Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1910
(1910)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 959]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Driejaarlijksche prijskamp voor Nederlandsche tooneelletterkunde
|
1. | Ballings, J., Apollo, boertig stukje met zang in één bedrijf; |
2. | - De Kwaal van Willem Reuzel, blijspel in één bedrijf; |
3. | - Een gelukkig Ongeluk, blijspel in één bedrijf; |
4. | Bogaerd, A., Gestruikeld of het Recht van den Zwakke, tooneelspel in drie bedrijven; |
5. | - Maximus Veltmans stelsel, blijspel in drie bedrijven; |
6. | Bollen, J., Een zonderlinge Morgen, blijspel in één bedrijf; |
7. | Bruylants, J., De Waarheid, spel in drie bedrijven; |
8. | Buskens, E., Elsje Zevenschoon, zangsprookje in drie bedrijven; |
9. | Callebert, G., De Sergeant van 't Keurregiment, tooneelspel met zang in één bedrijf; |
10. | Ceunis, G., De gevangen Prinses, spel in één bedrijf; |
11. | Cossaert, A., In het gouden Hart, blijspel in drie bedrijven; |
12. | Cuppens, A., Morgenlandsche Perziken, klucht in één bedrijf; |
13. | Dandois, A., Kunstenaarsleven, blijspel in één bedrijf; |
14. | De Cock, C., Leid ons niet in Bekoring, drama in drie bedrijven; |
15. | Decroix, T., Onder-kommissaris voor 'nen Nacht, blijspel in één bedrijf; |
16. | De Geyter, J., Kroonprins Herman, treurspel in acht tafereelen; |
17. | Delattin, G., Hun eerste Reis, blijspel in éen bedrijf; |
18. | D'Elven, H., Susje, blijspel met zang in één bedrijf; |
19. | De Schryvere, E., Godelieve van Gistel, gedramatiseerde legende uit de XIe eeuw in vier bedrijven; |
20. | De Tière, N. en Hendrikx, A., Roosje van den Veldwachter, dramatisch spel in drie bedrijven; |
21. | De Vletter, A.-C.-C., Klaproos, tooneelspel in vier bedrijven; |
22. | De Vos, J., Het Geluk van rijk te zijn, blijspel in één bedrijf; |
23. | D'Haese, D., Die eenen Put maakt voor een ander..., tooneelstukje in één bedrijf; |
24. | Dielemans, G., Een Wonderkind, blijspel in drie bedrijven; |
25. | Dirix, P., De Wedervergelding, dramatische schets in twee bedrijven; |
26. | Ducaju, J., De Hand Gods, drama in drie bedrijven; |
27. | Ernest, L., De Advocaat der Armen, tooneelspel in drie bedrijven; |
28. | - De streken van Uylenspiegel, blijspel in één bedrijf; |
29. | - Een Eerewoord, tooneelspel in één bedrijf; |
30. | - Twee Bloodaards, kluchtspel in één bedrijf; |
31. | Gertsen, J., Een getrouwe Knecht, drama in drie bedrijven; |
32. | Gevels, F., De Statie komt, blijspel in één bedrijf; |
33. | Geyens, J., Tullius, drama in drie bedrijven; |
34. | Ghesquière, L., Kapitein Kapmans, blijspel met zang in één bedrijf; |
35. | - Zijne Eer, drama in drie bedrijven; |
36. | Goemans, L. en Martens, K., Cecilia, muziekdrama in drie bedrijven; |
37. | Haugen, J., De Houtzagers, drama in één bedrijf; |
38. | Hendrikx, A., De Familie Klepkens, tooneelspel in drie bedrijven; |
39. | Hermans, G., Joas, een Kerst- en Driekoningenspel met voorspelen, drie bedrijven; |
40. | - Passiespel; |
41. | - Wereldeinde, dramatisch gedicht in twee bedrijven met een slottooneel; |
42. | Lambrechts, L., De Kerstnacht, lyrisch drama in één bedrijf; |
43. | - Heer Halewijn, lyrisch drama in drie bedrijven; |
44. | - Commandant Erasmus, drama in zes bedrijven; |
45. | Loncke, F., Kolonel Poerpot, kluchtspel met zang in één bedrijf; |
46. | Matthys, Ed., Naar het Land der Rechtvaardigen, treurspel in vier bedrijven; |
47. | Minon, A., Gerard Renson, drama in vier bedrijven; |
48. | Monet, A., Leven in 't Verleden, tooneelspel in drie bedrijven; |
49. | - Ringeloo, drama in vier bedrijven; |
50. | Pauwels, J., In Nesten, blijspel in één bedrijf; |
51. | Plouvier, E., Het Vuur der Jeugd, tooneelwerk in drie bedrijven; |
52. | Potharst, W., 't Ouwe en 't Nieuwe, tooneelspel in één bedrijf; |
53. | Putman, P., De Booze Begeerte, drama in drie bedrijven; |
