Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1911
(1911)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 745]
| |
Over Fernand Daumont's Le Mouvement Flamand,
| |
I.In meer dan een opzicht mag het werk van Fernand Daumont over de Vlaamsche Beweging merkwaardig genoemd worden. Vooreerst moeten wij den schrijver dankbaar zijn, omdat hij ons doel en ons streven aan onze Waalsche landgenooten doet kennen, en ook aan de Vlamingen, die, ofwel onze taal niet kennen, of althans de werken niet lezen, welke in het Nederlandsch opgesteld zijn. Daarbij neemt de heer Daumont zijne taak ernstig op. Hij kent ons doel, ons streven. Hij is er mede ingenomen, en legt er zich op toe daar aan zijne lezers genegenheid voor in te boezemen. Niet, dat wij het in alle punten met den schrijver eens zijn. Op meer dan eene plaats gaat hij, volgens ons, van verkeerde grondbeginselen uit; zijne gevolgtrekkingen moesten dus noodzakelijk onjuist wezen. Zelfs zet hij weleens feiten vooruit, die met de werkelijkheid in strijd zijn. Het eerste deel, hetwelk tot nog toe verschenen is, bevat twee boeken; het eerste handelt over het Vlaamsche ras, de Nederlandsche taal, het Vlaamsche Volk, de Vlaamsche Kunst en de Vlaamsche Letterkunde; het tweede over de Grondbeginselen, de Lagere School, het Officiëel Middelbaar Onderwijs, het Vrij Middelbaar Onderwijs en het Beroepsonderwijs. | |
[pagina 746]
| |
Over de beschouwingen van den heer Daumont, met het oog op het onderwijs, inzonderheid op het Volksonderwijs, lust het mij in onze Commissie enkele bedenkingen mede te deelen. Eerst en vooral zij het mij vergund te zeggen, dat de schrijver ook over onze Academie spreekt. Na haar ontstaan geschetst te hebben, gaat hij voort:
‘A peine née, l'Académie se mit à la besogne et quoiqu'en disent certaines critiques, plutôt inspirées par le parti pris, elle devint bien vite une pépinière féconde. Son action linguistique, littéraire, scientifique et sociale s'étendit sur toute la Flandre et le meilleur éloge qu'on en puisse faire, est de dire qu'on n'a jamais regretté sa fondationGa naar voetnoot(1)’.
't Is tamelijk mager; in een boek over de taal- en letterkunkundige beweging der Vlamingen diende wel wat meer hulde gebracht aan hetgeen ons genootschap op dit gebied tot stand gebracht heeft, te meer daar de schrijver onze Verhandelingen, vooral ons Bijblad, ruimschoots heeft benuttigd. Wat ervan zij, wij zullen eerstdaags de gelegenheid hebben deze tekortkomingen te herstellen. | |
II.De schrijver verklaart op blz. 234 van zijn werk, dat hij nieuwsgierig was te vernemen, of de Vlaamschgezinden, in de veronderstelling dat het wetsontwerp Schollaert tot wet werd verheven, krachtens hetwelk de kinderen regelmatig de school zouden bijwonen tot hun veertiende jaar, vrede zouden hebben met het tweetalig stelsel in de volksschool.
Il était piquant de le savoir. J'ai interpellé à ce sujet’ M. Gustave Segers qui après avoir sondé ses collègues de l'enseignement, voulut bien avec une bienveillance dont je le remercie ici, me rédiger la réponse qu'on va lireGa naar voetnoot(1).
De heer Daumont neemt inderdaad mijnen brief in zijn geheel op. Ik acht het niet gepast hem hier mede te deelen; mijne zienswijze werd overigens meer dan eens in ons Bijblad uiteen- | |
[pagina 747]
| |
gezet. In mijnen brief, gedagteekend 28 April 1911, schreef ik, dat, zelfs in de veronderstelling, dat de kinderen de school tot hun veertiende jaar regelmatig bijwonen, het, naar mijne meening, niet moge ijk is daar eene tweede taal met vrucht te onderwijzen. Mijne redeneering komt hierop neer: Hoeveel tijd men tot hiertoe aan dit onderricht heeft besteed, zijn de uitslagen weinig boven nul, en zij konden bezwaarlijk anders zijn; In de veronderstelling, dat men in de school wezenlijk uitslagen kan verkrijgen, moeten die bijna onvermijdelijk in den stroom des levens verloren gaan, aangezien de groote meerderheid der leerlingen, na het verlaten der school, de gelegenheid niet meer hebben de tweede taal te hooren; De volksschool heeft iets anders te doen dan een vak te willen onderwijzen dat geene opvoedende kracht heeft; De moedertaal is het hoofdvak der lagere school, om hare opvoedende kracht; De alzijdige ontwikkeling: de zedelijke, verstandelijke, nationale, lichamelijke opvoeding moet het hoofddoel der volksschool zijn. Eene tweede taal kan in bijzondere cursussen onderwezen worden; doch de volksschool hoeft, naar de uitdrukking van Comenius, de school der moedertaal te blijven. | |
III.Wat antwoordt de heer Daumont op deze redeneering? Ik wil zijn antwoord in extenso mededeelen; men zal mij in dit geval moeten toegeven dat ik fair play speel.
