Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1911
(1911)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over den reuk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boven den mensch, in 't algemeen genomen, staan de viervoetige dieren, vooral de vleeschetende, en de insecten, die de reuken met hun voelhorens opnemen; beneden ons, komen de kruipdieren en de vogels. Hier en daar toch zijn er menschen te vinden die in 't ruiken uitmunten en tegen menigen viervoeter zouden kunnen kampen. Onder dit slag komen al de echte fijnproevers, wat ze juist maar worden en kunnen zijn door een allerbest reukorgaan. Veel blinden zijn ook rijk bedeeld. Zoo schrijft P.-Félix ThomasGa naar voetnoot(1) over de bekende doofstomblinde Marie Heurtin: ‘Son odorat est si subtil qu'il lui fait d'ordinaire reconnaître les personnes bien avant qu'elle ait eu le temps de les toucher. Il semble même que chacune ait pour elle une odeur particulière, un signe distinctif, comme chaque fleur a son parfum, qui ne la trompe jamais. La prie-t-on, par exemple, de se rendre à l'ouvroir pour transmettre un avis à quelqu'une de ses compagnes: vivement elle se dirige vers la place habituelle occupée par son amie, et, si elle ne l'y trouve point, on la voit aussitôt qui s'arrête, tourne la tête lentement et cherche, en respirant, un indice qui la renseigne. Il est bien rare qu'elle cherche longtemps’Ga naar voetnoot(1). Hoort wat dokter Toulouse schrijft over Zola, op wien hij verscheiden proeven nam: ‘Les sensations olfactives sont très fines chez M. Zola et jouent un rôle important dans la reconnaissance des objets. C'est dire qu'elles laissent dans la mémoire des impressions fortes et durables. Quand il préparait le Ventre de Paris, il descendit dans les sous-sols des Halles, où sont entassés les poulets; son odorat s'imprégna de cette odeur de volaille accumulée et pendant un mois il l'eut présente au nez. M. Zola évoque facilement les odeurs et beaucoup mieux que les couleurs ou toute autre sensation passée. Pour lui chaque objet a son odeur propre; chaque femme, certaines villes comme Marseille ou Paris et même certaines rues; le marché des petits centres urbains, chaque saison etc. L'automne, par exemple, lui paraît caractéristique avec son odeur de champignons et de feuilles mouilléesGa naar voetnoot(2)’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al heeft men op Charles Dickens geen proeven genomen, toch mogen we stout bevestigen dat ook hij uitmuntende reukorganen had. Hij heeft er treffende bewijzen van gelaten in David Copperfield, zijn eigen geschiedenis, die hij schreef, toen hij 37 jaar oud was. Ik neem liefst voorbeelden uit zijn eerste kindsheid om des te beter de sterkte van zijn geheugen te doen blijken. Haast in ieder plaats treft hem een reuk. ‘Een donkere provisiekamer komt daarin uit, en dat is een plaats om 's avonds hard voorbij te loopen; want ik weet niet wat er tusschen die tonnen, potten en oude theekisten mag schuilen, als er niet iemand met een flauw lichtje in is, en de duffe lucht, die een reuk van zeep, ingemaakt goed, peper, kaarsen en koffie, alles in eens, heeft, de deur laat uitkomen.’ Men ziet het, hij bepaalt de reuken. Dat doet hij ook in 't volgende over de schoolzaal. ‘Er heerscht een vreemde, benauwde reuk in het vertrek, als van beschimmeld leer, rotte zoete appelen en muffe boeken.’ Is er een reuk eigen aan de personen, dien ook merkt hij op. ‘Al den tijd, dien wij buiten waren, rookten de twee heeren onophoudelijk; en naar den reuk van hunne ruige jassen te oordeelen, dacht ik, moesten zij dit aldoor gedaan hebben, sedert de jassen van den kleermaker thuis kwamen..... Die oude man was schrikkelijk om aan te zien, met zijn flanellen borstrok, en rook geducht naar rum.’ Zijn aandacht staat op de reuken. ‘Iets, dat in dit pleizierig huisje vooral mijne aandacht trok, was de vischlucht, die zoo doordringend was, dat ik, toen ik mijn zakdoek uit mijn zak haalde om mijn neus te snuiten, bevond dat hij eveneens rook alsof men hem om een kreeft had gewikkeld.’ Hij onthoudt den reuk goed genoeg om hem in later jaren nader te kunnen bepalen. ‘Er brandde een goed vuur in de kamer, en er heerschte een op de borst slaande reuk van warm zwart krip - ik wist toen nog niet welke reuk het was, maar ik weet het nu wel.’ Zekere reuken wekken onmiddellijk heele voorstellingen in hem op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Terwijl ik naar de pakken, balen en boeken zat te kijken, en de stallucht inademde (welke mij naderhand altijd weder aan dien morgen deed denken), begon een heele stoet van schrikkelijke overdenkingen in processie door mijn gemoed te trekken..... Toen ik zooeven mijne pen voor een oogenblik neerlegde om daaraan te denken, kwam de frissche zeelucht, met den geur van bloemen gemengd, mij weder aanwaaien; en ik zag weder de ouderwetsche glanzig geboende meubelen, den onschendbaren stoel mijner tante en haar tafeltje bij den groenen waaier voor het venster, het wollig tapijt, de kat, het haardstel, de twee kanaries, enz.’
***
De reuk bewijst ons groote diensten in het stoffelijk leven. Door hem kennen we terstond den aard van de lucht die we inademen; door hem kunnen we, zonder te proeven, over den smaak van spijzen en dranken oordeelen. Daarom is de reuk, gelijk Kant zeer wel zegt, een smaak op afstand; en de neus is, in onzen dagelijkschen strijd om 't leven, een soort van voorpost die tot iederen aankomende, zonder uitzondering, het Wie daar? toeroept. De reuk is niet alleen de zorgzame waker over ademhaling en voeding, hij doet het genot van spijzen en dranken merkelijk stijgen. Ieder van u heeft al meer dan eens kunnen ondervinden hoe zeer de deugd van uitgezochte gerechten vermindert, als hij, b.v. door een verkoudheid, weinig of geen reuk heeft. De lekkerbekken weten wel hoe ze een glas wijn tweemaal kunnen smaken, eerst al ruikende, dan al proevende.
***
Zoo groot de rol van den reuk is in ons stoffelijk leven, zoo onbeduidend is zij, voor de meeste menschen, in het verstandelijke. En dit om verscheiden redenen. Tot algemeen bewijs daarvoor kan men aanhalen dat onze taal die, om het begrip zich met den geest toeëigenen (het Fransche concevoir) uit te drukken, zooveel woorden aan verschillende zinnen ontleent, haast niets van den reuk heeft overgenomen. Zelfs bezigt het gewone volk enkele uitdrukkingen die den reuk voor nutteloos | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de verstandelijke kennis zouden doen beschouwen. Riek er naar, voor: 't gaat u niet aan, ge zult het niet weten; kon ik dat rieken? voor: dat kon ik niet weten. Wel hebben we woorden en spreuken die den reuk aangaan en op de kennis toegepast worden, maar in den grond zijn ze meest alle leenspreuken die zien op den fijnen reuk en de gewoonten van den hond, het sedert lang bekend en geliefkoosd huisdier. Zulke zijn: Een hondenneus hebben, scherp ruiken; snuffelen, doorsnuffelen, onderzoeken; zijn neus ergens insteken, zich met andermans zaken bemoeien; iets gerieken, iets in den neus, in 't snotje, in de mot, in den snuf hebben, den reuk van iets hebben, de lucht van iets krijgen, iets gewaar worden, iets vermoeden. Er zijn duizenden zaken die, al gaven ze reuk af, ten gevolge