnijden der handGa naar voetnoot(4). De straf voor muntvervalsching was de doodGa naar voetnoot(5). Wie echtbreuk beging, werd gestraft met den dood, zoo hij een gehuwd man wasGa naar voetnoot(6).
Vermelden wij eindelijk nog het strafrecht van Venetië. De strafwetten van deze republiek werden in 1750 gepubliceerd door den senaat van VenetiëGa naar voetnoot(7). Deze wetten zijn grootendeels een verzameling der vonnissen van den Raad van Tien (‘il consiglio dei Dieci’)Ga naar voetnoot(8).
De hoofdbepalingen van deze wet zijn: Wie den naam van God, van Jezus of Maria lasterde, werd verbannen voor 5 jaar en moest 400 lire betalenGa naar voetnoot(9). Wie een diefstal beging van 20 soldi ten hoogste, werd met stokken geslagen. In andere gevallen werd hem een oog uitgestokenGa naar voetnoot(10). Rooverij werd gestraft met afsnijden van een handGa naar voetnoot(11). Lichamelijke kwetsing werd gestraft met eene geldboeteGa naar voetnoot(12). Zeer interessant is het, dat een oude wet (uit 1232) reeds strafte, de buiten Venetië door een Venetiaan tegen een ander Venetiaan begane misdaadGa naar voetnoot(13). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||
Deze bepaling droeg het karakter van een quasi-internationaal strafrecht en vindt zonder twijfel hare oorzaak in de door talrijke internationale betrekkingen ontstane noodzakelijkheid, waarin deze republiek gedurende vele eeuwen verkeerde. Het is zeer merkwaardig, dat, volgens het wetboek, de vrouwen niet mochten opgehangen, maar wel onthoofd worden. Indien een roover werd betrapt in het huis van een ander en indien hij zich met wapenen poogde te verdedigen, werd hij gestraft met afhakking van zijn rechterhand en met uitsteking van zijne oogen. Hij die in het huis van een ander bij nacht betrapt was, werd, indien de rechter overtuigd was dat hij aldaar een diefstal wilde begaan, met stokslagen gestraft; in geval van recidive, met het verlies van zijne oogen. De handtanger der roovers werd gestraft zooals de roovers zelve. Vervalsching van staatszegels werd gestraft met afsnijding van de hand. | ||||||||||||||||||||||||||
V. - Het Canonieke Recht.Een zeer gewichtig stadium in de ontwikkeling van het Italiaansche strafrecht is het canonieke strafrecht. Dit had twee bronnen: het romeinsche recht en het eigenlijke geestelijke recht. Het eerstgenoemde is gelouterd door het laatste. Het romeinsche strafrecht heeft zijn ruw karakter | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||
verloren, want de Kerk heeft het humaner gemaakt. Wij kunnen dan ook zeggen, dat het canonieke strafrecht eene zachtere vorm van het romeinsche strafrecht is. Dat wordt bewezen door het Corpus Juris CanoniciGa naar voetnoot(1). Het canonieke strafrecht verdeelde de straffen in drie klassen: boeten (poemtentia) tegen geestelijken en leeken, - censuren (censura), deels tegen geestelijken en deels tegen leeken, - en eigenlijke straffen (poenae vindicativae). Onder de boeten vindt men: de excommunicatio en het interdictum, welke men aanwendde tegen geestelijken en leeken, en de suspensio tegen geestelijken. De eigenlijke straffen waren: de irregularitas, de privatio, de depositio en de degradatio tegen geestelijken; het niet toelaten tot de christelijke begrafenis, de hechtenis, de verbanning, de lichamelijke kastijding, de infamia, het brandmerk, de verwoesting der woning, de confiscatie en de geldboete. Zooals men ziet, kende het canonieke strafrecht de doodstraf niet. Dit was uitgedrukt in het grondbeginsel: ‘Eeclesia abhorret a sanguine’.
Wat de algemeene grondbeginselen van het canonieke strafrecht betreft, merken wij hier een en ander op, omtrent de omstandigheden, die de straffen schorsen, verminderen of verhoogen. De gronden, welke de straf schorsen, zijn: de vrees, het geweld (vis major), de vergiffenis door de beleedigde partij, in gevallen waar uitsluitend op klacht van de beleedigde partij | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||
kon vervolgd worden; ten laatste: de verjaring van het misdrijf (niet: de verjaring van de straf, die onbekend was in het canonieke recht).
Onder de gronden, welke de strafbaarheid verminderen, vinden wij: de jeugdige leeftijd, het toebehooren tot het vrouwelijk geslacht, het gebrekkig of verminderd bewust zijn, de toegenegenheid, de mindere waarde van het voorwerp, de minder schuldige wil, enz. Als bezwarende omstandigheid gold, bij voorbeeld, de recidive.
Onder de bijzondere misdrijven, waaraan het canonieke recht eene straf-sanctie verbond, vinden wij het grootste deel van de misdrijven van het romeinsche recht; maar natuurlijk heeft het gecompliceerde stads- en maatschappelijke leven nieuwere misdrijven geproduceerd, zoodat ook het aantal van de strafrechtelijke sanctiën vermeerderd is. Speciaal nieuw waren: de misdrijven tegen de Kerk en tegen het Christendom. Het aldus gevormde nieuwere strafrecht maakte tegenover het romeinsch strafrecht een vooruitgang uit.
