| |
| |
| |
Bestendige Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch.
Alle Nederlandsche woorden zijn Nederlandsch.
Ik heb aanveerd, in deze Commissie voor het Onderwijs, te lezen ‘Over Nederlandsche woorden,’ en de grondwaarheid, die ik wille uit een zetten en verdedigen, schrijve ik in dezen vorm: Alle Nederlandsche Woorden zijn Nederlandsch.
Die dit leest, hope ik, monkelt en zegt zuutjes: Une vérité à la Palisse. Alle fransche woorden zijn fransch; alle duitsche woorden zijn duitsch; alle engelsche woorden zijn engelsch; ook alle nederlandsche woorden zijn Nederlandsch.
Die simpele naïeve waarheid schijnt zoo klaar dat men eerst denken zou: niemand kan daar tegen opkomen, noch daar een woordeken uitleg over vragen.
Mis!
De geleerden staan daarvooren met een vraagteeken op het voorhoofd, en fluisteren diepdenkend: Wat zijn nederlandsche woorden? Ik zou bijna mogen zeggen: zoo veel hoofden, zoo veel zinnen. De eenen staan wat nader malkaar; de anderen wat verder.
De eersten geven wat meer toe; de laatsten wat min; maar er zijn bijzonderlijk twee scholen, twee wendingen, wier thesis of stelsel duidelijk verschil teekent en ja verre uit een staat.
Op die vraag: Wat zijn nederlandsche woorden? antwoordt die eerste school kort en klaar:
Zijn Nederlandsche woorden die op nederlandschen taalgrond gegroeid, door Nederlanders gebruikt worden.
De tweede school:
Zijn Nederlandsche woorden die door goede Nederlandsche schrijvers en sprekers in boek en spraak gebruikt worden, en alzoo of daardoor tot het algemeen beschaafd nederlandsch behooren.
| |
| |
Eenen Collega, die bij de tweede school staat, en die mij vezelde: ik ben nieuwsgierig te weten wat gij over die kwestie schrijft, antwoordde ik: welk is uw gedacht? en op mijn zakboekje hebbe ik hier zijn eigenhandig geschreven woord:
‘Zijn aan te zien als Nederlandsch alle woorden, die tot den woordvoorraad behooren van al wie goed Nederlandsch spreekt’.
Op mijne vraag: wie zijn dezen die góéd Nederlandsch spreken? trok hij de oogen open, de schouders op, en monkelde stilletjes als of hij zeide: ja, that's the question.
Twee systema's dus:
Het eerste: De woorden komen uit den stam, uit den groei, uit den mond van een levend volk, buiten alle boeken en geleeidheid of geleerden die slechts mogen onderzoeken, getuigen en gebruiken.
Het tweede: De woorden halen hun bestaan en burgerrecht uit boeken en geleerdheid, en beschaving. Zij worden Nederlandsch door een doop die geleerden hun geven, en wat zij te vooren zijn kan niemand zeggen.
Dat sluit nog korter: alle nederlandsche woorden zijn nederlandsch, en daar tegen: Zijn nederlandsch die woorden alleen die door eenige honderde uitverkorenen gebruikt worden.
Ik sta bij de eerste school en houde aan het eerste systema.
De redens die ik hier geven wil zijn tweederlei, en bijgebracht, 1o door Auctoritas; dat is het gedacht van Zuid en Noord, bij groot en klein; 2o door het gezond verstand.
De Auctoritas spreekt voor ons.
Ja er zweeft wel in de lucht een onbepaald algemeen gedacht dat geleerden van Noord en Zuid het tweede systema aankleven, et dat de Westvlamingen alleen, die scheurmakers, die oproermakers, de volkstaal willen voorhouden; maar dat gedacht is valsch. In 1882 in het Congres te Brugge, in 1902 in het Congres van Kortrijk hebbe ik dat mogen bewijzen, en hier schrijve ik wederom: De geleerden van Noord en Zuid spreken ons mede.
Uit Zuid Nederland noeme ik eerst de Leden onzer Academie, en voorenaan stelle ik den naam van kanunnik Joos.
Zijn boekje: ‘Spraakkunst en Volkstaal’ en andere werken stellen dat in zulk helder licht dat ik eerst aan mijn zelven
| |
| |
zegde: Pastor Verriest uwe lezing heeft geen nut; verzend eenvoudiglijk naar Joos, die het recht van alle woorden bewijst, en toogt hoe geleerdheid de woorden en wetten niet maakt, maar in ‘de taal’ zoekt.
