Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1911
(1911)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
Vijfde prijsvraag.
| |
1o) Verslag van Prof. Dr. Julius Mac Leod:In antwoord op de gestelde vraag werden twee handschriften ingezonden. Het handschrift Nr 1 (onder kenspreuk ‘Het water is ons element, de zee bruischt onze glorie’), maakt, enkele vlekjes daargelaten, een vrij gunstigen indruk. Het is echter veel te onvolledig om in aanmerking te komen tot het toekennen van den prijs. Het bestaat uit eene lijst van Nederlandsche woorden, met een korte of zeer korte verklaring van elk woord. Voor zeer vele woorden is de verklaring werkelijk te beknopt. Dit geldt o.a. de namen van de meeste visschen en andere zeedieren, b.v.: Donderpad: een visch die in de Zuiderzee wordt gevangen. Gul: ronde visch; wordt voornamelijk met de beug, de trawl en de kor gevangen. Haring: visch, die des zomers en in het najaar gevangen wordt. Ze wordt gezouten en gebakken gegeten (sic). Hom = melk van visschen (sic). Karper: visch (sic). Mossel: Schaaldier (sic) dat zich aan de kusten ophoudt en gevangen wordt door ze op te rapen bij laag water of door middel van de kor. - (De mosselvisscherij en al hetgeen daarmede in verband staat, zooals mosselteelt, mosselbanken, vaartuigen, werktuigen, enz. schijnt den schrijver onbekend te zijn.) | |
[pagina 380]
| |
Roode poon: visch, in tegenstelling van grauwe poon. Poon: visch. Men onderscheidt roode en grauwe poon.
Het is waarlijk te weinig! Iemand die deze woordenlijst zou raadplegen zou telkens opnieuw teleurgesteld worden. Talrijke dialectwoorden die in West-Vlaanderen gebruikt worden en niet tot het algemeen Nederlandsch behooren, worden hier niet vermeld. Die woorden, en zooveel mogelijk alle andere dialectwoorden (ook Hollandsche, Zeeuwsche, Antwerpsche, enz.) zouden dienen aangegeven te worden met de noodige verklaring ofwel met de aanwijzing van het algemeen Nederlandsch woord dat ermede overeenstemt. Uit hoofde van zijne onvolledigheid kan handschrift Nr 1 niet bekroond worden.
De schrijver van het handschrift Nr 2 onder kenspreuk: ‘Zooals 't klokje t'huis tikt, tikt 't nergens’, heeft geen eigenlijke woordenlijst samengesteld, maar veeleer een soort hand- of leerboek der Zeevisscherij, waarbij een alphabetische lijst is gevoegd van al de gebruikte vakwoorden, met de aanduiding der bladzijde waar elk woord gebruikt en verklaard wordt. Wij noemen dit werk een soort hand- of leerboek; het zou evenzeer een leesboek of een bundel hoofdstukken en paragrafen over de Zeevisscherij kunnen genaamd worden. Het werk is gedeeld in dertien zoogenaamde hoofdstukken: allerhande onderwerpen zijn echter op een betreurenswaardige wijze door elkander geworpen. Van die zonderlinge, soms verbijsterende wanorde willen wij hier een enkel kenschetsend voorbeeld aanhalen: In hoofdstuk IX (blz. 859 van het handschrift) wordt gehandeld over den schelvisch; de beschrijving eindigt met den onderstaanden volzin: ‘Deze visch is nog gekenmerkt door een zwarte plek aan beide zijden, tusschen de borst- en de eerste rugvin, plek welke de visschers aanzien als voortgebracht door den vinger en den duim van St. Pieter toen hij den visch achter zijnen rug verscholen hield.’ Hierop volgt, geheel onverwacht, alsof het uit de lucht viel, het onderstaande: ‘Geene cijfers bezittende aangaande den aanvoer van visch in ons land, geven wij, enkel om de belangrijkheid der opbrengst te toonen, volgende labelen’ (sic). | |
[pagina 381]
| |
Nu komen drie uitvoerige tabellen waarin aangegeven wordt hoeveel schelvisch, kabeljauw, bot, haring, tong, makreel, steur, enz. aangevoerd werd te Ymuiden in 1903, en hoeveel tong, tarbot, sprot, kabeljauw, schelvisch enz. aangevoerd werd in het Vereenigd Koninkrijk in de jaren 1900 à 1907; het wordt ons medegedeeld voor elk jaar afzonderlijk, een eerste maal in cwt., een tweede maal in L, en de gewetensvolle schrijver verzuimt niet ons daarbij de beteekenis van cwt en L aan te duiden. Welk verband bestaat tusschen de vlekken op den rug van den schelvisch en de hoeveelheid sprot die b.v. in 1906 in Engeland in den handel werd gebracht, blijft echter een onoplosbaar raadsel. Dergelijke raadsels worden in dit werk in groot aantal aangetroffen. Daarenboven laat de taal te wenschen over.