De voornaamste misdrijven van het canonieke recht waren de hieronder volgende: De haeresis, die als een zeer zwaar misdrijf werd aangerekend; zij bestond of in de vrijwillige en consequente afval van het christendom, of in het volgen van eene andere dogmenleer, dan die van de katholieke Kerk. Het begrip haeresis omvatte ook de simonia en het sortilegiumGa naar voetnoot(1). De straf van de haeresis was de banvloek (anathema), zoowel tegen geestelijken als tegen leeken. De simonia en het sortilegium werden met excommunicatio gestraft. Andere kerkrechterlijke misdrijven waren: de afzwering (apostasia), de scheuring (schisma), de godslastering (blasphemia) en de meineed. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||
De afzwering werd gestraft met boeten (poenitentia), of met censurae; de scheuring met anathema en, bij geestelijken, ook met degradatio. De straf der godslasteringGa naar voetnoot(1) was anathema, indien de schuldige een geestelijke, en excommunicatio, indien hij een leek was. Meineed wordt, naar het canonieke strafrecht, begaan door hem, die: 1o onder eed eene valsche verklaring aflegt omtrent een feit, wetende dat dit onwaar is; 2o onder eed een ware verklaring aflegt, meenende dat dezelfde onwaar is; 3o zweert, dat hij eene handeling verricht heeft, welke hij niet doen wilde; 4o zweert eene handeling te verrichten, welke hij gelooft niet te kunnen verrichten. De straffen voor meineed waren boeten en censurae.
Het begrip van den doodslag (homicidium) omvatte ook de hedendaagsche gevallen van den moord en van den opzettelijken doodslag. De doodslag is opzettelijk (homicidium voluntarium), of onopzettelijk (homicidium involuntarium). Het voornaamste kenteeken van den opzettelijken doodslag is: de wil (voluntas) en dat van den onopzettelijken doodslag: het toeval (casus). De opzettelijke doodslag kan zijn: onwettig (h.e. illicitum), met voorbedachten rade (h.e. praemeditatum), schuldig (h.e. culposum) en wettig (h.e. licitum). Deze laatste kon zijn: openbaar (publicum), of privaat (privatum), naar dat de doodslag was begaan ambtshalve of door een privaat persoon, in geval van zelfverdediging. Onder de gequalificeerde gevallen van den doodslag, heeft het canonieke strafrecht in het bijzonder geformuleerd: den vadermoord (pariicidium), de vergiftiging (veneficium) en den kindermoord (infanticidium). Ieder geval van doodslag had de irregularitas, de inhabilitatio ad beneficia en de depositio ten gevolge. Het canonieke recht beschouwde ook de verminking als doodslag. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het voornaamste kenteeken van den moord was: de opzet (dolus) en zelfs de voorbedachte opzet (dolus praemeditatus). De decreten van de Pausen vermelden dikwijls insidiae. Straffeloos was doodslag op eenen nachtdief, die op heeterdaad was betrapt. De zelfmoord was - uit religieus oogpunt - een misdrijf; de dader werd gestraft met ontzegging der christelijke begrafenis. De onopzettelijke doodslag werd zachter gestraft en de toevallige was straffeloos.
Het lichamelijke letsel was zwaar of licht. Het canonieke recht beschouwde als zwaar lichamelijk letsel, de handeling van hem, die bewust eenen man verminkte of de onvruchtbaarheid van eene vrouw veroorzaakte. Hiertoe behoorden ook de mishandelingen, welke den dood ten gevolg hadden. De dader werd in deze gevallen gestraft, alsof hij doodslag had begaan. Lichte lichamelijke letsels waren die welke het geheele lichaam schonden, zonder evenwel de bovengenoemde uitwerkselen te veroorzaken. Indien een lichamelijk letsel was toegebracht aan een geestelijke, was het misdrijf gequalificeerd. De straf was excommunicalio. De afdrijving van de vrucht werd beschouwd als doodslag. Het tweegevecht (duellum)Ga naar voetnoot(1) was naar het canonieke recht ook een misdrijf. Ook de uitdaging tot tweegevecht of het aannemen ervan werden gestraft. Indien het tweegevecht inderdaad was geschied, werden de partijen gestraft met depostlio. Hij die zijne tegenpartij in een tweegevecht had gedood, werd gestraft als moordenaar. De gedoode werd niet tot de christelijke begrafenis toegelaten. De menschenrooverij werd gestraft met geldboete of met lichamelijke kastijding. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||
De echtbreukGa naar voetnoot(1) werd gestraft met boeten; de dader werd gedurende de straf van de beleedigde partij afgezonderd. Indien de misdadiger - alvorens echtbreuk te plegen - van zijne vrouw (of van haren man) afgescheiden leefde, gold dit als verzachtende omstandigheid. Echtbreuk begaan met eene non werd gestraft met excommunicatio; indien de misdadiger een geestelijke was, werd hij bovendien gestraft met depositio en met gevangenis. De beleedigde partij kon de andere partij verlaten, maar kon vóor den dood van deze, met trouwen. Bigamie werd gestraft met excommunicatio. Het stuprum, met boeten.
Onder de misdrijven tegen het vermogen noemen wij de volgende: De diefstal (furtum) is - naar het canonieke recht - de geheime wegneming van eene zaak, begaan tegen den wil van den eigenaarGa naar voetnoot(2). De straffen voor diefstal waren boete en schadeloosstelling. Bovendien werd de geestelijke ook gestraft met depositio, terwijl de lagere geestelijke stokslagen kreeg. Roof is - naar het canonieke recht - de openlijke en gewelddadige wegneming van eene zaak. De straf voor geestelijken was depositio; indien de schuldige geene schadeloosstelling kon betalen, kreeg hij ook stokslagen. Was de schuldige een leek, dan werd hij gestraft met een zware boete en was hij verplicht schadeloosstelling te betalen. Roof bij schipbreuk werd gestraft met excommunicatio. Afpersing wordt door het canonieke recht gedefiniëerd zooals in het romeinsche recht. De straf was schadeloosstelling of excommunicatio. Daarenboven moesten de geestelijken een zekere som aan de armen geven. De straf voor verduistering was dezelfde als die voor roof. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||
De usuraGa naar voetnoot(1) werd gestraft met suspensio ab officio et beneficio en, voor leeken, met excommunicatio. De brandstichtingGa naar voetnoot(2) (incendium) werd gestraft met excommunicatio en met schadeloosstelling.
