Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1911
(1911)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Commissie voor incunabelstudie.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||
langs welken weg de Commissie haar doel het best zal bereiken, en dus de orde harer werkzaamheden in groote trekken te bepalen. Hij drukt zich uit in dezer voege:
Het is U genoeg bekend, door welke beweegredenen en bedoelingen ik gedreven werd, toen ik voorstelde deze Commissie te stichten. Reeds sedert lang is men het er over eens, dat een inventaris van alle nog bestaande incunabelen onontbeerlijk is, zoowel voor de kennis van de drukkunst, als ten behoeve der geestelijke wetenschappen. Maar het bleef steeds bij gedachtenwisselingen en voorstellen, tot in November 1904 door de Koninklijke Pruisische Regeering een Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke werd gesticht. Het is u evenzeer bekend, dat aan deze Commissie is opgedragen, een inventaris op te maken van alle in Duitschland nog voorhanden incunabels; en dat, als dat werk eenmaal klaar is, de verzamelde bouwstoffen zullen dienen als grondslag tot 't bewerken van een ‘nieuwen Hain’. Als grondslag, want dat de Duitsche voorraad alleen daartoe niet voldoende kan zijn, is duidelijk: een volledige bibliographie van alle nog bestaande incunabels is maar op te maken, door het inventariseeren van alle ter wereld bestaande verzamelingen. Op welke wijze dát geschieden zou, werd bij het stichten der Commissie wijselijk nog niet vastgesteld. Maar de behoefte aan den nieuwen Hain is zoo groot, en de instemming met het plan was zoo algemeen, dat als vanzelf ontstond wat noodig was: van verschillende zijden zag men in, dat het zaak was, de Duitsche Commissie niet alléén te laten betijen, maar dat elk land zijn aandeel in het werk had te leveren. In Oostenrijk werd van regeeringswege een dergelijke Commissie gesticht; de Zweedsche incunabulist Collijn, die reeds vroeger door zijn regeering met het bewerken van incunabelcatalogussen der verschillende openbare Zweedsche bibliotheken belast was, trad tot de Pruisische Commissie, haar plan en haar werkwijze toe. Ook in Hongarije, in Zwitserland en in Italië is een dergelijke Commissie gesticht, en nu is er ook een Belgische, de onze. Het is allereerst de bedoeling, dat wij het aandeel zullen tot stand brengen, dat België voor den nieuwen Hain te leveren heeft; dus, dat onze Commissie een inventaris zal opmaken van alle incunabels, die om het even in welke Belgische verzameling te vinden zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Maar we zullen daarbij waarschijnlijk twee, ja wellicht drie vliegen in één klap kunnen slaan. Zoover ik weet, heeft nog geen enkele Belgische bibliotheek een afzonderlijken catalogus harer wiegedrukken uitgegeven, en het is waarschijnlijk niet te veel gezegd als ik er bijvoeg, dat zelfs geen enkele Belgische bibliotheek een behoorlijken, geschreven catalogus harer wiegedrukken bezit. Evenals de Duitsche Commissie, zal de Belgische aan elke bibliotheek, desgewenscht, tegen een geringe vergoeding een afschrift kunnen verstrekken van den inventaris, die onze Commissie van de incunabelen der betrokken bibliotheek heeft gemaakt. En de derde vlieg? ‘Campbell's Annales zullen, evenals het Repertorium van Hain, steeds onvolprezen blijven; wat niet belet, dat zijn gebreken soms meer dan hinderlijk kunnen zijn, en dat de behoeften aan een “nieuwen Campbell” hoe langer hoe dringender worden. Buiten 's schrijvers eigen vier supplementen, heeft men er nu al drie andere, nl. die van Proctor, Voulliéme en Gossart te raadplegen, plus de geheele sedert 1890 verschenen incunabelliteratuur... Daarbij komt nog, dat in al deze supplementen het beschrijven van aan Campbell onbekende drukken op den voorgrond staat; wij mogen niet uit het oog verliezen, dat ook hier herziening van menige beschrijving noodzakelijk is, en dat eerst ná Campbell de Nederlandsche lettertypen behoorlijk zijn geclasseerd.’ Zoo sprak ik reeds in Maart 1909. Zal de ‘nieuwe Campbell’ onze derde vlieg zijn? Het is niet noodig daaromtrent nu reeds eene beslissing te nemen. Alles zal er van afhangen, of de nieuwe Hain er al of niet binnen afzienbaren tijd komt. Maar er bij onzen arbeid op bedacht zijn, moeten we wel.