54. | - Geldkoorts, drama in drie bedrijven; |
55. | Queeckers, J-I., Aux armes, blijspel met zang in één bedrijf; |
56. | Robiette, E., Vrijgesproken, drama in drie bedrijven; |
57. | Rock, L., Foppers, klucht in één bedrijf; |
58. | Roeland, E., Zaaien.., Maaien, tooneelspel in drie bedrijven; |
59. | Sabbe, M., Fanny's Sonnet, tooneelspel in één bedrijf; |
60. | - Pinksternacht, lyrische phantasie in twee bedrijven; |
61. | Scheltjens, L., Bastiaan Stoppel, lustig spel in drie bedrijven; |
62. | - De kwade Hand, drama in vier bedrijven; |
63. | - Het Erfdeel van Tante Bette, landelijd blijspel in één bedrijf; |
64. | Schmidt, E., Een paar Menschen, drama in één bedrijf; |
65. | Serroen, E., De Landverrader, drama in vier bedrijven; |
66. | Slock, L., Liefdezang, tooneelspel in drie bedrijven; |
67. | Smout, J., Kanten Mieken, dramatisch spel in drie bedrijven; |
68. | Speeckaert, L., Een aardig Verschijnsel of het Dorp in brand, blijspel in één bedrijf; |
69. | Speelmans, D., Een bezorgde Moeder, blijspel in één bedrijf; |
70. | Staes, P., Eene Zwanenfamilie, blijspel in één bedrijf; |
71. | Steghers, O.-A., In en Uit, blijspel in één bedrijf; |
72. | - Mannenlijden, drama in vier bedrijven; |
73. | Steygher, H., De vijfde Dischgenoot, blijspel in één bedrijf; |
74. | Theelen, N., Slaaptijd, huiselijk zangtooneeltje in één bedrijf; |
75. | Tirez, A., Vooruitzicht is Wijsheid, tooneelstuk in vier bedrijven; |
76. | Toussaint, J., Onteerde Moeder, drama in één bedrijf; |
77. | Van Assche, P., De Poel, drama in drie bedrijven; |
78. | Van den Berghe, E., De gefopte Jood, blijspel met zang in één bedrijf; |
79. | Van den Horst, J., De Bravo van Venetië, oorspronkelijk rederijkersdrama in drie bedrijven; |
80. | - Nigaro de Rooverhoofdman, drama in drie bedrijven; |
81. | Van de Weghe, F., De Nevelingen, dramatisch gedicht in vijf bedrijven; |
82. | Van Rijn, K., Een Reisavontuur, blijspel in één bedrijf; |
83. | Van Rijn, K. Jongmansbelasting, blijspel in drie bedrijven; |
84. | V.M.D., Mijnheer vraagt een Knecht, blijspel in één bedrijf; |
85. | Van Thillo, H., 'n Duinroos, spel in één bedrijf; |
86. | Verhulst, R., Telamon en Myrtalee, treurspel in drie bedrijven; |
87. | Vermandere, R., De Pot van Pandora, tooneelspel in drie bedrijven; |
88. | Vincart, O., Liefdelist, kluchtspel in één bedrijf; |
89. | Walgrave, A., De Blindgeborene, een evangeliespel in drie bedrijven met lyrische tusschenspelen en een naspel; |
90. | Wems, C., Lotgevallen van een Hardhoorige, blijspel in één bedrijf; |
91. | Wytinck, J., Voor een arm Halffranksken, blijspel in één bedrijf voor meisjes. |
II.
Verslag.
Aan den heer Minister van Wetenschappen en Kunsten,
Weledele Heer Minister,
Overal werd in de laatste jaren geklaagd over het verval van het tooneel. Wij leven nochtans in eenen tijd, waarin het getal schouwburgen gestadig toeneemt en nooit werd er zooveel aan tooneelcritiek gedaan als thans. Verbazend veel wordt er voor het tooneel geschreven; maar een betrekkelijk klein getal tooneelstukken kan aanspraak maken op den naam van kunstwerk. Kunstig werk is er zeker wel onder te vinden; maar het loopt zoo sterk uiteen, is zoo verschillend van opvatting, doel en richting, keus van stof, smaak en esthetiek, dat men zich afvraagt, of er nog regels zijn, die de tooneelliteratuur beheerschen, gelijk er regels zijn naar welke zich, ten allen tijde, de groote kunst, in alle vormen, heeft geschikt.
Men kan zich de bouwkunst, de beeldbouwkunst en de mnziek niet voorstellen zonder grondregels, die de structuur van een kunstwerk bepalen.
Wanneer de kunst een ideaal heeft en naar vaste regels werkt, wordt er blijvend kunstwerk geschapen. De Ouden met hun stelsel der ‘drie eenheden’ hebben treurspelen geschreven, die alle kritiek hebben overleefd, en weerstand hebben geboden aan de eeuwen, die zooveel in de vergetelheid helpen.
