Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1910

[p. 901]

Jan-Frans Willems' allereerste Nederlandsch gedicht
- 1810 -
door Jhr. Mr. Nap. de Pauw.

Ik heb de eer aan de Koninklijke Vlaamsche Academie een afschrift aan te bieden der vertaling van Voltaire's Slag van Fontenoy, door Jan-Frans Willems.

J.-F. Willems was 16 jaar oud toen hij het, in 1810, beproefde Voltaire's ‘Bataille de Fontenoy’ in Nederlandsche verzen over te zetten. Die hoogst belangrijke en wellicht eerste proefneming in verzen van den Vader der Vlaamsche Beweging, - juist honderd jaar na de vervaardiging ervan ontdekt, - werd mij medegedeeld door ons achtbaar Eerelid Jhr. Dr. Ferd. van der Haeghen, Conservator der Universiteits-Bibliotheek, alwaar zij onder de kostbare handschriften der Gentsche afdeeling, als n^r 8360¹ berust. Zij behelst ongeveer 140 verzen: de jonge dichter is aan de helft zijner taak blijven steken, want het Fransch gedicht (o.a. gedrukt in Voltaire's OEuvres complètes, Paris, 1821, d. IX, blz. 457 tot 466, met noten blz. 467 tot 476) beloopt tot ongeveer 300 verzen.

Van die eerste proef eens zestienjarigen jongelings is niet veel te zeggen. Zij volgt den bombastigen toon van den Franschen tekst getrouw op de voeten. Doch zij verdient, mijns inziens, in de Verslagen der Academie gedrukt te worden, tot opheldering van Willems' poëtische vorming en talent als vertaler. Ik heb echter het Fransch gedicht tegenover de vertaling laten drukken en de verbeteringen aan de rijmen vermeld.

Al spreek ik van ‘allereerste gedicht’, toch weet ik zeer wel dat de veertienjarige jongen reeds te Lier in 1807 een ‘Hekeldicht op den Meyer en de Municipaliteit van Bouchout’ had geschreven, dat hij zelf in de herinneringen zijner eerste jaren heeft vermeld⁽¹⁾ en waarvan Dr. F. Snellaert de acht eerste verzen

(1) Belgisch Museum, d. VIII (1844), blz. 288.

[p. 902]

heeft doen kennen⁽¹⁾; die jongelingsgrap is evenwel zoekgeraakt. Aan een anderen kant dagteekenen zijne eerste bekroonde en gedrukte gedichten van 1811 en 1812, als daar zijn: De ‘Eglogue’ op de geboorte van den Koning van Rome⁽²⁾, en de ‘Hymne aan het Vaderland over den Veldslag van Friedland en de daerop volgende Vrede van Tilsitt⁽³⁾’. Verder, zijne drukke medewerking aan den ‘Antwerpschen Almanak van Nut en Vermaek’ gaat slechts van de jaren 1815 tot 1822.

In het eerste deel van die belangrijke Muzenboekjes leert Jan-Frans Willems ons hoe hij ‘poëet’ is geworden: hij had gelezen: ‘Sapho en Homeer, Naso, Martialis, Horatius, Lucaen, Virgiel en Juvenalis; Pope en Milton; Corneille, Fénelon, Boileau, Voltaire, Rousseau, Racine en Crébillon; Klopstock, Wieland, Kleist en Gessner; Guarini, Tasso, Ariosto, Petrarcha en Marini; Vondel, Hoogvliet, Vos, Antonides, Oudaen, Poot, Moonen, Faitama, Nomsz, Feith en Westerbaen, en

God weet

Wat dat ik nog al verder las;
Maer zie! naer al dit léezen, 'k was

Poëet!⁽⁴⁾’

Die wonderbare belezenheid ging gepaard met een ongeloofelijken schrijflust. Zijn tachtigjarige zoon, de achtbare heer Felix Willems-Limnander de Zulte, verklaarde mij onlangs, dat hij in zijne jonge jaren het afschrift had gezien, uit de eigene hand zijns vaders, van al de gedichten en tooneelstukken van Voltaire, voor wien hij eene ware bewondering koesterde. Die handschriften zijn ook zoekgeraakt.