‘A ces raisons, on peut, semble-t-il répondre sans difficulté; il n'est pas vrai de dire que la plupart des élèves n'auront pas à se servir plus tard de la langue française. L'expérience a toujours démontré le contraire. M. Segers est trop hypnotisé par ce qui l'entoure. Il habite la Campine. Or, est-il en Belgique une contrée plus sauvage, plus sevrée d'agglomérations industrielles où les relations avec l'extérieur soient plus rares? où le pays ait la réputation d'être aussi arriéré? Cette situation particulière est donc loin d'être la règle générale dans les provinces flamandesGa naar voetnoot(1)’. | |
[pagina 748]
| |
Zie, heer Daumont, indien we zoo iets in La Chronique of Le Soir lazen, zou het ons een pond goed bloed zetten; doch, dat gij, die ons op vele plaatsen ernstig werk levert, ons zulken prietpraat opdischt, neen, dat kan er niet door. Zijt gij ooit in de Kempen geweest? Ik denk van neen. Gij praat dus de anderen na, die over mijne geboortestreek spreken en schrijven. Sommigen dezer hebben daar ook nooit den voet gezet. Anderen wel. Wij ontmoeten die nu en dan. Het is kostelijk ze ‘doende te zien’. Daar zijn Brusselaars, die ons de Kempen willen leeren kennen! Gij, heer Daumont, schrijft, dat onze streek de verachterdste van gansch het land is. Ik betreur dat gij zoo iets schrijft. Waar zijn uwe bewijzen? Waarom hebt gij het werk ‘De Kempen’ in de 19e en in 't begin der 20e eeuw van Prof. Vliebergh niet bestudeerd, indien gij zelf de streek niet kondet bezoeken?Ga naar voetnoot(1) Prof. Vliebergh weet er wat meer van dan onze gazettiers. Doch, dit alles ter zijde gelaten, slechts in de Kempen zou, voor de overgroote meerderheid der oud-leerlingen der lagere scholen, het onderwijs der tweede taal nutteloos zijn! Woont Max Rooses ook in eene verachterde streek? Spreekt hij niet juist gelijk ik? Heb ik niet bewezen, dat te Gent en te Antwerpen het onderwijs in de tweede taal in de lagere school geene uitslagen oplevert? Valt het niet in elks oog, dat, indien de oud-leerlingen van de scholen dezer steden, de gelegenheid gehad hadden de tweede taal te gebruiken, zij deze zouden hebben onthouden? Ik heb bewezen, en men heeft niet eens beproefd mij te wederleggen, dat, niet alleen in de Kempen; maar ook te Antwerpen, te Gent, te Brugge: overal, de uitslagen van het onderricht der tweede taal zoogoed als nul zijn. Elkeen kan nagaan, dat het getal tweetaligen in geringe mate stijgt; en men mag niet uit het oog verliezen, dat een groot aantal personen middelbaar onderwijs genieten, en door hun verblijf in den vreemde de tweede taal leeren. | |
[pagina 749]
| |
De groote meerderheid der leerlingen der volksschool genieten, nadat zij deze verlaten hebben, geen onderwijs meer. Het programma moet daar rekening mede houden. Deze leerlingen kunnen met de oppervlakkige kennis der tweede taal, die zij hebben opgedaan, weinig gebaat zijn; al wat zij daarvan hebben geleerd, moet na enkele jaren verloren zijn; altijd om dezelfde reden: zij hebben de gelegenheid niet die taal te gebruiken. Dit zal zoo zijn indien de leerlingen de school tot hun twaalfde of tot hun veertiende jaar bijwonen; dit ligt voor de handGa naar voetnoot(1). De heer Daumont gaat voort: ‘Dans un programme rationnel, l'enseignement exclusif de la langue maternelle comporterait quatre, voire six années d'études primaires. C'est plus qu'assez pour initier l'enfant à la langue néerlandaise. Alors seulement on inaugurerait l'enseignement du français. Cette seconde langue ne serait donc plus considérée comme “langue littéraire” qu'il faut préférer à la langue maternelle; sans doute, l'élève ne connaîtrait pas le français, mais il en posséderait assez pour se tirer d'affaire, car cet enseignement serait essentiellement élémentaire et pratique. Au surplus, M. Segers est mal venu d'apporter le témoignage des Allemands. M. Helm ne dit-il pas qu on peut dès le début enseigner deux langues aux enfants qui les entendent parler journellementGa naar voetnoot(2)’? Een oogenblik! zou mijn onvergetelijke leeraar Sleeckx gezegd hebben. Merken wij eerst en vooral aan, dat gansch de redeneering van den heer Daumont hypothetisch is. Hij gaat van de stelling uit dat al de kinderen de school tot hun veertiende jaar bijwonen. Nu; dit is het geval niet, en zal nog in vele jaren het geval niet zijn, zelfs indien de leerplicht gestemd was. Al dat gezanik over den leerplicht doet mij glimlachen, de schouders ophalen. Weten onze politiekers dan niet, dat er nog jaren, vele jaren zullen voorbijgaan, eer de leerplicht ten onzent ernstig kan toegepast worden? In Frankrijk en Italië bestaat de leerplicht sinds ettelijke jaren... op het papier. | |