Alhoewel men nu sinds lang de regels der Ouden heeft verlaten, als zijnde een dwangjuk voor den kunstenaar, hinderpalen, die zijne vrije vlucht belemmeren, toch hebben de groote dramaturgen in de Europeesche tooneelliteratuur veel van de Ouden kunnen leeren. Maar Shakespeare, Corneille, Racine, Vondel, Molière, Schiller, Goethe en Lessing schikten zich op hunne beurt naar nieuwe regelen. Kunst, die ontstaat na andere kunst, is daarom niet ordeloos. Zonder wet noch regel is geene kompositie mogelijk. Kunstwerk is niet alleen passie en impressie, deze mogen zoo allerpersoonlijkst wezen als ze maar kunnen. Passie en impressie moeten gelouterd, uitgedrukt, geordend worden en dan is het eerst kompositie.
Wanneer men nu, gelijk men er in onzen tijd dikwijls op roemt, alle regels in den wind slaat, doelloos werkt naar de ingeving van het oogenblik, of wanneer men de tooneelkunst niet anders beschouwt dan als de kopij van nuchter leven, dan verlaagt men de kunst tot een lomp namaaksel van werkelijkheid - en kunst is toch nog wat anders dan dat.
Hoe dikwijls haalde men het woord van Goethe niet aan:
Greift nur hinein ins volle Menschenleben,
om het toe te passen op de kunst der letteren, vooral op poëzie, roman- of tooneelliteratuur. Het komt er eerst op aan te weten hoe en wat men in 't menschenleven zal grijpen. Goethe wist het; maar alles grijpen wat zich voordoet, onder voorwendsel dat het waar en natuurlijk leven is, en dat dan inkleeden naar de mode van den dag, of naar den smaak van een onontwikkeld publiek, daarmede kan men misschien wel tijdelijk wat bijval oogsten; maar eene andere vraag is het of zulk werk voldoet aan de eischen, die een ontwikkeld mensch aan de kunst mag stellen.
***
De meeste van de een en negentig stukken, die aan den keurraad van den Driejaarlijkschen Prijskamp van Tooneelletterkunde werden onderworpen, werden blijkbaar met geen ander doel geschreven dan om aan 't gewone publiek van onze volks-
schouwburgen wat afleiding en vermaak te bezorgen. Het zijn blij- en kluchtspelen met boersche tooneelen van welke er een verbazend groot getal in kroegen of drankhuizen plaats grijpen. Het is alledaagsche schets zonder geest of fijnheid; het is grofheid, die plompweg is uitgedrukt om zoogenaamd aan de natuurlijkheid niet te schaden. Het zijn ook drama's, als aaneengestooten uit de rubriek ‘misdaden, rampen en ongelukken’ onzer nieuwsbladen, met lange, gerekte alleenspraken, vol bombast, met samenspraken in eene onbeholpen taal, arm aan woorden, arm aan gedachten. Al die stukken vielen na de eerste lezing weg, en konden voor den prijs niet in aanmerking komen. Bij enkele jonge tooneelschrijvers is er echter eene loffelijke poging waar te nemen: zij streefden naar hooger en zochten aan hun werk een kunstuitdrukking te geven. Hunne taal is verzorgd, zelfs rijk en krachtig. Maar deze vielen weg om eene andere reden. Het is niet voldoende gedachten poëtisch in te kleeden om een tooneelwerk te scheppen. Het is zeer te prijzen de beschaving te willen bevorderen door middel van het tooneel, dat zich daartoe beter leent dan elke andere kunst; maar zulke gewilde kunstscheppingen zijn geen goed werk. Er ontbreekt hun de dramatische knoop, de voornaamste vereischte van een tooneelwerk. En dan missen wij daarin dikwijls nog vele andere hoedanigheden: keus van typen, die waardig ten tooneele kunnen gevoerd worden, verwikkeling en leven in de handeling, eene natuurlijke ontknooping en eene bevredigende oplossing. Ideaal en moraal zijn er wel in te vinden, maar soms al te gezocht en onnatuurlijk aangebracht. De meeste onzer tooneelschrijvers hebben blijkbaar nooit ernstig de klassieke dramatische kunst der Oudheid en de klassieke stukken in de nieuwere literaturen bestudeerd. Zij studeeren de moderne stukken die tijdelijk bijval hebben, en volgen ze slaafsch na. Epigonen hebben wij bij de vleet. Slaafsche navolging is nooit goede kunst geweest. De Renaissance heeft zich in te slaafsche navolging dood geloopen.
