Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1910
(1910)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 915]
| |||||||||||||||||||||
Koninklijke Vlaamsche Academie.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 916]
| |||||||||||||||||||||
Ook in dit opstel zal ik op de besproken stof niet breedvoerig terugkomen; het zou bijna onmogelijk zijn herhalingen te vermijden. De teksten onzer verhandelingen zullen onder de oogen onzer lezers gebracht worden. Zij zelven zullen daar hun oordeel over vellen; onze gevolgtrekkingen zullen daar weinig invloed op uitoefenen. Naar aanleiding der voordrachten van de heeren Mac Leod en Joos, wensch ik nogmaals enkele middelen te bespreken, die, naar mijne bescheiden meening, van aard zijn om het onderricht in de moedertaal, in de beschaafde omgangstaal, in de zuivere uitspraak, in de normaalschool, in de volksschool en in het gewone leven te bevorderen. Eerst wil ik echter een paar punten uit den weg ruimen. De heer Joos zei in zijn laatste verhandeling:
Nunc paulo minora canamus. Ik stond waarlijk verstomd, toen ik de volgende zinnen van onzen collega las: ‘Hij (de heer Joos) zet echter de stelling vooruit dat in sommige streken het schier onmogelijk is in de lagere school ernstige uitslagen te verkrijgen, wat het onderricht der algemeene letterkundige taal en der beschaafde uitspraak betreft. Onze uitstekende collega verontschuldigt de onderwijzers dezer streken, indien hunne pogingen bijna geheel ijdel blijven...’ (Blz. 632.) Omdat de heer Joos de onderwijzers verontschuldigt, wanneer hun onderricht in dit opzicht geene of althans slechts geringe uitslagen oplevert...; omdat hij beweert dat het, in den toestand, waarin velen verkeeren, onmogelijk of bijna onmogelijk is duurzame uitslagen te verkrijgen...’ (Blz. 640.) Den onderwijzer doen gelooven dat het hem onmogelijk is duurzame uitslagen in het onderricht der algemeene, letterkundige taal, der beschaafde uitspraak te verkrijgen...’ (Blz. 641.) Waar toch heb ik zulke dwaasheden verkocht? Zeker in mijn lezing niet, want ik vind er geen spoor van. Is 't misschien weer de verkeerde indruk die gewerkt heeft?... Ik sprak, niet over de uitslagen van het taalonderricht in zijn geheel, maar van de uitslagen betreffende de innerlijke taal. Ik zei alleen het volgende en haal het letterlijk aan, wat het beste middel is om eerlijk te redetwisten, want... traduttore, traditore. 1o En denkt toch niet dat de schooluren alleen, ook alle naarstig besteed, voldoende zijn om in den geest van den leerling het Nederlandsch tot innerlijke spraak te verheffen!... | |||||||||||||||||||||
[pagina 917]
| |||||||||||||||||||||
Een taal tot innerlijke spraak verheffen, dat is de einduitslag, de volle bekroning van het taalonderricht’.
Wat zegde de heer Joos?
‘Zoo kom ik tot de onderwijzers. Men klaagt hier dikwijls en bitter over hun taalonderricht, men beschuldigt ze van onbekwaamheid en zorgeloosheid, wat men bewijzen wil door de onbeduidende uitslagen van hun onderwijs, vergeleken met die, door hun collega's in Holland, in Frankrijk en Duitschland bekomen. Met uw verlof, Geachte Heeren, ik neem die vergelijking niet aan, omdat de toestand van Vlaamsch België gansch verschilt met dien der andere landen. In Holland, in Frankrijk, in Duitschland staat, nevens het dialect de beschaafde taal die iedereen, niet alleen aanleert in de school, maar ook nu en dan hoort spreken op straat en in den huiselijken kringGa naar voetnoot(1).’
Deze woorden moeten inderdaad in verband gebracht worden met hetgeen de heer Joos vroeger over de innerlijke taal had gezegd. Ik raad overigens de lezers met nadruk aan de gansche voordracht van ons medelid aandachtig te lezen; zij verdient dit alleszins. Onze collega verklaart, dat het verheffen der letterkundige taal tot innerlijke taal, de eindslag, de volle bekroning is van het taalonderricht. Wat in de volksschool kan bereikt worden, komt, volgens den heer Joos, op het volgende neer:
‘Zoo vat ik dat samen: al het begrepene vlug en schoon lezen, een eenvoudig briefken zonder grove fouten opstellen, over zekere keus van woorden en uitdrukkingen beschikken, het gesproken Nederlandsch verstaan en over sommige onderwerpen beschaafd spreken. Die uitslagen zijn beperkt, ja, en ze zijn 't noodzakelijk door den korten schooltijd, en door de ongeoefende vermogens van 't kind. Ze zijn uit zich zelf niet duurzaam, en verdwijnen geheel of gedeeltelijk bij gebrek aan oefening. Vandaar het verschil van percent tusschen de schoolgaande kinderen en de militianen die lezen en schrijven kunnen. Niettemin heet ik die uitslagen ernstig en groot, niet ijdel, niet gering, en ten volle bekwaam om den ijver der onderwijzers levend te houden en te prikkelen.’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 918]
| |||||||||||||||||||||
Wij zijn bijna t' akkoord. Tot ‘het begrepene vlug lezen en verstaan’, zal ook moeten behooren: de voortbrengselen der volksliteratuur kunnen genieten. Het dialekt blijft, in zekeren zin, de innerlijke taal van hoogstontwikkelde lieden, hier en elders. Ik ben en blijf echter van meening, dat de leerlingen, in de volksschool de algemeene letterkundige taal vollediger zouden kunnen aanleeren dan thans het geval is en dat de uitslagen van gansch het taalonderricht duurzamer zouden kunnen zijn. Doch, daartoe is het eerst en vooral noodzakelijk, onontbeerlijk dat de onderwijzers overtuigd zijn, dat het mogelijk is dit te bekomen. Ik heb over deze voorwaarde met bijzondere voorliefde uitgeweid, omdat ik diep overtuigd ben en blijf, dat het sine qua non om te zegepralen is, niet aan de nederlaag te geloovenGa naar voetnoot(1). Wel zullen onze leerlingen geene redenaars worden, wel zullen zij niet schrijven als letterkundigen; doch, dat hun woordenschat kan uitgebreid, hunne omgangstaal gelouterd, hunne uitspraak gezuiverd worden voor hun volgend leven, dat lijdt voor mij geen twijfel. Ik kan het echter niet genoeg herhalen: als de onderwijzer aarzelt, als hij vreest, dat dit niet kan bereikt worden, is er niet aan te denken. De heer Joos vraagt zich af of mijn aarzelende toon, waar ik over de zielkunde spreek, ‘niet aanleiding zou kunnen geven tot de betreurenswaardige gedachte dat zielkunde een louter liefhebberij is, waar de methodiek weinig of niets mede te maken heeft’. In geenen deele. Hier treed ik huiverend op, omdat het pad voor mij te glibberig is. Ik ben onbevoegd. De zielkunde is eene uiterst belangrijke wetenschap, doch ik heb de verwaandheid niet er een stelsel op na te houden. Mij hebben dan ook vrienden verklaard, dat de heer Professor Van Biervliet, in zijne voordrachten aan de kantonale schoolopzieners, het getuigenis aflegde, dat vakgeleerden meer en meer twijfelen, naarmate zij deze wetenschap beoefenen. Doch, aan welken wetenschappelijken twijfel de geleerden ook onderhevig mochten zijn, welke stelsels van psychologie ook mochten opgebouwd worden, heeft | |||||||||||||||||||||
[pagina 919]
| |||||||||||||||||||||
dit alles, in mijne oogen, niet den minsten invloed op de onsterfelijkheid der ziel en op de godsdienstige waarheden. Dit is iets verhevener, en staat op wat hechter gronden dan wat de mensch met zijne zwakke, met zijne kranke en beperkte vermogens kan verklaren. Daarom ook neem ik de woorden van Van der Palm niet zoo tragïsch op. Ik deel deze woorden nogmaals in hunnen samenhang mede:
‘De beschaving van den menschelijken geest, deszelfs ontwikkeling, vorming, verrijking, het hangt alles af van de onderlinge mededeeling der gedachten en gevoelens. Hierom gaf ons de weldadige Schepper het weldadig spraakvermogen. Ontneem het aan den mensch, en er is niets dat hem boven den staat der dierlijkheid verheft, er is geen band der gezelligheid meer, zelfs niet der huiselijke samenwoning, en er moge een redelijk vermogen in hem sluimeren, het wordt nimmer uit die sluimering opgewekt. Hoe verder dus de mededeeling der begrippen en gewaarwordingen, waarvan de spraak het werktuig is, zich uitstrekt, des te grooter wordt de omvang der beschaving, der redelijkheidGa naar voetnoot(1).’
