Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1911
(1911)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 781]
| |||||||||||||||||||||||||
Germaansche kultuur in het Goedroenlied
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 782]
| |||||||||||||||||||||||||
meinen, hadden gedaan: zij gingen uit op veroveringstochten en kwamen op onze kusten en in onze gewesten. Maar wij kennen beter de geschiedenis der Romeinen dan die der Noormannen, en wat wij niet kennen beoordeelen wij partijdig. Die groote blonde mannen met blauwe oogen en neerhangende blonde snorbaarden, gekleed in maliënkolders, met ronde helmen op het hoofd, gewapend met bijlen en schichten, vaarden ter zee uit op veroveringstochten en lieten hunne hoornen over de golven schallen. De zee werd hunne wereld en van hunne stoute tochten hebben de volkeren van West-Europa eene levendige herinnering bewaard. De Noren stichtten koloniën op de Far-öer, de Schotsche eilanden, IJsland en Groenland, staken den Oceaan over, vijf honderd jaar vóór Colombus, en vestigden zich in wat zij Helluland, Markland en Vinland noemden. Van die verre tochten spreken hunne sagen. Eerst meende men dat dit enkel verdichting was, omdat die landnamen nu niet meer bekend waren. Doch Scandinavische geschiedvorschers zijn op zoek gegaan en hebben vastgesteld, dat dit de vroegere namen waren van landen, die nu New-Foundland, New-Scotland en Massachussets heeten. De tochten van den Rooden Erik, van Bjarn, van Leif, Thorxald, Thorfinn en Gudrida zijn nu zoo goed bekend als die van Rollo, Sidroc, Bjorn, Ragner, Hasting en Wieland op onze kusten. Grim Kamban veroverde in 725 de Far-öer (Schapeneilanden); IJsland werd in 825 als volksplanting ingericht door Ingolf en Heriulf. IJsland werd eene belangrijke kolonie, waar de zeden en de taal van 't Noorden lang onverbasterd bewaard werden, beter dan in het Noorsche rijk zelve, dat te veel de invloeden van Europa's vasteland onderging. Elke philoloog kent de beteekenis van het IJslandsch voor de studie der oude Scandinavische lettergewrochten. Op IJsland werden door bisschop Sveinson in 1646 de oude Edda-liederen ontdekt. Doch niet alleen liederen en sagen vond men er. Er kwam ook aan het licht een merkwaardig schrift voor de opsporing der geschiedkundige feiten van Noorsche wikings; het is het beroemde Flatteyar-Bok. eene kronijk in het Oudijslandsch die bewaard wordt in de koninklijke bibliotheek te Kopenhagen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 783]
| |||||||||||||||||||||||||
Aan hetgeen er in vermeld wordt konden de Scandinavische geleerden de beelden en verdichtselen der sagen toetsen en de uitslag is verrassend geweest. In dat werk wordt de koloniseering beschreven van de Nieuwe Wereld, later Amerika genoemd. Niet alleen kooplieden en gelukzoekers trokken den Oceaan over; ook gingen er christelijke geloofszendelingen. In 1093 trok de IJslandsche bisschop Jonus naar Vinland en onderging er den marteldood. Bisschop Olaf predikte in 1261 den kruistocht in de Overatlantische bezittingen. En wat ons hier nog zonderlinger zal in de ooren klinken is het feit dat Colombus, eer hij in 1492 zijn bekenden tocht ondernam, eerst naar het hooge Noorden was gevaren, en daar de overtuiging had opgedaan, dat er over zee een vasteland in 't Westen bestond. In Shakeseeare's Macbeth zien wij de Noren aan den slag:
‘The Norweyan banners flout the sky...’
zegt de groote dichter, die de kronijken van zijn land studeerde, vooral Holinshed's Chronicles of Englande, Scotlande and Ireland om stof te vinden voor zijne treurspelen. Wijzen wij er terloops op dat onze tooneelschrijvers weinig de geschiedenis studeeren en dat dit zeer jammer is. Uitweidingen over al die tochten zouden ons te ver leiden, en wij deelen er niet meer van mede dan noodig is om te toonen wat krachtig oervolk ons de stof van menige sage en heldenlied heeft geleverd. Onze Noordzeekusten hebben de Noormannen bijna eene eeuw lang bezocht en onveilig gemaakt (810-892). Het voornaamste rijk dat zij hier gesticht hebben is Normandië, wiens bestaan men verleden jaar te Rouaan en te Parijs plechtig heeft gevierd. Dan is er ook voor vele Franschen meer licht opgegaan over die veroveraars uit het Noorden, welke vroegere Fransche geschiedschrijvers altijd hadden afgeschilderd als halve wilden: ‘les Brigands du Nord, les plus sauvages de tous les Barbares’, enz. Voorgelicht door Scandinavische en Duitsche wetenschap, hebben geleerden gelijk Gabriel Monod, Albert Petit, Henri | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 784]
| |||||||||||||||||||||||||
Prentout en anderen aan hunne landgenooten een juister begrip van die stoere en geduchte Noormannen gegevenGa naar voetnoot(1). Normandië werd in 912 door Karel den Eenvoudige bij verdrag aan Rollo, zoon van Ragwald, Mörejarl, afgestaan. De Noormannen, welke zich in het oude Neustrië gevestigd hadden, werden, gelijk ook de Franken, geromaniseerd, niet omdat zij de minst beschaafden waren, gelijk men in Frankrijk en hier zoo gaarne aanneemt, maar omdat zij te weinig talrijk waren te midden eener Gallo-Latijnsche bevolking om hunne taal aan te bevolking op te dringen of zelf te blijven behouden. Onder Willem den Veroveraar, reeds geromaniseerd, overwinnen zij in 1066 te Hastings de Angel-Saksers en worden meester over Engeland. In 1204 werd Normandië teruggenomen door Philips-August, koning van Frankrijk, die te Bouvines, in 1214, ook de Germaansche vorsten: de koningen van Engeland en Duitschland, geholpen door den graaf van Vlaanderen, overwon. De slag van Bouvines, dit zij terloops gemeld, is van groote beteekenis geweest voor den eeuwendurenden strijd tusschen de Germaansche en de Latijnsche wereld.