Hoevelen zijn er thans die Ibsen, Hauptmann, Brieux, Maeterlinck, Heyermans en anderen willen navolgen. Deze schrijvers, die meest decadence-kunst voortbrachten, hebben ten minste de groote hoedanigheid oorspronkelijk te zijn. Hun temperament stuwde hen naar het onderwerp dat zij behandelden. Door een natuurlijken aanleg om voor het tooneel te schrijven in eene taal, die scherp sommige euvele toestanden in de samen-
leving in 't licht stelde, wisten zij de zenuwachtige nieuwsgierigheid onzer dagen te prikkelen. Die schrijvers kennen, prijzen, hun werk boven al ander stellen, werd ‘snobism’ en dat alles te zamen verzekerde voor eene spanne tijds den bijval van hun werk. Maar de personages, die zij ons voorstellen, zijn dikwijls, als typen, de eer van het tooneel niet waard; in hunnen handel en wandel is volstrekt geene dramatische kracht.
Onder wat wij moderne kunst noemen, schaarde zich eerst de naturalistische tooneelliteratuur en op deze grifte men decadence- en tendenzkunst. In politieke brochures, wijsgeerige stellingen vond men stof voor een theaterstuk. Pathologische gevallen, die in de geneeskundige kliniek dienden onderzocht te worden, kwamen dra op de tooneelplanken te recht. Voorbeelden van sociale ontaarding, door verkeerde of onvolkomen opvoeding, werden op het tooneel de mode van den dag. Het kwam er maar op aan de personages wat artistiek uit te beelden en psychologisch te ontleden. Dat deed men met fijne woordkunst; maar woordkunst alleen is voor het tooneel niet voldoende, en ontleedkunst kan als wetenschap zeer hoog staan, dramatische kracht zit er toch niet veel in. Maar wat ontbreekt is het algemeen menschelijke, het conflict tusschen het leven en de zedelijke wet; deze wordt dikwijls genegeerd.
Een hooger ideaal zou men er te vergeefs in zoeken.
Dramatische personen mogen geene poppen, noch geene ziellooze wezens zijn; geene slachtoffers van een ontaard bestaan, geene dwepers met eene abstract philosophisch stelsel, ook geene leurders met een politiek systeem. Het moeten menschen zijn met eene groote ziel. Shakespeare heeft zulke menschen gevonden in sprookje of geschiedenis, en ook in het leven. Vondel had verheven idealen, die hij poëtisch en dramatisch kon inkleeden. En daar waar Shakespeare en Vondel dit vonden, zijn ze thans voor hem die zoeken wil nog te vinden.
***
Bij 't sluiten dezer algemeene beschouwingen kunnen wij er niet genoeg op drukken dat de klassieke tooneelkunst in de oude en nieuwere literaturen door onze tooneelschrijvers, die kunstwerk willen voortbrengen, zou moeten bestudeerd worden. Dat onze schrijvers toch niet blijven denken, dat die groote kunst van welke men beweerde, dat zij niet te spelen was, baan
moet ruimen voor minderwaardige, aangeboden onder den nietszeggenden naam van ‘moderne’ kunst. Alle kunst is toch eens modern geweest.
Dat de jonge tooneelschrijver zich liever voor oogen stelle, dat onze groote Vondel, wiens werk men ook ‘onspeelbaar’ verklaard had, thans in triomf wordt rondgeleid, van stad tot stad, met Adam in ballingschap.
Een eenvoudig mysteriespel der middeleeuwen, Elckerlyc, waarin men lang niets anders gezien had dan een vervelende tekst voor droge philologische oefeningen, werd gespeeld en bracht de hoogste kunstimpressie aan ontwikkelde toeschouwers.
Dat alles omdat die kunst bezield is door een hooger ideaal. Alleen uit de studie van verheven kunst kan het idee eener hoogere kunst geboren worden. Zulke studie kan het tooneel in onze Vlaamsche gewesten, waar schouwburgen en tooneelkringen niet ontbreken, doen opstaan uit het moeras van alledaagschheid, waarin het nu blijft voortploeteren.
***
Aangelokt door den bijval, welken de onlangs gestichte Vlaamsche opera mag genieten, legden eenige onzer bekende schrijvers zich toe op het dichten van operateksten. Onder dezen muntten daarin uit de heeren Maurits Sabbe, Lambrecht Lambrechts en E. Buskens. Zij behandelen met voorliefde het sprookje, waarin de verbeelding vrij spel heeft, en dat hun ook meer stof biedt voor romantische tafereelen en schilderachtige effecten. Hoewel de verdienste des dichters in zulke stukken groot is, toch kunnen zij niet in aanmerking komen voor den prijs, daar zij grootendeels van de medewerking der muziek den steun verwachten, die ze tot een volledig drama maken moet.
Pinksternacht van Maurits Sabbe is de gepoëtiseerde sage van Kludde uit de Vlaamsche folklore. Kludde, zegt de dichter in zijne voorrede, is de drager eener lyrische gedachte. Kludde heeft als mensch geleefd. Hij heeft de reine, belanglooze liefde verloochend om zich aan wellust over te leveren. Hij moet daarvoor boeten; alleen de kus eener reine maagd kan hem redden. Hij wordt teleurgesteld. De mensch, die eenmaal het dichterlijke gevoel der jeugd heeft verloren, krijgt het nooit meer terug. Maurits Sabbe heeft die sage zeer lyrisch bewerkt en daarbij al
de hulpmiddelen gebruikt, welke de oude Vlaamsche volkspoëzie hem aan liedjes en deuntjes kon bezorgen.