Ik aarzel niet het te erkennen: in een zuiver, wetenschappelijk opzicht, komen in deze toespraak onjuistheden voor; de heer Joos heeft dit duidelijk, afdoende bewezen. Doch Van der Palm zal het zoo erg niet gemeend hebben. Nederland's groote staatsredenaar wilde vooral de waarde van de taal, van het gesproken en geschreven woord, van het belang der drukkunst doen uitschijnen. Zoo ook Dr. de Vries. Wat zegde hij in zijne overheerlijke redevoering De Heerschappij over de Taal?
‘Met geene doode teekenen of ziellooze gebaren behoeft zich de denkende en gevoelende mensch te behelpen; de levende spraak is hem geschonken als de heerlijkste getuige van zijn hoogen rang in de schepping, als het edelste vermogen, waardoor hij zich verheft boven het redelooze vee. Niet aan hem zelven was de keuze overgelaten van welke teekenen hij zich wilde bedienen, om wat hij dacht of gevoelde aan anderen kenbaar te maken; maar dezelfde Schepper, | |||||||||||||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||||||||||||
die dat denken en gevoelen in hem gelegd had, schonk hem het vermogen der spraak; en de eerste gedachte, die bij den mensch oprees, het eerste gevoel dat in zijne borst ontwaakte. stortte zich onmiddellijk en onwillekeurig in herkenbare klanken uitGa naar voetnoot(1).’
Zal iemand wanen, dat Van der Palm en de Vries, beiden diep overtuigde spiritualisten, godsdienstige menschen, den doofstomme gelijkstelden met het redelooze vee? Al moge 't waar zijn, dat het kind kan denken eer het kan spreken, zelfs eer het de taal kan verstaan; al moge men aannemen, heb ik gezegd, dat men door teekens en gebaren kan onderwijzen, heeft dit alles slechts een theoretisch, wil men, een wetenschappelijk belang. Deze vormen zijn geenszins loocheningen; ik verklaar hier uitdrukkelijk het tegenovergestelde; doch, nog eens, in zake van zielkunde mis ik de noodige bevoegdheid om stout te spreken. Beter hadde ik mij wellicht uitgedrukt, indien ik gezegd had, dat het onderwijs door teekens, gebaren en beelden, een speciaal belang oplevert, dan een theoretisch, wil men een wetenschappelijk belang. Ons uitstekend medelid spreekt over een aantal ontwikkelde personen, die de gave der spraak misten, en het gesproken woord niet konden opvangen. Zelfs zijn daar blinddoofstommen onder. Dit gedeelte zijner voordracht is bij uitstek belangrijk. De heer Joos komt tot het besluit, dat, ter ontwikkeling van den geest, de spraak niet noodzakelijk, maar hoogst nuttig is. Ik neem dit onderscheid aan. Wij allen zullen toch, hoop ik, t' akkoord zijn, dat een onderwijs zonder de taal, een gebrekkig onderwijs is en blijft. Want, het getal ontwikkelde blind-doofstommen, der ongelukkigen, die slechts aan eene dezer verschrikkelijke kwalen lijden, zal toch altijd gering blijven. Ik denk - ik kan mij bedriegen, - dat hunne ontwikkeling slechts betrekkelijk is; doch, waar niemand aan zal twijfelen: een oneindig geduld, een weergalooze opofferingsgeest; talent, zelfs genie misschien, worden vereischt om deze rampzaligen te ontwikkelen; terwijl de normale mensch, | |||||||||||||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||||||||||||
door middel der taal, logisch ontwikkeld wordt. Zoodus: de spraak is, ter ontwikkeling van den geest, hoogst nuttig. Ik durf zelfs zeggen: nuttiger dan blijkt uit de voorbeelden, als daar zijn: Laura Bridgman, Elisabeth Robin, James H. Caton, Elin Klasdotter, Herta Schulz, Joseph Sure, Ida M. Broekfield, Anna Temmerman, Marie Heurtin en Anne Marie Poyet. Al deze personen waren doofstom-blind. Men zegt niet of allen dit van hunne geboorte af waren. Doch, ik neem dit aan. Zij konden dus niet door middel der taal; noch door de gesproken, noch door de geschreven taal ontwikkeld worden. Is men wel zoo heel zeker, dat de ontwikkeling dezer personen mogelijk geweest ware, in de veronderstelling dat ‘de weldadige Schepper aan de menschheid het weldadig spraakvermogen’ niet geschonken had? Zouden dan de personen, aan wie de ongelukkigen hunne opleiding te danken hadden, in staat geweest zijn, aan blind-doofstommen eene verstandelijke en zedelijke ontwikkeling te schenken? Ik durf dit niet beslissen. Men begrijpt dus Schillers uitroep: ....an Sprache und Schrift, | |||||||||||||||||||||
II.Wellicht wordt de mensch het meest door het oog ontwikkeld.
‘Het oog is het zuiver verstandelijkste van al onze zintuigen; het geeft ons de klaarste en duidelijkste beelden, die gemakkelijkst kunnen opgewekt worden. Het is vooral het zintuig van het verstand, en alle waarnemingen, door de andere zintuigen, zijn geneigd zich met zichtbare beelden te associëeren. De innige verbinding van het zien met het denken is hierdoor vooral duidelijk, dat wij nauwelijks aan iets, met wat onder de zinnen valt, in betrekking staat, kunnen denken, zonder dat min of meer duidelijke, zichtbare beelden in ons opgewekt worden en vóor onzen geest zweven. Onze gedachten kenmerken wij als klaar of nevelachtig, helder of donker, liefelijk, omwolkt of duister; zij worden lichter of donkerder; zij dienen tot opheldering en verklaring; zij kunnen verschillende kleuren of tinten aannemen: rozerood en zwart, schemerend, glanzend, blindend en verblindend zijn. (Jessen.) De negen tienden van alle zinnelijke waarnemingen vallen op den gezichtszin. | |||||||||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||||||||
Het oor speelt stellig in de geestesontwikkeling eene even belangrijke rol als het oog; op het gemoed oefent het gehoorde wellicht een sterkeren indruk uit dan het geziene.