***
Als we het eens zijn over het hoofddoel onzer Commissie, waaraan ik niet twijfel, dan hebben we in de allereerste plaats vast te stellen: wélke werkwijze wij zullen volgen, hóe wij den arbeid zullen verdeelen, en wáár wij de hand aan het werk zullen slaan. Ik zou u voorstellen, dat wij ons zoo nauw mogelijk bij de methode van de Duitsche Commissie zouden aansluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Dat wil dus zeggen:
Ik verklaar me nader. Ad primum. Het zou, m.i., overbodige weelde zijn, onnoodige, en daardoor voor de geheele onderneming schadelijke opoffering van tijd en moeite, opnieuw uitvoerig te gaan beschrijven wat reeds goed beschreven is. Voordeel kan daar niet in gelegen zijn, wel nadeel, daar het ten einde brengen van het inventariseeren daardoor veel langer duren zou, terwijl de geleerde wereld er alle voordeel bij heeft, dat zulks hoe eer, hoe liever geschiede. Wij kunnen dus volstaan, meen ik, door volgenderwijze te werk te gaan. Voor elken incunabel, die ons ter hand komt, gaan we na, of hij reeds ergens beschreven is; past de voorhanden beschrijving volkomen bij het gevonden boek, dan noteeren we eenvoudig het werk waarin en het nummer, waaronder we daarin de beschrijving hebben gevonden. De werken die bij dit identificeeringswerk behooren gebruikt te worden, zouden natuurlijk de geheele incunabelbibliographie, in den ruimsten zin van het woord, kunnen zijn. Maar metterdaad, feitelijk, zullen we kunnen, ja moeten volstaan, met het regelmatig gebruiken van een betrekkelijk klein getal werken. Immers, de geschriften op 't gebied der incunabelbibliographie zijn zeer talrijk; het is een heele bibliotheek, die wij niet bezitten, noch bijeenbrengen kunnen. Trouwens, al hadden we ze tot onze beschikking, het zou vaak niet de moeite loonen, tallooze boeken na te slaan. Er zou veel meer tijd heengaan met het zoeken, dan met een eventueele tweede beschrijving. Het is beter, in dezen even als in alles, den kortsten weg te kiezen, en de werken die we regelmatig, systematisch, zullen raadplegen, te beperken tot een zeker getal, nl. tot die welke iedereen te zijner beschikking heeft of hebben kan. Naar mijn bescheiden meening kunnen we ons ook in dit geval geheel aansluiten bij de werkwijze der Duitsche Commissie. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De leden dezer Commissie gaan steeds op onderzoek met: Hain's Repertorium, Copinger's Supplement, en Reichling's Appendices, d.w.z. dat zij voor elken incunabel, dien zij ter hand nemen, stelselmatig noteeren onder welk nummer van deze drie werken hij beschreven wordt. Zij blijven geheel vrij in de keuze van de andere bibliographische hulpmiddelen, waarmede zij verder nog willen te rade gaan; die keuze hangt in ieder afzonderlijk geval haast zonder uitzondering af van de hulpmiddelen die aanwezig zijn op de inrichting, waar ze op een bepaald oogenblik doende zijn.
Onder die andere bibliographische hulpmiddelen komen in elk geval in de eerste plaats in aanmerking:
Een enkele boekhandelaarscatalogus, zooals de rijke Incunabula typographica van Jacques Rosenthal (Cat. XXIV en XL), kan daar nog bij komen. Ook Proctor's Index komt nog in aanmerking; uit den aard der zaak, aangezien Proctor nooit uitvoerige beschrijvingen geeft, is het lang niet altijd mogelijk een of anderen incunabel met een Proctor-nummer te identificieeren. Past de voorhanden beschrijving niet geheel bij het gevonden boek, dan zal in elk afzonderlijk geval behooren beslist te worden: of wel, of kan worden volstaan met het noteeren van de opgemerkte verschillen, of van de noodig gebleken aanvullingen of verbeteringen; of wel, of tot het maken van een geheel nieuwe beschrijving zal worden overgegaan. Ik ben van oordeel, dat in dezen aan elk medewerker volledige vrijheid behoort gelaten te worden. Treffen we incunabels aan, die nog nergens beschreven staan, of waarvan de bestaande beschrijving al te beknopt, of al | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||