van de onvolmaaktheid of de eigen werking van ons orgaan, door ons toch niet zouden geroken worden. Daar onze reukcellen alleen door gassen geprikkeld worden, blijft al wat vast of vloeibaar is, buiten hun bereik, zoo er niet gassen van uitgaan die onze reukorganen treffen. De reuk stelt ons dus niet noodzakelijk in de onmiddellijke tegenwoordigheid van de voorwerpen. Zelfs ware het lichtzinnig, nu meer dan ooit, ter oorzake van de veel gebruikte scheikundige oplossingen, uit den reuk tot het aanwezen van de zaak te besluiten. In de gasthoven kent men zeer wel de kunst een reebok van een ezel te maken. Ether en alcohol worden veel als spiritus gebezigd om den geur van het fruit na te doen; zoo geeft amylische ether peergeest, en caprylische alcohol aardbeziegeest. Wat we voor cognac aanzien, is dikwijls niets anders dan een alcoholische oplossing van verschillende ethers. Twee reuken verbinden licht met elkander, zonder elk een onderscheiden gewaarwording te geven. Ja, de eene reuk neutraliseert, vernietigt soms den anderen. Kamfer, azijn, benzoë en andere beletten ons vuile reuken op te nemen, zonder dat ze de slechte uitwasemingen doen ophouden. Tamelijk lang kunnen we b.v. de oogen vestigen op een zelfde voorwerp en ons van zijn vorm bewust blijven. Dat is 't geval niet voor den reuk, bij de meeste menschen. Al spoedig vooral bij stille lucht, worden de reukcellen verzadigd, overprik- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
keld en gevoelloos. Hoe duf de herberg ook riekt, als de klant er binnenkomt, na korten tijd wordt die onaangename gewaarwording heel doof. De schrijnwerker voelt niets van den houtreuk dien hij in zijn kleeren meedraagt, en menige apotheker meent allicht dat zijn winkel reukeloos is, terwijl de samengedrongen reuken er van, ieder binnenkomende in den neus pakken. Het kost ons zeer veel moeite, bij het waarnemen van een zaak, de reuk- van de smaakgewaarwording te onderscheiden. Beide schijnen als tot éen versmolten, en wat we smaak noemen, is dikwijls smaak en reuk. Opmerkenswaardig zijn daarom de volgende welbekende bevindingen. Als ge een coryza of hersenverkoudheid hebt, die door de ontsteking van den neus u den reuk beneemt, zal ook de smakelijkheid van spijzen en dranken veel verminderen, al is uw smaaktuig even gezond als vroeger. Als men onder 't eten of 't drinken zijn neus stopt, smaakt men nog niet half wat men gebruikt. 't Is een allerbeste middel om zonder veel ongemak walgelijke medecijnen in te nemen. Als men, iets inslikkende, de tong tegen 't gehemelte hangende houdt en zoo de lucht afsnijdt, zal men weinig smaak hebben. De verbinding van smaak- en reukgewaarwording is gemakkelijk te begrijpen, als men acht geeft op de ruimtelijke nabijheid van beide zintuigen; de smaak immers heeft zijn zetel in de mondholte, en de reuk in de neusholte, die in den achtermond uitloopt. Dat we reuk en smaak slecht uiteenhouden, blijkt uit veel woorden van onze taal betreffende den reuk. Veel er van worden zoowel aan den smaak als aan den reuk gegeven en zijn aan den eersten ontleend. Smaak en reuk heeten beide in 't Nederlandsch of in de dialecten: goed, slecht, aangenaam, onaangenaam, fijn, flauw, fletsch, smetsch, gaalsch, duf, muf, verduft, vuns, geducht, scherp, sterk, straf, vuil, walgelijk, wreed, zoet, zuur. Als woorden aan den reuk en niet aan den smaak eigen ken ik geen andere adjectieven dan heimelijk en vriendelijk, en de werkwoorden rieken, geuren, stinken, stooren, en stormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De reukgewaarwordingen zijn gekenmerkt door een treffende bijkomende lust- of