***
In het tweede boek van den vermaarden Monnik van Sint-Gallen: Leven en Daden van Karel den Groote, verhaalt de schrijver een der eerste invallen der Noormannen op onze kusten. Hij spreekt van den eigenaardigen bouw, de lichtheid en de vlugheid hunner vaartuigen. De Noormannen weken voor den tegenstand en de macht van Karel den Dikke. Toen deze de stoute zeehelden zag vertrekken, begon hij te weenen, en als men hem de reden daarvan vraagde, antwoordde hij: ‘Ik vrees die mannen niet, maar als ik niet meer hier zal wezen, zullen zij mijne naneven en hunne volkeren veel kwaad berokkenen.’ Te Bayeux in Normandië kan men op het bekende oude tapijtwerk, gezegd van de koningin Mathilde, de vaartuigen en de wapendrachten der Noormannen zien. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 785]
| |||||||||||||||||||||||||
Een ander geschiedschrijver der IXe eeuw, Willem van Jumiège, de bekende abdij in Normandië, vertelt ons, in het tweede van zijne acht boeken over de geschiedenis der Noormannen, den strijd van den beroemden Rollo tegen de Friezen, geholpen door Reinier met den langen Hals, graaf van Henegouw. Deze strijd heeft plaats gehad op 't eiland Walcheren, aan de monding der Schelde, juist gelijk de tooneelen uit het Goedroenlied. Wij bemerken in dit verhaal van den middeleeuwschen geschiedschrijver de ridderlijke houding van Rollo tegenover den koning van Engeland en tegenover Graaf Reinier en zijne echtgenoote. Deze laatste staat hij de helft af van den gemaakten oorlogsbuit om vrede en vriendschap te sluiten. Hij laat Reinier, dien zijne krijgers gevangen hadden, los op de bede der echtgenoote en schenkt hem de vrijheid, ofschoon de graaf van Henegouw hem was komen overvallen, terwijl hij de Friezen bevocht.
***
Uit deze en andere feiten uit de veroveringstochten der Wikings aan de kusten der Noordzee is het Goedroenlied ontstaan. Velen hebben die invallen der Noormannen, door onze geschiedschrijvers verteld, dikwijls alleen met hun gevoel beoordeeld en zij zijn zeer streng geweest voor die zoogenaamde ‘barbaren’, terwijl zij het altijd goed meenen met de Romeinen, die eenige eeuwen vroeger in onze streken toch hetzelfde hadden gedaan. Die Noren zijn op hunne veroveringstochten niet ‘barbaarscher’ geweest dan hunne voorgangers en wat hunne beschaving betreft, degenen die beter de geschiedenis der Scandinavische volkeren kennen, en de meesterwerken hunner rijke oude literatuur hebben gelezen, zullen er menschelijker en onpartijdiger over oordeelen dan degenen die aannemen dat al de ruwe oorlogsfeiten van wat wij de ‘klassieke wereld’ noemen, gepoëtiseerd mogen worden, en dat al wat daarbuiten staat niets anders dan met het woord ‘barbaarsch’ kan betiteld worden. De Noormannen hebben hier echter nog al wreed huisgehouden. Zeker zouden zij het hier zoo gemakkelijk niet gehad hebben, waren de vorsten in onze gewesten niet zoo verwijfd en karakterloos geweest. Na den grooten Germaanschen keizer van het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 786]
| |||||||||||||||||||||||||
Westen, Karel den Groote, kwam de ontaarding, en het zuidelijk vergift dat vele Franken in Gallië reeds in 't bloed zat, en ze niet alleen bloeddorstig, maar later lamlendig en krachteloos maakte, werkte verderfelijk op die volksstammen aan onze kusten. Het leenstelsel had de macht van den vorst gebroken en de ontelbare leenmannen hadden te veel werk met elkander te bevechten. Zij dachten er niet aan land en kust te behoeden tegen nieuwe veroveraars, gelijk ook hunne vaderen waren geweest. Toen de Noormannen bij Leuven (892) door keizer Arnold krachtig werden aangevallen en verslagen, zijn er geen andere meer op onze kusten verschenen. Zij gingen daarna elders, zelfs tot in Italië. Maar, ik herhaal het, wij moeten onpartijdig zijn in ons oordeel. Aan ons, Vlamingen, behoort het gelijk aan andere Germanen de toestanden van vroeger in een beter licht te plaatsen en het onrecht eener partijdige geschiedschrijverij te herstellen. Wij behoeven niet altijd den naam ‘barbaren’ te herhalen, waar het onze stamvaderen geldt om er de beteekenis aan te geven, die het den vijanden der Germaansche kultuur altijd behaagd heeft en nu nog behaagt daaraan te hechten. Wie zich de moeite wil geven de kultuur der Germaansche volkeren in de Middeleeuwen te bestudeeren zal daarvoor stof genoeg vindenGa naar voetnoot(1). Het Goedroenlied, gelijk al onze heldenliederen, is, gelijk wij gezegd hebben een mengsel van mythen, goden- en heldenleer, met historische feiten. Deze werden door skalden, zangers of zeggers gepoëtiseerd, gezegd of gezongen, geleerd van mond tot mond, van stam tot stam medegedeeld. Gedurende eeuwen, aangroeiend en vergrootend door bijkomende stoffe, werd het eindelijk door dichters, ons onbekend, in den vorm gestoken in welken wij het thans bezitten. Aan de anachronismen, die er in voorkomen, moeten wij ons niet storen. De stoffe, die behandeld wordt, strekt zich uit over eeuwen, en wat wij meenen in het gedicht gelijktijdig te zijn geschied, verschilt dikwijls eeuwen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 787]