te onvolledig, of al te foutief is, dan gaan wij natuurlijk zelf tot een beschrijving over. Begrijpelijkerwijze is het niet wel mogelijk hierbij een scherpe, absolute grens te trekken. In twijfelachtige gevallen is het beter een beschrijving te veel, dan een te weinig te maken. Bij het beschrijven stel ik voor de methode te volgen door de Duitsche Commissie vastgesteld, zooals ook door de Commissies in Oostenrijk, Hongarije, Italië, Zweden en Zwitserland gedaan wordt. Deze methode is beschreven eerst in den Entwurf einer Anleitung zur Beschreibung der Inkunabeln für den Gesaintkatalog der Wiegendrucke, medegedeeld in het Zentralblatt für Bibliothekswesen, XXII (1905), s. 514, en in laatste instantie in de definitieve Anleitung zur ausführlichen Beschreibung der Wiegendrucke, door de Duitsche Commissie uitgegeven. Bij deze methode mis ik echter noode twee dingen: de watermerken en den band. Van de eerste stel ik voor doortrekken te maken bij alle incunabels waar zulks zonder merkelijke moeite te doen is; van de tweede stel ik voor afwrijfsels te maken, nl. als het origineele banden zijn. Het nut daarvan is niet gering. Ik weet bij ondervinding, welke onschatbare diensten een groote verzameling watermerken voor het dateeren van een boek bewijzen kan; onze doortrekken zouden ons dus eene kostbare hulp worden bij het dateeren van ongedateerde wiegedrukken. Met het afwrijven der banden heb ik meer op 't oog bouwstoffen voor de geschiedenis der bindkunst te verzamelen, een verzameling die trouwens vaak diensten zal kunnen bewijzen bij onderzoekingen naar de herkomst van een boek. De inventaris van elke bibliotheek, van elke grootere of kleinere verzameling blijft natuurlijk als zoodanig bestaan. Maar daarnaast hebben wij te scheppen: 1o één doorloopenden, alfabetischen inventaris, waarin we met één blik op ééne fiche kunnen zien, óf, en in wélke verzamelingen van ons land exemplaren van een bepaalden incunabel aanwezig zijn; 2o een index van de drukkers, en 3o een index van de plaatsen waar gedrukt is. Déze inventarissen tot stand te brengen, is ons eigenlijk doel; deze inventarissen moeten onze bijdrage worden tot den nieuwen Hain. Het is dus zaak ook in dezen ons zoo nauw mogelijk aan te sluiten bij de werkwijze van de Duitsche Commissie, om eenheid in het werk te houden. In een volgende | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vergadering hoop ik U modellen te kunnen toonen van de kaarten, die de Duitsche Commissie gebruikt bij het inventariseeren en beschrijven, alsook van haar formulieren voor de indices van drukkers en drukplaatsen.
Ad secundum. Wij zullen een niet gering gedeelte van den arbeid zelf kunnen verrichten, en ik heb daarbij gedacht aan een verdeeling ongeveer als volgt. De Heer K. Deflou zou beginnen met West-Vlaanderen voor zijn rekening te nemen; hoofdwerk: Brugge. De Heer Van den Berghe: Oost-Vlaanderen; hoofdwerk: Gent. De Heer De la Montagne: Antwerpen, Brabant en Limburg; hoofdwerk: stad Antwerpen, bibliotheken der groote abdijen, bibliotheek van den Hertog van Arenberg. Ik zelf kan mij, helaas, niet verbinden, om systematisch mede te werken, althans niet in den eersten tijd. Maar, zooals Gij weet, heb ik de gewoonte, om, bij onderzoekingen ten behoeve van mijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, zooveel mogelijk aandacht te schenken aan de incunabels. Wat ik vroeger uitsluitend voor eigen genoegen en ten eigen gerieve deed, zal ik in 't vervolg ook doen ten behoeve onzer Commissie; en als gij het goedvindt, wil ik opzettelijk voor mijn rekening nemen het Waalsch gedeelte van ons land, inzonderheid de boekerijen te Doornik, Charleroi en Namen, die ik binnen niet al te langen tijd opnieuw hoop te bezoeken. Het zal U wellicht getroffen hebben, dat bij deze regeling nog geen sprake geweest is van de incunabels in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en in de Universiteitsbibliotheken te Leuven en te Luik. Daar deze inrichtingen een vrij groot getal incunabels bezitten, is het inventariseeren er van, met die van Gent, vrijwel het belangrijkste gedeelte van onzen arbeid, en het zou dáárom alleen reeds verkeerd zijn, dat gedeelte niet eer ter hand te nemen dan als al het overige gedaan is. Integendeel. Ik stel dan ook voor, dat we naar middelen zouden uitzien, om dat gedeelte van onzen arbeid zoo spoedig mogelijk gedaan te krijgen, maar door andere krachten dan onze eigene, nl. door krachten die op die bibliotheken zelf aanwezig zijn. Evenals de Duitsche Commissie gedaan heeft, moeten wij trachten aan de betrokken biblotheken | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een ambtenaar te vinden, die ten behoeve onzer Commissie werkzaam wil zijn. Dit heeft een dubbel voordeel: vooreerst dat de geheele inventaris merkelijk vroeger klaar komt; ten tweede dat wij daardoor onze groote bibliotheken voor onzen arbeid interesseeren en zij er voor zich zelf op die wijze het meest van kunnen profiteeren. Voor de Koninklijke Bibiotheek zijn de eerste stappen