Het geheele werk dient overzien, verbeterd en zelfs grootendeels omgewerkt te worden; het bevat aanzienlijke gedeelten (b.v. allerlei wettelijke bepalingen en verordeningen betreffende de visscherij, enz.) die hier niet thuis hooren, en van een anderen kant is het onvolledig. Het is duidelijk, dat de schrijver niet juist begrepen heeft wat eene vakwoordenlijst eigenlijk is, welke eischen daaraan worden gesteld. Het werk is versierd met een zeer groot aantal afbeeldingen. Het zijn gedeeltelijk penteekeningen, die niet geschikt zijn om geclicheerd te worden (b.v. verscheidene kaarten van de Noordzee), en dus alle opnieuw dienen geteekend te worden, hetgeen trouwens onder bevoegde leiding zou moeten geschieden en tot een zeer aanzienlijke uitgave zou aanleiding geven. De overige (zeer talrijke) figuren zijn aan velerlei bronnen ontleend, en mogen niet gecopieerd worden zoolang de toelating niet verkregen zij, hetgeen alweer moeilijkheden en uitgaven zou veroorzaken. Dit werk is ten slotte verdienstelijk; het bevat vele belangwekkende zaken en is de vrucht van een aanzienlijke som arbeid. Het valt waarlijk te betreuren, dat het door zoovele vlekjes is ontsierd, hetgeen de uitgave ervan door de Koninklijke Vlaamsche Academie onmogelijk maakt. Het denkbeeld van den schrijver om eene vakwoordenlijst te vervangen door een handboek met een alphabetische lijst der gebruikte vakwoorden, valt op zich zelf genomen niet af te keuren; in dit geval is de uitvoering echter mislukt. | |
[pagina 382]
| |
Daar geen der beide ingezonden handschriften aan de eischen voldoet hebben wij de eer aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor te stellen den prijs niet toe te kennen. | |
2o) Verslag van Prof. Dr. C. Lecoutere.Bij hetgene door den eersten verslaggever is gezeid over de twee ingezonden verhandelingen, heb ik niet veel te voegen; ik ben het ten volle met hem eens aan de Academie voor te stellen aan geen van beide den uitgeloofden prijs toe te kennen. Enkele regels maar om die meening te staven. Er werd gevraagd: ‘Een volledige Nederlandsche vakwoordenlijst over de zeevisscherij’. De verhandeling, die tot kenspreuk heeft: ‘Het water is ons element, de zee bruischt onze glorie’, is daarop een onvoldoend antwoord. Zij bestaat uit een alphabetisch gerangschikte woordenlijstGa naar voetnoot(1), die echter onvolledig is; de verklaring der opgenomen woorden is doorgaans te beknopt. De voorbeelden, door den eersten verslaggever opgesomd, zijn niet de eenige; ja, alle verklaring blijft wel eens achterwege, gelijk bij schildpad en walvischGa naar voetnoot(2); bij schuit staat: ‘gewestwoord’. Wat de bewerker aanbiedt, is niet zelden voortreffelijk, maar van veel te geringen omvang om eenige aanspraak te kunnen maken op een volledige vakwoordenlijst. Heelemaal anders is het gesteld met het tweede ingezonden antwoord: ‘Zooals 't klokje t'huis tikt, tikt 't nergens’, een zeer lijvig werk, van bijna 1300 bladzijden. Het is geen eigenlijk woordenboek, maar eene reeks afzonderlijke hoofdstukken, gevolgd | |