Uit eene Studie van zaliger Pieter Baes hale ik de andere namen en citaten.
Kanunnik Muyldermans schrijft:
Welk is het onmiddelijk gevolg geweest van het onderzoeken der gewestspraken? Men zag met blijde verassing dat de Zuid-Nederlandsche taal nog tal van edelgesteenten bezat vol glans, die uit de gewone schrijftaal waren weggevallen! dat zij eene frischheid en bevalligheid vertoonde, welke fel afstaken bij de gemaaktheid en stijfheid der boekentaal, dat zij in een woord nog grootendeels den rijkdom der middeleeuwen gaaf bewaard had; terwijl de geschreven taal verarmd was in het keurslijt van onbermhertige en onbezonnen grammatici -
En Jan Bols:
Wij willen dat niet één dialect, maar wat goed is in al de dialecten van Belgie gelijk van heel Holland, toehoore aan de Nederlandsche taal.
en Pastor Claeys:
Onze taal is geen doode boekentaal, maar wel eene levende volks- en moedertaal; de geschrevene taal is op de geprokene taal geënt en leeft een zelfde leven met haar; onze eigene woorden en eigene wendingen, onze krachtige volksspreuken en figuurlijke uitdrukkingen, waar zij alleszins gewettigd en alleszins aan te bevelen zijn, mogen wij niet verloochenen om aan te nemen wat in hunne plaats door onze noorderburen wordt gebruikt, mogen wij niet verloochenen enkel omdat zij in de woordenboeken niet zijn opgegeven.
en Guido Gezelle:
Welhoe een woord of een zegwijze is Grieksch, Latijn, Hoogduitsch, Engelsch, IJslandsch, Deensch, Zweedsch, Fransch zelve, en 't en zou geen Vlaamsch mogen zijn, enkel omdat het in zulk of zulken woordenboek niet meer staat.
De Bo:
De grondregel is dat alles wat er goed en deugdelijk is, in welk dialekt het ook zij, met volle recht deel maakt van de algemeene taal.
Zijn min bekend de woorden van David.
......maar ieder zal met mij besluiten dat er eene menigte van
| |
| |
echte oorspronkelijk nederduitsche uitdrukkingen in den vergetelhoek zijn geraakt, die alleszins uit de levende volksspraak verdienen opgezameld en in onzen nationalen woordenschat hersteld te worden.
van Snellaert:
Het behoorde voor ons, Nederlanders, eene wet te zijn, dat elk gewest, elke gemeente van ons land het zijne bijbracht tot beschaving en verrijking der moedertaal. Alle vrijheid heeft hare perken; toch waar die perken moeten staan, weet men niet en 't gezond verstand alleen kan daarover beslissen. Het ware eene doodende dwingelandij indien aan enkele gewesten, b.v. aan Holland, het recht wierde toegekend, alleen datgene wat hun eigen is voor bruikbaar in geschrift of in deftige kringen te doen aannemen.
van Schuermans:
De gesproken taal moet tot maatstaf dienen van de beschaafde of geschreven taal. Hieruit volgt dat al wat in de volkstaal nog bestaat, aan de taal toebehoort.. De Hollandsche schrijvers hebben hun dialect tot grondslag genomen en er hunne litterarische taal van gemaakt. Maar Holland is slechts de helft van Nederland, waarvan wij. Vlamingen, Brabanders en Limburgers de andere helft uitmaken.
van Frans Decort:
Nederlandsch is niet alleen de in Holland heerschende spreeken schrijfwijze; wat hier goed is moet het daar ook zijn, en omgekeerd.
Max Rooses:
Een woord dat gebruikt wordt door de oude schrijvers, dat nog door twee of drie millioenen menschen gebezigd wordt, dat in overeenstemming is met de logiek, en de algemeene taalregels, moet uit het nederlandsch verworpen worden omdat de beschaafde luî en de keurige schrijvers van twee of drie hollandsche provinciën het niet erkënnen.. Dit stelsel bestrijden wij uit al onze krachten.
Paul Fredericq:
Door hun toedoen (dier schrijvers) zijn tot ieders voldoening, uit de verschillige tongvallen vele goede bruikbare woorden in de algemeene moedertaal weer ingevoerd.