Men verstaat nu dat hij ten minste een dier stukken heeft beginnen te vertalen.

(1) Korte Levenschets van Jan-Frans Willems (Gent, 1847), blz. 2.

(2) Gedrukt te Parijs in 1811. Zie Mémoires de l'Académie de Belgique (Bruxelles, 1847), biographie par P. De Decker, blz. 35.

(3) Gedrukt te Antwerpen, bij Van Ael, en te Gent bij Begyn, 1812, 8^o.

(4) Gedrukt te Antwerpen, bij Vander Hey, 1815, blz. 38. Zie de uitgave van het Willems-Fonds, n^r 129 (Gent, 1893): Jan-Frans Willems: Levensschets door Max Rooses, blz. 6; Voordracht door J. Vuylsteke, blz. 104, en Herinneringen door G. Bergmann, blz. 126; alsook briefwisseling uitgegeven door Max Rooses (1874) voor het Willems-Fonds, en door Jan Bols voor de Vlaamsche Academie (1909).

[p. 903]

Om welke reden hij ze niet heeft voortgezet, blijft een raadsel. Misschien was hij moede van den zouteloozen catalogus van zoogezegde helden, door den toenmaligen koningsvleier bij elke der zes uitgaven van 1745 vermeerderd; misschien begon Willems, reeds dan door vaderlandsche gedachten bezield, terug te deinzen voor de beleedigingen, op het einde des gedichts aan zijne voorvaderen, Belg en Bataaf, uitgedeeld, want hij had er gelezen:

Déjà Tournay se rend, déjà Gand s'épouvante:
Charles Quint s'en émeut; son ombre gémissante
Pousse un cri dans les airs, et fuit de ce séjour
Où pour vaincre autrefois le Ciel le mit au jour;
Il fuit; mais quel objet pour cette ombre alarmée!
Il voit ces vastes champs couverts de notre armée;
L'Anglais deux fois vaincu, cédant de toutes parts,
Dans les mains de Louis laissant ses étendarts;
Le Belge en vain caché dans ses villes tremblantes;
Les murs de Gand tombés sous ses mains foudroyantes;
Et son char de victoire, en ces vastes remparts,
Écrasant le berceau du plus grand des Césars;
Ostende, qui jadis a, durant trois années,
Bravé de cent assauts les fureurs obstinées,
En dix jours à Louis cédant ses murs ouverts,
Et l'Anglais frémissant sur le trône des mers⁽¹⁾.

Misschien ook had hij de hekeldichten der Franschen zelve op die overdrevene lofbetuigingen gelezen, onder andere dat van zekeren Marchand, advocaat te Parijs:

Que sur ma paroisse on enterre
Sept ou huit mille hommes pour rien,
C'est mon casuel, c'est mon bien.
Sur mes droits et mon honoraire
On m'a fait encor d'autres torts:
Un fameux Monsieur de Voltaire
A donné l'extrait mortuaire
De tous les seigneurs qui sont morts⁽²⁾.

(1) Er is op te merken dat men in het Fransch gedicht nergens het historisch woord vindt: ‘Tirez les premiers, Messieurs les Anglais!’, waarschijnlijk, gelijk zooveel andere, naderhand gesmeed.

(2) Larousse, Dictionnaire (Parijs, 1872), d. VIII, blz. 580.

[p. 904]

Poëme de Fontenoy,
1745.
(OEuvres complètes de Voltaire, Paris, MDCCCLV, t. II, pp. 492 à 498, avec préface et notes.)

Poëme de fontenoy.