[pagina 750]
| |
Doch, volgen wij den schrijver. De schooltijd zou acht jaar duren (van het zesde tot het veertiende jaar). Tot hun tiende, zelfs tot hun twaalfde jaar zouden de kinderen slechts eene taal leeren. Dan zou eene der redenen vervallen, waarom wij het tweetalig onderwijs bestrijdenGa naar voetnoot(1). Doch dan zouden slechts twee jaren voor het onderricht in de tweede taal overblijven: in den huidigen toestand zijn de leerlingen van twaalf tot veertien jaar witte merels, en er zal nog al wat water naar de zee loopen eer de kinderen acht volle studiejaren in de school zullen blijven. Zelfs nadat de leerplicht is ingevoerd.... Ik blijf overigens bij mijn gedacht, dat de overgroote meerderheid der leerlingen het Fransch, dat ze op twee jaar tijd opgeraapt hebben, gauw zullen kwijt zijn. De heer Daumont heeft mij waarschijnlijk verkeerd begrepen, waar ik het getuigenis van den heer Helm inroep. Den Heer Helm, inspecteur over het normaalonderwijs in Beieren, had ik gevraagd of, volgens hem, in eene lagere school, eene tweede taal kon onderwezen worden, zonder schade toe te brengen aan de algemeene geestesontwikkeling, zonder het doelmatig onderricht der moedertaal te verwaarloozen. Het antwoord kon niet twijfelachtig zijn vanwege dezen meester der pedagogie.
‘Eene tweede taal op het leerplan der Volksschool of Lagere School schrijven, die ook niet tevens de moedertaal der leerlingen is, zou ik nooit kunnen goedkeurenGa naar voetnoot(2)’.
De heer Helm neemt het onderricht der tweede taal aan, ‘wanneer men met kinderen te doen heeft, die in een midden opgroeien, in welks dagelijksch verkeer twee talen gesproken worden. In dit geval kan, ook in de lagere scholen, van het begin af, in de beide talen onderwijs gegeven worden, op zulke | |
[pagina 751]
| |
wijze natuurlijk, dat beide wederzijds in elkander grijpen, elkander ondersteunen en versterken. De maat aan onderrichtstijd zou in dit geval nauwelijks 50% tegenover een eentalig onderricht bedragenGa naar voetnoot(1)’. Deze zienswijze treed ik bij, behalve dat ik twijfel of het gepast is van het begin af de twee talen te onderwijzen. Ja, in plaatsen, waar de meerderheid der leerlingen der lagere school dagelijks, op de straat, te huis, in de buurt, twee talen zullen hooren, waar het hoogst waarschijnlijk is, dat zij die, nadat zij de school hebben verlaten, dagelijks zullen hooren, kunnen en moeten twee talen geleerd worden. Dit is het geval in de hoofdstad, in hare voorsteden, aan de taalgrens, misschien ook in enkele andere steden. Vooreerst zal het onderricht der school daar door het leven ondersteund worden, vervolgens zullen de leerlingen daar de gelegenheid hebben de twee talen, na het verlaten der school, dagelijks te gebruiken, omdat die in hun midden gesproken worden, en dus de kennis ervan voor hen noodzakelijkheid is. Maar is dit het geval te Poppel, te Antwerpen, te Gent, te Aarschot, te Turnhout? Hooren de leerlingen der lagere school de tweede taal daar dagelijks spreken? Het getal Franschsprekenden, der uitsluitend Franschsprekenden, is in die gemeenten uiteist gering, niet noemenswaard, en de meerderheid der leerlingen onzer volksscholen komen nooit met hen in betrekking. Volgt het gewoon bouquet:
‘Je souhaite que, dans l'intérêt des classe ouvrière et paysanne, dans l'intérêt du rapprochement de nos deux râces, on inscrive dans le régime scolaire de demain, les deux langues nationales au programme de toutes nos ecoles primaires. Après huit années d'écolage, le jeune Belge pourra parler une langue maternelle épurée de tout dialectisme et saura en outre assez d'une seconde langue pour marcher résolument dans la vie à la conquête d'une carrière qui lui apportera un peu moins de soucis et un peu plus de bien-êtreGa naar voetnoot(2).’