Ik voege hier nog bij de namen van Jan van Beers, van Droogenbroeck, Haerynck en Mathot en zou de lijst nog een blad ver kunnen verlangen.
De Schrijvers en Dichters van onzen tijd staan quasi eenparig langs onze zijde:
| |
| |
Stijn Streuvels, Vermeylen, Herman Teirlinck, Van Langendonck, Hegenscheid, Vandewoestyne, Rene Declerck en honderd andere.
Rodenbach dien ik nog niet genoemd heb.
De School van Antwerpen.
De School van Brussel en Brabant.
De School van Limburg.
De School van Gent en Vlaanderen.
Zij schrijven vrij al dat goed is in den mond van het volk.
De geleerden uit het Noorden spreken ook vast en klaar.
Eerst noeme ik Johan Winkler. Hij schrijft daarover jaren lang en boeken vol, en ik lees in zijn dialecticon:.....
....Omdat hij rijkeiijk put uit die bron van schoone oude woorden, die bron, die elders in Nederland reeds lang verdroogd en verslapt is, maar die in Westvlaanderen steeds blijft vloeien en er de volkstaal oorspronkelijk rein en levensfrisch houdt. - De taal van Gezelle's gedichten is zuiver en schoon nederlandsch, echt oorspronkelijk nederlandsch, duizendmaal schooner, zuiverder en oorspronkelijker dan modern Hollands is.
Prof. Kern zegt dat de taal dier westvlamingen geen tongval is, maar niets anders dan het gewone goede of slechte nederlandsch, en als hij westvlaamsche proza hoort lezen, zegt hij wederom: ik heb geglimlacht, want de bewoordingen waren geheel Nederlandsch.
Ten Kate (Am. Joos.)
Ik heb de taal als een heiligdom van 't gemeen geschat, daar ik, noch iemand eenig bevoorrecht eigendom aan heeft, en daarom getracht de taalwetten te vinden en niet te verzieren.
Bilderdijk wilt dat de Westvlamingen hunne woorden, hunne woordvormen bewaren, en hij gebruikt ze zelf.
Halbertsma (P. Baes.)
De volkstaal is de eerste en altijd wellende fontein van elke taal des menschdoms, uit welke de conventuëele taal der schrijvers elk oogenblik moet verrijkt, vernieuwd en verfrischt, met een woord verbeterd worden.
Roos wilde dat
de westzeeuwsch-Vlaamsche volkspraak hare honderde woorden..... in het woordenboek mocht zien bijdragen.
| |
| |
De Vries.
Daarom beschouwen wij het als den plicht van elk wien de taal ter harte gaat, de verfrissching van den nederlandschen stijl uit de levenwekkende bron der gesprokene volkstaal met alle krachten te bevorderen
En Dr. Dejager.
Men zal mij tegenwerpen, dat toch. naar mijn eigen verklaring, van verschillende woorden kan gezegd worden, dat ze in Holland verouderd zijn. In Holland, ja, maar daarom niet in de nederlandsche taal. Tot háár gebied behoort ook het Vlaamsch.
Die dit lezen zullen misschien zeggen: Dat is ouder volk!
Jamaar de jongere tijd spreekt nog veel luider.
Willem Kloos na dien allerhoogsten lof over den Dichter, zegt van zijne taal: Guido Gezelle schrijft zuiver Hollandsch! alleen wat leniger, wat frisscher, wat jeugdiger dan het burgerlijk nette en afgepast-schoolsche van de meeste noorderlingen in zijnen tijd.
Even hoog en klaar luidt het woord van Frederik vanden Eeden en Carel Scarten, en omzeggens van alle groote Hollandsche Tijdschriften.
Erger nog Dr. Borend Biesterman schrijft in de Ploeg: ‘Gaan die Vlamingen verder in die richting van 't Noorden en trekken ze voor goed de Moerdijk-Rubicon over’ zij plegen zelfmoord.
En nu in dezen allerlaatsten tijd, komen, een prijs voor het schoonste nederlandsch toe te kennen aan Stijn Streuvels die Heeren:
Dr. Aletrino, Dr. Boeken, Erens, Willem Kloos, Jac. Van Looy, Fr. Netscher, Ary Prins en secr. De Beaufort, of liever: de Nieuwe Gids.