onlustaandoening, waardoor ze wel, gelijk we reeds zeiden, zeer dienstig zijn in het dierlijk leven, doch voor de verstandelijke kennis weinig nut opleveren. Wat, bij de waarneming er van, overheerschend is en vooral den geest ophoudt. is de lust of de onlust, en onze geest is éen; waar hij dus op den vergezellenden lust of onlust let, blijft er hem weinig kracht over om den zakelijken inhoud der waarneming, hier de reukgewaarwording, te onderzoeken. We vinden hier een eenvoudige toepassing van de algemeene wet van Hamilton: Een gewaarwording is minder waarneembaar (significatif, représentatif), volgens dat ze meer affectief is. Zoo is 't ook gelegen met den smaak; waarom beide, reuk en smaak, lagere zinnen genoemd worden, terwijl de gezichtsen de gehoorzin, waar de lustaandoening minder van de geesteswerkzaamheid afneemt, de hoogere zinnen heeten. De tastzin, omdat hij nu eens weinig, dan eens meer met innemende lustaandoening gepaard gaat, staat tusschen de hoogere en de lagere zinnen in. Dat in de reukgewaarwordingen de lust- of de onlustaandoening overheerschend is, vindt men bevestigd door de taal, die, om de reuken te onderscheiden, veel woorden bezigt die lust of onlust bevatten. Zulke zijn: goed, slecht, aangenaam, onaangenaam, vriendelijk, vuil, walgelijk. Al deze benamingen, gelijk men ziet, zijn zoo algemeen van beteekenis, dat ze volstrekt niet geschikt zijn om een bepaalden reuk van een anderen te doen onderscheiden. Dan, volgde men de subjectieve lust- of onlustaandoening tot objectief onderscheid, dan zou de uitspraak zeer dikwijls onjuist zijn, vermits die aandoening niet alleen afhangt van den aard van den reuk, maar ook van het geslacht, het temperament en de idiosyncrasie of eigenaardige vatbaarheid van den ruikenden persoon. Ik ken een huisgezin waar de vrouw gretig is naar roode koolen, doch die voor haar zoo geurige spijs maar stoven kan, als haar man voor ten minste drie dagen van huis gaat, want, komt hij vroeger, dan wordt hij lastig door den nog overblijvenden reuk, dien hij stank heet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik las eenigen tijd geleden dat zekere dame den geur van rozen niet verdragen kon en op een feest kwalijk werd bij 't zien van een roos, al was 't een papieren! Zet iemand een wel bereid en gekruid konijn voor: hij zal het smakelijk vinden. Zegt hem nu iemand onder de naaste geburen, een plaaggeest, dat het vermeend konijn een kat is, misschien zal oogenblikkelijk de lust in ergen en gevaarlijken onlust veranderen. 't Is veertig jaar geleden. Zekeren namiddag voelde ik een flauwte en gebruikte tot versterking een stuk vleesch dat nogal wel gepeperd was. Den volgenden dag verklaarde de dokter dat ik de pokken had. 't Heeft vier jaar geduurd, eer ik den peperreuk van gebraden vleesch, die me vroeger aangenaam was, verdragen kon, en nu nog, bij een lichte ongesteldheid, walg ik er van. Vermits de lust- of onlustaandoening in de reukgewaarwording zoo overheerschend en soms zoo hevig is, verwondert het mij zeer dat ons volk langen tijd gesproken heeft, zonder werkwoorden te hebben die uitdrukkelijk den lust en den onlust beteekenden. In de tegenwoordige taal hebben we geuren om het aangename, en stinken om het onaangename van de reukgewaarwording te benoemen, waartusschen rieken als onverschillig woord staat. Maar zoo is 't niet altijd geweest, volgens de taalkundigen. In Woordenboek der Nederlandsche Taal kan men, onder Geur, het volgende lezen:... ‘Voorheen zoowel in gunstigen als ongunstigen zin, en dus vrij wel overeenkomende met fr. senteur en odeur, hd. geruch; bij V. Ghistele b.v. staat: By den mont der hellen vol stinckende geuren En die oude onverschillige beteekenis is gemakkelijk te verklaren door de volgende regels uit Wdb. der Ned. Taal: ‘Een woord (geur) welks stam in Oudgermaanschen vorm guri moet zijn geweest (verg. den vorm gur in D. Wtb. 41, 1351) en behoorende bij een ww. dat ohd. luidt jesan, waarvan ook is afgeleid gist.