reeds gedaan: de Administrateur-Inspecteur, de heer Stainier, stelt levendig belang in de plannen onzer Commissie; de met hem gevoerde besprekingen zijn hier op uitgeloopen, dat de chef onzer Koninklijke Bibliotheek bereid is een, en zelfs twee, zijner ambtenaren van een grooter of kleiner gedeelte hunner werkzaamheden te ontlasten, om ze zoodoende in de gelegenheid te stellen, aan het inventariseeren der aldaar voorhanden incunabels te werken. Er is niets anders meer noodig dan Uwe goedkeuring op deze werkwijze, en Uwe machtiging om bepaalde afspraken te maken. Ook voor Luik en eventueel voor Leuven zou op dezelfde wijze dienen te worden te werk gegaan. Als ik goed ingelicht ben, dan is de catalogus van de meer dan 450 incunabels der Luiksche bibliotheek reeds voor den druk gereed. Indien van den voorgenomen druk een paar aan één kant gedrukte exemplaren tot onze beschikking kon worden gesteld, of indien het mogelijk bleek, gesteld dat het drukken nog toekomstmuziek is, dat een der Luiksche ambtenaren ten behoeve van onzen inventaris kon werkzaam worden gesteld, dan zouden wij al een heel eind gevorderd wezen. Over de toestanden te Leuven heb ik weinig inlichtingen. Ik weet dat er ongeveer 400 incunabels zijn, waarvan geen afzonderlijke catalogus bestaat. Ik zou daarom voorstellen dat de Commissie een onzer belast met de opdracht, zich naar Brussel, Leuven en Luik te begeven, de toestanden aldaar nader te onderzoeken, aan de Commissie in de volgende vergadering verslag te doen over zijn bevindingen en haar van advies te dienen over 't geen zou kunnen en behooren gedaan te worden. Als de Commissie zich kan vereenigen met de verdeeling van den arbeid die ik in overweging heb gegeven, dan zouden de Heeren De Flou, Van den Berghe en Dela Montagne in | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een volgende vergadering een algemeen verslag kunnen geven over den toestand binnen 't gebied dat elk hunner is toegewezen, en een conspect van het door elk te verrichten werk. Ik ben innig overtuigd dat wij, indien we met overleg en ijver te werk gaan, in betrekkelijk korten tijd onze opdracht zullen kunnen volvoeren, en de wetenschap practisch en positief zullen gediend hebben.
De heer Gailliard stelt voor, dat deze memorie tot grondslag zou dienen bij verdere besprekingen, en daartoe in haar geheel in het verslag dezer vergadering zou worden opgenomen. Vóór de eerstvolgende vergadering der Commissie zou aan elk lid eene proef worden gestuurd, om aldus de bespreking te vergemakkelijken. - Aangenomen.
Aansluiting bij de Duitsche Commissie. Naar het oordeel van den heer Prof. Dr. de Vreese, is het wenschelijk dat onze Commissie zich, zonder uitstel, in betrekking stelle met de Duitsche Kommission fur den Gesamtkatalog der Wiegendrucke, en deze van hare inrichting officieel kennis geve. De Kommission hoopt tegen 1915 met haar werk klaar te zijn. Wij zouden dan ook al het mogelijke moeten doen, om tegen dien tijd onzen arbeid in gereedheid te brengen. - Aldus wordt besloten.
Taal. - De heer R. van den Berghe vraagt in welke taal de beschrijvingen van de incunabels zullen gesteld worden? In ónze taal, antwoordt daarop Prof. De Vreese: dat zal ons in het geheel niet beletten ons materiaal ten dienste der Kommission te stellen, daar vele termen uit de bibliographie internationaal zijn.
Kaarten. - Welke kaarten zullen wij bezigen, vraagt de heer van den Berghe? Het best ware, meent Dr. De Vreese, kaarten te laten maken van hetzelfde model als die door de Kommission gebruikt. Gaarne zal hij zich belasten, te Berlijn om een exemplaar te verzoeken. Wij zullen dan bepaald den vorm van onze kaarten kunnen vaststellen.
Aanvang der werkzaamheid. - De Commissie machtigt haar Voorzitter de reeds aangevangen onderhandelingen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||
voort te zetten. Met den heer R. van den Berghe zal deze trachten te Leuven en te Luik de gewenschte medewerking te bekomen.
De vergadering wordt te 5 uur gesloten.
De Secretaris,
De Voorzitter,
| |||||||||||||||||||||||||||||
2de Vergadering: 15 Maart 1911.De vergadering wordt geopend te 4 1/4 uur.
Aanwezig zijn de heeren: Prof. Dr. Willem de Vreese, voorzitter; V. de la Montagne en K. de Flou, leden, Edw. Gailliard, secretaris. De Heer R. vanden Berghe heeft zich verontschuldigd, de vergadering niet te kunnen bijwonen. Het verslag der vorige vergadering wordt gelezen en goedgekeurd; het zal in de Verslagen en Mededeelingen der Academie worden opgenomen.