Dit zijn de voornaamste beginselen van het canonieke strafrecht, waarvan de onbetwistbare verdienste is de begrippen van het strafrecht gelouterd te hebben. | ||||||||||||||||||||||||||
VI. - De Wetgeving van Toscane.Het Statutenrecht bleef tot de 18de eeuw in zwang: dan werden zelfstandige strafwetten uitgevaardigd. Het eerste wetboek was het Strafwetboek van Etruria van den groothertog Pietro Leopoldo van Toscana, in 1786 gepubliceerdGa naar voetnoot(3). Dit wetboek was gekarakteriseerd door een humane strekking. Doel van dit wetboek was - zooals de groothertog in de ‘Inleiding’ doet opmerken - de verzachting der straffen, de preventio van de misdrijven en de spoedige rechtspraakGa naar voetnoot(4). In het wetboek komen niet voor: de doodstraf, omdat zij niet noodig is, - de tortuur, de confiscatie van de goederen, die op onrechtvaardige wijze de onschuldige familie van den schuldige treft, en een aantal misdrijven van majesteitsschennis. Het Toskaansche strafwetboek kent verschillende soorten straffen; deze waren: de geldboete; de stokslag, die ‘privatim’ moest toegebracht worden; de gevangenisstraf, met maximum van een jaar; de verbanning uit de praetura tot 3000 schreden; de verbanning uit geheel Etruria, voor hen, welke kwijtschelding kregen, omdat zij hunne medeplichtigen aangaven, - en | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||
voor de vreemde zwervers, bedelaars, voor de buitenlandsche misdadigers en voor de lasteraars; de publieke stokslag. Voor de toepassing dezer laatste straf werd de misdadiger op eenen ezel vastgebonden.
Andere straffen waren: voor vrouwen, tuchthuis (ergastulum), te beginnen van eenjarige tot levenslange opsluiting. Deze vrouwen moesten kaal geschoren wordenGa naar voetnoot(1) en zij moesten den arbeid doen waarvoor zij het meest geschikt waren. De vrouwen, die veroordeeld waren tot levenslange opsluiting, moesten afgezonderd worden van de andere en een bijzonder kleed dragen met het volgende opschrift: ‘Ultinum supplicium’Ga naar voetnoot(2). Voor mannen, de dwangarbeid, waarvan de duur drie, vijf, zeven, tien, vijftien of vijftig jaren kon beloopen, of levenslang was. Ieder veroordeelde moest op zijn kleed een briefje dragen, met den naam van zijn misdrijf.
Omtrent de verschillende misdrijven, zij het volgende gezegd: Hij die zoo goddeloos was, de heilige mysterien te ontwijden, of die met geweld den heiligen dienst verstoorde, enz., moest gestraft worden ‘met de meeste gestrengheid en tot voorbeeld van allen’Ga naar voetnoot(3), met dwangarbeid voor bepaalden tijd of levenslang. De straf voor godslastering was gevangenis. De wijze van bestraffing van den libellus famosus was aan het oordeel van den rechter overgelaten; bovendien was de schuldige verplicht met luider stemme zijn aantijging in het openbaar te herroepen (palinodia)Ga naar voetnoot(4). De misdrijven begaan tegen de veiligheid, de vrijheid en tegen de openbare orde werden gestraft ‘volgens den graad van toerekenbaarheid’Ga naar voetnoot(5). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het begrip moord omvatte ook den kindermoord, de vergiftiging en al de ‘gequalificeerde’ misdaden, waaronder overigens de gruwelijkste misdrijven begrepen warenGa naar voetnoot(1). Daarop stond levenslange tuchthuisstraf, zoowel voor de daders als voor hunne medeplichtigen en opstokersGa naar voetnoot(2). Bij doodslag begaan in twist, of uit onvoorzichtigheid, kon de uitdager gestraft worden met de straf voor moord, doch de uitgedaagde moest gestraft worden met eene lichtere straf. De misdrijven begaan uit zelfverdediging, of uit overschrijding van noodweer of zonder opzet (praeter intentionem), stonden ter beoordeeling van den rechterGa naar voetnoot(3). De afdrijving der vrucht van eene vrouw werd gestraft met levenslange tuchthuisstrafGa naar voetnoot(4). Indien de poging tot afdrijving geen gevolg had, of, indien het twijfelachtig was, of deze inderdaad was veroorzaakt door de schuldige handeling, werd de schuldige alleen gestraft wegens poging. In dit geval werd de vrouw gestraft met gevangenis voor bepaalden tijd, en hare medeplichtigen met verbanning. Beschouwd als schuldig aan doodslag werd hij, die een vrouw had geslagen en daardoor afdrijving tegen haar zin had veroorzaaktGa naar voetnoot(5). Hij die iemand met wapens verwondde, werd gestraft met lichamelijke kastijding of met dwangarbeid; deze laatste straf werd opgelegd, indien was bewezen, dat doodslag het opzet van den misdadiger was geweest. Indien de misdadiger alleen lichamelijk letsel toebracht, werd hij gestraft met eene geldboete van vijf en twintig tot honderdGa naar voetnoot(6). De beleediging begaan door woord of geschrift, werd gestraft met geldboete. Bovendien was de dader ook verplicht tot herroepingGa naar voetnoot(7). De diefstal werd gestraft op verschillende wijze: met dwangarbeid van korten duur, indien de waarde van het voorwerp de 50 scudi niet overschreed; met dwangarbeid van drie tot twintig jaren, indien de waarde de 50 scudi overschreed. Voor vrouwen werd tuchthuis opgelegd. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||