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat nu over stinken?... Zoo spreekt Kiliaen: ‘Stincken verbum fuit medium quod tam in bonam quam in malam partem sumi potuit, ut et apud Latinos olere ejusdem significationis; sed nunc fere semper in pejorem partem capitur, et tetrum atque gravem odorem emittere significat’. De opmerking is getrokken uit Paulus Merula en wordt bevestigd door FranckGa naar voetnoot(1), die i.v. stinken zegt: ‘Uit gelijkbeteekenend middelnederlandsch stinken, beantwoordende aan oudsaksisch oudhoogduitsch stinkan, angelsaksisch stincan, wier beteekenis eerst algemeener ‘een reuk verspreiden, geuren’, ook trans. ‘ruiken, de lucht van iets krijgen’ is geweest. Nu toch, al blijft het woord uit beleefde gezelschappen gebannen, hoeven we niet meer te vreezen dat het zijn bepaalde hedendaagsche beteekenis verliezen zal. Het komt voor in verscheiden klare spreuken, die zijn bestaan onder het volk zullen vereeuwigen. Stank voor dank, ergens met stank afkomen, stinken van hoovaardij, hij stinkt naar 't geld gelijk een vos naar pluimen, in iemands oogen stinken (hem zeer hatelijk zijn), 't zal er stinken (er zal ruzie zijn). Voeg er nog bij: den smaadnaam stinkerd en de uitdrukking in den stinkerd zitten (in de nesten, in angst). Wij hebben ook enkele woorden die dienen om de reuken te onderscheiden volgens de kracht van den indruk dien zij maken. Zulke zijn de elders reeds gegevene zacht, fel, geducht, geweldig, hevig, scherp, sterk, straf, wreed, en de werkwoorden stooren en stormen. Van Dale geeft dit laatste woord als gewestelijk op met de beteekenis: aangenamen geur verspreiden. Voor Zuid-Oostvlaanderen en West-Vlaanderen, waar het gebruikt wordt, heeft hij het mis op; daar beteekent het een scherpen reuk afgeven of in den neus schieten. Weer zijn die woorden, gelijk men ziet, veel te onbepaald van beteekenis, om de reuken in hun wezen te onderscheiden; ook. wanneer wij een bijzonderen reuk willen aanduiden, moeten we onvermijdelijk, om klaar te zijn, onze toevlucht nemen tot samengestelde zelfstandige naamwoorden, waarvan het eerste bestanddeel de naam is van de stof waar de reuk eigen aan is: b.v. wasreuk, lijfreuk, lijkreuk, mosteuk, kelderreuk, verfreuk, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bain, Littré, Larry, Fourcroy en anderen hebben er naar gestreefd de reuken te specificeeren, gelijk de smaakgewaarwordingen, die men verdeeld heeft in zure, zoete, bittere en zoute; maar ze zijn in hun pogingen niet geslaagd. Toch denkt Wundt dat men later tot zekere rangschikking zal komen. ‘Als een aanwijzing, dat het later eens mogelijk zal zijn de reukgewaarwordingen tot een kleiner aantal hoofdhoedanigheden terug te brengen, kan men het feit beschouwen, dat de geuren in bepaalde klassen gerangschikt kunnen worden. Elk van deze klassen bevat gewaarwordingen, die meer of minder verwant zijn. Dergelijke klassen zijn bijv. de aetherische, aromatische, balsemachtige, muskusachtige, branderige geuren enz. Enkele waarnemingen leeren, dat zekere hoedanigheden, die door bepaalde reukstoffen ontstaan, ook door vermenging van andere reukstoffen kunnen worden opgewekt. Maar deze ervaringen zijn niet voldoende, om het groote aantal afzonderlijke geuren, dat elk der genoemde klassen