Elsje Zevenschoon is een zangsprookje in drie bedrijven door E. Buskens.
Een edelmanszoon, Elrik, bemint Elsje, de dochter van eenen dorper. De vader van Elrik wil dat deze Oda huwe, de dochter van den naburigen kasteelheer. De tooverheks Thecla steekt de hut van Elsje in brand. Het meisje wordt gered en, als jongen verkleed, treedt zij in dienst van graaf Hugo, Elriks vader. Liefdetooneel, jachttooneel en huwelijksfeest zijn de achtereenvolgende tafereelen van dit onderwerp, dat goed werd bewerkt, maar waarin handeling en verwikkeling ontbreken.
Godeslas, Heer Halewijn en De Kerstnacht zijn drie stukken voor het lyrisch tooneel door Lambrechts. Heer Halewijn is verreweg het beste. Men voelt dat de dichter zich in de middeleeuwsche sage heeft ingewerkt en dat hij er het poëtische, mystische en schilderachtige weet uit te halen om ze te verwerken tot tafereelen, die soms in een enkel stuk wat al te talrijk zijn. Ook hier ontbreekt handeling. Er wordt veel gerekend op het effekt der muziek, de symphonische schildering, waarvoor Lambrechts zelf de wenken geeft. Uit de ballade van Halewijn werd heerlijk partij getrokken. Godeslas is een drama in drie bedrijven en acht tafereelen. Het dramatisch effekt is gering, ondanks den oproep tot den kruistocht en het duiveltooneel in den molen.
In Fanny's Sonnet heeft Maurits Sabbe ons een lief tooneelstukje in één bedrijf geschonken. Aan dat genre hebben wij gebrek in onze tooneelliteratuur, gelijk wij aan boeren- en herbergtooneelen overvloed hebben. Het tooneeltje tusschen Fanny, die aan sonnetjes knoeit, eene schoolliefhebberij, en haren verloofde, die haar aandachtig maakt op de poëzie van 't leven en deze boven het verzen maken stelt, is allerbest geslaagd. Sabbe's proza is vloeiend, de dialoog keurig en beschaafd; de strekking gezond. Het stukje is onder de mededingende werken het eenige in een genre, dat aan beoefenaars van ernstig tooneel moet welkom zijn
***
Meer lokt het drama onze tooneelschrijvers aan. Eene menigte drama's had de keurraad te lezen; maar vele zonder letterkundige waarde. Daarop maakten enkele stukken loffelijke uitzondering.
Onteerde Moeder, drama in één bedrijf door Jef Toussaint, is een stukje dat diep ingrijpt in het leven van ongelukkige echtgenooten. Het speelt op Allerzielendag, terwijl de klokken voor de dooden luiden. De kleine Frans heeft in 't geheim eenen krans gekocht voor het graf zijner moeder, die zijn vader hem zei dood te zijn. Door den grootvader en een vriend van den huize wordt alles in 't werk gesteld om de gescheiden echtgenooten weer bijeen te brengen. De ‘onteerde moeder’ treedt op, smeekt haren man om vergiffenis, en, na 't verschijnen van hun zoontje met zijnen rouwkrans, wonen wij het roerend tooneel der verzoening bij.
De booze Begeerte, drama in drie bedrijven door Palmer Putman, is een drama der hebzucht en der woekerij bij Zuidvlaandersche boeren; het eindigt met eene vergiftiging ter wille eener erfenis. Volkstooneelen gelijk het ‘slijtfeest’ van 't vlas, verhoogen het effekt van het stuk. Het drama is realistisch in zijne handeling. De schrijver heeft zich weten te hoeden voor buitensporigheid in de taal, die de boeren spreken. Wat echter tegen de borst stoot is de moraal, gepredikt door Jantje, den leurder met rattenvergift, dat hij weet soms voor menschen te dienen. Leuren met vergift is verboden en die taal past niet in zijnen mond. Anders zit er tragisch effekt in dat stuk, dat de toehoorders gewis zal boeien.
Bastiaan Stoppel, lustig spel in drie bedrijven door Lodewijk Scheltjens, is een goed geslaagd stuk, beter dan andere van denzelfden schrijver. Hier zijn het ook tafereelen uit het boerenleven: eene ‘zwijnskermis’, een doop op 't dorp en dan het verrassend tooneel als Bastiaans testament wordt bekend gemaakt. Die Bastiaan Stoppel is een tooneeltype, een kop van 'n vent, een absolute monarch in zijn boersch midden, krachtig en kleurig weergegeven. Als motto schreef Scheltjens: ‘het blijspel moet het karakter en het innerlijk leven van 't volk op innige wijze weergeven’. Dat heeft de schrijver gedaan en hij gaf iets meer dan brutale tooneelen. Hij vond een type voor een tooneelstuk en plaatste dien in een midden, waarvan ge bij woord en spel levendig den indruk ondergaat.