Bespreking van het werkprogramma; principieele beslissingen. - In overeenstemming met het besluit, in de vorige vergadering genomen, gaat de Commissie over tot een bespreking van de grondbeginselen en voorstellen vervat in de inleiding gehouden door den Voorzitter, Prof. Dr. Willem de Vreese. Deze licht elk der door hem besproken punten nog nader toe. Na een gedachtenwisseling, neemt de Commissie de volgende principieele beslissingen. Het hoofddeel der Commissie zijnde en blijvende: het inventariseeren van alle in België voorhanden incunabels, en daarmede het hare bij te dragen tot de bewerking van een nieuwen Hain door de Duitsche Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke, beslist de Commissie hare werkwijze zoo nauw mogelijk aan te sluiten bij die der Duitsche Commissie, en dus:
1) Reeds behoorlijk beschreven incunabels eenvoudig te inventariseeren, door het opteekenen op kaarten ad hoc, die | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||
alphabetisch geclasseerd worden, van de nummers, waaronder ze voorkomen bij Hain, Copinger, Reichlinger, Campbell. De leden der Commissie behouden volle vrijheid, buiten de genoemde bibliographische hulpmiddelen, nog andere te gebruiken.
2) Incunabels die nog niet beschreven zijn, of waarvan de voorhanden beschrijving foutief of al te onvolledig is, worden nauwkeurig beschreven op kaarten ad hoc. Deze beschrijvingen worden afzonderlijk gehouden, maar elk wordt in den inventaris onder no 1 bedoeld, door een kaart vertegenwoordigd.
3) Deze beschrijvingen zullen bewerkt worden, volgens de regels die door de Duitsche Commissie worden gevolgd, en uiteengezet zijn in dezer Anleitung zur ausführlichen Beschreibung der Wiegendrucke, behoudens:
De Anleitung der Duitsche Commissie zal als bijlage bij onze notulen gedrukt worden; overdrukjes zullen aan de leden der Commissie, alsook aan de andere personen, die aan haar werkzaamheid deelnemen, verstrekt worden. Verder wordt principieel beslist, dat, mocht de bewerking van een ‘nieuwen Hain’ onverhoopt blijven steken, deze Commissie dan in elk geval de bewerking van een ‘nieuwen Campbell’ zal trachten te verwezenlijken.
Voortgang van het werk. - De Voorzitter deelt den uitslag mede van zijn onderhandelingen te Brussel en te Luik. De heeren Vincent en Goffin, ambtenaren aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, hebben zich bereid verklaard, met goedvinden van den Administrateur-Inspecteur Stainier, het inventariseeren der aldaar voorhanden incunabels ter hand te nemen. Te Luik heeft de Voorzitter een onderhoud gehad met den onderbibliothecaris, den heer Brassine. Het is gebleken, dat een catalogus der te Luik voorhanden incunabels inderdaad drukvaardig is; afgesproken werd, dat de heer Brassine twee | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||
aan één zijde bedrukte exemplaren van dezen catalogus aan onze Commissie zal afstaan. Prof. W. de Vreese spreekt den dank der Commissie uit voor de hartelijke medewerking, die haar arbeid vanwege de Bestuurders der bibliotheken te Brussel en te Luik ten deel valt.
Werkapparaat. - De Voorzitter brengt modellen ter tafel van de kaarten die door de Duitsche Commissie gebruikt worden: het smalste formaat dient voor den alphabetischen inventaris; het breedste voor de beschrijvingen. De Commissie beslist, kaarten van hetzelfde model te bezigen. Aan de leden der Commissie, alsook aan de heeren Goffin en Vincent te Brussel zal een voorraad verstrekt worden.
De Voorzitter leest een uittreksel uit een verslag, dat Dr. Haebler over den voortgang van de werkzaamheid der Duitsche Commissie heeft uitgebracht op het Bibliographisch Congres, in 1910 te Graz gehouden. Daaruit blijkt, dat de Duitsche Commissie het werk nog heeft vereenvoudigd en vergemakkelijkt, door het gebruik van een soort van register, Inventarbuch genoemd: daarin staan de getallen 1 tot 100 zooveel maal pasklaar gedrukt als noodig is, om alle nummers van Hain, Copinger en Reichling te kunnen invullen; naast elk nummer kan met een afgesproken sigle worden vermeld, op welke bibliotheken een be aald nummer aanwezig is. De Commissie machtigt den Voorzitter, een dergelijk Inventarbuch van de Duitsche Commissie ter inzage te vragen; in een volgende vergadering kan dan onderzocht worden, of onze Commissie er voordeel in ziet, ook dergelijke registers te bezigen.
De vergadering wordt gesloten te 5 1/2 uur.