Dit deel van mijne lezing sluite ik met de blijde woorden van een Hollander die mij zegde: ‘Wat wilt gij daar in het Zuiden, over die afgedane zaak blijven twisten en discuteeren: Schrijft uwe taal en woorden, en wat daarin goed is en schoon zal wel in het algemeen Nederlandsch aanveerd worden.
Wie zou er kunnen anders denken.
Die nu die namen leest moet bekennen dat wij in treffelijk gezelschap staan. Die de woorden en citaten leest, moet zeggen:
| |
| |
Dat is klaar gedacht en klaar woord. De thesis is net bepaald en afgelijnd. De grond ligt vast, en wordt met vasten voet doorwandeld. ‘Alle nederlandsche woorden zijn nederlandsch. Zijn nederlandsche woorden die op nederlandschen taalgrond gegroeid door nederlanders gebruikt worden.’
Die taalgrond ligt in den stam, in het volk, in zijn bloed, in zijn geest en hert, in zijn lijf en leden, in zijn oog en oor, in zijn mond, in zijn lang bestaan en leven, in die diepe wonderlijke wet van crystallisatie die zijn woord en taal doet worden, groeien en bloeien.
De vraag die geheel deze studie beheerscht is dus: Wat is eene taal. Waar liggen hare gronden. Hoe leeft zij en wordt zij in leven gehouden?
De antwoorde klinkt klaar:
Eene taal is de spraak van een volk.
Zij ligt eerst buiten de boeken en buiten de wetenschap. In de boeken worden hare woorden overgenomen, en de wetten die studie in haar vindt worden in boeken geschreven. Woorden en wetten komen uit de sprake, en boeken en wetenschap zijn ervan de min zekere getuigen.
De taal bestaat daar buiten. Zij is het objectief van boeken en wetenschap.
Zij bestond eer men van boeken droomde en eer wetenschap haar klein lichtjen ontsteken mocht.
Zij is de uitwendige klank van het innerlijk wezen van een volk.
- Zij komt uit een nood en een macht van den levenden mensch, die, - uit de algemeene spreekbegaafdheid, - volgens een plooi, een wervel, eigen wet geeft en doet crystalliseeren in eigen gedaante en vorm; gelijk eigen boom, wortel en stam en bloem en blad crystalliseert naar eigen wet en leven.
Eene taal is een boom, en alle bladeren zijn zijne bladeren, zoolang geen vreemde macht boom en blad hebben doen ontworden.
Zij ligt in die groote natuur, in die mysterievolle natuur. Zij is een physica met duizende ingewikkelde wetten, waar wij zelf een deel van dragen en een deel van zijn, en gelijk de wetenschappelijke physica die natuur niet is, maar het krank bespie- | |
| |
den ervan, het blijde vinden van een hoekje of een wet, en beschrijven in boeken van iets uit de natuurwereld; zoo zijn boeken en wetenschap het bespieden van de taal, het zoeken en vinden van eenige harer peerlen en schatten; maar dat levende wonder die taal blijft daar buiten.
Zwicht U en komt met weigere nieuwsgierigheid bij dit natuurwonder. Zwicht u en treedt voorzichtig, ik zou zeggen met ontschoeide voeten op den taalgrond, want hij is heilig, en raakt de taal aan met reine eerbiedige handen, want zij draagt den geest van een volk, het gevoelen van een volk, het lichaam dat zijn spraakgetuig en rythmenroering is. Zij is zijne spraak, de uitwendige klank van zijn wezen.
Dat is het groot Leven in eene wet van Schepping en vorming die het gedacht, het gevoelen van den mensch doen in klankbeelden bestaan.
Inderdaad, als men dat nu wilt ontleden, en zuutjes zegt: Paulo minora canamus, zoo is het best die woorden op eene reek te zetten nevens malkaar: Taal, in grooten letter, en in minderen letter daarbij: wetenschap, philologie, als gij wilt, beschaafdheid, kunst zelf. Dan straalt het klaar in de oogen dat Wetenschap de taal onderzoekt en ontleedt, maar de taal niet is; dat beschaafdheid de taal zuivert en kuischt, maar de taal niet is; dat kunst de taal veredelt en verheft, maar niet is.
De taal bestaat op haar eigen in den geest, in het hert, in het lichaam, in den mond van het volk.
Daar leeft zij.