'n Duinroos, spel in één bedrijf door A. Van Thillo, is een goed opgevat drama, waar leven in zit. De handeling heeft
plaats aan den zeekant in een wereld van visschers en ‘blauwers’; zoo heet men daar de smokkelaars aan de rijksgrens. Slechts een bedrijf, maar vol schokkende tooneelen, goed aangebracht. 't Is een spel, dat niet gezocht noch uitgelengd is door onnoodige bijvoegsels, die zoo dikwijls bij tooneelschrijvers voorkomen. De taal zou beter kunnen verzorgd worden, en enkele ‘naturalistische’ uitdrukkingen hadden, zonder schade voor 't spel, kunnen wegblijven. De typen, die hier opgevoerd worden, behooren tot een wereld die zich uitstekend leent tot het drama. Al wat op zee gebeurt of in eene wereld, waarin men altijd aan gevaar is blootgesteld, treft de verbeelding, en de verbeelding treffen is voedsel en zuurdeesem voor het tooneelspel, vooral het treurspel.
Kanten Mieken, dramatisch spel in drie bedrijven door Jaak Smout, is een stuk dat goed ineenzit. De heldin, eene vrouw uit den werkersstand, is een edel karakter. Zij weerstaat aan de verleiding, offert zich op voor de kinderen van den dronkaard Jef, den zoon van haar aangenomen vader, die hare moeder huwde. Miekens verloofde is trouw aan zijn woord; maar de verleider laat niet af, tenzij dan als Miekens moeder hem de vernederende bekentenis doet, dat hare dochter het kind is van zijnen broeder. De taal van 't stuk is eenvoudig; de handeling gaat snel vooruit en de belangstelling wordt tot het einde toe gewekt, ofschoon er onwaarschijnlijke toestanden in voorkomen.
Tullius, drama in drie bedrijven door J. Geyens, heeft als onderwerp de vervolging der Christenen te Rome. In de voorrede zegt de schrijver, dat hij tendenz wil tegen de sophismen van het ongeloovig theater. Zijn werk is eene loffelijke poging. Het karakter van Tullius komt goed uit. De tafereelen in het huis van Fabricius, in dat van Probus en in het keizerlijk paleis zijn vol effekt; maar dramatische verwikkeling ontbreekt. Het is een der weinige drama's, ontleend aan de geschiedenis, welke de keurraad te beoordeelen had.
Het is opmerkelijk hoe weinig de geschiedenis, zelfs de vaderlandsche, onderwerpen verstrekt aan onze tooneelliteratuur. Laten de schrijvers zich door de studie afschrikken? Aan goede geschiedkundige drama's hebben wij gebrek.
Klaproos, tooneelspel in vier bedrijven, door A. de Vletter, is, wat de heldin betreft, op Ibseniaanschen leest geschoeid.
Lijdia is eene Zweedsche, die met voorbedachten rade de rol speelt van verleidster ‘à la Carmen’. Naarmate de nijd stijgt bij de vrouw, wier man zich heeft te verdedigen tegen de listen der Zweedsche sirene, gaat de belangstelling in de heldin ten onder. Haar helsch plan wordt eindelijk bekend gemaakt door eenen brief, die een ‘modern’ student komt vertalen. De Zweedsche verlaat het huis, waar zij op hare manier de gastvrijheid beloonde en de vrede wordt tusschen man en vrouw hersteld. Zoo een spel van verleiding met opgezetten zin en den schijn van onschuld, wekt tegenzin, zelfs op het tooneel. Het stuk is geschreven in eene vloeiende taal en zoo in den beginne de aandacht geboeid wordt, verkwijnt deze gansch bij 't zwakke slot.
***
Aanzienlijk was het getal blijspelen, die aan den keurraad werden onderworpen. De meeste werden ter zijde gelegd om redenen, hooger aangeduid. Echter gaf ons Karel van Rijn, een tooneelspeler van beroep, in Jongmansbelasting en Reisavontuur een paar goede kluchten, flink bewerkt door iemand, die met de vereischten der tooneelkunst bekend is. De dialoog is altijd belangwekkend en dat kan men van vele stukken niet zeggen. De samenspraken bij Van Rijn tintelen van geestige zetten; de typeering is goed geslaagd. Men wordt verrast door onverwachte tooneelen. De taal van Van Rijns personages is eene goede, draagbare, beschaafde omgangstaal, en dat heeft gewis zijne waarde tusschen die menigte stukken met hun onmogelijke alleenspraken en dialogen in onbeholpen taal. Zulke stukken zijn eene eerlijke poging om uit de grove kluchten te geraken, welke ons tooneel blijven verlagen.