‘Het oog is het klaarste, het oor het diepste zintuig. De doode letter spreekt tot het oog, de levendige tot het oor. Het oog overtuigt, het oor roert’. (Erdmann.) ‘Met het gemoed is het oor in veel nauwer betrekking dan het oor... Jammertonen en weeklachten grijpen het gemoed veel sterker aan dan het zien van het lijden. De stem eens redenaars of predikers beweegt en roert de toehoorders veel sterker dan de gesproken woorden. ‘(Jessen.) Ook met den wil staat het gehoor in enger verbinding; dit toont de taal, welke gehoorzamen van hooren afleidtGa naar voetnoot(1).’
Deze laatste opmerking schijnt mij eene onloochenbare waarheid te bevatten. Men heeft inderdaad nog niet gezien, dat het gezicht eener schilderij, zij moge de roerendste tafereelen voorstellen, zij moge door den geniaalsten meester gemaald zijn, de volksmenigte tot handelen heeft vervoerd; terwijl de geschiedenis talrijke voorbeelden aanwijst, waar redevoerlngen of strijdliederen gansche massa's tot de heldhaftigste besluiten, tot de edelste zelfopoffering overgehaald hebben; doch, eilaas ook, tot de afschuwelijkste misdaden, ja, tot oproer, plundering en moord hebben aangehitst. Dit alles om te doen inzien, hoe moeilijk de geestesontwikkeling der blinden en doofstommen moet wezen. Overigens verklaarde de heer Prof. Van Biervliet: staan wij hier vóor zulke wondere, zulke ondoorgrondelijke geheimen, dat de mensch waarschijnlijk over talrijke andere zinnen beschikt, welker bestaan hij niet eens vermoedt, en die dan ook, zonder dat hij het beseft, tot zijne harmonische ontwikkeling samenwerken. Zooveel is zeker, dat de eene meer door den gezichtszin, de andere door den gehoorzin ontwikkeld wordt. Dat deze laatste vooral voor de studie der taal, en uitsluitend der gesprotaal, der beschaafde uitspraak, van belang is, wordt door niemand betwist. | |||||||||||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||||||||||
III.In de Universiteit maakt de studie der zielkundige wetenschap een zeer voornaam onderdeel uit van de wijsbegeerte; in de normaalscholen van beide graden hoeft zij de grondslag van de methodeleer te wezen. De heer Joos deelt ons mede wat, in dit opzicht, in de Normaalschool van Sint-Niklaas gebeurt. Zulke lessen, onder de leiding en het toezicht van eenen schoolman, die zoozeer de stof beheerscht als onze collega, moeten zeer stellig de beste vruchten opleveren. Ik denk echter dat dit onderwijs in al de normaalscholen is ingericht: het programma schrijft dit voor. Het werd, nu meer dan eene halve eeuw geleden, op het leerplan der normaalscholen gebracht, en wel door den Z.E. Heer De Coster, een der grootste weldoeners van ons volksonderwijs. Jan Van Beers deelt dit ons mede in zijn werk: Het Hoofdgebrek van ons middelbaar OnderwijsGa naar voetnoot(1): ‘Toen ik, nu ongeveer dertig jaar geleden, tot leeraar bij de normale school van Lier werd benoemd, stond het met de methode bij het Lager al omtrent op dezelfde wijze geschapen als thans nog het geval is bij het Middelbaar onderwijs. | |||||||||||||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||||||||||||
Dit schimpschot is Jan van Beers onwaardig, en verdient niet meer dan een schouderophalen. ‘Met onvermoeibare vlijt zette hij zich aan het werk, met het doel, om door dit nieuwe stelsel voorgelicht, de methodeleer streng van eenige eenvoudige grondstellingen af te leiden, even gelijk de meetkunst van eenige axiomata afgeleid isGa naar voetnoot(1).’ Ook de heer Troch, onze onvergetelijke leeraar, de waardige opvolger van den heer de Coster, bracht aan dezen baanbreker der paedagogische studie eene geestdriftige hulde. ‘Onverdeelde toewijding van leeraars en leerlingen aan de edele zaak der volksschool,’ verklaarde hij op het jubelfeest der Liersche Normaalschool, ‘- Moedertaal, niet slechts als zelfstandig onderricht, maar ook als voertuig bij het onderricht der andere leervakken, - Zielkunde als grondslag der theorie van opvoedkunde en methodeleer, - Talrijk bevolkte Oefenschool voor de practische vorming der aankomende onderwijzers, - ziedaar de hoofdmaatregelen, welke de schrandere geest van den onvergetelijken heer de Coster wist te nemen, en welke zijn vast en beraden karakter wist te handhaven en aan zijnen opvolger over te latenGa naar voetnoot(3).’ | |||||||||||||||||||||
IV.Het onderricht in de Moedertaal in onze volksscholen; de middelen, die daar dienen aangewend om de beschaafde omgangstaal, de letterkundige taal, de zuivere uitspraak, meer en meer gemeengoed te doen worden van gansch het Vlaamsche | |||||||||||||||||||||
[pagina 925]
| |||||||||||||||||||||
volk, verdienen te allen tijde onze levendige belangstelling; doch op onze dagen is deze belangstelling meer dan ooit gewettigd. In den loop van het jaar, dat ten einde spoedt, zijn wij getuigen geweest van heuglijke gebeurtenissen; de congressen van Mechelen, Maastricht, Sint-Niklaas; doch vooral het drievoudig Congres van Vlaamsche rechtsgeleerden, geneesheeren, geschied- en taalkundigen te Antwerpen, hebben bewezen, dat het stambewustzijn in Vlaanderen krachtig is ontwaakt. Ons doel: - overal liefde voor de moedertaal op te wekken, elkeen te overtuigen, dat de moedertaal het eenige doelmatig voertuig is van ware geestesontwikkeling en nationale opvoeding, - is, wel is waar, nog niet gansch bereikt; doch wij hebben alle reden om ons over de bekomen uitslagen te verheugen. Wat nog te doen blijft, is misschien even moeilijk, en zal evenveel opofferingeu vergen en teleurstellingen teweegbrengen als hetgeen wij tot heden hebben totstandgebracht of pogen totstandtebrengen: ik bedoel het ernstig, wetenschappelijk onderricht in de moedertaal, in al de graden van het onderwijs. Aan het onderricht der algemeene letterkundige taal, der beschaafde omgangstaal in de normaalschool en in de volksschool tracht ik het mijne bij te brengen. Dat de uitslagen, in de Vlaamsche gewesten niet aan de verwachtingen beantwoorden, gedeeltelijk ten gevolge van oorzaken, die elders in mindere mate aanwezig, of zelfs onbekend zijn, is buiten kijf. Ik heb eenige dagen in het heerlijke Vlaanderen doorgebracht, en heb daar de oogen, en vooral de ooren wijd open gezet. Ik heb omgang gehad met menschen, die in staat waren mij vertrouwbare inlichtingen te verstrekken; sinds lang onderhoud ik met velen eene drukke briefwisseling. Voor mij is de toestand aldus: het volk is geheel Vlaamsch gebleven, en spreekt bijna algemeen dialekt. De burgerij spreekt veelal Fransch, doorgaans gebrekkig Fransch. Doch, afkeer tegen onze taal heb ik, persoonlijk, niet waargenomen; zelfs niet tegen de beschaafde omgangstaal. Op meer dan eene plaats zegden voorname personen mij, dat zij in al hunne betrekkingen zuiver Nederlandsch zouden spreken, indien men hun de letterkundige taal had geleerdGa naar voetnoot(1): ja, met eene begrijpelijke vreugde vernam | |||||||||||||||||||||