De Secretaris,
De Voorzitter,
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage bij de verslagen der incunabel-commissie.
|
a. | der bibliographischen Notiz, |
b. | der Kollation, |
c. | der Beschreibung im engeren Sinne (textliche Beschreibung). |
A. Die bibliographische notiz
§ 2
1. Die bibliographische Notiz enthält, soweit die Angaben zu ermitteln sind, den Namen des Verfassers, den Sachtitel, den Druckort, Drucker und Herausgeber (Verleger), das Datum und das Format.
2. Wenn ein Druckwerk mehrere Schriften desselben Verfassers oder Schriften verschiedener Verfasser in sich vereinigt, auch wenn sie nur geringfügige Beigaben zu dem eigentlichen Texte bilden, so werden sie in der bibliographischen Notiz stets einzeln aufgeführt.
§ 3
Der Name des Verfassers gilt auch dann als Ordnungswort, wenn er in dem Drucke selbst nicht genannt ist.
§ 4
Als Sachtitel wird die gebräuchliche Bezeichnung der Schrift im Anschluss an Hains Repertorium bibliographicum gewählt; er ist für alle Drucke einer Schrift derselbe. Weicht die Titelform der Vorlage erheblich davon ab, so wird sie aufgenommen und der gebräuchliche Titel in eckigen Klammern hinzugefügt.
§ 5
Der Druckort wird in deutscher Sprache angegeben.
§ 6
Der Name des Druckers wird in der Form wiedergegeben, in der er sich selbst zu bezeichnen pflegt; im Zweifelsfalle wird die Form seiner Muttersprache bevorzugt.
§ 7
Sind Druckort und Drucker nicht genannt, wohl aber ermittelt, so werden sie in eckigen Klammern angeführt. Der Vermerk o.O. fällt in diesem Falle fort.
§ 8
1. Als Herausgeber gelten alle Personen, die in der Schlussschrift als an dem Drucke beteiligt genannt werden.
2. Falls der Drucker nicht zugleich als Verleger anzusehen ist, so wird auch der Verleger angeführt in der Form: X für Y, wobei X den Drucker, Y den Verleger bedeutet.
§ 9
1. Das Druckdatum wird stets in der Originalform wiedergegeben.
2. Entspricht es nicht der modernen Datierungsart, so wird diese in eckigen Klammern hinzugefügt.
3. Ist das Datum nur aus dem Inhalte des Druckes zu erschliessen, so wird es bei bestimmten Zeitgrenzen in der Form: vor, nicht vor, nach, bei unbestimmten Zeitgrenzen mit um aufgeführt.
§ 10
1. Das Format wird nach der Brechung der Bogen angegeben. Je nachdem die Bogen einmal, zweimal oder dreimal gebrochen sind, wird das Format als Folio (2o), Quart (4o) oder Oktav (8o) bezeichnet. Die Art der Brechung ist aus den Wasser- und Drahtlinien, auch aus der Stellung der Wasserzeichen im Papier zu erkennen.
2. Sind die Bogen eines Druckes verschieden gebrochen, so werden beide Formate angegeben, z.B. 4o und 2o.
B. Die kollation
§ 11
Die Kollation besteht aus den Angaben über den Umfang des Druckwerkes, über Signaturen, Blattzählung und Kustoden, über Anordnung und Ausstattung des Druckes.
§ 12
Bei der Angabe des Umfangs sind die Blätter zu zählen, wobei die Vollständigkeit der einzelnen Lagen zu prüfen ist; auch unbedruckte Blätter zählen dabei mit. Blätter, die durch Ausschneiden aus der Lage ganz oder teilweise entfernt sind, werden besonders vermerkt.
§ 13
1. Die Signaturen werden in der Originalform angefürht. Abweichungen von der alphabetischen Reihenfolge werden besonders vermerkt. Als Normalalphabet
gilt die Reihe der 23 Zeichen a-z mit k, aber ohne u und w.
2. Fehlen die Signaturen im Originale, so werden die Lagen ebenso bezeichnet, als ob dieselben vorhanden wären; die Angabe wird aber in eckigen Klammern gesetzt.
3. Die Anzahl der Blätter jeder Lage wird als Exponent zu der Signatur gesetzt.
§ 14
1. Weist der Druck Blattzählung auf, so wird diese in der Form des Originals (in Worten, in römischer oder arabischer Zahl, in Majuskeln oder Minuskeln) wiedergegeben.
2. Ungezählte Blätter werden in eckigen Klammern verzeichnet, und zwar, wenn sie von der Blattzählung ausgeschlossen sind, mit arabischen Ziffern; wenn sie mitgezählt sind, mit den Zalhzeichen des Originals.
§ 15
1. Sind Kustoden vorhanden, so wird angegeben, ob sie nur vereinzelt sind, ob sie als Stempelaufdruck, als Bogen-, Blatt- oder Seitenkustoden vorkommen.