bevat, tot een beperkt getal hoofdhoedanigheden met haar verbindingen te herleiden. Eindelijk heeft men nog waargenomen dat vele reukprikkels in bepaalde sterkteverhoudingen aangewend, elkaar in de gewaarwording opheffen; en dit gebeurt niet alleen bij zulke stoffen, die als bijv. azijnzuur en ammoniak elkaar chemisch neutraliseeren, maar ook bij zulke, die als bijv. caoutchouc en was of tolubalsem, buiten de reukcellen chemisch niet op malkaar inwerkenGa naar voetnoot(1). Niettegenstaande de onvolmaakte kennis die we van de reuken hebben, en het weinige dat ze ons nopens zekere zaken leeren, kunnen we, door herhaalde oefening en door andere zintuigen, vooral het gezicht geholpen, er toch toe komen door den reukzin alleen een menigte voorwerpen met zekerheid te onderscheiden. Bij voorbeeld een keukenmeid, die een gewonen reuk heeft, zal al ruikende blindeling de volgende zaken herkennen: rauw of gestoofd, selder, prei, ajuin, savoyen, spruitkoolen, witte en roode koolen, rapen, wortelen, surkel, spinazie; zoetemelk, rauw en gekookt, geronnen melk, karnemelk, enz. enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik vroeg aan een apotheker welke pharmaceutische stoffen hij op den reuk alleen onderscheidde, en hij gaf mij deze lange lijst volgens de pharmacopoea:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samengestelde Artsenijen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
***
Nog één vraag willen we in deze verhandeling oplossen: Hebben de reukgewaarwordingen eenig nut, eenige waarde in de letterkunde? We antwoorden ja en geven eenige redenen op. 1o) De reukgewaarwordingen komen bijna iedereen voor als een voortbrengsel van de rechtstreeksche aanschouwing, en niet van de scheppende verbeelding, die gewoonlijk de reukbeelden óf verwaarloost, óf geheel mist. Daarom geven ze den lezer zoo licht den indruk dat het voorgestelde de strenge werkelijkheid is. Drie voor beelden uit Dickens: ‘Langs den muur dier gevangenis vond ik de straat met stroo bedekt, om het gerucht der rijtuigen te verdooven; en hieruit, alsook uit de menigte van menschen, die daar stonden en sterk naar brandewijn en bier roken, maakte ik op dat er zitting werd gehouden’Ga naar voetnoot(1). ‘Bij de Veneerings was alles, van de stoelen in de zaal, met het familiewapen versierd, tot op de groote piano met het nieuwe werk er in, en boven in huis tot op den nieuwen brandreddingstoestel toe, spiegelglad gevernist. En wat men in het huisraad opmerkte, dat was ook op te merken in de Veneering zelve - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het rook er wat te veel naar de werkplaats en het vernis was wat al te versch’Ga naar voetnoot(1). ‘Naar allen schijn was deze inrichting nog nieuw. De witte letters van het naambord waren nog zeer wit en oefenden nog een sterken invloed uit op het reukorgaan’Ga naar voetnoot(2). 2o) Zij dienen om plaatsen kenschetsend te beschrijven, telkens als een plaats een reuk heeft die haar eigen is of haar van veel andere onderscheidt, gelijk 't het geval is b.v. met een brouwerij, een bakkerij, een apotheek enz... Een verlaten brouwerij en een verlaten wijk uit Dickens: ‘Er waren geen duiven in het hok, geen paarden in den stal, geen varkens in het kot, geen graan in het magazijn, geen reuk van mout of bier in den ketel of het vat. Alle leven en reuk van de brouwerij was misschien met het laatste rookwolkje uit den schoorsteen weggevlogen. Op een plaatsje stond een wildernis van ledige vaten, die nog zekere zure herinnering van beter dagen hadden behouden, maar zij was te zuur om als een proefje van het niet meer aanwezige bier te worden aangenomen’Ga naar voetnoot(3). ‘Een plekkerig rouwgewaad van rook en roet bekleedde deze jammerlijke schepping van Barnard, die bovendien, als een teeken van boete en vernedering, asch op haar hoofd gestrooid had. Tot zoover ging mijn gezicht, terwijl mijn reukorganen werden aangedaan door eene flauwe mengeling der uitwasemingen van vermolmd hout en champignons in verwaarloosde daken en kelders, van ratten, muizen en ander ongedierte en van de huurkoetsiersstallen in de nabijheid’Ga naar voetnoot(4). 