[pagina 383]
| |
door een alphabetische lijst der behandelde zakenGa naar voetnoot(1). Tegen die indeeling zou weinig bezwaar wezen, als het geleverde den toets der critiek kon doorstaan. Een langdurig onderzoek is niet noodig om den lezer te overtuigen, dat het den schrijver mangelt aan wetenschappelijkén zin en dat hij zonder vaste methode arbeidt; in het voorgaande verslag wordt daar voldoende op gewezenGa naar voetnoot(2). Men zou bijna zeggen, dat de bewerker er enkel op uit is geweest, zooveel bouwstoffen mogelijk bijeen te verzamelen; waarom heeft hij vergeten, dat niet alle hout timmerhout is en dat een hoop hout en steenen nog geen gebouw uitmaakt? Het is niet te loochenen, dat hij ijverig heeft gezocht en veel gevonden; dat is een voorwaarde om goed werk te kunnen leveren, maar daarin bestaat de heele werkzaamheid niet. De taal, die hij schrijft, laat, jammer genoeg, zeer veel te wenschen over. Wij geven hem gaarne toe, dat ‘er in dit werk geene hooge letterkunde dient gezocht’, maar wij denken, dat hij zich schromelijk vergist, als hij meent - om hogmaals een uitdrukking uit zijn ‘Voorwoord’ aan te halen - ‘dat het eenieders goedkeuring zal afwerpen’, zich zoo weinig om den vorm te bekommeren. Of verwacht men, dat de Academie met gretigheid de hand zal uitsteken naar hem, die haar sierlijk ooft op een onzindelijken schotel toereikt? Maar toch, was er tegen het besproken werk geen ander bezwaar dan de slordigheid der inkleeding, men zou er kunnen over heen stappen. Nu echter... Hoe gaarne wenschte ik, dat de schrijver niet vergeefs zijn werk had ondernomen, dat de Academie het kon uitgeven en hem beloonen voor zijn arbeid. Er kan echter moeielijk spraak | |
[pagina 384]
| |
van wezen. Maar ik aarzel niet, ofschoon deze prijsvraag reeds tweemaal is uitgeschreven, er op aan te dringen, dat de Academie ze, voor een volgend jaar, opnieuw op de lijst zou brengen. Het onderwerp zelf blijft belangrijk genoeg. 12 April 1911. | |
3o) Verslag van Jhr. Dr. Karel de Gheldere.De derde verslaggever is hier waarlijk in den toestand van het derde peerd, dat, van achter aan den langwagen gebonden, noch trekken noch stooten moet, en volstaat met goedmoedig te volgen, terwijl het kloeke tweespan al spelende met de vracht over de baan stapt. Ik neem dus de besluiten aan van de twee vorige zeer bevoegde verslaggevers. Ik wil er nochtans aan mijnen kant ook bezonder op aandringen dat de vraag het toekomende jaar - indien mogelijk - wederom zou gesteld worden, om den schrijver van: ‘Zooals het klokje...’ in de gelegenheid te stellen zijne zeer belangrijke verzameling van allerlei lezensweerdige aanteekeningen over ‘De Zeevisscherij’, in een meer bezorgd, beter geschikt, en - inzonderheid wat de taal betreft - aanbiedensweerdiger pak te laten steken... Dan zou de Koninklijke Vlaamsche Academie, met groot genoegen voorwaar, de vrucht van dien aanhoudenden arbeid naar verdienste weten te beloonen. |
|