| |||||||||||||||||||||||||
Voorstellingen van gestalten en beelden uit heldenliederen van de vroegste Germaansche tijden, fabelen als die van den griffioen of grijpvogel, zijn er nevens historische feiten uit den heldenkamp der Noormannen, die van de IXe tot in de XIe eeuw heeft geduurd. En de dichters, die het Goedroenlied opgeschreven hebben, verplaatsen ons dan nog in eene wereld van veel later wat de schildering van gewaden en gewoonten betreft. Wij hooren er in van feiten, die enkel ten tijde der veel latere kruistochten kunnen voorgevallen zijn. Ondanks dit alles is het Goedroenlied niet alleen een machtig werk, maar ook een merkwaardig gedenkteeken voor de Germaansche kultuur der Middeleeuwen, en wij zullen het, na deze inleiding, in zijnen vorm en inhoud nader onderzoeken. Indien wij niet gesproken hebben over andere volkeren, zooals Friezen en Franken, die met de Noordervolkeren hier zijn in aanraking geweest, is het omdat wij weten dat ons de geschiedenis van Franken en Friezen beter bekend is. Wie een blik in de kultuurgeschiedenis van deze volkeren wil werpen, zal daarvoor werken genoeg vindenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 788]
| |||||||||||||||||||||||||
Al wat daarop geantwoord werd door de talrijke geleerden, die zich met de studie van het Goedroenlied hebben beziggehouden, is slechts veronderstelling, maar veronderstelling die rust op vaste gronden. Waarschijnlijk zal de sage in haren eersten vorm, als heldendicht, gedicht zijn op Frieschen bodem. Dit duidt de Nederduitsche naam der heldin aan. Als grond liggen in het epos sagen, waarvan de Oudnoordsche bronnen ons bekend zijn: het is vooral deze der ontvoering van de schoone Hilde, door Hedin, dien Hildes vader Högni vervolgt om met hem eenen kamp aan te gaan, die duren zal tot aan den ondergang der wereld. Het is gelijk de kamp in het Walhalla. 's Nachts doet Hilde door hare toovermacht de gevallenen in beide legerkampen weder opstaan, zoodat zij den volgenden morgen hun strijden opnieuw kunnen beginnen. Andere sagen werden daaraan toegevoegd en zoo kregen wij het Goedroenlied in zijn geheel, dat in alle Germaansche landen van de zee tot aan de bergen, den Rijnstroom op, zijnen tocht heeft gedaan en, van het Nederduitsch gebied tot het Hoogduitsche overgaande, daar werd vertaald of omgedicht in den Middelhoogduitschen vorm, dien wij kennenGa naar voetnoot(1). Het afschrift dat wij van het Goedroenlied bezitten is geschreven op perkament, groot folio-formaat, op elke bladzijde drie kolommen tekst met versiering, arabesken en beelden in den toen heerschenden trant der Renaissance. Is het Goedroenlied het werk van één dichter? Op die vraag zullen wij niet antwoorden en wij verwijzen naar de werken van Lachmann met zijne bekende liedertheorie, naar de tekstuitgave van Müllenhoff, welke ook de theorie van bijeengevoegde liederen aannam, evenals naar de uitgaven van andere zeer bekende Germanisten als Martin en Sijmons, die ons teksten met inleiding en een schat van commentariën voor het heldendicht hebben geleverdGa naar voetnoot(2). Voor de studie over het epos kunnen dienen het werk van Wilmanns: Die Entwickelung der KudrundichtungGa naar voetnoot(3) en ook | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 789]
| |||||||||||||||||||||||||
nog het merkwaardige Deutsches Leben im 12. Jahrhundert door Dr DieffenbacherGa naar voetnoot(1). Wij kunnen dus besluiten, dat het Goedroenlied evenals het Nevelingenlied, eene verzameling is van heldenliederen, die gedurende jaren, zelfs eeuwen aangroeide, gewijzigd werd, tot eindelijk de liederen in hun geheel door eenen of meer schrijvers werden opgeschreven in de bekende nevelingen-strofe. De nevelingen-strofe bestaat uit vier lange versregels, paarwijze gerijmd; de twee eerste zijn staande, de twee laatste slepende rijmen. Elk vers bestaat uit twee halfverzen. Het eerste halfvers van elken regel heeft drie heffingen of beklemtoonde silben en eindigt met slepende rijmen. Het tweede halfvers heeft eveneens drie heffingen, behalve in den laatsten versregel, waar er in het Nevelingenlied vier, en in het Goedroenlied vijf heffingen zijn. Het is onnoodig te zeggen dat dikwijls van den regel wordt afgeweken. Het Goedroenlied bevat 1704 zulke strophen en is verdeeld in drie deelen. Het eerste deel Hagen heeft 203 strophen; Hilde, het tweede, heeft er 357 en Goedroen, het laatste, heeft er 1142. Het Goedroenlied telt 6816 verzen; het Nevelingenlied heeft er 9264 en Béowulf enkel 3245. Het Goedroenlied strekt zich uit over drie geslachten. Hagen en Hilde zijn de inleiding tot Goedroen. Deze drie deelen bevatten samen 32 zangen of ‘aventiuren’. De volgende zeekoningen treden er in op:
Hagen van Irenland (Holland?).