3o) De reuk kan een persoon uiterlijk en innerlijk doen kennen. Zoo spreekt Dickens over gevangenen: ‘De gevangenen waren met hun bewaker naderbij gekomen, dien zonderlingen reuk van broodpap, van geteerd touwwerk en slijpsteen medebrengende, die hunne tegenwoordigheid kenmerkt’Ga naar voetnoot(5). Twee bijzonderheden over den zinnelijken en overbeschaafden Chester. Na een bezoek van Hugh, roept hij tot zijn knecht. ‘De lucht, die deze Centaurus heeft verspreid, ruikt naar den stal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier Peak! sprenkel wat uit deze reukflesch op den vloer, en neem dien stoel weg, waarop hij gezeten heeft, om hem te laten luchten. Ik stik er bijna van’Ga naar voetnoot(1). En aan Tappertit die met een nieuw slot op zijn kamer komt, zegt hij: Als dat het geval is, zult gij mij misschien willen verplichten met het (slot) buiten de deur te leggen, want het heeft een sterker oliereuk, dan waarmede ik doorgaans mijn slaapvertrek parfumeer’Ga naar voetnoot(2). 4o) Door hun onzichtbaarheid en ontastbaarheid, gaan de reuken eenigszins naar het onstoffelijke; daarom worden ze heel natuurlijk zinnebeelden van geestelijke zaken, van deugd, gebed, enz., gelijk het te zien is in de H. Schrift; daarom ook hebben ze veel waarde in de aesthetische opleiding van blinden en doofstommen, die, geen gezichts- en gehoorbeelden hebben gelijk wij, om tot het bovenzinnelijke op te klimmen. ‘Uit verschillende levensschetsen van doofblinden, zegt J.V. De GrootGa naar voetnoot(3), zou ik opmaken dat eene aesthetische werking der geuren bij eene gevorderde opleiding algemeen is, en het schijnt, dat de psychologie van den zintuiglijk normalen mensch deze schoonheidsvreugde der stille doofblindenwereld eenigermate begrijpelijk maakt. In die wereld bestaan wel niet de bekende associaties van geuren met schoone visies en geluiden; doch de schoonste verbeeldingen en emoties kunnen op den duur ook met geuren af- en aanvloeien, zoodat stoffelijke dingen symbolen en herinneringsteekens van schoon innerlijk leven worden en daardoor eene eigen schoonheid verwerven. Een blinde letterkundige, Maurice de la Sizeranne, heeft ons met aan den Bijbel ontleende voorbeelden veraanschouwelijkt, hoe het aesthetisch effekt door eene verbinding van geuren met hoogere zielestemming bereikt wordt. De gedachtenis van Josias is als een mengsel van welriekende kruiden; de uitverkorenen verspreiden, als wierook, een liefelijken geur; de bruid volgt den bruidegom naar den geur van den balsem.....’ 5o) Ons geheugen werkt gedurig door associatie. Wie begrijpt dan niet dat het oproepen van reuken natuurlijk andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorstellingen wekt die vroeger met de reuken tevens ingeprent en dus innig verbonden werden? Hier een lief voorbeeld daarvan uit Kee, van onzen collega, Gust. SegersGa naar voetnoot(1). Jaak Peeters en Keken De Volder, twee arme gebuurskinderen, gingen in den Zomer dikwijls samen boschbeziën plukken... Nu is Keken meid bij den generaal Van de Cappelle. Peeters, soldaat, kwam om den overste te spreken. Hij was niet te