Jongens, jongens! onnoozele praat is ook praat, zeggen wij, verachterde Kempenaars. De boeren van Stijn Streuvels; mijne wildstroopers en smokkelaars; mijne molenaars en brouwers; mijne boeren en boerinnen, zouden met eene klad Fransch gebaat zijn! | |
[pagina 752]
| |
Het is niet te begrijpen hoe men het onderwijs op zulke wijze kan verlagen. Les deux langues! | |
IV.De talen goed kennen, ze leeren als middelen ter algemeene geestesontwikkeling, ter nationale vorming! Men denkt er niet aan. Neen, men moet bekwaam geoordeeld worden om tot ambtenaar te worden benoemd in het Walenland en in Vlaanderen. Als het onderwijs dat doel bereikt, zijn wij gered, is de Vlaamsche kwestie opgelost. Ik heb reeds gezegd, dat wij wat meer van het onderwijs vragen. Licht in de hoofden en lucht in de harten! De vermenging der rassen! Geene Walen, geene Vlamingen; maar Belgen. Elkeen de twee talen! Vooreerst dit is onmogelijk; de geschiedenis van alle tijden en van alle volken heeft het bewezen; die van België sinds 1830 niet het minst. ‘Men kan nu eenmaal twee rassen niet dooreenkloppen, zooals een eierstruif in de panGa naar voetnoot(1)’, zegde Antwerpens welsprekende burgemeester, Jan Van Rijswijck, bij de onthulling van het gedenkteeken van Jan-Frans Willems te Gent, den 27 Augustus 1899. ‘Alleen kunnen wij niet begrijpen’, voegde hij er bij, ‘hoe anderen niet begrijpen, dat Belgie's grootheid en toekomst is verbonden met de natuurlijke ontwikkeling van de beide helften van ons land, gelijk in waarde, gelijk in eer’. Dat is ons Evangelie. Het samensmelten der beide rassen is niet mogelijk en ook niet wenschelijk. Wij, in allen geval, willen er niet van hooren. Wij willen onze scherpe, wel afgeteekende Vlaamsche persoonlijkheid, onze raseigenaardigheid, ons Vlaamsch zelfgevoel, onzen stamtrots, niet inboeten. Wij denken, wij zijn innig overtuigd, dat wij aldus aan ons gemeenschappelijke vaderland de beste diensten bewijzen. Het Vlaamsche volk, met zijne raseigenschappen, met zijne kunst, met zijne taal; van dit alles het uitvloeisel en de verstoffelijking, heeft naar de uitspraak van Mgneur Namêche de Belgische nationaliteit voor | |
[pagina 753]
| |
vreemde opslorping bewaardGa naar voetnoot(1). Ook in de toekomst zal ons Vlaamsche volk de beste waarborg van België's onafhankelijkheid zijn. Ons stelsel belet ons geenszins met onze Waalsche broeders een uitstekend huishouden uit te maken, en niet alleen de Fransche, maar zooveel talen mogelijk te leeren. Want, wij zijn zoomin Orangisten als Pangermanisten. Wij zijn Belgen. Mogen enkelen, velen onzer zelfs, 1830 betreuren; dit is een historisch gevoel, evenals er reden is b.v. te betreuren, dat Filips de Goede of Karel de Vijfde er niet in mochten slagen de Belgische en Hollandsche provinciën onder éénen schepter te vereenigen.
‘Wij schikken ons in ons lot. Niet alleen uit noodzakelijkheid des gebods; neen, uit liefde en dankbaarheid ook zijn wij een regiem gaan beminnen, dat ons vrijheid en weelde waarborgtGa naar voetnoot(2)’.
Doch het wil ons maar niet in het hoofd, dat men tegen heug en meug den verkeerden weg opwil. Wij zeggen: de massa, het volk, heeft den tijd niet om eene tweede taal te leeren. De uitverkoornen moeten, en kunnen, niet alleen eene tweede, maar eene derde, en zelfs eene vierde taal leeren. In Nederland kennen de meeste ministers, kamerleden, professors, officieren, rechters, dagbladschrijvers Fransch, Duitsch of Engelsch; veelal twee dier talen of alle drie. Doch, niemand eischt dit van het volk; elkeen weet dat het volk door de moedertaal alleen alzijdig kan, en moet ontwikkeld worden, en dat de kennis der moedertaal volstaat, om eene waardige plaats in het staatsleven te bekleeden. Wij zullen hun, die onze beide nationale talen, en daarbij vreemde talen kunnen en moeten leeren, en ook hun, die dit niet kunnen, gedurig voorhouden. | |
[pagina 754]
| |
V.De heer Daumont is voorstander van het vroegtijdig onderricht der vreemde talen.
‘Le cerveau de l'enfant est donc le terrain le mleux favorable pour l'initiation linguistique. Pourquoi y a-t-il tant de Flamands qui savent le français, sinon parce qu'ils ont quasi bégayé les mots français en même temps que les mots flamands? Le grand principe c'est qu'on ne peut jamais commencer trop tôt l'enseignement des langues. Aussi voit, on dans certaines familles walonnes qui ont envisagé froidement les éventualités d'une politique flamingante, des bonnes et des domestiques, choisis à dessein, parce que ne connaissant pas le français, apprendre avec succès le neerlandais aux enfants. Les résultats de cet ingénieux procédé n'ont pas confirmé les théories pessimistes des adversaiues du régime bilingue. Combien n'y a-t-il pas de flamingants qui parlent et écrivent fort élégamment le francais et qui occupent cependant une place en vue dans le clan des écrivains neerlandais?Ga naar voetnoot(1)’.