De diefstal begaan door inbraak, insluiping, of met valsche sleutels, de huiselijke diefstal (furtum domesticum) en de diefstal begaan bij gelegenheid van brand, ontploffing of schipbreuk, werd gestraft met dwangarbeid, indien de waarde van het gestolene geen 25 scudi overtrof. Voor rooverij begaan op den openbaren weg zonder wapen, was de straf dwangarbeid; en, indien het misdrijf was begaan met wapen of met geweld, werd de dader gestraft met levenslang tuchthuis. De diefstal begaan in een kerk (sacrilegium) moest worden beschouwd als gequalificeerde diefstal en werd gestraft met dwangarbeidGa naar voetnoot(1). De usura werd gestraft met lichamelijke kastijding en, in zware gevallen, met dwangarbeidGa naar voetnoot(2). De opzettelijke brandstichting werd gestraft met tijdelijken of met levenslangen dwangarbeid, en zelfs niet alleen wanneer inderdaad schade veroorzaakt was, maar ook bij gevaar dat mogelijk uit het misdrijf zou kunnen ontstaanGa naar voetnoot(3). Indien de brandstichting niet opzettelijk was begaan, werd de dader gestraft met verbanning. Bij culpa levissima, werd hij niet gestraftGa naar voetnoot(4). Valschheid in schrift werd, naar de veroorzaakte schade, met dwangarbeid, tot twintig jaren toe, gestraftGa naar voetnoot(5). De vervalsching van muntspeciën werd gestraft als gequalificeerde diefstal; maar, indien de quantiteit en de waarde gering waren, was ook de straf lichterGa naar voetnoot(6). Het uitgeven van vervalschte muntspeciën werd ook als gequalificeerde diefstal gestraftGa naar voetnoot(7). Echtbrcuk, bigamie en sodomie werden gestraft met levenslangen dwangarbeid voor mannen en met twintig jaar dwangarbeid voor vrouwen. De bloedschande werd gestraft met dwangarbeid tot tien jaar voor mannen en met dwangarbeid tot vijf jaar voor vrouwenGa naar voetnoot(8). Bij vleeschelijke gemeenschap van eenen Hebreër met eene christene vrouw, of van eenen christen man met een Hebreeuw- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||
sche vrouw, werd de straf aan het oordeel van den rechter overgelatenGa naar voetnoot(1). In geval van ‘eenvoudige’ vleeschelijke gemeenschap was de straf eene geldboete van 150 pond; bovendien was de man verplicht de kosten van de bevalling en van de verpleging van het kind te betalen. Van ‘eenvoudige’ vleeschelijke gemeenschap was sprake, indien zij had plaats gehad tusschen een christen man en een christene vrouwGa naar voetnoot(2). Indien dit misdrijf was gepleegd met een jonge maagd, dan was de straf tijdelijk of levenslang tuchthuisGa naar voetnoot(3). De poging werd gestraft met verbanningGa naar voetnoot(4). Hij die tegennatuurlijke handelingen had begaan, werd gestraft met stokslagen. De schaking werd gestraft met levenslang tuchthuis; maar, indien het misdrijf was begaan met de toestemming der vrouw, dan werd de straf overgelaten aan het oordeel des rechters. Indien geen vleeschelijke gemeenschap had plaats gehad, maar de geschaakte vrouw lichamelijk letsel had gekregen, dan was de straf dwangarbeid tot tien jaarGa naar voetnoot(5). Eindelijk vermelden wij, dat het wetboek ook bepalingen bevatte over de verjaring der misdrijven. Zoo verjaarden de misdrijven tegen het leven, de diefstal, de strooperij, de valschheid in geschrift en in zegels, de opstand, de schaking en de brandstichting na tien jaar, te rekenen van den dag waarop zij werden begaan; alle andere misdrijven verjaarden na vijf jaarGa naar voetnoot(6). | ||||||||||||||||||||||||||
VII. - De Nieuwe Wetgeving.De latere strafwetboeken dagteekenen uit de 19e eeuw. Zij zijn het Romeinsche Reglement van Gregorius XVII, uit 1832Ga naar voetnoot(7), het Strafrechtboek van ToscanenGa naar voetnoot(8), van Beide SiciliënGa naar voetnoot(9), van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||
ParmaGa naar voetnoot(1), van de Sardinische StatenGa naar voetnoot(2), van ModenaGa naar voetnoot(3) en eindelijk het Sardinisch-Italiaansch wetboekGa naar voetnoot(4). In deze Wetboeken heerscht over het algemeen de geest van den franschen Code Pénal. Het eerste algemeene strafwetboek van Italië werd in 1860 gepubliceerd. | ||||||||||||||||||||||||||
1. Het Wetboek van Beide SiciliënGa naar voetnoot(5).Het Wetboek van Strafrecht van de Beide Siciliën nam de drieledige verdeeling van de misdrijven aan, door te onderscheiden tusschen: misfatti, delitti e contravvenzioni. De straffen waren: crimineele, correctioneele en politiemaatregelen.