Daarom mag men peizen en zeggen dat indien al met eens alle boeken van eene taal weg vielen, het misschien voor de taal klein verlies zou zijn; dat indien alle studie en wetenschap bij eene taal verloren ging, dat wel meerder jammer zou wezen, toch niet onherstelbaar; maar indien het levende woord uit den levenden mond van een levende volk ging wegvallen, de taal gestorven zou zijn en voor eeuwig dood.
Dat levende woord is de taal.
Niemand kan aan een Nederlander zeggen: Gij zijt geen Nederlander, of hij liegt.
Niemand kan aan een nederlandsch woord zeggen: Gij zijt geen nederlandsch, of hij liegt.
Geboren en gegroeid in Nederland: dat is de wet.
| |
| |
Boeken en beschaving en geleerdheid hebben daar niets aan te zeggen. Zij kunnen en mogen getuigen. Niets anders.
Indien men nu zich wendt naar de zoogezegde goéde schrijvers en sprekers, de taal door hen wilt zien bepalen en de grenzen ervan afteekenen, die eerste onoverwinnelijke moeielijkheid zal zijn van die goede schrijvers zelf te keuren en te antwoorden op de vraag: Noemt ze alle drie! Daarbij, er kunnen er vandaag tien, morgen twintig zijn. Eenen tijd later, zullen er wel enthoeveel wegvallen, zijnde gebleken geen goede maar slechte schrijvers.
Wie ook zal er zeggen wanneer eigenlijk een schrijver een goede schrijver wordt. Dat komt immers op geen dag gewoonlijk, en zoo moet het gebeuren dat woorden van een zelfden schrijver vandaag nog geen nederlansch zijn, het worden toekomende week, om weerom geen neerlandsch te zijn maanden later.
Nog iets: Veel woorden, ontelbaar veel woorden, zijn onbekend. Daarom schrijft de Academie prijsvragen uit om de woorden van ambachten en bedrijven en vakken te verzamelen en te boeken, om de woorden van alle gewestspraken bijeen te brengen, en altijd blijft die zelfde waarheid: Zij worden geen nederlandsch omdat zij geboekt en door geleerden gebruikt worden, maar zij worden geboekt en door geleerden gebruikt omdat zij nederlandsch zijn.
Anderszins ware de Circulus vitiosus overal meester. Het woord is nederlandsch omdat goede schrijvers het schrijven. Zijn goede schrijvers alleen die dat woord in de pen hebben.
En wat gezeid van die woorden die leeg, vuil, onedel en oneerlijk zijn. Zij komen in geen beschaafde boeken en bij geen beschaafd volk. - Geen Neêrlandsch? - Flaccus had het anders op, en..... Le latin dans ses mots brave l'honnêteté...
Woordenboeken en alle boeken zijn Catalogussen. Zij halen binnen, maar sluiten niet uit. Woorden zijn gelijk appelen en peren, en zooals ik dat eens te Amsterdam in eene voordracht vertelde: Indien de maker van zulk een catalogus, een geleerde Hollander aan tafel in de pastorij van Ingoyghem, wees naar mijn fruit en zeide: dat zijn geene appelen, geene peren, want zij staan in mijn catalogus niet, wij zouden beiden monkelen, en ze smakelijk en smekkend eten.
| |
| |
Ja zeker er bestaan wetten; er is goed en kwaad, en zoo hebbe ik in 't jaar 1875 geschreven:
‘De levende taal bestaat uit al de woorden die het gedacht en het gevoelen uitdrukken van alle menschen die dezelfde sprake spreken, dus van een geheel volk. De algemeene taal is dan gemaakt als al die woorden bekend zijn en gebruikt......... Een tak van den boom is af...... als men Limburg buitensluit, ook als men Brabant buitensluit, ook als men Holland buitensluit, maar ook als men Vlaanderen buitensluit. Natuurlijk moet studie en wetenschap onderzoeken wat goed en kwaad is, wat groeite is en bederf, en moet het kwaad dempen, omdat het kwaad is, en niet omdat het vandaar of van daar komt of elders onbekend is. Wij en zeggen niet: Quid boni a Nazareth.’