Op dit alles zou veel te zeggen zijn. Het pedagogisch stelsel van den heer Daumont is door en door valsch. Het kan goed zijn om eene taal te leeren, gelijk de portiers der hotels en de kaaigasten die noodig hebben; doch het is doodend voor het wezenlijk aanleeren der vreemde talen, en vooral voor de algemeene geestesontwikkeling. Eerst de moedertaal grondig geleerd, en dan de studie der vreemde talen, aangevangen; dat is het waar pedagogisch grondbeginselGa naar voetnoot(2). Het wordt in Nederland en in Duitschland gevolgd; daar kent men de moedertaal en ook vreemde talen. De Flaminganten, waar de heer Daumont over spreekt, zijn ook zoo te werk gegaan. Zij, die het stelsel gevolgd hebben, dat de schrijver aanprijst, kunnen geene Vlaamsche letterkundigen zijn of worden. Het getal Waalsche familiën, die Vlaamsche meiden en knechts huren, om de kinderen Nederlandsch te leeren, zal niet heel groot wezen. Ook handelen zij verkeerd. | |
[pagina 755]
| |
Het is waar; er zijn tegenwoordig Franschsprekende Belgen, die Neerlandsch en ook andere talen willen leeren. Zij zouden dit op enkele weken willen kunnen. Het is nog niet lang geleden, dat een Flamingant in eene Kempische afspanning met vreemde kinderen sprak. Daar kwam een hooggeplaatst Franschsprekend Brusselaar met zijne jongens: ‘Tiens, zegde hij: ‘je voudrais que mes gamins pussent parler ces langues. Ne le sauraient ils pas; si j'y consacrais tout un mois?’ Verleden week ontving dezelfde Flamingant eenen brief van een Waalschen student, die hem schreef, dat hij van den 27 Augustus tot den 11 September van dit jaar naar de Kempen wilde komen... om er Vlaamsch te leeren. | |
VI.Wat ik betreur, is, dat de heer Daumont het voorstel bijtreedt, hetwelk de heer Fleurquin op het Congres ter werelduitbreiding van Bergen, in 1905, ontwikkelde. Ik heb deze zonderlinge verhandeling in mijne studie over het ‘Utilitarismus in het Onderwijs’ opgenomen. De heer Daumont, deelt het verslag van den heer Fleurquin mede, en geeft zijne ingenomenheid daarmede te kennen. Ik acht het nutteoos daarop terug te komen; de lezers zullen het stelsel van den heer Fleurquin en mijne beschouwingen in de nummers 5 en 6 van het Bijblad onzer Commissie aantreffen. Herinneren wij ons slechts, dat Fleurquin wil, dat het kind eene tweede taal begint te leeren, als het twee jaar oud is.
‘Il conviendrait que les père et mère, quand ils s'adressent à l'enfant, s'attachâssent dès son âge le plus tendre, à ne lui parler qu'en une langue étrangère, en anglais, je suppose. Cela, évidemment suppose que les parents connaissent l'anglais, mais s'il est à désirer qu'ils le possèdent bien, cela n'est pas indispensable, et quelques rudiments suffisent pour le début’Ga naar voetnoot(1).
Sta het maar uit! Sta het maar uit! zou de Kempenaar zeggen. Heel het stelsel van den heer Daumont, en dat van onze meeste schooloverheden, rust op een verkeerd grondbeginsel. | |
[pagina 756]
| |
Zij spreken en schrijven, alsof er in de school niets moest geleerd worden dan Fransch en Nederlandsch. Indien dit zoo was, zouden stellig uitslagen te bekomen zijn. Zoo vertelde de heer hoofdinspecteur Damseaux, op het Congres van Bergen; ‘qu'à Haine-Saint-Pierre (Jolimont) l'instituteur fait apprendre un petit manuel de conversation à l'usage des enfants qui s'expatrient, soit en Espagne, soit en Russie, soit en Egypte’Ga naar voetnoot(1), en mij werd verzekerd, dat, in eene lagere school van een Vlaamsch dorp, vier talen onderwezen worden. Welnu, ik neem zelfs aan, dat, indien de onderwijzer te Haine-Saint-Pierre Russisch, Spaansch en Engelsch kent, en dagelijks twee uren aan het onderwijs van elk dezer talen besteedt; indien een Engelsch, een Duitsch en een Fransch onderwijzer elkaar in de Vlaamsche dorpsschool afwisselen, en dat acht jaar lang; ik neem aan, zeg ik, dat, in dit geval, de kinderen Engelsch, Duitsch, Russisch en Fransch zullen praten. Menschen, die twee jaar in Frankrijk, evenlang in Duitschland en Engeland gewoond hebben, kunnen ook Fransch, Engelsch en Duitsch spreken. Nu