[pagina 926]
| |||||||||||||||||||||
ik van een gemeenteraadslid van een groot West-Vlaamsch dorp deze woorden: ‘Hoewel ons onderwijzerskorps volledig is, en wij ons geld goed kunnen gebruiken, zouden wij stellig in onze eerste vergadering eenen onderwijzer benoemen, indien wij de hand konden leggen op iemand, die onze taal sprak als... Nochtans werd mij verzekerd, dat de heer Joos den toestand juist schetst, wanneer hij ons zegde, dat de algemeene, letterkundige taal op vele plaatsen een voorwerp is van spotternij; niet zoozeer echter de beschaafde omgangstaal, als de stijve, onnatuurlijke boekentaal; dit althans verklaarden mijne zegslieden. Doch, ik herhaal het, persoonlijk heb ik, onder al de klassen der samenleving, lieden aangetroffen, die eene wezenlijke liefde voor het beschaafd Nederlandsch aan den dag legden. Niet alle onderwijzers spreken in hun dagelijkschen omgang het dialekt der streek. Velen, die in steden verblijven, vooral die deel uitmaken van letterkundige of andere kringen, spreken de algemeene letterkundige taal, of leggen zich daar althans op toe. De heer Mac Leod spreekt ons van duizenden scholen, waar niets dan dialekt gehoord wordt. Dit is wellicht overdreven; doch, dat er vele, zeer vele zulker scholen zijn, staat vast. Ja, er zijn duizenden kinderen, die van het begin tot het einde van het schooljaar, nooit de algemeene, letterkundige taal hebben gehoord; er zijn eilaas talrijke onderwijzers, die niet eens schijnen te vermoeden, dat er eene algemeene letterkundige taal bestaat. Dit moet eindigen. Van een anderen kant heeft men, midden in Vlaanderen, onderwijsinrichtingen, waar de toestand goed, zeer goed, verheugend is. Daar zijn onderwijzers, doch vooral onderwijzeressen, die zuiver, sierlijk spreken; die het belang daarvan beseffen, voor geene opofferingen terugschrikken en uitslagen verkrijgen, dat men zich uren wijd van de streek verwijderd waant. Overigens is men het eens te verklaren, dat de toestand over het algemeen beter is in de meisjesscholen dan in de onderwijsinrichtingen voor jongens, om de eenvoudige reden, dat de | |||||||||||||||||||||
[pagina 927]
| |||||||||||||||||||||
onderwijzeressen meer zorg aan hare taal besteden dan de onderwijzers. Eerst en vooral is het dus noodzakelijk dat de onderwijzers en onderwijzeressen zelf de letterkundige taal kunnen spreken; zonder dat zijn geene uitslagen te verwachten. | |||||||||||||||||||||
V.De Normaalschool speelt dus de hoofdrol in deze aangelegenheid. Wat zegt Emil Palleske?
‘Wat de Gymnasiast leert’, leert hij slechts voor zich zelf. Wat de Normalist leert, leert hij voor duizend hulpbehoevenden, die door stompzinnigheid, waarvan zij zelf de schuld niet zijn, de behoefte aan geestesvoedsel nooit gekend of verloren hebben. Ook met betrek tot de taal staat de volksonderwijzer op den uitersten voorpost, in den strijd tegen ruwheid en verdorvenheid. Dagelijks heeft hij strijd te voeren tegen het ouderlijk huis, tegen de ongeoorloofde inmenging van het dialekt. Hij moet den grond, die spoedig weer verwildert, dagelijks opnieuw vruchtbaar makenGa naar voetnoot(1).’
Palleske, als voordrachtgever en lezer in gansch Duitschland beroemd, spreekt met grooten lof over de katholieke Normaalschool van Boppard. In 1879 woonde hij daar een toon- en letterkundig feest bij. Het ‘Rütlitooneel, uit Schillers Wilhelm Tell,’ werd op merkwaardige wijze gespeeld. De leerlingen droegen ook alleenspraken voor in de dialekten van Hundsrück en Zwaben, ‘en het werd mij andermaal duidelijk’ zegt de schrijver, ‘welk een schat een volksonderwijzer bezit, die de dialekten kan lezen. Het gelezen en in 't openbaar gesproken dialekt werkt altijd humoristisch, en humor, ten gepasten tijd, is in de school zoo noodzakelijk als een open venster bij zomerdagen. En wat vermag zulk onderwijzer, indien hij daarnevens zuiver, dialektvrij Hoogduitsch spreekt, om het onderscheid der toonbeelden tot het bewustzijn der leerlingen te brengen!Ga naar voetnoot(2)’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 928]
| |||||||||||||||||||||
Goed lezen, onze taal zuiver spreken en schrijven: dat moet de aspirant-onderwijzer eerst en vooral grondig leerenGa naar voetnoot(1). Herhaalde malen werd daar in onze Commissie de aandacht op gevestigd. Wij lezen in de Beknopte Samenvatting van de werkzaamheden der Bestendige Commissie van Onderwijs, van hare stichting af tot het einde van 1903 der Commissie, door D. Claes:
‘Al de leden zijn het over de volgende punten volkomen eens: 1o dat de uitspraak in de lagere school veel te wenschen overlaat, 2o dat er middelen dienen aangewend te worden om dien toestand te verbeteren. Dialekt moet uit de school geweerd worden. Zoodra het kind den voet in de school zet, moet de onderwijzer met hem eene zuivere taal spreken, doch een groot getal onderwijzers en zelfs inspecteurs zelven spreken niets dan dialekt. De hoofdoorzaak van de gebrekkige uitspraak in de lagere scholen is dat de uitspraak ook in de normaalscholen verwaarloosd wordt. Er dient dus met deze laatsten begonnen. Wij moeten aan den Minister vragen, dat hij maatregelen zou nemen om de zuivere uitspraak te bevorderen. 1o In de normaalscholenGa naar voetnoot(2).
Dit werd dan ook gedaan. Den 7 April 1904, zond de heer Minister de Trooz den volgenden omzendbrief aan de heeren Bestuurders en Damen Bestuursters der Normaalscholen.
Beheer van het lager onderwijs, M... de Bestuur.... De Koninklijke Vlaamsche Academie vraagt me maatregelen te te nemen, ten einde de zuivere uitspraak der Nederlandsche taal te bevorderen. Ze zou willen dat: | |||||||||||||||||||||
[pagina 929]
| |||||||||||||||||||||
De opzieners erkennen dat in verscheiden normaalscholen de toestand zeer voldoende is en meesters en meesteressen voortdurend eene gelouterde taal spreken. In andere, ongelukkiglijk, is de toestand lang niet voldoende; en daardoor worden de klachten van zekere hoofdopzieners in hunne jaarlijksche verslagen over den toestand van het lager onderwijs verklaardGa naar voetnoot(1), | |||||||||||||||||||||
[pagina 930]
| |||||||||||||||||||||
Gij zult, M... de Bestuur... de ernstige aandacht van het onderwijzend personeel gelieven te vestigen op de dringende noodzakelijkheid aan alle Vlaamsche normaalscholen, van eene taal, welke eenvormig is en buiten den invloed van de plaatselijke uitspraak en de bijzondere gewesttalen staat. De Minister. J. de Trooz.