Quoi! du siècle passé le fameux satirique

Aura fait retentir la trompette héroïque,
Aura chanté du Rhin les bords ensanglantés,
Ses défenseurs mourants, ses flots épouvantés,
Son dieu même en fureur, effrayé du passage,
Cédant à nos aïeux son onde et son rivage:
Et vous, quand votre roi dans des plaines de sang
Voit la mort devant lui voler de rang en rang,
Tandis que, de Tournay foudroyant les murailles
Il suspend les assauts pour courir aux batailles;
Quand, les bras de l'hymen s'élançant au trépas,
Son fils, son digne fils, suit de si près ses pas;
Vous, heureux par ses lois, et grands par sa vaillance,
Français, vous garderiez un indigne silence!

Venez le contempler aux champs de Fontenoy.

O vous, Gloire, Vertu, déesses de mon roi,
Redoutable Bellone, et Minerve chérie,
Passion des grands coeurs, amour de la patrie,
Pour couronner Louis prêtez-moi vos lauriers;

[p. 905]

Den slag van Fontenoy,
uyt de fransche heldenvaerzen van den heere Voltaire in nederduytsche dichtmaet overgebracht
door
W .... MS
In Antwerpen MDCCCX⁽¹⁾.

⁺ De slag van fontenoy.

Hoe! dierf den hekelaer eens zyn heldendichttrompetten⁽²⁾
Vol moets in d'andere eeuw aen zyne lippen zetten?
den Rynstroom zingen van felbebloede zoom⁽³⁾
Zyn stervend' helden en ontzette waterstroom?
en hoe zyn gramme god⁽⁴⁾ in die geduchte dagen,
Zyn⁽⁵⁾ vloed en oever aen ons vadren op moest dragen?...
En gy, als uwen vorst op Doornik bliksems schiet,
het stormen daerlaet, naer zyn strydend' helden vlied,
⁺ en in dit bloedig veld⁽⁶⁾ de dood haer zeys ziet zwaeyen,
op zyn geledren en een oogst van zielen maeyen,
terwyl zyn waerde zoon deelt in zyn oorlogslot,
zyn zoon, uyt d'armen van den tedren huwlyksgod
gevloden, helpen om des vyands wrok te pletten?
Gy, die de weerde kent van zyne wyze wetten,
en onder wiens gezag g'het waer geluk geniet,
u door zyn dapperheyd nog meer veredeld ziet,
ô Franschen! zoud gy nu een schandlyk zwygen houwen?...

⁺ Komt hem op t'vegeveld van Fontenoy beschouwen,

ô Gy, de Deugd en d'Eer, godinnen van myn vorst!
Bellona, die niet als naer t'bloedig krygt dorst,
Minerf! en d'hartstocht die de braefste helden griefden,
help my, te saemen met de vaderlandsche Liefde
uw lauwers strenglen om het hoofd van Lodewyk.
en dat het vuer waermé gy d'helden van het ryk

(1) Boekje gemerkt 563, van 16 bladen, waarvan 9 beschreven: 0^m145 X 0^m08: G. 8360¹.

+ P. 3.

(2) Op doorhaling van: Hoe! En den hekelaer zou d'held ...

(3) Id.: Gezongen hebben van des Ryns beb...

(4) hoe zyn getergde god.

(5) en.

+ P. 2.

(6) en in die zee van bloed.

+ P. 5.

[p. 906]

 

Enflammez mon es prit du feu de nos guerriers;

 

Peignez de leurs exploits une éternelle image.

 

Vous m'avez transporté sur ce sanglant rivage:

 

J'y vois ces combattants que vous conduisez tous;

 

C'est là ce fier Saxon⁽¹⁾ qu'on croit né parmi nous,

 

Maurice, qui. touchant à l'infernale rive,

 

Rappelle pour son roi son âme fugitive,

 

Et qui demande à Mars, dont il a la valeur,

 

De vivre encore un jour, et de mourir vainqueur.

 

Conservez, justes cieux, ses hautes destinées;

 

Pour Louis et pour nous prolongez ses années.

 

Déjà de la tranchée Harcourt⁽²⁾ est accouru;

 

Tout poste est assigné, tout danger est prévu.

 

Noailles⁽³⁾, pour son roi plein d'un amour fidèle,

 

Voit la France en son maître, et ne regarde qu'elle.