is het wel waar, dat, indien men dit alleen nastreeft, het schoolonderwijs nooit het verblijf in den vreemde zal vervangen. Doch, nog eens: indien de praktische kennis der talen het hoofddoel, zeggen wij, het eenig doel van het onderricht is, en men de middelen daartoe aanwendt, zal men, ik herhaal het, uitslagen bekomen. Het moge ongelooflijk schijnen: doch niet weinig ouders, en zelfs overheden, aanzien het aanleeren der talen, inzonderheid der Fransche taal, als het wezenlijk doel van het onderricht. Als dit bereikt wordt, heeft men het ideaal bereikt. Het is niet noodig in de school, op het pensionaat, Vlaamsch te leeren; dat leeren de kinderen te huis en op de straat. In de school moet slechts geleerd worden wat later te pas komt, en Fransch bekleedt de eerste plaats. Dat is ook eene theorie. Welnu, ik zeg, met al de onderwijskundigen: de zedelijke, verstandelijke, nationale, lichamelijke opvoeding is het doel van het volksonderricht. Al de vakken zijn daartoe slechts middelen. Het is stellig, dat het praktisch onderricht eener tweede taal, in | |
[pagina 757]
| |
de volksschool, geene opvoedende kracht heeft; het is integendeel onbetwistbaar, dat het stelsel van den heer Fleurquin doodend is voor alle geestesontwikkeling; dit kan niet genoeg herhaald worden. De moedertaal draagt daar vooral toe bij. Doch, hiertoe moet haar onderricht aan de pedagogische vereischten beantwoorden. En dit is het geval niet in onze Vlaamsche volksscholen; althans niet in genoegzame mate. Let wel op, dat de kennis der moedertaal, in de volksschool, ook geen doel, maar een middel ter geestesontwikkeling hoeft te wezen. De kinderen moeten onze taal zuiver, duidelijk, sierlijk, leeren spreken; zij moeten de beschaafde omgangstaal, de algemeene letterkundige taal, leeren gebruiken, omdat niets zoozeer bijdraagt tot hunne verstandelijke ontwikkeling. Dit hoofdmiddel kan met den besten uitslag aangewend worden. Inderdaad, in het zuiver spreken kunnen de leerlingen gedurende den ganschen schooltijd geoefend worden; en dit is noodzakelijk, daar alle onderricht spraakonderricht hoeft te zijn; daar, naar het oordeel van befaamde pedagogen, in de lagere school, het spraakonderricht, bij het onderricht van alle vakken, op den voorgrond hoeft te staan. Dit is, in onze scholen, al te zeldzaam het geval. De kinderen leeren niet spreken; en dat moeten zij leeren. Waar wordt het noodige werk gemaakt van de artikulatie? Van de uitspraak? Van het uitbreiden van den taalschat? En dat is onderwijs, lager onderwijs, hetwelk duurzame vruchten oplevert. Doch, daar is tijd, inspanning; veel tijd, veel inspanning toe noodig. Mijne heeren, indien wij, zonder vooringenomenheid, de taal van ons volk vergelijken met die onzer naburen; indien wij tot de slotsom moeten komen, dat wij, wat artikulatie en uitspraak betreft, bij hen achterstaan, richt ik mij tot de onderwijzers en overheden, om hun aan te raden daar hunne beste krachten aan te besteden, en wezenlijke, duurzame uitslagen boven schijnuitslagen te verkiezen. Ook bij de andere vakken mag het opvoedend karakter nooit uit het oog verloren worden; zij moeten tevens derwijze worden aangeleerd, dat zij het blijvend eigendom der leerlingen uitmaken | |
[pagina 758]
| |
Daartoe is het noodig, dat de stof verwerkt, veelvuldig verwerkt worde; zij moet verteerd worden, evenals de spijs; zonder dat heeft zij geene voedende kracht. Weinig stof; veel oefening; non multum, sed multa; (niet veel, maar veelzijdig). Alles moet in elkander grijpen:
Het een door 't ander bloeien en rijpen.
Het aanleeren der tweede taal kan in de overige leerstof der lagere school niet grijpen; het is aldus onmogelijk dat deze er door bloeie en rijpe, en dat het onderricht der verschillende vakken op dit onderricht der tweede taal weldadigen invloed uitoefene. Het aanleeren der tweede taal, vooral gelijk dit tegenwoordig wordt aangeprezen, is woordenonderricht. Goethe kenschetst het op aangrijpende wijze: Du hast wohl recht; ich sehe nicht die Spur
Von einem Geist, und alles ist Dressur.