De Koninklijke Vlaamsche Academie had insgelijks aan den heer Minister gevraagd: a) Geene inspecteurs te benoemen die niet zuiver spreken; b) In de scholen geene andere dan de zuivere uitspraak te dulden. Mij is het onbekend of daar insgelijks ministeriëele omzendbrieven over verschenen zijn. Wij zullen dit nagaan, als wij het besluit nemen te onderzoeken welk gevolg aan den omzendbrief van 7 April 1904 werd gegeven. | |||||||||||||||||||||
VI.De driejaarlijksche verslagen over den toestand van het lager onderwijs bevatten zeer nuttige raadgevingen en wenken over het gebruik der algemeene letterkundige taal in de normaalscholen.
‘Een schier algemeen gebrek, ‘heet het daarin,’ dat wij in de Vlaamsche Normaalscholen hebben opgemerkt, is de verkeerde uitspraak van sommige klanken, is het gebruik der gewestspraak in plaats van de letterkundige taal.
De leerlingen van West-Vlaanderen spreken met voorliefde het dialekt van West-Vlaanderen: die van Oost-Vlaanderen hebben eenen tongval, die met den eersten verschilt, de Brabanders, Ant-Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||
[pagina 931]
| |||||||||||||||||||||
werpenaars en Limburgers spreken bijzondere dialekten. Het programma der Normaalscholen schrijft uitdrukkelijk het onderwijs eener letterkundige algemeene taal voor de vijf Vlaamsche provinciën voor. Het gevaar van in een taalparticularismus te vervallen, benevens pedagogische voorschriften van onloochenbaar belang, eischen dat de leeraars van het Normaalonderwijs in de Vlaamsche provinciën het gebruik der dialekten uit al hunne macht bestrijden. De Vlaamsche onderwijzers moeten in staat zijn de letterkundige taal zuiver en sierlijk te spreken.... Hij (de leeraar in moedertaal) moet hunne gebrekkige uitspraak der klanken verbeteren, welke de schoone welluidende Nederlandsche taal ontsieren. Doch, indien de leeraar alleen aan zijne krachten is overgelaten, zal hij onmachtig zijn om de erge gewoonte te keer te gaan, waarover wij spreken. Om wezenlijke uitslagen te bekomen, is het noodig, dat de andere leden van het personeel, die het Nederlandsch als voertaal gebruiken, hem onophoudelijk in zijne taak ondersteunen en deze volledigenGa naar voetnoot(1).’
Drie jaren later schrijven de heeren inspecteurs:
‘In ons laatste Verslag hebben wij met klem van redenen de noodzakelijkheid doen uitschijnen de dialektische uitspraak, de gewestelijke taal krachtdadig te bestrijden, niet alleen in den leergang van Nederlandsche taal, maar tevens in al de leergangen waar dit mogelijk is, evenals in de talrijke gelegenheden die het leven der Normaalschool oplevert. In het Walenland wordt de gewestelijke wijze van spreken, welke op zulke treurige wijze de vorderingen der leerlingen in de Fransche taal belemmert, vinnig bestreden. In de Vlaamsche provinciën is het noodzakelijk, dat de strijd nog met meer nadruk gevoerd worde; want meer dan de Walen lijden de Vlamingen onder de overheersching der dialekten, door den onloochenbaren staat van minderheid der algemeene taal. Men werpt hier tegen op, dat het dialekt niet mag verdwijnen, dat het de historische taal bij uitmuntendheid is en het sap dat de algemeene taal moet verlevendigen, dat in het dialekt het eigenaardig genie van het ras wordt weerspiegeld. Dit is de juiste waarheid; zij wordt door niemand betwist, en het ware belachelijk het bestaan der dialekten te ondermijnen: dezen leven hun eigen leven, ontwikkelen zich, en zullen slechts met het volk verdwijnen. Hun bestaan | |||||||||||||||||||||
[pagina 932]
| |||||||||||||||||||||
is dus geenszins bedreigd, en tal van letterkundigen zouden wij kunnen aanhalen, die de rechten der dialekten met evenveel overtuiging als talent verdedigen. Anderen beweren dat wij de Vlaamsche taal willen verhollandschen, en de klankleer onzer Noorderbroeders in België invoerenGa naar voetnoot(1). Alsof er eene Hollandsche taal bestond! Er bestaat slechts éene Nederlandsche taal; zij is rijk aan dialekten, welker welluidendheid en taalkundige waarde niet worden betwist; maar onze gemeenschappelijke taal heeft slechts eene phonetiek, en het is zeker niet wenschelijk deze tot in het oneindige in onze scholen te doen verschillen. Ten einde de vorderingen der leerlingen in de Nederlandsche taal te bespoedigen, en ook in het belang van de algemeene ontwikkeling des onderwijzers, is het noodzakelijk, dat hij, benevens en boven het dialekt, eene gekuischte en beschaafde taal kan spreken, dit zal beletten dat hij in de toekomst in een gering gedeelte van het Vlaamsche vaderland afgezonderd staat. Hebben de Vlaamsche Normaalscholen, in dit opzicht, alles gedaan wat wij het recht hadden van hen te verwachten, en mogen wij heden op zeer gunstige uitslagen wijzen? Het is ons niet toegelaten geheel en al tevreden te wezen. Indien tal van scholen den toestand hebben weten te behouden of te verbeteren, dien wij in ons laatste verslag deden kennen, schijnen andere geene merkbare vorderingen tot stand te hebben gebrachtGa naar voetnoot(2).’