De crimineele straffen waren: 1o de doodstraf; 2o het tuchthuis (ergastolo); 3o de kettingstraf (ferri); 4o de gevangenis; 5o de verbanning op een eiland (relegazione); 6o de verbanning uit het koninkrijk; 7o het verbod openbare ambten te bekleeden, 8o het verbod te erven. De doodstraf bestond in onthoofding, ophanging, of doodschieten; ook op andere wijze, als bijzonder voorbeeldGa naar voetnoot(6). Tuchthuisstraf was levenslang en werd ten uitvoer gebracht in eene vesting op een eiland. De veroordeelde tot kettingstraf was onderworpen aan lastigen arbeid ten bate van den Staat. Deze straf werd volbracht of in den bagno of in den presidio. In den bagno droegen de veroordeelden eene ketting aan de voeten; twee veroordeelden werden soms aaneengeketend, al naar gelang van den uit te voeren arbeid’Ga naar voetnoot(7). In den presidio droeg de veroordeelde | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||
den kettingring aan zijnen voet en hij arbeidde afgezonderd van de anderen. De veroordeelde tot gevangenis boette zijne straf in een dwangarbeidshuis, waar hij arbeidde, deels te eigen bate en deels ten bate van den Staat. De verbanning bestond daarin, dat de veroordeelde werd overgebracht naar een eiland, waar hij, gedurende den duur van zijnen straftijd, vrij kon leven. Ieder vonnis betreffende crimineele straffen werd bij uittreksel bekend gemaakt in de stad waar het werd uitgesproken, op de hoofdplaats van de gemeente waar het misdrijf werd begaan, op de plaats van de voltrekking, en in de stad waar de klager en waar de veroordeelde woonden.
De correctioneele straffen waren: 1o de hechtenis; 2o het dwangverblijf (confino); 3o de correctioneele verbanning; 4o de geldboete. De hechtenis werd voltrokken in een verbeteringshuis; daar moest gearbeid worden, evenwel met het recht van keuze der soort van arbeid. Het dwangverblijf bestond in het voorschrift voor den veroordeelde, te wonen in een bepaalde kerkelijke gemeente, liggende ten minste zes el van die zijner eigene woonplaats en van de plaats van het misdrijf. Ingeval van overtreding daarvan, werd het dwangverblijf veranderd in hechtenis van tweemaal zoo langen duur als het dwangverblijf. De politiemaatregelen waren: 1o de hechtenis van 1 tot 29 dagen; 2o de huis-hechtenis van 3 tot 29 dagen; 3o de geldboete. Als bijkomende straf moeten wij nog de rechterlijke berisping vermelden. Hij die zich niet met voldoenden eerbied gedurende de berisping had gedragen, werd gestraft met hechtenis van 1 tot 29 dagen, behalve, indien de oneerbiedigheid niet een bestanddeel vormde van een ander wettelijk misdrijf. Er waren twee soorten van kettingstraf: de bagno en de presidio. De duur dezer straffen was van zeven tot twaalf, van dertien tot achttien, van negentien tot vier en twintig en van vijf en twintig tot dertig jaar. De gevangenis, het dwangverblijf en de verbanning hadden drie graden: de eerste was van een tot zes maanden; de tweede, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||
van zeven maanden tot twee jaar; de derde, van twee jaar en een maand tot vijf jaar. Het minimum der crimineele of correctieve geldboete was drie ducaten; voor de steden Napels, Palermo en Messina was het zes ducaten. In bijzondere gevallen was het maximum door de wet bepaald. Het minimum der gevangenisstraf was een dag en het maximum twintig jaar.
Van de andere bepalingen van het wetboek vermelden wij nog de hieronder volgende: De grens der toerekenbaarheid was het veertiende levensjaar. Ook het achttiende jaar kwam als ouderdomsgrens in aanmerking, als voor dien leeftijd vermindering der straffen kon plaats vinden. Evenwel werd een jong persoon, die na zijn zestiende levensjaar bereikt te hebben, een vadermoord had begaan, met den dood gestraft. Het wetboek omschreef het begrip der herhaling als volgt: Is als herhalende beschouwd de schuldige aan een misfatto, waarvoor hij nog niet wettelijk werd veroordeeld. - hij die een ander misfatto begaat; of de dader van een delitto, die een ander delitto begaat, of de misdader van eene overtreding, die eene andere overtreding begaat. De straf bij herhaling kwam overeen met het zwaarste misdrijf, in zijn maximalen vorm. Bij meer dan enkelvoudige herhaling werd gestraft met een hoogeren graad der straf als voor het zwaarste misdrijf bepaald was, uitgezonderd indien de hoogere straf de doodstraf was. Recidivist was hij die, na veroordeeling wegens een misdrijf, een ander misdrijf beging. Door ‘veroordeelde’ is te verstaan hij tegen wien een onherroepelijk vonnis was uitgesproken en ten uitvoer gebracht. | ||||||||||||||||||||||||||
2. Het Wetboek van Parma.Het Strafwetboek van Parma deelde de strafbare feiten ook in crimini, delitti en contravvenzioni in. De crimineele straffen waren de doodstraf, de levenslange en tijdelijke dwangarbeid, en het tuchthuis. De correctioneele straffen waren de gevangenisstraf, het dwangverblijf, de verbeurdverklaring van bepaalde goederen, de ontzetting uit bepaalde rechten, de geldboete en de verbanning. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||
De politiemaatregelen waren de hechtenis en de geldboete. De wet bestrafte de poging, die zich veropenbaarde in uiterlijke handelingen en door een begin van uitvoering gevolgd was, indien deze laatste was verstoord of zonder uitwerking gebleven, alleen tengevolge van toevallige en van den wil des daders onafhankelijke omstandigheden. De poging werd altijd gerekend bij de crimini; bij de delitti alleen in de gevallen, welke door de wet bijzonder waren aangeduid. De straf voor de poging tot een crimine was altijd minder dan de helft der straf, welke op het uitgevoerde crimine stond. Indien iemand, die aangenomen had een bepaald crimine of delitto te begaan, daarover berouw hebbende, van de uitvoering had afgezien, dan werd de lastgever toch gestraft, als in der waarheid schuldig aan de poging tot het crimine of delittoGa naar voetnoot(1). Volgens het wetboek waren ‘hoofddaders’ (agenti principali), zij, die door geschenk, belofte, bedreiging, misbruik van macht of gezag, door list of door geweld, of ook door een gewone opdracht, iemand hadden overgehaald om een misdrijf te begaan, en ook zij die onmiddellijk en werkelijk aan de uitvoering van een misdrijf deelnamen. Zij die tot een misdrijf aanspoorden (istigazione) of onderrichtingen (istruzione) gaven, om een misdrijf te begaan; zij die te voren waren ingelicht omtrent het begaan van een misdrijf en die den misdadiger wapens, werktuigen of andere middelen, welke dienden tot de uitvoering daarvan, toezonden; zij die aangesteld tot bewaring van huizen of tot den dienst van personen, te voren waren ingelicht omtrent de misdrijven die men tegen die huizen of personen voorhad, deze plannen niet openbaarden en de uitvoering oogluikend toelieten; zij die niet onmiddellijk bij het misdrijf betrokken, met opzet hielpen en zij die opzettelijk hulp of dienst voor het misdrijf verleenden, - alle dezen waren medeplichtigen. De hoofddaders werden gestraft, evenals de daders van het misdrijf. De medeplichtigen werden evenzeer gestraft als de hoofddaders, wanneer hunne opzettelijke medewerking van zulken aard was, dat zonder deze het misdrijf waarschijnlijk onmogelijk ware geweest. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||
In de andere gevallen werden de medeplichtigen minder of meer zwaar gestraft, al naar gelang van hunne medeplichtigheid in het feit.