 

Ce sang de tant de rois, ce sang du grand Condé,

 

D'Eu⁽⁴⁾ par qui des Français le tonnerre est guidé,

 

Penthièvre⁽⁵⁾, dont le zèle avait devancé l'áge,

 

Qui déjà vers le Mein signala son courage,

 

Bavière ovec de Pons, Boufflers et Luxembourg,

 

Vont chacun dans leur place attendre ce grand jour:

 

Chacun porte l'espoir aux guerriers qu'il commande.

 

Le fortuné Danoy⁽⁶⁾, Chabanes, Galerande,

 

Le vaillant Bérenger, ce défenseur du Rhin,

 

Colbert, et du Chaila, tous nos héros enfin⁽⁷⁾,

 

Dans l'horreur de la nuit, dans celle du silence,

 

Demandent seulement que le péril commence.

 

Le jour frappe déjà de ses rayons naissants

 

De vingt peuples unis les drapeaux menaçants.

 

Le Belge, qui jadis fortuné sous nos princes,

 

Vit l'abondance alors enrichir ses provinces;

 

Le Batave prudent, dans l'Inde respecté,

 

Puissant par son travail et par sa liberté,

 

Qui, long-temps opprimé par l'Autriche cruelle,

 

Ayant brisé son joug, s'arme aujourd'hui pour elle;

 

L'Hanovrien constant, qui, formé pour servir,

(1) Le comte maréchal de Saxe, malade, était porté dans une gondole d'osier, quand ses douleurs et sa faiblesse l'empêchaient de se tenir à cheval.

(2) M. le duc d'Harcourt avait investi Tournay.

(3) Maréchal de France.

(4) Grand-maître d'artillerie.

(5) Il s'était signalé à la bataille de Dettingen.

(6) M. de Danoy fut retiré par sa nourrice d'une foule de morts et de mourants sur le champ de Malplaquet, deux jours après la bataille.

(7) Les lieutenants-généraux, chacun à leur division.

[p. 907]

 

ontfonkte, mynen geest beziel' maer niet verwildren,

 

wil van hun krygsdeugd ook een eeuwge beeltnis schildren!

 

⁺ G'hebt m'op die bloedgestrand gebrogt, ik zie de schaer

 

door U geleyd, den hoon van Vrankryk vreken, daer;

 

de Saxer, die men meynt by ons te zyn geboren;

 

de fiere Maurits, die, vóor t' ryk byna verloren,

 

zijn ziel, reets naderende aen t' zwarte helleryk,

 

terugroept vóor den staet en koning Lodewyk;

 

en die aen Mavors, aen den god der oorelogen

 

(waervan hy al den moed en kloekheyd en vermogen

 

bezit) een levensdag maer vraegt, om dan daernaer

 

als overwinnaer naer het veld te sneuvlen. Maer!

 

⁺ rechtvaerde hemel! wil shelds dood nog niet gehengen,

 

wil vóor den vorst, voor ons, zyn dagen nog verlengen!

 

Harcourt laet stoutlyk zig reeds uyt de loopgraft zien⁽¹⁾;

 

eenieder heeft zyn post, alle onheyl is voorzien;

 

de held Noailles, voor zyn koning steets getrouwe,

 

ziet Vrankryk en zyn vorst, kan niet als haer beschouwen,

 

het duerbaer koningsbloed, het bloed van held Condé;

 

d'Eu, die den donder van het fransche ryk voert mé;

 

Penthièvre, wien den moed de jaeren overtroffen,

 

en die de Meyn reets van zyn oorlogsdaên deed stoffen;

 

⁺ Bavière, met de Pons en Boufflers, zyn verzelt

 

van Luxembourg, die t'saem op t'vege legerveld

 

den dag verwachten, die hun handgemeen moet maeken.

 

Eenider doet zyn volk door hoop en iever blaken:

 

Danoy⁽²⁾ en Béranger (die wreker van den Rhyn),

 

Chabanes, Galerande, en wie maer hclden zyn,

 

te samen met Colbert en Duchaila, die vragen

 

naer t'aenvalteeken dat den vyand zal verslagen.