Leven in 't verleden, blijspel in drie bedrijven door August Monet, is een goede greep in 't leven, en dat in een midden, waar onze Vlaamsche tooeelschrijvers zelden hunne onderwerpen gaan zoeken. Dat genre van tooneelspelen missen wij zeer in onze tooneelletterkunde. Boerenleven en tooneelen uit de lagere klassen zijn, bijna uitsluitend, schering en inslag voor onze blijspelen. Het midden, waarin August Monet ons verplaatst, de rijke handelsburgerij te Antwerpen en de kunstwereld zou ons bijna dwingen te zeggen, dat het niet Vlaamsch is, zoodanig zijn wij gewoon aan 't leven der volksstanden op ons tooneel;
doch Antwerpen is nu toch geen dorp en hare rijke burgerij is grootendeels Vlaamsch gebleven. De handeling wordt ons in dit stuk van den beginne af levendig voorgesteld. Een tooneeltje van jaloerschheid in het eerste bedrijf tusschen Laura, Lydia en Martha is vol beweging en laat eene verwikkeling verwachten, die in de volgende bedrijven niet wordt teleurgesteld. Na driftige tooneelen van nijd en wanhoop heeft de schrijver dan ook behendig de onvermijdelijke katastrophe weten te weren door eene oplossing, die ons gelukkiger schijnt dan het gewone revolverschot of de vergiftiging. In dit welgeslaagde tooneelspel komt die oplossing ons natuurlijk en verrassend voor. In goede voorwaarden gespeeld, moet Monets stuk bevallen zoo wel door zijn onderwerp als door de behandeling er van. Het melodramatische, waarin men in zulke stukken licht vervalt, werd hier zorgvuldig en gelukkig vermeden.
Telamon en Myrtalee, door Rafaël Verhulst. Deze bekende en befaamde tooneeldichter, die reeds tweemaal den driejaarlijkschen prijs mocht veroveren, heeft aan zijn stuk geen bepaalden ondertitel gegeven. Schriftelijk drukte hij aan den keurraad den wensch uit zijn stuk als gesproken drama en niet als zangspel te willen beoordeelen. De handeling heeft plaats in Griekenland, nabij den stroom Peneia en den berg Olympos, in de valleien van Tempee. Telamon en Myrtalee, twee koningskinderen, zijn broeder en zuster. Zij beminnen elkander en weten dat het zondig is. De valleien van Tempee zijn een bloeiend, boschrijk land; maar de Pheniciërs komen om hout te koopen en de bosschen worden verkocht en gerooid. Het land wordt eene woestenij. De priesteres Tekmessa vraagt zoenoffers voor de goden. Telamon en Myrtalee bieden zich aan. Telamon zal tot de goden gaan op den Olympos en Myrtalee wijdt zich aan den dienst van Hestia.
In 't derde bedrijf is Telamon terug van den Olympos en zegt, dat er geene goden zijn. Hyllos beweert dat men zulks aan 't volk niet mag wijsmaken; maar dat hij zelf aan 't orakel de woorden heeft ingegeven. Het orakel meldde dat boomen goden zijn en dat men boomen moet planten om de streek weer vruchtbaar te maken. Telamon wil niet huichelen. Hij verneemt nu dat Myrtalee zijne zuster niet is en dat niets hem belet haar te huwen; maar Tekmessa antwoordt dat Myrtalee door haren
eed den goden toebehoort en hem niet mag huwen. Voor het vergaderde volk loochent Telamon opnieuw het bestaan der goden en haalt zich haat op het lijf. Hij valt, getroffen door eenen pijl, op 't oogenblik, dat hij den tempel wil gaan schenden.
Het drama van Rafaël Verhulst bevat heerlijke bladzijden, treffende tafereelen, maar leden van den keurraad doen uitschijnen dat in dat stuk de tendenz al te gewild is en dat eene handeling met zulke strekking niet in een Grieksch midden kon geplaatst worden, dat zulke tendenz voortspruit uit levensopvatting onzer dagen. Het stuk van Verhulst is dus in dit opzicht een anachronism. Grieken noch Romeinen twijfelden niet aan 't bestaan der goden; maar zij verschilden van meening op het punt waar en hoe de goden waren. Dit weten wij, onder andere, uit de getuigenis van Cicero en geen enkel wijsgeer der Oudheid heeft andere taal gesproken.