Deze regels golden voor de crimini. Wat de delitti en de contravvenzioni betrof, daar was de bepaling der straf aan den vrijen wil des rechters overgelaten. Indien de aangestelde de grenzen van zijn mandaat had overtreden, dan werd de lastgever wegens het overtreden gestraft, indien dit gemakkelijk te voorzien was. Hij die, veroordeeld tot eene crimineele straf, een nieuw misdrijf had begaan, kreeg een straf, een graad zwaarder, dan de straf door de wet voor het begane misdrijf bepaald. Deze vermeerdering kon niet hooger gaan dan de levenslange dwangarbeid. Indien echter iemand, die wegens een crimine, tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld was, een ander crimine beging, dat ook met levenslangen dwangarbeid gestraft moest worden, - werd hij tot de doodstraf veroordeeldGa naar voetnoot(1). Van herhaling was sprake, indien iemand, die reeds onherroepelijk veroordeeld was, een nieuw misdrijf beging. Indien een tot levenslangen dwangarbeid veroordeelde, een ander crimine of delitto beging, strafbaar met een tijdelijke crimineele straf, of met gevangenisstraf, dan werd deze nieuwe straf, door den rechter veranderd in opsluiting in een tuchthuis van hoogstens achttien maanden, indien het nieuwe misdrijf een delitto, - en van hoogstens tien jaar, indien het een crimine was. | ||||||||||||||||||||||||||
3. Het Wetboek van RomeGa naar voetnoot(2).Het ‘Regolamento Romano’ is eene van de meest interessante en tevens van de minst bekende bronnen der geschiedenis | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||
van het strafrecht. De schrijver ervan was de kardinaal Bernetti; het werd gepubliceerd onder Paus Gregorius XVI. De door dit wetboek bepaalde straffen waren: de doodstraf, de galeien, de openbare arbeid (opera pubblica) en de gevangenis. In dit wetboek was de grens der toerekenbaarheid op tien jaar gesteld. Andere levensgrenzen waren: het vijftiende, achttiende en het twintigste levensjaar. De minderjarigen werden tot hun twintigste jaar afgezonderd van de andere veroordeelden, en daarna naar de gewone gevangenis overgebracht. Dit wetboek bepaalde, dat doodslag begaan in een toestand van dronkenschap door eenen gewoonte-drinker, met levenslange galeistraf gestraft werd. In zake poging onderscheidt het Regolamento tusschen naaste (conato prossimo) en verwijderde (conato remoto). De naaste poging was dezulke die vlak tot aan de volbrenging genaderd was en die werd verstoord door toevallige, van den wil des daders onafhankelijke omstandighedenGa naar voetnoot(1). De meer of minder verwijderde poging was die, welke geen uitwerksel had, wegens toevallige en van den wil des daders onafhankelijke omstandigheden en die werd geopenbaard door daden, waaraan nog andere daden ontbraken, die het misdrijf moesten voleindigen. De naaste poging werd gestraft met eene straf een graad minder dan het voltooide misdrijf zelf. De verwijderde poging werd gestraft met eene straf twee of drie graden minder, dan het misdrijf zelf. Ook waren er gevallen, waarbij de wet de poging even streng strafte als het misdrijf zelf. De door berouw en ten gevolge van den wil des daders afgebrokene poging werd gestraft met gevangenis van een maand tot een jaar. De medeplichtigen (correi e complici) van een misdrijf, wier opzet (dolo) bij de ontwerping, de volbrenging en de volein- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||
diging zich openbaarde in een minderen graad, dan die des daders, werden gestraft met een, twee of drie strafgraden minder dan de daders. De opzettelijke heler van een misdadiger werd gestraft als medeplichtige.