 

⁺ De morgenzon worpt reets haere eerste stralen weer

 

op d'oorlogsvaendelen van twintig volkren neer.

 

Den Belg, die eertyds, ja het eêlste heyl mogt smaken,

 

als hy ons prinsen voor zyn staetsgeluk zag waken;

 

de slimme Batavier, in d'Indiën geagt,

 

toont met zyn vryheyd ook zyn dappere oorlogsmagt;

 

hy, die het wreede jok der Duytschen eens dierf pletten,

 

gaet heden vóor dit volk zig in de wapens zetten;

 

⁺ d'Hanover, die als voor den dienst gemaekt, zyn leed

+ P. 6.

+ P. 8.

(1) Op uitschrabbing van: Reets uyt de loopgraft laet zich Harcourt stoutlyk zien.

+ P. 8.

(2) Noot van den schrijver: M. de Danoi (die de fransche dichter gelukkig noemt) werd door zyne voedster op het veld van Malplaquet twee dagen naer den slag uyt eenen hoop dooden en stervenden getrokken.

+ P. 9.

+ P. 10.

[p. 908]

 

Sait souffrir et combattre, et surtout obéir;

 

L'Autrichien, rempli de sa gloire passée,

 

De ses derniers Césars occupant sa pensée;

 

Surtout ce peuple altier qui voit sur tant de mers

 

Son commerce et sa gloire embrasser l'univers,

 

Mais qui, jaloux en vain des grandeurs de la France,

 

Croit porter dans ses mains la foudre et la balance:

 

Tous marchent contre nous; la valeur les conduit,

 

La haine les anime, et l'espoir les séduit.

 

De l'empire français l'indomptable génie

 

Brave auprès de son roi leur foule réunie.

 

Des montagnes, des bois, des fleuves d'alentour,

 

Tous les dieux alarmés sortent de leur séjour,

 

Incertains pour quel maître en ces plaines fécondes

 

Vont croître leurs moissons, et vont couler leurs ondes.

 

La Fortune auprès d'eux, d'un vol prompt et léger,

 

Les lauriers dans les mains, fend les plaines de l'air;

 

Elle observe Louis, et voit avec colère

 

Que sans elle aujourd'hui la valeur va tout faire.

 

Le brave Cumberland, fier d'attaquer Louis,

 

A déjà disposé ses batailions hardis:

 

Tels ne parurent point aux rives de Scamandre,

 

Sous ces murs si vanté's que Pyrrhus mit en cendres

 

Ces antiques héros qui, montés sur un char,

 

Combattaient en désordre, et marchaient au hasard:

 

Mais tel fut Scipion sous les murs de Carthage;

 

Tel son rival et lui, prudents avec courage,

 

Déployant de leur art les terribles secrets,

 

L'un vers l'autre avancés s'admiraient de plus près.

 

L'Escaut, les ennemis, les remparts de la ville,

 

Tout présente la mort et Louis est tranquille.

 

Cent tonnerres de bronze ont donné le signal:

 

D'un pas ferme et pressé, d'un front toujours égal,

 

S'avance vers nos rangs la profonde colonne

 

Que la terreur devance, et la flamme environne,

 

Comme un nuage épais qui sur l'aile des vents

 

Porte l'éclair, la foudre et la mort dans ses flancs.

 

Les voilà ces rivaux du grand nom de mon maître,

 

Plus farouches que nous, aussi vaillants peut-être,

 

Encor tout orgueilleux de leurs premiers exploits.

 

Bourbons, voici le temps de venger les Valois,

 

Dans un ordre effrayant trois attaques formées

[p. 909]

 

gewilliglyk verdraegt, zich t'onderwerpen weet;

 

den Oostenryker, die van zyn voorlede magten

 

en laeste Cesars staeg vervuld zyne gedagten;

 

en bovenal dat volk, t'geen trots op t'pekelveld,

 

zyn roemenhandel t'gansch heelal ziet omgesneld,

 

maer nydig van t'geluk van ons en onzen lande,

 

den bliksem en de schael waent t'hebben in zyn handen;

 

⁺ Zy all verdaegen ons, t'wyl sterkte hun geleyd

 

den nyd hun voortsweept en de hóope hun verleyd.

