jaarlijcx schuldich is te leveren opden H. Sacramentsdach twee hoeijkens ofte cranssen van violetten blommen ghemaeckt, t'eene om te stellen opt hooft vanden priester ende t'ander om op de ciborie ofte remonstrance te Roosebeke voorn.; staende ten relieve van vijf ponden parisisen. 1648.’
Vergelijk met den tekst uit ‘Het Boeck van al 't gene datter gheschiedt is binnen Brugghe...’ en met de teksten aan Weale, Eglises du Doyenné de Dixmude, ontleend, welke wij in ons genoemd Gloss, loc. cit., hebben aangehaald.
Rozenhoed, zegden wij, op. et loc. cit., wordt thans gebruikt met de beteekenis van Paternoster, fr. Chapelet, en met die van Rozenkrans, fr. Rosaire. Zie ook dienaangaande, Verdam, Middelndl. Wdb., vo Rosenhoet.
Vandaar de uitdrukking ‘Onse lieve Vrauw ghenaemd van den Hoedekin’.
Staatsarchief te Brugge, Fonds van het klooster der Predikheeren, charters, oud nr 3085, voorloopig blauw nr 5719: ‘Ten outaere ende broederscepe van Onser liever Vrauwen ghenaemd vanden Hoedekin, die men houd in onsen choor...’ (Oorkonde van 30 Nov. 1488.)
Achteraan dit stuk, staat te lezen in geschrift uit de 16e eeuw: ‘Ten oultare van Onze lieve Vrauwe gheseit het Roosenhoyken’.
Een zonderlinge uitdrukking, die met ons woord in verband dient gebracht te worden, is nog in de stad Thielt van algemeen gebruik. Wanneer een of ander geschil tusschen lieden is ontstaan, wordt aan hem gezegd die gelijk heeft: ‘Gij hebt den hoed’.
Edw. Gailliard.