Godelieve van Gistel, gedramatiseerde legende uit de XIe eeuw, in vier bedrijven door E. de Schryvere. Het stuk, in handschrift ingezonden, is in vijfvoetige jamben geschreven. De stof is ontleend aan eene bekende Westvlaamsche legende. Alhoewel deze weinig geschikt schijnt als stof voor een drama, ter oorzaak van het gelaten, lijdzaam karakter der heldin, toch heeft de dichter, door deze legende te wijzigen, daaruit een goed drama weten op te bouwen. Bekend met den middeleeuwschen geest en de geschiedenis van dat tijdperk, heeft hij rijkelijk stof aangebracht, om er dien geweldigen strijd tusschen de brutale macht, den satanischen laster en het veredelende geloof in te kleeden. De heldin Godelieve bezwijkt; maar haar geloof blijft overwinnaar. De personages van het drama zijn: de hemelsch zachte Godelieve, de helsche Iselinde, de laffe Acke, die zich tot alle daden leent, de verliefd ridderlijke Volkert, de engelachtige Wilfride en de geweldige, driftige Bertolf. Bij die groote verscheidenheid van karakters wordt, door de kracht der tegenstelling, een wezen als Godelieve eene buitengewone verschijning en groeit zij voor onze oogen in belangstelling. De hardnekkigheid, waarmede hare schoonmoeder Iselinde haar vervolgt, heeft iets van de helsche drift, waarmede Lady Macbeth haren man tot den moord van Duncan aanzet. De schrijver heeft blijkbaar Shakespeare gelezen. Godelieve moet sterven. De deugd en de onschuld der heldin hebben geene andere fout
te hunnen laste, dan dat zij de ondeugd en het kwaad in den weg loopen. Godelieve, de kuische, wordt beschuldigd van minnarij en tooverij. Niets wordt verzuimd om haren echtgenoot tegen haar op te hitsen. Deze laat het ergste begaan. Zijn twijfel en de strijd, dien hij inwendig voert, zijn krachtig geteekend. Hij voelt zich laf en klein en heeft den moed niet de duive Godelieve uit de klauwen der gieren te verlossen. De verliefd ridderlijke Volkert is door zijne liefde grooter en edeler geworden, en wat Godelieve hem kalm antwoordde, toen hij haar op het feest zijne liefde verklaarde, dat hij zich met haren echtgenoot in haren naam zou verzoenen, en dat zij beiden zou omhoog voeren in Gods liefde, gebeurt werkelijk na Godelieve's marteldood.
***
Daarmede is de reeks stukken gesloten, die lang werden besproken en waardig geoordeeld om in het verslag te worden vermeld. Zij zijn niet talrijk; zij bewijzen toch dat onze schrijvers voor het tooneel goed werk kunnen voortbrengen, als zij maar willen.
De keurraad bespreekt de vraag of aan een dier stukken een prijs kan toegekend worden. Het antwoord van alle leden is bevestigend. Drie stukken worden voor den prijs in aanmerking genomen: Leven in 't verleden van Aug. Monet, Telamon en Myrtalee van Raf. Verhulst, en Godelieve van Gistel door E. de Schryvere. Nogmaals worden de verdiensten en gebreken van elk werk besproken, en eindelijk gaat men over tot de stemming.
Met eenparige stemmen wordt een prijs van duizend frank toegewezen aan Godelieve van Gistel.
Daardoor heeft de keurraad een werk willen bekronen, dat eene loffelijke poging schijnt om het tooneel in verval naar omhoog te werken en in de plaats van het banale, alledaagsche leven, de driftige tendenz, het overdreven naturalism, de doodende ontkenning van algemeen erkende grondbeginselen te stellen: een verheven ideaal, een hooger streven. Niet alleen is de stof goed gekozen: de vorm is verzorgd. De bewerking in verzen bewijst, dat de dichter niet aan zijn proefstuk isGa naar voetnoot(1). Zoo
er zwakke gedeelten in voorkomen, zoo keuriger uitdrukkingen hier en daar minder goed geplaatste zouden kunnen vervangen, toch is alles over 't algemeen goed gedacht en goed gezegd.
De letterkundige bewerking ook moet niet onderdoen voor de dramatische stof en Godelieve van Gistel beantwoordt aan alle vereischten om in eenen prijskamp van tooneelletterkunde te kunnen bekroond worden. De Vlaamsche dramatische literatuur bezit een goed werk meer, dat zulke onderscheiding verdiende.
Daarmede acht de keurraad zijne taak volbracht en er blijft over den heer E. van Wilder, bureeloverste in het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten, te bedanken voor de bereidwilligheid, waarmede hij zich ten dienste van de leden heeft gesteld en hun altijd behulpzaam is geweest.
Dit verslag werd voorgelezen, goedgekeurd en onderteekend in zitting van den 11n November 1910.
Aanvaard, weledele heer Minister, de uitdrukking van hoogachting van
Den Keurraad:
Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie:
De secretaris-verslaggever,
O. Wattez.
De voorzitter,
Ad. De Ceuleneer.
De leden:
K. Lecoutere.
Am. Joos.
Th. Coopman.
(Overgedrukt uit het Staatsblad van 15 December 1910.)
- voetnoot(1)
- Het was aan de juryleden onbekend dat achter den schuilnaam ‘E. de Schryvere’ zich verschool Dr Eug. van Oye, die in een schrijven aan den Minister zich bekend maakte als de dichter van Godelieve van Gistel, waaraan de prijs toen reeds was toegewezen.