| |
IV.Veel wordt tegenwoordig over volksonderwijs gesproken, en algemeen wordt geklaagd dat de uitslagen niet aan de verwachting beantwoorden. Met het groote getal ongeletterden wordt geweldigd geschermd. Welnu; het lijdt geen twijfel, dat, in wezenlijkheid, de uitslagen merkelijk geringer zijn, dan velen wanen. Ik voeg er bij, dat deze uitslagen zullen dalen, en biijven dalen, naarmate men het getal leervakken uitbreidt. Lezen, schrijven en rekenen zijn de hoofdvakken der lagere school. De kinderen kunnen bij het verlaten der school rekenen, lezen en schrijven. Velen wanen, dat zij niet meer tot de ongeletterden zullen behooren. Mis. Men gaat te werk alsof de jongens en meisjes hun levenlang niets anders zullen te doen hebben dan te leeren. Men vergeet dat zij zullen moeten werken, en alle dagen niet zullen lezen, schrijven, of rekenen. Zijn de stoffelijke moeilijkheden dezer vakken niet genoegzaam overwonnen; heeft de school er niet voor gezorgd, dat de letterkundige taal binnen het bereik van den leerling ligt; werd het hoofdrekenen verwaarloosd, werd | |
[pagina 759]
| |
al te weinig belang gehecht aan de schrijflessen; en eilaas, dit alles is al te veel het geval, dan vinden de oud-leerlingen geen genoegen in het lezen, schrijven en rekenen, en welhaast kunnen zij het niet meer. Men heeft alle zaken willen leeren, die niet konden geleerd; althans verwerkt worden, en in het latere leven geene toepassing konden vinden; de tijd heeft ontbroken om de leerlingen in datgene te oefenen, veelzijdig te oefenen, wat al de leerlingen later zonder onderscheid noodig hebben; men heeft den schijn boven de wezenlijkheid verkozen, en Rückerts gouden woorden uit het oog verloren: Das etwas gründlich du verstehst,
ist nicht genug;
Geläufig muss dir's sein; dann übest du
's mit Fug.
| |
VIII.Het onderricht der tweede taal in onze lagere school wordt vooral aanbevolen als middel ter bevordering van den stoffelijken toestand der werkende klas. Ook, de heer Daumont behandelt breedvoerig dezen kant der zaak. Ik heb hem geschreven, dat, welke ook de waarde van de kennis der talen moge zijn; naar mijn inzicht, voor elkeen, maar inzonderheid voor de werkende klas, een helder hoofd, een vaste wil, een sterk karakter, en een onbesproken gedrag wat anders waarde hebben. Het verschaft mij aldus geen gering genot de hoofden der sociale leiders in dien zin werkzaam te zien. Aldus gaf de heer Hendrik Heyman, secretaris van Pater Rutten te Lier - en waarschijnlijk ook elders - eene merkwaardige voordracht over de voornaamste gebreken, die de ontwikkeling van ons volk in den weg staan. De gedachten, daarin ontwikkeld, worden ongetwijfeld door den beroemden socioloog bijgetreden. Zij komen hoofdzakelijk hierop neer: ‘Wij hebben geen hooger onderwijs in de moedertaal, dat zijn weldadigen invloed op het volk niet uitoefenen kan; De kinderen wonen de school onregelmatig bij en verlaten die te vroeg; | |
[pagina 760]
| |
Er bestaat bijna volkomen gebrek aan vakonderricht. De school voor het leven, voor wat elkeen later noodig heeft: een goed ontwikkeld verstand; juiste begrippen en nagelvaste kennis der godsdienstwaarheden en der andere hoofdvakken (lezen, schrijven, rekenen, teekenen). Geen uitgebreid programma; Geen vroegtijdig onderricht der tweede taal; Wat minder arme menschen in een heerenpak gestoken, wat meer Vlaamsche, naar eigen aard ontwikkelde vakmannen, die zullen beletten, dat vreemden hier de hooge loonen komen opstrijkenGa naar voetnoot(1). Dat is inderdaad wat anders belangrijk, dan dit woordenonderwijs, dan de belachelijke overdrijvingen en nieuwigheden, waar eilaas, op onze dagen zoozeer mede geschermd wordt. | |
[pagina 761]
| |
Tot beu wordens toe zal ik het blijven herhalen, op het gevaar af voor reactionnair door te gaan, gelijk Kehr zich uitdrukt: niet veel, maar veelzijdig: een beperkt programma; maar veel oefening. De volksschool is eene plaats van algemeene geestesontwikkeling, van zedelijke en nationale opvoeding.
***
Is het mij toegelaten, Waarde Collega's, het werk van den heer Daumont langs eene andere zijde, ter loops te beschouwen? Wat het karakter en het uitzicht van den Vlaming betreft, hier geeft de schrijver algemeenheden ten beste, die ons, doen schaterlachen of de schouders ophalen. Hij kent blijkbaar ons volk niet van dichtbij. Enkele staaltjes: ‘Le regard van den Vlaming) est lointain, il n'est pas nécessairement vague, on y sent une mystérieuse résolution, la volonté d'une marche hautaine. L'obstination se lit dans le front bas, les sourcils durs et droits, la mâchoire anguleuseGa naar voetnoot(1)’.
Van dit alles heb ik nooit iets gezien. Verder: ‘Les femmes sont souvent sculpturales dans leur plantureuse beauté. Le teint est frais comme il devait l'être aux époques où l'on ne se nourrissait que de chair et de lait. Le profil est assez régulier; mais l'expression est dure, presque rugueuse, dans son immobilité grave... Les jeunes filles ont, dans l'allure, quelque chose de masculinGa naar voetnoot(2)’.