Hetel van Hegelingenland (Friesland?).
Herwig van Zeeland.
Siegfried van Moerland.
Ludwig van Normandië.
Horand van Denemarken.
| |||||||||||||||||||||||||
III.
|
1. | Huwelijk van koning Siegeband van Irenland met Siegelind van Noorwegen. Geboorte van een zoontje, Hagen geheeten. |
2. | De kleine Hagen wordt geroofd door een griffoen, die hem als aas voor zijne jongen bestemt. |
3. | Hagen strijdt met de jonge roofvogels, maakt zich los en valt in eene rotskloof. Daar treft hij drie jonkvrouwen, als hij eens geroofd. |
4. | Hij leeft in de woestijn en kampt met wilde dieren. |
5. | Er daagt een schip op zee en het komt landen. Hagen dwingt de zeelieden hem naar Zeeland te brengen. |
6. | Hagen trouwt met Hilde, eene der drie jonkvrouwen. |
Tweede deel. - Hilde.
7. | Aan het hof van koning Hagen, den ‘wilden Hagen’ geheeten. Zijne dochter ook heet Hilde. |
8. | Koning Hetel van Hegelingenland laat zijne ridders Wate, Horand en Froete om de schoone Hilde werven. |
9. | Horand bekoort Hilde door zijn gezang. |
10. | Hilde laat zich ontvoeren en wordt tot koning Hetel gebracht. |
11. | Strijd tusschen Hagen en Hetel. Hagen wordt door den grimmen Wate verslagen. Verzoening der strijders. |
Derde deel. - Goedroen.
12. | Aan 't hof van Hetel en Hilde. Hem worden twee kinderen geboren: Ortwijn en Goedroen. |
13. | De werving om Goedroen door verscheidene ridders: Siegfried van Moerland, Hartmoet van Normandië en Herwig van Zeeland. |
14. | Tocht van Hetel tegen Siegfried van Moerland, nijdig omdat hij afgewezen was en Herwig door Goedroen werd aanvaard. |
15. | Inval van Hartmoet van Normandië in Hegelingenland, tijdens Hetels afwezigheid en schaking van Goedroen. |
16. | Hetel maakt vrede met Siegfried en trekt op tegen de Normandiërs. |
17. | Slag op het Wulpenzand aan de zeekust. (Walcheren?) Dood van Hetel, door Ludwig van Normandië geveld. |
18. | Wate draagt de tijding aan Hilde. Zij zweert dat wraak zal geschieden. Wate antwoordt, dat met kans op welslagen, het jongste geslacht eerst zal moeten volwassen zijn. |
19. | Goedroens lange gevangenschap in den burg der Normandische vorsten: Ludwig en zijn zoon Hartmoet. |
20. | Goedroen wordt behandeld als werkvrouw omdat zij weigert Hartmoets hand te aanvaarden. Zij moet, schamel gekleed en bij koud weder, aan zee linnen wasschen. |
21. | Een vogel, een hemelbode, verschijnt Goedroen en kondigt hare aanstaande bevrijding aan. |
22. | Ortwijn en Herwig, haar broeder en haar verloofde landen in Ncrmandië en melden dat hun leger en vloot in aantocht zijn. |
23. | Goedroen, om hen te beproeven, veinsde eerst dat zij hen niet kende. |
24. | Goedroen weigert langer te werken, nu haar twee koningen zoenden. |
25. | De koningin van Normandie dreigt haar met onteerende straffen, die men lijfeigenen doet ondergaan. |
26. | Goedroen zegt dat zij de vrouw van Hartmoet wil worden; zij veinst dit om aan de onteerende straffe te ontkomen, doch zij hoopt íntusschen op den inval der Hegelingen. |
27. | Feest van Goedroens geveinsde verloving. |
28. | Bestorming van den burg door de Hegelingen. Bevrijding van Goedroen. |
29. | Algemeene verzoening. |
IV.