 

Des Ryks beschermgod, die den franschen vorst verzelde,

 

bravéert die wrevlen hoop; het krygsgeschrey ontstelden

 

de veld- en watergoôn van d'omgeleege streek,

 

daer ieder van hun vast uyt zyne schuylplaets week,

 

onzeker voor wat hier hun vrugtbaer veld zal groeyën,

 

hun beeken vlieten en hunn' halmen zullen bloeyen.

 

De Lukgodin, daerby⁽¹⁾, met een gezwinde vlugt

 

doorsnyt, de lauwers in de handen, t'vlak der lucht.

 

⁺ Zij let op Lodewyk en ziet (vol torn van binnen)

 

hoe heden zonder haer de kloekheyd gaet⁽²⁾ verwinnen,

 

Den braven Cumberland, die t'lot des oorlogs wikt

 

met Lodewyk, heeft reets zy drommen saemgeschikt:

 

Scamanders oever zag noeyt zooveel strydbre hoopen

 

onder de mueren, die held Pyrrhus eens deed sloopen,

 

dit oude heldendom dat door t' geval gebrocht,

 

verwaut en regelloos of kryg of plondring wrogt:

 

⁺ maer zoo was Scipio onder Carthagos mueren,

 

zoo was zyn vyand in het stryden te verdueren,

 

ontvouwende t'geheym dier schrikbre konst, daer zy

 

malkaer door ooriogsdeugd verstomde van naby.

 

t'Drygt alles, vyanden, stadsvesten en de Schelde;

 

maer Lodewyk staet pal, en alle zyne helden;

 

het donderend geschut heett uyt zyn kopren mond

 

het teeken van den slag aen al het heyr verkond;

 

⁺ d'ontelbre menigt', daer den schrik verzeld hun schreden,

 

komt, door de vlam omringt, naer onze reyën treden;

 

zoodanig als een digt opëen geperste wolk

 

den bliksem en de dood brengt op den pekelkolk

 

ziedaer degeen die, om den naem myns meesters nydig,

 

zoo dapper zyn, als zy met onzen aerd zyn strydig.

 

Waek op, Bourbons! den tyd is daer, den duerbren tyd,

 

ter wrake der Valois U van de goôn bereyd.

 

Tot drymael heeft men reets de vyand aengevallen;

+ P. 11.

(1) by hun.

+ P. 12.

(2) Zal.

+ P. 13.

+ P. 14.

[p. 910]

 

Sur trois terrains divers engagent les armêes.

 

Le Français, dont Maurice a gouverné l'ardeur,

 

A son poste attaché, joint l'art à la valeur.

 

La mort sur les deux camps étend sa main cruelle:

 

Tous ses traits sont lancés, le sang coule autour d'elle;

 

Chefs, officiers, soldats, l'un sur l'autre entassés,

 

Sous le fer expirants par le plomb renversés,

 

Poussent les derniers cris en demandant vengeance.

 

Grammont, que signalait sa noble impatience,

 

Grammont dans l'Élysée emporte la douleur

 

D'ignorer en mourant si son maître est vainqueur:

 

De quoi lui serviront ces grands titres de gloire⁽¹⁾,

 

Ce sceptre des guerriers, honneurs de sa mémoire,

 

Ce rang, ces dignités, vanités des héros,

 

Que la mort avec eux précipite aux tombeaux?

 

Tu meurs, jeune Craon⁽²⁾: que le ciel moins sévère

 

Veille sur les destins de ton généreux frère!

 

Hélas! cher Longaunay⁽³⁾, quelle main, quel secours

 

Peut arrèter ton sang et ranimer tes jours!