De leeraars in moedertaal en in opvoedkunde en onderwijsleer hebben hier de voornaamste taak te vervullen; doch, het kan niet genoeg herhaald worden; indien niet al de leeraars gedurig de algemeene, letterkundige taal spreken, en dit niet van hunne leerlingen eischen, zullen de uitslagen niet aan de verwachtingen beantwoorden. De rol der studiemeesters, die de leerlingen op de speelplaats, op de wandelingen vergezellen, en in nauwer betrekking met hen staan dan de leeraars, is hier van overwegend gewicht. Het is hoogst wenschelijk, ik durf zeggen, noodzakelijk dat deze heeren, wier taak, met het oog op de opvoeding der Normalisten zoo belangrijk is, onze taal op onberispelijke wijze spreken, en de gewoonte daarvan hebben. | |||||||||||||||||||||
[pagina 933]
| |||||||||||||||||||||
Hebben zij tevens het noodige gezag, en verheugen zij zich In de genegenheid der leerlingen, zoo kunnen zij er veel, machtig veel toe bijdragen om de Normalisten aan eene beschaafde uitspraak, aan het gebruik der algemeene, letterkundige taal te gewennen. Dit is eene der hoofdredenen, waarom ik, voor eene Normaalschool, voor een ‘Lehrerseminar’, gelijk de Duitschers zeggen, het internaat boven het externaat verkies. Gedurende vier jaren leven de Normalisten als in eene groote familie. Zij hooren slechts de beschaafde uitspraak. Zij worden daar gedurig in geoefend. Het belang daarvan, met het oog op het beroep, waartoe zij opgeleid worden, wordt hun dagelijks herinnerd. Onder het oog van ervaren onderwijzers leggen de Normalisten er zich in de Oefenschool op toe de schoolkinderen beschaafd te leeren sprekenGa naar voetnoot(1), een uitmuntend middel om dit zelf te leeren. Herder zegt, dat vele zijner gedachten klaar geworden zijn, doordien hij ze zelf onderwezen heeft. Wie in eene zaak klaar wil inzien, voegt hij er bij, moet haar zelf onderwijzen. Het ideaal zal hier stellig, zoo min als elders, bereikt worden; doch mij komt het voor, dat leerlingen, die vier jaar in een huis leven, waar uitsluitend de algemeene Nederlandsche taal gesproken wordt, waar zooveel gelegenheid bestaat om zich daarin te oefenen, waar het besturend en onderwijzend personeel slechts éen doel voor oogen heeft: - de beroepsopleidiug der Normalisten: - mij komt het voor, zeg ik, dat de Normalisten, bij het verlaten der school, in staat kunnen en moeten zijn, de algemeene, letterkundige taal zuiver, sierlijk te spreken en te schrijvenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||
[pagina 934]
| |||||||||||||||||||||
Nu moet wel erkend worden, dat het programma der Normaalscholen tamelijk uitgebreid, zelfs durf ik zeggen, overladen is. Ik neem dus de gelegenheid waar om op de noodzakelijkheid te wijzen krachtdadig de nieuwe leer te bestrijden, die de Normaalschool in eene pseudo-universiteit zou willen misvormen. De Normaalschool hoeft te zijn een Lehrer-Seminar, eene Kweekschool voor onderwijzers, voor lagere onderwijzers, voor volksonderwijzers. Over de overlading van de programma's der Normaalscholen drukt Kehr zich aldus uit:
Eerst en vooral is er veel gelegen aan de pedagogische strekking van het leerplan der Normaalschool; hier is het voornaamste, dat men zorge, dat geene eischen gesteld worden, die geheel en al buiten het doel eener gezonde opleiding van volksonderwijzers liggen en dat men de Babelgedachten van onverstandige schreeuwers niet involgt, wier eischen ten slotte op niets anders neerkomen, dan op eene papieren pedagogie, op glanzende schijnuitslagen, die, gedrukt, schoon om lezen zijn, in het leven echter nooit en nergens kunnen, noch zullen uitgevoerd worden. Onze tijd houdt veel van uiterlijken schijn, en wie in dit opzicht niet mededoet, geraakt zelfs in gevaar voor een reaktionnair te worden uitgekreten. Doch, om het even, hoog boven de leugens en het bedrog van zulke eischen, staat voor ons het ware en waarschuwend woord van Lessing: Ich bitte mir alles natürlich ausGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||
VII.De betreurenswaardige gewoonte van vele onderwijzers in hun dagelijkschen omgang het dialekt der streek te spreken is zeker, naar mijne bescheiden meening, buitengewoon schadelijk tot het bevorderen der algemeene letterkundige taal; het oefent een noodlottigen invloed uit op zijne onderwijstaal in de school. In eene nota mijner eerste verhandeling had ik zelfs geschreven:
‘Deze onderwijzer is dus na eenigen tijd geheel en al onbekwaam om zijn ambt naar behooren te vervullenGa naar voetnoot(2).’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 935]
| |||||||||||||||||||||
Daarop antwoordt de heer Joos:
‘De lagere onderwijzer, die alle dagen 5 uren met het Nederlandsch kan omgaan, zou onbekwaam worden, terwijl er menige leeraar in vreemde talen is die, buiten de enkele klasuren per week, altijd zijn moedertaal spreekt en toch heel goed Duitsch en Engelsch onderwijst!... Neen, dat is te erg. Heeft onze collega niet bemerkt dat er tegenstrijdigheid bestaat tusschen wat hij nu van den onderwijzer bevestigt en wat hij vroeger van het kind verwachtte?... Het kind zou op 6 jaar met 5 uren per dag het Nederlandsch tot innerlijke spraak moeten hebben, en de onderwijzer zou in zake van taalonderricht geheel en al onbekwaam worden, niettegenstaande zijn opleiding én in de lagere school én in de normaalschool, niettegenstaande zijn verdere en voortgaande oefening gedurende 5 uren daags in de klas?... Nog eens, dat is te ergGa naar voetnoot(1). Herhalen wij wat de heer Joos in zijne eerste voordracht zegde: ‘In Holland, Duitschland en Frankrijk zou de onderwijzer zich veelal verlagen, sprake hij buiten den huis- en vriendenkring, zijn eigen dialect. Maar in het grootste deel van Vlaamsch-Belgie, indien hij buiten de school de beschaafde omgangstaal gebruikt, wordt hij al spoedig voor pedant, voor verwaande, voor beslagmaker aangezien en uitgekreten De overheid laat hem van in de eerste dagen hooren dat zoo iets tegen alle gebruiken is, en de meeste burgers vermijden zijn gezelschap. Wat staat er den jongeling te doen? De goede wil, dien hij toont, wordt verkeerd uitgelegd, hij wordt bespot en hij heeft de achting broodnoodig voor zijn gezag: hij is vreemdeling en kan geen vrienden missen. Om bestwil verzaakt hij in 't gewoon leven aan de beschaafde taal en ontleert zoo stilaan het betrekkelijk gemak van spreken, dat hij in de Normaalschool door wilskracht mocht opdoenGa naar voetnoot(2).’