‘'t Is sterk’, zou men hier zeggen. ‘Autant le Français dévoile dans l'altération de ses traits les passions qui agitent son âme, autant le Flamand déguise ses sentiments sous un masque de froide impassibilité; devant un affront le premier laisse éclater sa colère, le second feint de l'indifférence; mais si l'un est prompt à pardonner et à oublier, l'autre, celui qu'on craint le moins, tient rancune et couve longtemps sa vengeanceGa naar voetnoot(3)’. | |
[pagina 762]
| |
Words! words! De heer Daumont heeft waarschijnlijk nooit eene Kempische processie gezien, noch eene Kempische bruiloft bij den rijken boerenstand bijgewoond; daar zou hij lieve, frissche, blanke, zoete meisjes leeren kennen; hij zou, als de Flamingant, nevens eene school moeten wonen; dan zou hij weten wat jolige, flinke, speelzieke knapen zijn; de Flamingant zou hem echter niet aanraden op onze Kempische kermissen de proef zijner ethnographische studiën te wagen: hij zou ondervinden, dat het gevaarlijk is onze boeren een licht affront aan te doen; b.v. trachten hun hun lief afwendig te maken. De knipmessen zouden al te fel uit de zakken vliegen. De indifférence feinte - zou ver te zoeken zijn. Nog een enkel beeld:
‘Le Flamand - et je vise surtout le type des campagnes - est à l'opposite de ce portraitGa naar voetnoot(1). Vivant avec le bétail et la terre, se nourissant de seigle et de pommes de terre, n'ayant aucune notion du temps et de l'espace, sachant à peine lire et écrire. ses moeurs ne sauraient être fort raffinées. Le milieu crée le tempérament. Au demeurant, le Flamand ne regrette guère sa rusticité primitive; volontiers il jettera le ridicule sur “ces fransche complimenten”, qu'il ne comprend pas, Il y a en lui du valet de ferme, du paysan de la Beauce, et du béotienGa naar voetnoot(2)’.
Tegen deze woorden teeken ik krachtdadig protest aan. Dat de Vlaamsche buitenmensch met de Fransche complimenten den spot drijft, is waar. In mijne oogen is dit een bewijs van zijn gezond verstand. Al het overige, dat de heer Daumont schrijft, ik ben wel verplicht het te herhalen, bewijst, dat hij ons volk niet kent. Eerst en vooral moet ik zeggen, dat, in mijne streek, haast geen roggebrood meer gegeten wordt. Ik vind het echter zeer lekker. Ons volk eet spek en hesp, en beide zijn kostelijk. De Vlaamsche bevolking zou geen begrip van tijd noch ruimte hebben! Wie zou dit dan hebben? De Vlaamsche bevolking zou nauwelijks kunnen lezen of schrijven! Ik spreek hier over de Kempische bevolking, die de heer Daumont de meest verachterde van alle noemt, Welnu het getal ongeletterden is in gansch het land nergens zoo gering. Indien | |
[pagina 763]
| |
het hiermede niet gesteld is gelijk wij dit zouden wenschen, ligt dit aan een onderwijsstelsel, dat de heer Daumont goedkeurt. Ik begrijp niet wat die ‘vallet de ferme, die paysan de la Beauce en die Beotiër hier komen doen: allen benamingen, die onze Vlaamsche buitenbevolking als een ondergeschikt ras bestempelen. Welnu, ik, die tot de Vlaamsche buitenbevolking behoor, en goed weet, dat zij hare gebreken, erge gebreken heeft, durf verklaren, dat zij, door hare zedelijkheid, vroomheid en wakkerheid: door haren zin voor huiselijkheid, door haar vasthouden aan hare voorvaderlijke, echt Vlaamsche zeden; door haar scherp afgeteekend karakter, de steun, het geraamte van België mag genoemd worden. | |
XI.Het vierde hoofdstuk van het werk des heeren Daumont, Les Lettres et l'Art flamands laat het meest te wenschen overGa naar voetnoot(1). Ik onthoud mij hier in bijzonderheden te treden; mijne verhandeling wordt te lang; en een overzicht over dit hoofdstuk zou beter in de Commissie voor nieuwere taal en letterkunde dan in onze Commissie voor onderwijs te huis behooren. Ook wil ik den schijn vermijden lust in het vitten te scheppen, waar zooveel te prijzen valt. Want; ik herhaal het; het boek van den heer Daumont is merkwaardig, hoogst merkwaardig. Hij heeft ons een uitstekenden dienst bewezen, en verdient daarvoor den dank en de gelukwenschen der Vlamingen... Het tweede deel van het werk des heeren Daumont is dezer dagen verschenen. Ik heb het gelezen, en zal er wellicht kortelings een en ander in deze commissie over mededeelen. Terloops stip ik hier slechts aan, dat meer dan de helft van dit boek handelt over de vervlaamsching van de hoogeschool van Gent. De heer Daumont verdedigt het stelsel van den heer Volksvertegenwoordiger Verhaegen, dat terecht algemeen als een doodgeboren kind beschouwd wordt. Dit belet ons geenszins het vele goede te zien, dat ook dit gedeelte van het werk van den heer Daumont bevat. |
|