Bewerking en kultuurtoestanden.
De bewerking van het Goedroenlied is fijner dan die van het Nevelingenlied. Er werd meer zorg besteed aan de voorstelling der tooneelen en aan de beschrijvingen. De kleederen van ridders en vrouwen, de kleuren van vaandels en rustingen, de woelige zee, de natuur, de zang der ridders, de hoofsche manieren, de christelijke deugden, de taal die helden en vrouwen voeren, alles is met meer nauwkeurigheid beschreven, wordt zelfs op meer dan eene plaats verfijnd voorgesteld.
De voornaamste stukken uit het Goedroenlied zijn deze, waarin bezongen worden:
1. | Horand, de ridder-zanger, aan het hof van koning Hagen. |
2. | De ontvoering van Hilde. |
3. | De verzoening tusschen Hagen en Hetel op het slagveld. |
4. | De slag op het Wulpenzand en in de golven nabij het zeestrand. |
5. | De terugkeer van Wate, als hij aan Hilde de nederlaag der Hegelingen komt melden. |
6. | De ontmoeting van Goedroen en Geerlind aan het hof van Hartmoet. |
7. | Goedroen en Hildburg, die linnen wasschen aan het zeestrand. De hemelbode en de landing der wikings Ortwijn en Herwig. |
8. | De vaart der Hegelingen naar 't land der Noormannen. |
9. | De bestorming van den Normandischen burg. |
10. | Goedroen en hare vrouwen in den burg gedurende den strijd. |
11. | Geerlindes dood of strafgericht door Wate en dezes spottend en kenmerkend woord tot de hartelooze koningin: ‘Hebt gij nog meer zulke schoone waschmeisjes noodig?’ |
12. | Goedroens smeeken bij hare moeder om verzoening en vrede. |
***
De dapperheid vindt hare treffende uitdrukking in de daden der wikings. Het zijn ridders koen en hoffelijk. In den strijd verachten zij den dood; in den ridderburg zijn zij heerlijk uitgedost en toonen zich ridderlijk tegenover de vrouwen, drukken zich uit in hoofsche taal.
Heldendaden worden in de ridderburgen bezongen (strophe 167). De zangers ontvangen geschenken.
De ridders spreken elkander hoffelijk toe, zelfs gedurende den strijd; zij prijzen elkanders moed en bewonderen de heldendaden van hunne tegenstrevers.
De vrouwen onderscheiden zich door eene verzorgde opvoeding. Vrouwendeugd is een sieraad, kostbaarder dan vrouwenschoonheid. Het woord deugdzame komt voor nevens schoone als er van eene vorstin wordt gesproken.
Draag zorg voor uwe eer en uw lijf, is de aanbeveling die vaak gehoord wordt uit den mond van vorsten en vorstinnen.
In de kemenate of vrouwenverblijf stikken de vrouwen goud op zijde, voegen er edelsteenen tusschen. Vrouwen uit den ridderstand spinnen, hekelen vlas, wasschen en bleeken linnen. Op feesten en plechtigheden zijn de vrouwen prachtig gekleed. Fijne linnen hemden en zijden stoffen zijn haar bekend.
Het rijkleed eener koningin sleept tot op den grond ‘in het groene gras’, zegt het gedicht.
Een gevolg van talrijke schoongekleede vrouwen vergezelt de vorstinnen.
De bruidsring wordt gewisseld. Zeden, recht en eergevoel, niettegenstaande de schaking, vorderen dat een man de vrouw slechts met hare toestemming kan huwen.
Hartmoet gedraagt zich hoofsch tegenover Goedroen, die hij geschaakt heeft, zelfs als zij hem verstoot en listen tegen hem gebruikt om hem met de zijnen ten val te brengen.
Het schaamtegevoel is bij de vrouw hoog verheven. Goedroen wordt rood, als men haar tegen de koude een mannenmantel aanbiedt. In de kemenate wordt er gezorgd voor baden en frissche kleederen. Daartoe geeft Hagen bevel aan het hof van Irenland, en Hartmoet vergt dat ook voor Goedroen en al de edelvrouwen, die bij de schaking medegevoerd werden naar Normandië.
Plechtige optochten en stoeten, ridderlijke ontvangsten in de burgen toonen den zin voor het schoone en het grootsche. De vanen waaien in den wind; de wapenrustingen schitteren in den zonneschijn.
Bazuinen en trompetten, harpen en fluiten klinken en schallen bij de plechtigheden (str. 49).
Het vaandel wordt gehuldigd. Koningin Hilde zegt tot hare ridders en de vorsten, die haar komen bijstaan: Volgt dit vaandel! Hartmoet herkent van op den toren van zijnen burg, aan de kleuren van de vaandels, de strijders die hem komen aanvallen.
De strijders zingen in koor (str. 695).
Horand is de ridder-zanger bij uitnemendheid, eene der schoonste figuren uit den riddertijdGa naar voetnoot(1).
De bevrijdings- of veroveringstochten geschieden tegen Paschen, of als de mei de natuur doet herleven.
Vorsten en vorstinnen zenden elkander verzegelde brieven. (str. 597).