Het Regolamento strafte de misdrijven tegen de zeden met groote gestrengheid. De enkele vleeschelijke gemeenschap buiten echt met galeistraf van drie tot vijf jaar. Indien de verleiding, schending (prostituzione) van een onschuldigen persoon ten gevolge had, was de straf nog hooger. De bloedschande werd gestraft met levenslange galei. Evenzoo ook de tegennatuurlijke ontucht en het gewelddadige overspel. Dit laatste werd gestraft met vijf jaar galeien, indien het strafbaar feit werd begaan zonder gewelddadigheid. Maar in dit geval, werden zoowel de man als de vrouw gestraft. De gewelddadige vleeschelijke gemeenschap buiten echt werd gestraft met openbaren arbeid van drie jaar, indien de dader zijn slachtoffer niet had getrouwd of zich niet met haar had verloofd. Dit misdrijf werd als gequalificeerd aanzien, indien de dader aan de beleedigde eene trouwbelofte had gedaan en indien hij weigerde zijne belofte te houden. De straf was openbare arbeid voor drie jaar. De moord (‘omicidio commesso con animo deliberato’) werd gestraft met doodstraf. Het Regolamento bestrafte met den dood, om wille van het voorbeeld, het parricidium en den kindermoord; ook hen die een doodslag begingen met het voornemen om te rooven, alsmede den lastgever en lasthebber in zake van doodslag. | ||||||||||||||||||||||||||
4. Het Wetboek van ToscaneGa naar voetnoot(1).Het Toscaansch wetboek van strafrecht, gepubliceerd in 1856, betrof slechts de misdrijven (delitti)Ga naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||
De straffen waren: hoofdstraffen (pene principali) en bijkomende straffen (pene accessorie). De hoofdstraffen waren aan hunnen kant: gemeene (comuni) en eigenlijke (proprie). De gemeene straffen waren: de doodstraf, het tuchthuis (ergastolo), de gevangenisstraf (casa di forza), de hechtenis (la carcere), de bijzondere verbanning (esilio particolare), de geldboete (multa) en de rechterlijke berisping (riprensione giudiziale).
De eigenlijke straffen waren: het verbod openbare ambten (interdizione dai pubblici servizi) en het verbod een beroep uit te oefenen (interdizione da una professione). De bijkomende straffen waren: de geldboete in enkele gevallen, de plaatsing onder politietoezicht (sottoposizione alla vigilanza della polizia) en de verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen (confisca di oggetti determinati dalla legge). Zooals men ziet, heeft het nieuwe wetboek de sporen van het wetboek van Leopoldo niet gevolgd, omdat dit de doodstraf kende, welke in 1786 was afgeschaft. Deze straf werd in het openbaar uitgeoefend en bestond in onthoofding. Ieder veroordeelde tot tuchthuis was verplicht aan zijn hals een ijzeren ring te dragen en te arbeiden in zijne cel, of in een andere plaats; hij bleef gedurende de eerste twintig jaar in onafgebroken afzondering van de andere veroordeelden. In de volgende jaren, was hem vergund, indien hij zulks wenschte, te arbeiden in gezelschap van de andere veroordeelden, onder verplichting van stilzwijgen. Indien de veroordeelde zijn 70ste levensjaar had bereikt, kon hij die verzachting bekomen, zelfs als er nog geen twintig jaar om waren. Deze straf was levenslang en werd op het eiland Elba ondergaan. De veroordeelde tot gevangenisstraf arbeidde in zijne cel of in een andere plaats tot na verloop van zijne straf, en bleef steeds van de andere veroordeelden afgezonderd. De veroordeelde was, gedurende den straftijd, van zijne burgerlijke rechten beroofd, maar had het recht zijn testament te maken. Ieder veroordeelde tot hechtenis arbeidde in zijne cel en bleef gedurende zijne geheele straf in onafgebroken afzondering van de andere veroordeelden. Indien de duur van deze straf minder was dan drie maanden, werd zij geboet in de pretoriaansche gevangenishuizen; in het tegenovergestelde geval, in de centrale gevangenishuizen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||
Zooals men ziet, werden de straffen, houdende berooving van de vrijheid, alle in cellen geboet. De veroordeelden tot bijzondere verbanning waren verplicht zich te houden op minstens vijf mijlen van het gebied der crimineele praetura van hunne woonplaats en van het territorium van de crimineele praetura, waaronder het misdrijf begaan was. Bij overtreding daarvan, werd de veroordeelde gestraft met gevangenis. Op vrouwen, jonge of buitenlandsche misdadigers was deze straf niet toepasselijk; deze werden gestraft met hechtenis van eenen dag voor iedere vijf dagen van de verbanningstraf. Het bedrag der geldboete was ten minste tien lire en ten hoogste twee duizend lire. De rechterlijke berisping bestond in een vermaning, toegepast overeenkomstig de omstandigheden, in eene openbare zitting van de rechtbank. Indien de veroordeelde op den bepaalden dag zonder voldoende verontschuldiging niet was verschenen, werd de berisping veranderd in hechtenis van drie dagen. Dit waren de hoofdregels van het strafsysteem.
Wat de andere grondprincipes van het wetboek aangaat, daarover zij nog het volgende vermeld: Hij die een misdrijf beging, voordat hij den leeftijd van twaalf jaar had bereikt, werd niet strafrechtelijk vervolgd, maar moest getuchtigd worden door zijne bloedverwanten. Voor een kind, tusschen het twaalfde en het veertiende jaar, moest de rechter onderzoeken of het met oordeel des onderscheids gehandeld had, of niet. In het eerste geval werd het zachter gestraft dan andere beschuldigden; indien het zonder oordeel des onderscheids had gehandeld, dan werd het aan zijne bloedverwanten overgegeven. Het wetboek bepaalde ook nog zachtere straffen voor de kinderen tusschen het veertiende en zestiende levensjaar. Het wetboek kende geen verjaring der straffen. | ||||||||||||||||||||||||||
5. Het Wetboek van Modena.Het Wetboek van strafrecht van Modena bepaalde de volgende straffen: 1o doodstraf; 2o levenslange tuchthuisstraf; 3o tijdelijke tuchthuisstraf van vijftien tot twintig jaar; 4o tucht- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||
huisstraf van tien tot vijftien jaar; 5o tuchthuisstraf van zeven tot tien jaar; 6o tuchthuisstraf van vijf tot zeven jaar; 7o dwangarbeid van vijf tot zeven jaar; 8o dwangarbeid van drie tot vijf jaar; 9o gevangenisstraf van drie tot vijf jaar; 10o gevangenisstraf van een tot drie jaar; 11o gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar; 12o gevangenisstraf van drie tot zes maanden. Naar deze indeeling in graden wordt in de wet hier en daar op vermindering van straf gewezen.