 

Ces ministres de Mars⁽⁴⁾, qui d'un vol si rapide

 

S'élançaient à la voix de leur chef intrépide,

 

Sont du plomb qui les suit dans leur course arrétés;

 

Tels que des champs de l'air tombent précipités

 

Des oiseaux tout sanglants, palpitants sur la terre,

 

Le fer atteint d'Havré⁽⁵⁾; le jeune d'Aubeterre

 

Voit de sa légion tous les chefs indomptés

 

Sous le glaive et le feu mourants à ses côtés.

 

Guerriers que Chabrillant avec Brancas rallie,

 

Que d'Anglais immolés vont payer votre vie!

(1) Il allait être maréchal de France.

(2) Dix-neuf officiers du régiment du Hainaut ont été tués ou blessés. Son frère, le prince de Beauvau, servait en Italie.

(3) M. de Longaunay, colonel des nouveaux grenadiers, mort depuis de ses blessures.

(4) Officiers de l'état-major, MM. de Puységur, de Mézières, de Saint-Sauveur, de Saint-George.

(5) Le duc d'Havré, colonel du régiment de la Couronne.

[p. 911]

 

dry plaetsen hebben op hun grond de doôn zien vallen;

 

⁺ de fiere fransman (nu door⁽¹⁾ Maurits voorgegaen,

 

vervoegt de krygskunde aen de glorierykste daên⁽²⁾;

 

de dood strekt allerwege op beyder legervelden

 

haer wreeden moordarm uyt, zelfs over d'agtbaerst' helden,

 

zy schiet haer pylen, t'bloed stroomt bruyschende om haer heen.

 

daer d'opperhelden en soldaeten, overheen

 

d'een op den ander fel gestapeld, neergeploffen,

 

dóor t'doodlyk lood of door het scherpe⁽³⁾ stael getroffen,

 

de wrake afeysschen van hun medemakkeren hand

 

en storten stervend neer in t' roodbebloede zand.

 

⁺ Grammont, die door zyn moed en ongeduldig stryden

 

de vyand ziddren deed, brengt onder t'hevigst lyden

 

het droefheydsbitter mede in t'Elizeesche veld,

 

van niet te weten of de dappre legerheld

 

zijn meester lauwers haelt op d'overwonnelingen,

 

dog⁽⁴⁾ waertoe zullen hem die valsche⁽⁵⁾ gloridingen

 

tog dienen, scepter, rang en zotte waerdigheyd,

 

all' helden ydelheên, die t'graf te neder leyd?

 

⁺ Gy sterft, jongen Craon! de godlyk'⁽⁶⁾ heldbehoeder

 

waeke over t'noodlot tog van uw grootmoedig broeder!

 

Helaes! ô Longonai, wat kan uw stroomen bloed

 

nog stulpen leven⁽⁷⁾ doen uw heldenlevensgloed?

 

die Mavorsdienaers, die met zoo gezwinde schreden

 

toeschoten op de stem der moedige opperheden,

 

zyn in hunn' vlugt weerhouden door het lood,

 

dat in hun bystre schaer den schrik brengt en de dood.

 

⁺ Zoo valt somtyds op d'aerd een door het lood gevelden

 

en bevend voglenheir uyt d'hooge hemelvelden⁽⁸⁾

 

het yzer d'Avré, en op het bloedig veld

 

ziet jongen d'Aubeterre all' d'overheên geveld

 

van zyne ontembre schaer, die vast van alle zyden

 

en onder vier en zwaerd nog stervend hooploos stryden.

 

ô Krygers, die Brancas met Chabrillant erschaeren.

 

wat gaet de dood uws maets de Britten onheyl baren!

+ P. 13.

(1) door zijn.

(2) Huwt d'eelste krygskunde aen de moedigste oorlogsdaên.

(3) bloedig.

+ P. 16.

(4) uit.

(5) gewaende.

+ P. 17.

(6) dat d'heylgen.

(7) weerstaen erleven.

+ P. 18.

(8) Zoodanig als een hoop getroffe voglen bevend - valt op het aerdryk neer, bebloed en nauwlyks levend.