Ik haal deze woorden niet opnieuw aan om te doen uitschijnen, dat daar, zooniet eene goedkeuring, eene aanmoediging tot het dialekt spreken, dan toch meer dan eene verschooning schijnt in opgesloten. Onze collega loochent dit; wij hebben het recht niet aan zijn woord te twijfelen. Doch wanneer de heer Joos verklaart, dat die onderwijzer de beschaafde taal ontleert, en ik daaruit afleid, dat hij aldus | |||||||||||||||||||||
[pagina 936]
| |||||||||||||||||||||
na eenigen tijd niet meer in staat is zijn ambt naar behooren te vervullen; denk ik niet, dat mijne gevolgtrekking zoo erg is. Want, in de school moet de onderwijzer toch beschaafd kunnen spreken, en zal hij, indien hij, buiten de school gedurig dialekt spreekt, dit in de school ook niet doen, ondanks zich zelf. De vergelijking met den leeraar in eene vreemde taal gaat niet op. Neen, een leeraar, die b.v. in zijn gewonen omgang Fransch spreekt, zal niettemin de Duitsche taal goed onderwijzen. De Duitsche taal is de innerlijke taal der leerlingen niet. Doch, het dialekt, het Vlaamsch dialekt, is dit, in het onderhavige geval; de leeraar is van zelf geneigd dit in de klas te spreken, indien het ook zijne innerlijke taal is, en hij het gebruik der letterkundige taal ontleerd heeft. En, indien ik mijn gevoelen onbewimpeld wilde blootleggen, zou ik zeggen, dat de leeraar, die eene vreemde taal wil onderwijzen ‘de vaardigheid daarvan in het spreken en schrijven althans,’ daar veel gemakkelijker uitslagen in zal hebben, indien hij die taal uitsluitend gebruikt in het gewone leven, indien dit zijne innerlijke taal is, dan indien de taal der leerlingen ook de taal is van zijn gemoeds- en geestesleven. Ik zie ook geene tegenstrijdigheid tusschen wat ik van den onderwijzer bevestig en wat ik van het kind verwacht. Dat wij het in de lagere school zoo ver brengen, dat de letterkundige taal de innerlijke taal van het kind worde, mogen wij niet eischen. Neen. Deze uitslag wordt nergens verkregen; zoomin in Duitschland, als in Nederland, Frankrijk of waar ook, aangezien in al die landen, het volk, zelfs wanneer het een volledig lager onderwijs ontvangen heeft, dialekt spreekt en blijft spreken. Doch, ik vraag, dat men in Vlaanderen, in de Vlaamsche provinciën, verkrijge, wat men in Duitschland, Frankrijk, Nederland en Waalsch-Belgie verkrijgt; namelijk, dat de uitspraak der taal zuiverder zij, en dat het volk, als het zijn moet, ook de algemeene letterkundige taal kan gebruiken en het de noodzakelijkheid daarvan meer en meer gevoelt. | |||||||||||||||||||||
VIII.Overigens zal de onderwijzer meer en meer op de ondersteuning der maatschappij mogen rekenen, dank vooral aan het krachtdadig optreden van den heer Joos. Onze collega zegde daarover in zijn e laatste voordracht: | |||||||||||||||||||||
[pagina 937]
| |||||||||||||||||||||
‘Tot vóor enkele jaren waren de leerlingen van de vrije gestichten verplicht in hun uitspanningen altijd Fransch te spreken; buiten de klas mochten ze nooit hun moedertaal bezigen. Sedert het verschijnen van de Bisschoppelijke Onderrichtingen beschikken ze wekelijks, over drie volle dagen om zich in het Nederlandsch te oefenen. Leesen voordrachtoefeningen, die vroeger haast niet bestonden, worden nu in veel gestichten regelmatig gegeven. Onze studentenbonden bloeien meer en meer, en op de feesten en vergaderingen die ze houden, kan men vernemen hoe deftig ze hun taal begeeren en beginnen te spreken. Ik zelf, ik handel zooveel en waar ik kan; deels door mijn toedoen, is men er aan gewend geworden in het bestuur van ons Davidsfonds en in onzen Vlaamschen Studiekring geen dialect meer te spreken; op mijn aandringen geeft men in Sint-Jozefspatronage te Sint-Niklaas, aan de jonge werklleden die er tot sociale sprekers opgeleid worden, uitdrukkelijke lessen van schoonlezen en van deftige uitspraak; op mijn aanvraag droeg een onderwijzer op het laatste Congres van het Davidsfonds te Sint-Niklaas gehouden, een verslag voor over den onderwijzer en de beschaafde omgangstaal; ik zelf las op dat Congres een verslag over het Davidsfonds en de algemeene taal. Dit waren mijn wenschen:
En ik zei tot de priesters in 't bijzonder: ‘Het Davidsfonds heeft verscheiden honderden leden onder de geestelijkheid. Mag ik een beroep doen op den goeden wil van zooveel jonge Vlamingen als we daaronder tellen?... Waarom zouden zij, juist gelijk verscheiden | |||||||||||||||||||||
[pagina 938]
| |||||||||||||||||||||
kloosterorden het doen, in hun priesterlijke bediening niet altijd de beschaafde taal spreken?... Wat reden kan er bestaan voor hen die aan heel hun bisdom en niet meer aan een bepaalde streek behooren, hun geboortedorp met hun dialeet overal op de lippen mee te dragen?... Waarom het Nederlandsch alleen voor den preekstoel?... Hebben ze niet menig ander werk te verrichten dat, juist om zijn verhevenheid, een beschaafde taal vraagt?... Is 't niet zonneklaar dat ze door hun beschaafde taal, die hen boven het volk plaatst, meer door de menigte zullen geacht en geëerbiedigd worden, en er ook een meer beschavenden invloed zullen op hebben?...
En denkt ge dat al die afzonderlijke pogingen zonder uitslagen zullen blijven?... Neen! neen! ze zijn het steentje in den stillen en effen vijver geworpen. Eerst komt er een kleine kring, dan volgen er andere die altijd wijder en wijder worden en na enkele stonden heel den stillen en effen vijver tot aan zijn boorden doen bewegen en rimpelen.... Ziet wat er reeds gebeurt. We hadden op ons congres een damenafdeeling ingericht, waar Pater Salsmans, Juffrouw M. Belpaire en de Hollandsche juffers Wigman en Vetter het woord voerden. Veel vooroordeelen zijn daardoor gevallen en, op verzoek van verscheiden rijke vrouwen, stichten we nog deze week een Damenvereeniging, waarin alleen de beschaafde omgangstaal zal gesproken wordenGa naar voetnoot(1).’
Dit alles zal stellig heilzame gevolgen opleveren; ik blijf echter bij mijn besluit: de onderwijzer, meer dan een ander, is verplicht de algemeene, letterkundige taal te spreken, omdat hij die moet onderwijzen; omdat het gebruik van het dialekt, zelfs in het gewone leven, te veel schade toebrengt aan het onderwijs.
‘De onderwijzer moet zijn wat de kinderen moeten worden, doen wat de kinderen moeten doen, laten wat zij moeten laten; hij moet leven gelijk de kinderen zullen moeten leven, of zij hem zien of niet zien; hij moet hun voorbeeld en model zijn in alles wat goed is. Het voorbeeld werkt machtiger dan het voorschrift; woorden zijn dwergen, daden zijn reuzen.
Gelijk de onderwijzer is, zijn de kinderen; gelijk de bron is, is de beek, gelijk het voorbeeld is, is het nabeeld. De school is de photographie des onderwijzersGa naar voetnoot(2).’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 939]
| |||||||||||||||||||||
Daarbij ken ik vele gemeenten, waar de onderwijzer onder de voornamen gerekend wordt, en ook buiten de school een wezenlijken invloed uitoefent. Dit hangt grootendeels van hem af. Met onverholen vreugde verklaar ik dan ook, dat de onderwijzers in de derde afdeeling van het Congres van het Davidsfonds te Sint-Niklaas, de noodzakelijkheid erkend hebben, ook buiten de school, de algemeene, letterkundige taal te spreken. Ik bezit daarover slechts onvolledige verslagen. In het nr van 6 September 1910 van het dagblad Le Patriote lees ik:
‘M. Van Poucke s'est attaché à démontrer que les instituteurs ont le devoir de s'exprimer en un flamand châtié et cela dans toutes les circonstances, aussi bien à l'école que dans leurs rapports avec les parents. Ils ont surtout l'obligation de travailler à leur développement intellectuel et personnel, pour pouvoir d'autant mieux se consacrer à leur tâche d'éducateurs.’ Bravo! | |||||||||||||||||||||
IX.Mij schijnt het dat de sprekersclub, de patronages, de bonden van verschillenden aard, en vooral de tooneelmaatschappijen, veel kunnen bijdragen om de beschaafde uitspraak te bevorderen en het gebruik der letterkundige taal onder het volk te verspreiden, wat een zeer gunstigen invloed, zelfs op de school kan uitoefenen. Gezelschappen, waar de leden zich zouden oefenen in de kunst van luidop lezen, van voordragen, zouden ook zeer veel nut stichten. Emil Palleske spreekt in zijn merkwaardig boek Die Kunst des Vortrags - (Zweite Auflage. Stuttgart 1884) ‘Ein Leseverein von deutschen Landleuten’. Hij vertelt dat, na eene voordracht over ‘Shakespeare's’ Wintersprookje in het stadje Kettwig een der toehoorders hem zegde: ‘Talrijke landbouwers van de letterkundige vereeniging te Merseburg bevinden zich in de zaal’. Landbouwers om het Wintersprookje te hooren lezen? Inderdaad, zij lezen ook Schiller en Goethe met verdeelde rollen. De voordrachtgever besloot de vergadering bij te wonen. In eene herberg van het gehucht had deze plaats. De kunstenaar kon zijne eigen ooren niet gelooven. Het was de dorpsonderwijzer Klingenburg, die deze leesavonden tot stand had gebracht. | |||||||||||||||||||||
[pagina 940]
| |||||||||||||||||||||
Palleske verzekert, dat deze oefeningen de landbouwers geenszins beletten hunne landerijen voorbeeldig te bewerken,
‘Maar gevoelen deze mannen zich niet boven huns gelijken verheven?’ ‘Geenszins. Zij kennen geene aanmatiging, en denken niet eeus dat zij met deze kunstoefening, welke aller waardeering verdient, en waarschijnlijk eene zeldzame uitzondering is, iets bijzonders tot stand brengen. Zij spreken daar niet over en het is niet gemakkelijk hunne leesavonden bij te wonen. Regelmatig komen zij daar, hoewel velen eene mijl ver door nacht en nevel, sneeuw en regen van Merseburg naar hunne hoeven moeten terugkeerenGa naar voetnoot(1).’