Omtrent de toerekenbaarheid vinden wij de hieronder volgende bijzondere bepalingen: De misdadiger die zijn een en twintigste levensjaar nog niet bereikt had, kon met de gewone straffen gestraft worden. De uiterste grens der toerekenbaarheid was het tiende levensjaar. Andere ouderdomsgienzen waren het vijftiende en het achttiende levensjaar. Voor de doofstommen was het veertiende levensjaar de uiterste grens der toerekenbaarheid.
Volgens dit wetboek, was er geen misdrijf: 1o indien de aangeklaagde zich bevond in een toestand van absolute onnoozelheid (imbecillità), geestesziekte (pazzia) of razernij (morboso furoie), op het oogenblik der handeling; 2o indien het misdrijf was begaan onder den drang van een onweerstaanbaren hartstocht. Indien de onnoozelheid, de geestesziekte, de razernij of de onweerstaanbare hartstocht, den graad niet bereikt hadden welke de handeling inderdaad ontoerekenbaar maken kon, dan mocht de rechter den aangeklaagde straffen met gevangenis naar gelang van de omstandigheden. In verband daarmede, zegt het wetboek, dat de doodslag, begaan in een toestand van ware en absolute dronkenschap, - door iemand die niet gewoon was te drinken, - gestraft werd met gevangenis van een tot drie jaar; de gewone straf voor die misdaad was de doodstraf. Hij die zich opzettelijk dronken gemaakt had om een doodslag te begaan, werd gestraft als hij die een moord met premeditatie had begaan. De poging werd gestraft zoowel bij de crimini, als bij de delitti. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||
6. Het Sardinisch-Italiaansch Wetboek.In het jaar 1860 - dat is het jaar van de Vereeniging der meeste Staten van Italië - werd het Sardinisch-Italiaansch Wetboek van Strafrecht gepubliceerd. Dit wetboek heeft de drievoudige verdeeling van de strafbare feiten aangenomen; zoo kent het crimineele en correctioneele straffen, en politiemaatregelen. De crimineele straffen waren: de doodstraf, de levenslange en tijdelijke dwangarbeid, het tuchthuis en de verbanning. De correctioneele straffen waren: de gevangenisstraf, het dwangverblijf, de lokale verbanning en de geldboete. Onder de bijkomende straffen vindt men ook de rechterlijke berisping. De grens der toerekenbaarheid was het veertiende jaar. De misdadiger die zijn een en twintigste jaar had bereikt, werd met de gewone straffen gestraft. De poging tot eenig crimine of delitto werd gestraft, wanneer de wil dit te begaan zich geopenbaard had in een begin van uitvoering, en indién deze werd verstoord, of niet tot volle uitwerking kwam, uitsluitend ten gevolge van toevallige en van den wil des daders onafhankelijke omstandighedenGa naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||
Hervormingsvoorstellen.Het Sardinisch Wetboek van Strafrecht voldeed de juristen van het Vereenigde Koninkrijk niet. De strengheid ervan beantwoordde niet meer aan den menschlievenden geest van den tijd. Daarom drong het Parlement, in 1861, op hervorming der crimineele wetgeving aan. De Minister van Justitie, Miglietti, diende daarom in 1864 een ontwerp in, voorbereid door eene commissie, en herzien door De Falco. Dit ontwerp omvatte alleen de algemeene beginselen van het Wetboek. Het Parlement hield in 1865 de behandeling van het ontwerp tegen. De geopperde bezwaren hadden hoofdzakelijk betrekking op de quaestie der doodstraf. Het grootste deel van de politici en van het publiek was, zonder twijfel, abolitionistisch; | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||
de anti-abolitionisten brachten echter zulk een tegenstand teweeg tegen de ontworpen afschaffing der doodstraf, dat de minister de lijdensgeschiedenis van het ontwerp niet langer wilde rekken. Het Parlement benoemde daarop in het jaar 1865 eene commissie tot hervorming der strafwetgeving. Deze commissie diende haar ontwerp in 1868 in. De basis ervan was het ontwerp van De Falco. De minister Pironti stelde, in 1869 een nieuwe commissie samen, die haar ontwerp in 1870 indiendeGa naar voetnoot(1). Daarop volgde in 1873 een persoonlijk ontwerp van Minister De Falco. In 1874 eindelijk, diende Minister Vigliani een nieuw ontwerp in, hetwelk met groote vreugde werd onthaald. Zijn opvolger, de Minister Mancini, trok het ontwerp echter weer in. In 1876 benoemde hij een nieuwe commissie, welke nog in hetzelfde jaar een revisie van het ontwerp van Vigliani voorbereidde. De doodstraf komt er niet in voorGa naar voetnoot(2). Dit ontwerp werd aan verschillende wetenschappelijke instituten medegedeeld en - met belangrijke wijzigingen - bij het Parlement ingediendGa naar voetnoot(3), in het jaar 1877. Na verdere wijziging door een nieuwe commissie werd het bij het Parlement opnieuw ingediendGa naar voetnoot(4) en, na slotwijzigingen van de Ministers Villa en ZanardelliGa naar voetnoot(5), door het Parlement aangenomen en door den koning - in het jaar 1889 - bekrachtigd. |
|