Na den strijd worden de dooden begraven, volgens christelijk gebruik, de lijken zijn niet meer tot aas aan de roofvogels overgelaten.
Voorbijtrekkende legers gaan eerbiedig de graven van helden, in vroegeren kamp gevallen, bezoeken op slagvelden, gelijk het Wulpenzand, waar later een klooster werd gebouwd ter verzoening.
Na de nederlaag op het Wulpenzand gaat de wilde Wate aan zijne vorstin bekennen, dat hij den slag verloren heeft omdat zijne krijgers het goed op de schepen van voorbijvarende pelgrims hebben geroofd.
Het kruis wordt dikwijls vermeld. Hagen draagt als kind een kruisje om den hals, waaraan men hem later herkent.
Het kruisteeken prijkt op 't gewaad der pelgrims, op de zeilen der schepen, die voorbijvaren in vloten, op weg naar het H. Land of naar Rome.
Goedroen voegt, te midden harer vrouwen, kruisgewijs hare handen biddend te zamen, terwijl de ridders strijden.
In plaats van de heidensche bloedwraak in het Nevelingenlied, eindigt het Goedroenlied met de christelijke verzoening.
V.
Het beeld der heldin.
Onder alle vrouwengestalten uit de Germaansche heldenzangen is Goedroen ontegenzeggelijk de schoonste, de bevalligste, de meest vrouwelijke, de volmaakste heldin.
Bij Goedroen treffen wij jeugdige, frissche schoonheid, adel des gemoeds, reinheid van hart en sterkte van karakter.
In alle opzichten staat Goedroen hooger dan Krimhild uit het Nevelingenlied of dan eenige andere heldin uit onzen sagenschat, of uit latere kunstepen. Zij is eene echt Germaansche vrouw uit de heldeneeuwen.
Nog jong zijnde, maar reeds verloofd aan den heldhaftigen ridder Herwig wordt zij, terwijl haar vader in den vreemde krijg voerde, geschaakt door een anderen ridder Hartmoet, die haar
ook tot vrouw begeerde, maar door haren vader, evenals door haar zelve, was afgewezen.
Ondanks alle vernederingen op het slot van haren schaker van wege dezes ouders, blijft zij Herwig in de ziel getrouw, zal haar woord gestand doen. Hare onkreukbare trouw is de hoofdgedachte van het heldendicht, en de trouw aan het gegeven woord was eene der schoonste deugden, welke de Germanen, onze voorvaderen, bezaten in zulke mate dat zij de bewondering van Romeinsche geschiedschrijvers, zooals Tacitus, afdwong.
Niets kan Goedroen tot meineed verlokken; noch eerbewijzen, noch grootheid, noch vervolging, noch lijden doen haar zelfs zelfs niet eens wankelen. Trouw blijft zij tot het einde toe. Zij wijst haren schaker Hartmoet af voor het leed dat hij hare ouders heeft aangedaan, en haat den vader van haren schaker, omdat hij Hartmoet heeft geholpen en haren vader heeft gedood, toen deze met een leger was gekomen om haar te bevrijden. Bloed, zooals zij zegt, scheidt haar voor eeuwig van hem, die haar ontvoerd heeft. Zijne vrouw wil noch kan zij niet worden. Gelaten en moedig volbrengt zij het slafelijke werk, haar door de hatelijke Geerlinde opgelegd, omdat zij de hand van Geerlindes zoon versmaadt.
Manmoedig gaat zij haren lijdensweg op, stelt haar vertrouwen in de toekomst.
Als haar broeder en haar verloofde met een scheepje aan de kust landen, op zoek naar de geschaakte zuster en bruid, treffen zij haar met hare gezellin Hildeburgis aan het zeestrand, waar beide vrouwen bezig zijn in zee linnen te wasschen. Bij de landing veinst Goedroen de beide wikings niet te herkennen; zij schijnt eerst te willen weten of zij van haar nog houden. Dit is een roerend tooneel. Haar schaamtegevoel in tegenwoordigheid van mannen verraadt haar en ze is genoodzaakt zich bekend te maken. Eene wijl is zij treurig, als haar gezegd wordt door haar broeder, wiens ridderlijk gevoel boven allen lof verheven is, dat hij haar met Herwig, als echte wikings, tegen Hartmoet in eenen kamp zal komen bevrijden, - dat zij haar niet sluipsgewijze, als roovers, mogen medenemen. Een oogenblik terneergeslagen, na het vertrek der haren, verheft zij dadelijk weerom moedig het hoofd. Hare waardigheid van koningsdochter bewust, gaat zij beslist tot hare vervolgers, en berust in de hoop dat haar bevrijdingsuur nakend is.
Echt vrouwelijk is haar list om de verovering van Hartmoets burg door de legerbenden haar broeders lichter te maken. Zij zegt dat zij niet langer onteerende straffe wil ondergaan, dat zij besloten is de echtgenoote van Hartmoet te worden. Zij toont zich blij en opgeruimd tegen hare vijanden, die toebereidselen maken voor het huwelijksfeest. Doch dat alles is geveinsd. Hare vijandin Geerlinde meent dat in haren lach te bemerken en deelt die vrees aan haren zoon mede. Deze, liefdeblind, gelooft zijne moeder niet en hoopt nog de gelukkige echtgenoot van Goedroen te worden. Hartmoet gedraagt zich ridderlijk jegens Goedroen, die hij geschaakt heeft, zelfs als het leger der haren zijnen burg bestormt en hij bedreigd wordt met ondergang en dood.