2. Das Fehlen von Kustoden wird nicht besonders vermerkt.
§ 16
Die Angaben über Anordnung des Druckes betreffen die Zahl der Spalten und Zeilen und die Kolumnentitel.
§ 17
Einspaltiger Satz gilt als Regel; mehrspaltiger Satz wird vermerkt.
§ 18
1. Ist die Zahl der Zeilen auf den vollen Seiten nicht gleichmässig, so werden die Grenzen der Schwankungen angegeben.
2. Ist durch Verwendung verschiedener Typen oder dgl. eine bestimmte Zeilenzahl nicht zu ermitteln, so wird sie als wechselnd bezeichnet.
3. Bei Einblattdrucken werden neben der Zeilenzahl die grössten Masse des Satzes nach Höhe und Breite angegeben.
§ 19
Die Angaben über Ausstattung des Druckes beziehen sich auf Typen, Initialen, Randleisten, Rubriken, Drucker- und Verlegermarken, Holzschnitte, Karten, Noten und Farbendruck.
§ 20
1. Die Bezeichnung der Typen, Initialen und Randleisten, Rubriken und Druckermarken erfolgt nach Haeblers Typenrepertorium der Wiegendrucke.
2. Repräsentanten für Initialen werden als Min. bzw. Maj. f. Init. aufgeführt.
§ 21
1. Titelholzschnitte werden besonders erwähnt, Holzschnitte bis zu 10 werden gezählt; bei einer grösseren Anzahl genügt die Angabe: zahlreiche Holzschnitte.
2. Karten werden in jedem Falle besonders aufgeführt.
§ 22
Bei Notendruck wird angegeben, ob lediglich der Raum dafür ausgespart ist, ob nur die Notenlinien, schwarz oder rot, vorgedruckt, oder ob die Noten selbst durch Druck hergestellt sind.
§ 23
Farbendruck wird im allgemeinen durch die Bezeichnung: schwarz und rot gedruckt vermerkt; Druck in anderen Farben ist genauer zu beschreiben.
C. Die textliche beschreibung
§ 24
Die textliche Beschreibung eines Wiegendruckes geschieht je nach der Form des Originals in Antiqua oder Fraktur.
§ 25
1. Die Interpunktion und die Abbreviaturen werden möglichst genau nach dem Originale wiedergegeben; ebenso wird f und s, z und r, u und v stets unterschieden. Dagegen bleiben Ligaturen, mit Ausnahme von ae und oe, unberücksichtigt.
2. Initialen werden durch runde, Spatien durch eckige Klammern kenntlich gemacht, Repräsentanten in der Form des Originals in runden Klammern wiedergegeben.
3. Der Zeilenschluss wird durch zwei vertikale Striche bezeichnet.
4. Bei Bezeichnung der Zeilen nach der Zahl werunbedruckte Zeilen nicht mitgerechnet.
§ 26
1. Die Blätter werden nach der bei der Kollationierung ermittelten Zahl und nach der etwa vorhandenen Signatur und Blattzählung bezeichnet. Vorder- und Rückseite eines Blattes werden mit a und b, die Spalten einer Seite mit α, β, γ bezeichnet. Wenn Blatt 1a den Titel trägt, so genügt die Angabe: Tit.
2. Das erste Blatt der zweiten Lage wird ohne Rücksicht auf die Originalform nur mit Sign. b bzw. Lage b angeführt.
§ 27
Die Wiedergabe der Textworte erfolgt so kurz als möglich; Auslassungen werden stets, auch nach dem Zeichen des Zeilenschlusses, durch drei Punkte bezeichnet.
§ 28
1. Unbedingt wiedergegeben werden:
a. | der Titel; längere Titel können gekürzt werden; |
b. | Dedikationsverse nach Anfang und Anzahl; |
c. | Widmungen und Vorreden nur nach Uberund Unterschrift; |
d. | der Anfang des Textes; |
e. | die erste Zeile der zweiten Lage; wenn Lage a die Vorstücke, b den Anfang des Textes enthält, so ist darunter sinngemäss Lage c zu verstehen; |
f. | der letzte Satz (oder Nebensatz) des Textes; blosse Schlussformeln genügen nicht; |
g. | die Schlussschrift; längere Schlussschriften können gekürzt werden. |
2. Das Vorhandensein von Inhaltsverzeichnis, Signaturenregister und Drucker- oder Verlegermarken wird vermerkt.
§ 29
Ausser den Verweisungen, die im § 20, Abs. 2 der Instruktion für die Aufnahme der Titel vorgeschrieben sind, wird stets verwiesen
a. | von selbständigen Schriften oder Bruchstücken von solchen, die anderen Schriften beigefügt sind, auch wenn sie im Titel nicht genannt werden; |
b. | von Herausgebern, Verfassern von Vorreden, Einleitungen und Nachworten und Korrektoren; |
c. | von dem Sachtitel von Werken, die häufig nur unter diesem angeführt werden, obwohl der Verfasser bekannt ist, wie Dialogus creaturarum, Fasciculus temporum, Margarita decretalium. |
§ 30
Wenn die Identität des Druckes mit Hilfe einer anerkannten Inkunabelbibliographie festgestellt werden kann, so ist diese im Anschlusse an die Beschreibung des Druckes zu zitieren.