Hadden wij vele Klingenburgs! In dezen tijd van sportwoede, waar onze jeugd zoo deerlijk onder lijdtGa naar voetnoot(2), meen ik vooral de aandacht op de oefeningen des geestes, op de letterkunde te mogen vestigen; ook in een ander opzicht dan het bevorderen der spreektaal zal dit heilzame vruchten opleveren. | |||||||||||||||||||||
X.Ernest Van Dijck, de beroemde heldentenor van Wagner's lyrische drama's, verklaarde op het Congrès d'Education familiale, dit jaar te Brussel gehouden:
A la famile incombe le grand soin de former la bouche de l'enfant: et le maître d'école primaire devra exercer sur le parler des élèves un controle sévère pour améliorer, redresser émonderles prononciations vicieuses. De cette façon les enfants, devenus à leur tour père et mère de famille, perfectionneront encore la langue pour les générations futures Dans une famille où les parents parlent claire- | |||||||||||||||||||||
[pagina 941]
| |||||||||||||||||||||
ment et bien, les enfants les imiteront certainement et nous verrons ainsi toute une contrée, tout un pays, s'exprimer purement, parce que les aïeux auront été attentifs. Exemples, la Toscane, la Touraine, le Hanovre, certaines parties de la Hollande’Ga naar voetnoot(1).
Niet alleen is het de plicht van den lageren onderwijzer de gesproken taal der leerlingen te zuiveren, hun de beschaafde omgangstaal te leeren spreken; de onderwijzeressen der Kindertuinen, der Froebel- en Bewaarschoien leggen al te dikwijls een misselijken ondergrond van de gesproken taal, te meer daar de kinderen, die hun toevertrouwd worden, nog in het Lallstadium zijn. Zij moeten de klanken zuiver leeren uitspreken. Zij moeten leeren artikuleeren; ik vestig daar met nadruk de aandacht mijner medeleden op; daar de pedagogische opleiding dezer Froebelonderwijzeressen al te dikwijls veel te wenschen over laat. Dat de overlading van het programma, het gedurig invoeren van nieuwe vakken in de lagere school het doelmatig onderricht veel afbreuk doet, dat het onderricht der tweede taal er in ruime mate toe bijdraagt deze als de letterkundige taal, de moedertaal als een patois te biijven beschouwen en behandelen; over dit alles heb ik in de Academie al te dikwijls gehandeld, om er nogmaals op terug te komen. De onderwijzer, die de wetenschappen onderwijst, aapt den professor na; hij doceert en blijft doceeren, wat in het lager onderwijs weinig of geene waarde heeft. Er wordt niet genoeg gelezen, zoodat de leerlingen de stoffelijke vaardigheid niet eens bezitten, als zij de school verlaten; zij hebben geene gelegenheid om veel te spreken; de vorm wordt over het hoofd gezien, zoo dat de stof niet verwerkt wordt, en het bevorderen der spreektaal niet tot haar recht komt. Nochtans zal de onderwijzer, die zelf goed spreekt en iever voor de zaak heeft, overal uitslagen hebben. Ten einde zijne leerlingen er aan te gewennen, ook buiten de school, de beschaafde omgangstaal te leeren spreken, zal de onderwijzer hen daar tijdens de uitspanning in oefenen. In het januarinummer van het opvoedkundig tijdschrift De Belgische School komt een artikel voor, getiteld De beschaafde Spreektaal op de speelplaats der lagere scholen, waarin de heer | |||||||||||||||||||||
[pagina 942]
| |||||||||||||||||||||
Sengers, Hoofdinspecteur over het lager onderwijs te Hasselt, dit ten sterkste aanraadtGa naar voetnoot(1). Zijn besluit luidt aldus:
‘In het Berchmanshuis te St. Truiden, waar 120 kinderen, jongelingen van 6-30 jaren verblijven, werd de proefneming toegepast. De heer Quintens, voorziiter der provinciale geneeskundige commissie, getuigde: niet alleen wanneer zij zieh op de speelplaats bevinden, zelfs wanneer de kinderen van het Berchmanshuis ergens in de stad eene boodschap verrichten, bedienen zij zich van de beschaafde Nederlandsche spreektaal. 't Is schoon om te aanhooren. Dat de onderwijzers dus in volle vertrouwen den maatregel invoeren. Het gebruik van het beschaafde Nederlandsch op de speelplaats zal meer (ter verheffing en veredeling onzer moedertaal), bijdragen dan eene lange reeks van maatregels, die door 's lands bestuur gestemd en in de Wetboeken zouden opgenomen worden.’
Hooggeachte Collega's, ik eindig hier mijn al te lang betoog; ik meen te mogen verklaren, dat mijne inzichten zuiver waren, en dat ik geen ander doel had, dan naar mijn beste vermogen de edele zaak te dienen, waar wij ons leven aan wijden. Het bevorderen der algemeene letterkundige taal, het verspreiden der beschaafde omgangstaal, zal vele opofferingen eischen, en, gelijk ik het bij den aanvang zegde, vele teleurstellingen te weeg brengen. Het besef daarvan mag ons geenszins weerhouden daar met moed en iever naar te streven.
‘Moed en iever’ zegt de Engelsche schrijver Sharpe, ‘zouden in wanhoop zijn ondergegaan, en de wereld zou geen groot of goed werk hebben zien verrijzen, indien de bouwlieden angstvallig de verhouding berekenden tusschen iederen baksteen en de pyramide, welke zij wenschen op te richten, of tusschen iedere schop aarde en de dijkwerken, die er uit moet worden gevormd.’ Als wij ons ernstig toeleggen op het najagen van een goed doel, zullen wij zekerlijk vorderen, al bemerken wij het nietGa naar voetnoot(2). |
|