In den toestand, waarin Goedroen zich bevindt, na lange jaren lijden, en niets stellend boven hare liefde tot de haren, hare trouw jegens haren verloofde Herwig, vergeven wij haar gaarne den list, dien zij in 't werk stelt en die haar in 't midden der gevaren tot de zege moet leiden.
Angstig maar toch moedig verwacht zij hare bevrijders en weet haar geheim goed te bewaren. Terwijl het verlovingsfeest gevierd wordt en iedereen in den burg den tijd doorbrengt in lust en vroolijkheid, gezang en gejoel, valt het leger, geleid door haren broeder Ortwijn en haren verloofde Herwig, als een storm in 't land en overrompelt den burg van Hartmoet. Deze wordt met zijnen vader Ludwig overwonnen en Goedroen bekomt genade voor Hartmoet; maar zijn vader valt onder de slagen van Goe iroens verloofde, Herwig.
Zoo wreekt deze, zegt hij, den dood van Goedroens vader, op het Wulpenzand gesneuveld.
De overwinnaars toonen zich grootmoedig jegens de overwonnenen, behalve Wate, die zelfs op Goedroens smeeken niemand zou willen sparen van al degenen, die zooveel onheil aan zijnen Heer berokkend hebben. Geerlinde, de ‘booze duivelin’ de ‘erge wolvin’, zooals zij genoemd wordt, de schuld van alles, wordt ongenadig neergeveld, alsook Hergard, eene vrouw uit Goedroens gevolg, die hare meesteres ontrouw was geweest.
Goedroen heeft in de woede van den strijd Hartmoet en zijne zuster Ortroen weten te redden. Deze worden als gevangenen meegevoerd naar Hegelingenland; maar door Goedroens aandoenlijke voorspraak bij hare moeder worden zij in vrijheid gesteld en op den troon verheven.
Hartmoet huwt Goedroens trouwe vriendin Hildeburgis en Ortroen wordt de vrouw van Ortwin, terwijl de trouwe Goedroen zelve aan Herwig wordt verbonden.
***
Andere figuren zijn wel waard afzonderlijk bestudeerd te worden b.v. de trouwe grimmige Wate, de stoere wilde Hagen en vooral de ridder-zanger Horand van Denemarken. Wij verzenden voor dit laatste beeld naar onze studie: Hoe zoet Horand zong, de zesde ‘aventiure’ uit het GoedroenliedGa naar voetnoot(1).
VI.
Het Goedroenlied en het Nevelingenlied.
Het zijn maar alleen de krachtige volkeren, die heldenzangen dichten. Carlyle noemt het: heroworship, heldenvereering. Zulke volkeren kennen en bezingen den moed, de dapperheid en de trouw. Deze zijn schering en inslag van het epos, en - zonderling contrast - deze deugden, gevierd en bezongen in tijden van van krachtig leven en groote daden, zijn juist het tegenovergestelde van wat de literatuur, die gewoonlijk maar één geslacht duurt, in tijden van verval bij de menschen doet uitkomen: ontaarding, verwijfdheid en ontrouw.
De christelijke liefde, zeiden wij hooger, leeft reeds in het Goedroenlied nevens de Oudgermaansche bloedwraak.
Na Goedroens bevrijding komt een algemeene vrede tot stand onder die oorlogzuchtige, strijdlustige wikings, die altijd op tocht zijn met hunne ridders en rekken en de wilde zee doorkruisen met hunne snekken en draken.
Vrede en verzoening zijn vooral het werk van Goedroen in wier boezem klopt het harte van die Germaansche vrouwen, zooals ze eeuwen vroeger door Tacitus werden bewonderd, toen zij in den strijd de hunnen aanmoedigden en bezielden; maar ook de wonden heelden en zalfden van degenen die vielen voor hun volk en hun land. Maar ze doet meer: ze vergeeft christelijk het kwaad en doet goed aan hare vijanden. Ze is zoo taai in hare
wilskracht als sterk van lichaam. Hare moeder, die wel eene Christene is geworden, maar met welke de christelijke deugden nog niet vergroeid zijn, weet zij te bewegen door aanhoudend smeeken om ook haren vijanden te vergeven en zich met deze te verzoenen.
Zoo eindigt het Goedroenlied met eene algemeene verzoening, in tegenstelling met het Nevelingenlied, waarin de schromelijke slachting van Hunnen en Burgonden aan 't einde zulk een grootschen, maar diep pijnlijken, vreeselijk tragischen indruk nalaat.
Het Nevelingenlied is de ondergaande zon in bloedig rood, krachtig beeld van storm en strijd, maar daarna de duisternis over den noodlottigen ondergang van bloedwrekende helden.
Het Goedroenlied is als het rijzen van den rozigen dageraad, het opgaan der zonne, die straalt over de Middeleeuwsche wereld en die haar in een schitterend daglicht stelt.