De vijf grondregelen van Debo blijven bestaan, en ik schrijve ze hierbij tot meerdere klaarheid:
1o | Hebben burgerrecht alle woorden die rusten op gezonde etymologie. |
2o | hebben burgerrecht alle woorden die door analogie te wettigen zijn. |
3o | alle woorden die medebestaan in aanverwante talen. |
4o | alle woorden die vroeger in de schrijftaal bestonden en nu nog bleven in den mond van het volk. |
5o | De woorden die in de algemeene schrijftaal geene weergade hebben. |
Ik sluite daarmede:
Er zijn regels, er zijn wetten. Zij liggen daar buiten in de natuur. Wetenschap gaat ze na, mag ze boeken, niet maken.
De taal ook is een wonder der natuur. Zij heeft haar wezen, haar leven, haar groei en bloei, zoo wel als gras en bloem. Zij ontplooit uit den kiem, ontzwachtelt, ontwikkelt, zet uit en voort. Wetenschap, en schrijvers en sprekers, bespieden haar met gerige oogen. Ieder woord dat leeft draagt door dat leven een wonderlijke kracht die ademt, heft en daalt, roert en groeit, schemert en schittert, in spel en zin, vol tinten en verband. De ‘goên dag,’ alleen die van mijn lippen springt schakeert honderdvoudig. Hij is blij of droef. Hij is kwaad, droog of genegen. Hij is beschermend of misprijzend. De geschreven goêndag roert niet. O levende woord wat zijt gij prachtig. Ieder woord dat dood is, zit vast, onroerbaar, met onroerbare beteekenis, is..... ‘gefixeerd’.
| |
| |
Gesproken taal alleen, is waarlijk taal. Geschreven taal, is, hoe schoon ook, half dood: ‘Wie ooit een doode maged zag....
Men antwoordt mij: Al wel maar de algemeene beschaafde taal die den voorraad uitmaakt van al dezen die goed nederlandsch spreken, is ook gesproken taal.
Ik antwoorde: Zeker ja, maar zij niet alleen. Daarbij: Voor den voorraad blijve ik vol wantrouwen. Hij wordt opgeëten. Hij verslijt. Hij kankert uit. Hij is half of geheel dood. Een voorraad is de ton. De taal is de bron.
Ten andere die algemeene beschaafde nederlandsche taal, zoo zij bijna overal in Zuid-Nederland beschouwd wordt, gelijkt aan eene stad, aan een voorname stad, vol schoone gebouwen, en vol gekuischt, gekamd, gewasschen en schoon gekleed volk, dat binnen woont. Ik roep haar: Houd uwe poorten open, en laat den buiten binnenstroomen. Anderszins gij vergaat, gij sterft uit. Wetenschap heeft dat bewezen, en de Dichter heeft het bezongen:
O menschenetend steegedrocht
Gij slindt bij honderdduizenden
den onbekenden levenstocht
der steêwaards inverhuizenden!
O stad, gij stierft van hongersnood,
Gij stierft van levensdorstigheid,
ontbrake U eens dat dagelijksch brood,
ontbrake eens uwe angborstigheid
dat levend landvolk, arm en kleen,
dat, uit zijne overvloedigheid
van leven, laaft uw dor gebeen,
o stad, en uw' hoogmoedigheid.
Dat is waar voor U, o stad: dat is waar voor U, o algemeen beschaafde Taal!
Over beschaafdheid schrijve ik ook wel eens een blad voor deze Commissie, en bewijze dat zij niet komt van de beschaafde taal, maar dat de beschaafde taal komt van het beschaafde volk. Gij leert uw jonger volk beschaafde taal: Goed zoo! maar wilt eerst dat jonger volk beschaven.
Daarvan spreke ik niet maar besluite met mijn eerste woord: alle nederlandsche woorden zijn nederlandsch.
Zijn nederlandsche woorden, de woorden die op neerlandschen taalgrond gegroeid door nederlanders gebruikt worden.
| |
| |
Zijn die woorden niet algemeen bekend: Wij zullen ze bekend maken, zoo dat geheel Nederland er mede kan omgaan. Zoo blijft het Vlaamsch niet buiten, maar gaat binnen het neerlandsch tot meerderen rijkdom en schoonheid van onze Moedertaal.
Zoo wordt wederom waarheid wat Willem De Vreese zei en schreef:
‘Het is er verre van, dat Nederlandch tegenover Vlaamsch zou staan. Nederlandsch is eer Vlaamsch dan Hollandsch. Wie onder ons het verloochent, verloochent de overlevering van zijn eigen geslacht.’
Ik voege daarbij:
Dat was alzoo; dat moet alzoo zijn!
|
|