§ 31
Ausser der ausführlichen Beschreibung der Wiegendrucke ist eine Übersicht nach Druckern und Druckorten herzustellen. Zu diesem Zwecke wird für jeden beschriebenen Druck ein Zettel nach dem beigefügten Schema angelegt; die Vermerke über Verfasser, Titel, Datum, Format, Blattzahl, Signaturen, Kustoden, Spalten, Zeilen, Typen, Initialen, Rubriken und Farbendruck sind in die einzelnen Kolumnen einzutragen. Die Zettel über die verschiedenen Drucke eines Druckers sind chronologisch zu ordnen.
I
PETRUS Comestor
Historia scholastica. Augsburg: Günther Zainer 1473. 2o.
222 Bl. Lagen: [a6 b10 - i10 k6 l10 - z10]. gez: [6] I - CCXIIII [2]. 2 Sp. 51-54 Z. Type: 3. Init: c, f, h. Rubr: α. Kol.-Tit.
Bl. 1a α: Capitula in genefim q & liber primus. ‖ ... Bl. 6a β Z. 39: Finit ‖ Bl. 6 b leer. Bl. 7 a α m. Blz.
Folium .I.: ⁌ Incipit Prologus epiftolaris ‖ (R) Euerendo patri & ‖ domīo fuo Vilhel ‖ mo dei gratia Se- ‖ cenfis. ‖ vitam bonā. & exi- ‖ tum beatū.... Z. 34: ⁌ Incipit hiftoria fcolaftica ‖ theologie difcipline ‖ nonenfi archiep̄o. ‖ Petrus feruus xp̄i. ‖ prefpiter tre- (J) Mpatorie maieftatis, eft. in palacio tres ‖ ... Lage c: & multiplicamini & fit timor vefter sup ‖ ...Endet Bl. 220b β m. Blz. .CCXIIII. Z 7: & in loco magis ‖ honorabili. fcilicet in cathacumbis. ‖ ⁌ Finit hyftoria que et vulgato vocabu ‖ lo fcolaftica. a Petro omeftoris edita. Per ‖ Gintherum vero zainer litteris eneis im ‖ preffa. Anno a partu virginis falutifero ‖ Millefimoquadringentefimo feptuagefi ‖ motercio ‖ Bl. 221 u. 222 leer.
Hain *5531. Proctor 1539.
II
ROLEVINCK, Werner
Fasciculus temporum. [Strassburg: Johann Prüss, um 1499] 2o.
98 Bl. Sign: [6] A8 B6 - P6. gez: [6] I - XC [2]. Die Tabula in 3 Sp. Zeilenzahl wechselnd. Typen: 8, 13, 15. Min. f. Init. Kol.-Tit. Zahlreiche Holzschnitte.
Tit.: Fafciculus temporum omnes an ‖ tiquorum cronicas compfectens. ‖ Bl. 1b Holzschnitt. Bl. 2a α m. Sign. ij: Tabula brevis r vtilis sup li ‖ bro illo q d'r Fafcicl'us tempo ‖ rū ... Bl. 6 b γ Z. 16: Finis Tabule. ‖ Bl. 7 a m. Sign. U u. Blz. Folium I: (g)Eneratio et generatio laudabit opera tua ‖ ... Sign. b: Uthlas magnus aftrolomus [!] hoc tempore fuit. qui et celum humeris portaffe d'r propter pe- ‖ ... Endet Bl. 96b: et nō fine thurco♃ etiam aliquali ‖ ftrage multorum. ‖
Hain *6915.
Ausburg
Gunther Zainer
Nr | TITEL | ort | drucker | Jahr | tag | format | umfang bl. | BSKGa naar voetnoot(1) | sp. | zhilen | typen | initialen | rubriken |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Petrus Comestor:
Hist. scholastica |
*Ga naar voetnoot(2) | *Ga naar voetnoot(2) | 1473 | 2o | 222 | B | 2 | 51-54 | 3 | c, f, h. | α |
- voetnoot(1)
- BSK = Blattzählung, Signaturen, Kustoden.
- voetnoot(2)
- Das Sternchen bedeutet, dass die betreffende Angabe sich in dem Drucke findet.
- voetnoot(2)
- Das Sternchen bedeutet, dass die betreffende Angabe sich in dem Drucke findet.