Stormwinden waaien over 't wilde meer door het heele gedicht heen; maar zacht straalt soms ook het maanlicht over het kalme water. Ridders en rekken strijden als leeuwen, kennen gevaar noch vrees, verkiezen den dood boven de schande; doch gehoorzamen aan een vrouwenblik, waaruit deugd en eere stralen. - Die heldenwereld is dus niet alleen de verheerlijking der ruwe kracht, zooals men ons maar al te dikwijls heeft doen gelooven; er ligt, in het Goedroenlied vooral, eene groote zedelijke kracht, die weldoende werkt op het gemoed van elken rechtgeaarden Germaan, hij weze Nederlander, Duitscher, Angel-Sakser of Scandinaviër.
De treffende voorbeelden uit het Goedroenlied kunnen ons sterken en behoeden voor karakterloosheid, de grootste kwaal van ons volk, dat door vernedering maar al te veel het gevoel van stambewustzijn heeft verloren en bijgevolg zedelijke kracht tot eigen verheffing mist.
Het Goedroenlied ademt in vele tooneelen gevoel van vaderlandsliefde, getrouwheid aan het gegeven woord, gehechtheid aan den vorst, diep eergevoel en taaie volharding.
Het is ook niet waar wat een Belgisch letterkundige in 't Fransch eens heeft geschreven dat door de Fransche letteren, n. 1. door Le Cid van Corneille, de opvatting van het eergevoel, le ‘point d'honneur’ eerst in onze westersche beschaving zou gedrongen zijn.
Dat gevoel is uit onze Germaansch-christelijke beschaving geborenGa naar voetnoot(1).
Eenige eeuwen vóór Corneille zijn Le Cid schreef, kende men reeds in de literatuur het eergevoel met nog vele andere deugden, welke eene wezenlijke beschaving kenmerken. Wie onze Germaansche heldendichten leest zal daarvan wel dadelijk overtuigd wezen.
Als een volk, om 't even welk, de eigenschappen nog kan waarnemen - de deugden en ook de gebreken, want de mensch is niet volmaakt, - welke in het Goedroenlied bezongen worden, zal het hem niet langer aan karakter, wilskracht en zelfvertrouwen falen.
Dat volk zal bij de vaderen die deugden zonder de gebreken zoeken te leeren, ze zich eigen maken en bekwaam worden, als 't moet, tot de daden, welke de geschiedenis alleen bij sterke volkeren heeft geboekt en welke de kunst vereeuwigt in onvergankelijke heldenzangen.
- Een volk dat door daden zijne waarde bewijst, is beter en kloeker dan een volk dat gedurig bij zijne onderdrukkers zijnen nood klaagt en om recht smeekt.
Aan de Noordzee in Augustus 1910.
Goedroens gevangenschap en bevrijding.
I
Goedroen wascht linnen aan het zeestrand.Ga naar voetnoot(1)
II
Goedroens lijden en trouw.
III
Goedroen wordt door haren broeder Ortwijn en haren verloofde Herwig teruggevonden.
IV
Goedroen helpt door list hare verlossers.
V
Hoe het verlovingsfeest in Hartmoets burg gevierd werd.
VI
De burg wordt bestormd en Goedroen bevrijd.
VII
Vrede en verzoening.
- voetnoot(1)
- Le rôle de la Normandie dans l'histoire de la France, par G. Monod. - Histoire de Normandie, par A. Petit. - La Normandie, par H. Prentout.
- voetnoot(1)
- Paul. Grundrisz der Germanischen Philologie. - Hans Meyer. Das deutsche Volkstum. - Vele nummers der Sammiung Göschen enz., enz.
- voetnoot(1)
- Om te beginnen neme hij b.v. maar Oud-Nederland van Johan Winkier; voor de Friezen en voor de Franken, Clovis, Histoire poétique des Mérovingiens, Les origines de la civilisation moderne van G. Kurth, waarin hij eene uitvoerige bibliographie zal aantreffen.
- voetnoot(1)
- Deutsche Heldensage von Dr Jiriczek. Sammlung Göschen.
- voetnoot(2)
- Müllenhoff (Kiel, 1845). - Martin, (Halle, 1872). - Sijmons, (Halle, 1882).
- voetnoot(3)
- Halle, 1873.
- voetnoot(1)
- Sammlung Göschen. In deze verzameling ook eene tekstuitgave (Auswahl), van Dr Jiriczek.
- voetnoot(1)
- O. Wattez: Hoe zoet Horand zong. De zesde ‘aventiure’ uit het Goedroenlied. Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie. Jgg. 1906.
- voetnoot(1)
- Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie. Jgg. 1906.
- voetnoot(1)
-
Alfred Rambaud, schrijver van Histoire de la civilisation française weet het beter dan M. Dumont-Wilden als hij zegt:
‘Toute l'éducation et toute la civilisation féodale a tenu dans la chevalerie. Ses principes s'imposent encore aujourd'hui à la société qui est issue de la société féodale; nous avons hérité d'elle le sentiment du “point d'honneur”, inconnu aux peuples de l'antiquité classique’ (blz. 180).
- voetnoot(1)
- Dit gedicht is geene vertaling, maar cene gansch vrije omwerking en voorstelling van de laatste zangen uit het Goedroenlied.