huis. Daar klonk de huisschel; het was de voerman uit de Kempische geboorteplaats. Hij bracht een mandje boschbeziën, met een briefken van moeder De Volder. ‘De brief zegde niet veel. Hij herinnerde meer. Doch de boschbeziën spraken de welluidendste taal. Zonder dat de eene de andere uitnoodigde, deden beiden zich te goed aan de vrucht. Wat geurde ze heerlijk! Wat smaakte ze lekker! Jaak en Keken smulden, ze smulden lang. Als in een visioen veranderde de keuken van den Generaal in het woonvertrek van het Rozenboschken. De ketel hing over waarin de boschbeziënspijs kookte. De jongens en meisjes stonden er rond, met de rogge-snede, dik met purpere spijs besmeurd, in de hand. De kleinsten hadden handen, tong en lippen beschilderd. Welke vreugd, welke pret! De boschbeziën geurden, en, als in een tooververhaal, schenen de muren weg te schuiven;... de mastboomen namen hunne plaats in... de kranige Jaak en het lieve Keken zaten onder het gewelfsel der dennen in het loover gehurkt, de tortel kirde, de weduwaal riep,... de boschstilte omhulde beiden als in de werkelijkheid.’ 6o) Ieder weet en ondervindt dat de reuken niet zonder invloed zijn op den mensch. De geneesheeren stellen vast dat ze werken op de hersenen, op het hart, de maag en het ruggemerg. Chloroform, volgens de opgenomen hoeveelheid, wekt op, maakt gevoelloos... of doodt. De geur van zekere bloemen, gelijk rozen, violetten, leliën, kan bij zenuwachtige personen, zenuwprikkeling, hoofdpijn, slaperigheid, benauwdheid, soms flauwten en stuipen veroorzaken. Muscus en andere geuren op kleeren en haren uitgespreid, geven voedsel aan de geslachtsdrift. Daaruit volgt dat een geurige omgeving heel natuurlijk aanleiding kan geven tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
een anders onuitlegbare wijziging in de gemoedsgesteltenis, in de gevoelens, de woorden en de daden van de handelende personen, b.v. tot plotselinge opgewektheid, neerslachtigheid, prikkelbaarheid, zinnelijkheid, enz. 7o) Al is de lezer nog zoo weinig in opzicht van reuk bedeeld, al kan hij geen bepaalde reuken oproepen, toch voelt hij altijd iets van de lust- of onlustaandoening die eigen is aan de opgegeven reuken; en meer dan eens zal 't vooral het reukbeeld zijn dat door zijn affectiviteit hem in de blijde, de onaangename of de angstige stemming brengt die hij noodig had om den vollen indruk van het heele tafereel te ondergaan.
De reukgewaarwordingen zijn dus een macht in de letterkunde, en de jonge schrijvers die eenigszins in zake van reuk begaafd zijn, zullen goed doen met dien hun zin vlijtig te oefenen en hun ervaringen, als het past, in hun opstellen een plaats te verleenen. Als het past, ja. Want de reukgewaarwordingen mogen niet zonder overleg gebezigd. In veel gevallen brengen ze een gansch anderen indruk teweeg dan den gewenschten, en dan werkt hun macht vernietigend. Vele zaken, om goed te zijn, mogen niet rieken, en vele die rieken, wekken onvermijdelijk walg en afkeer. De letterkundige die, zonder onderscheid, alle reuken opgeeft, is noodzakelijk een scatologische schrijver en verlaagt zijn lezer tot hond en drekvlieg. Wie weinig of geen reuk heeft, denke er niet aan, zijn reukbeelden uit de boeken te putten. Niet het geschrift, alleen de neus kan hier helpen. Hier begaafdheid gebaren, aanhalen wat men zelf niet waarnam, is uitkomen op onjuistheden die den kenner de schouders doen ophalen, of op algemeenheden, die ieder onverschillig laten. Er zijn goede, befaamde letterkundigen, b.v. Conscience en Gezelle, die bijna geen reukbeelden bezigen. Dit weze een troost voor hen die in 't ruiken gierig bedeeld zijn. |
|