| |
| |
| |
Jaarlijksch feestmaal
26 Juni 1910.
Het feestmaal had plaats in het eeresalon van het Academiegebouw.
Zaten aan de heeren: Prof. A. de Ceuleneer, bestuurder; Is. Teirlinck, onderbestuurder; Edw. Gailliard, bestendige Secretaris;
Th. Coopman, Jan Broeckaert, Jan Bols, Karel de Flou, Gustaaf Segers, J. Helleputte, Prof. Dr. Willem de Vreese, Dr. Jac. Muyldermans, Jan Boucherij, Dr. Hugo Verriest, Prof. Dr. C. Lecoutere, Victor dela Montagne en Mr. Paul Bellefroid, werkende leden;
Alfons de Cock, Prof. Jozef Mansion, R. vanden Berghe en Dr. Is. Bauwens, briefwisselende leden.
De tafel was voorgezeten door Prof. A. de Ceuleneer: rechts van hem zaten de Weled. Heeren Joris Helleputte, Minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen, werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, en Prof. Dr. B. Sijmons, buitenlandsch eerelid; links, de WelEdelgeboren heer Baron de Kerchove d'Exaerde, Gouverneur der provincie Oost-Vlaanderen, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris; - aan den overkant van de tafel zat de heer Is. Teirlinck, onderbestuurder, en rechts van hem de heer Alf. Delcroix, afgevaardigde van den Weledelen Heer Minister van Binnenlandsche Zaken, Hoofd van het Kabinet.
De heeren Edw. Coremans, afgevaardigde van den Weledelen Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten, en O. Bauwens, afgevaardigde van den Weledelen heer Minister van Openbare Werken, welke tot het feestmaal waren uitgenoodigd, waren verhinderd dit bij te wonen.
| |
| |
Hadden zich laten verontschuldigen: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Jhr. Dr. Karel de Gheldere en Amaat Joos, werkende leden, alsmede Dr. Eug. van Oye en Dr. Goemans, briefwisselende leden.
***
Onder den maaltijd, stelde Prof. A. de Ceuleneer, bestuurder, den volgenden heildronk in ter eere van Z.M. den Koning, van H.M. de Koningin en van de Koninklijke Familie:
Mijne Heeren,
Ik heb de eer een heildronk in te stellen op Zijne Majesteit Koning ALBERT, op Hare Majesteit Koningin ELISABETH en op de Koninklijke Familie.
Het is de eerste maal dat wij broederlijk aan den feestdisch aanzitten sedert Koning ALBERT den Belgischen troon beklom. Met vreugdekreten werd zijne troonbeklimming door het volk toegejuicht en de Vlamingen waren niet het minst geestdriftig in dat huldebetoon; hunne toejuichingen vertolkten een gevoel van innige dankbaarheid voor den Vorst die den grondwettelijken eed in het Nederlandsch aflegde. De handelwijze van Kroonprins ALBERT liet veel van den toekomstigen Koning verwachten. Het Vlaamsche Volk zou eindelijk een Vorst bezitten die even goed de beide landstalen hanteerde; alles liet voorzien dat België zich op een waren volksgezinden Koning zou mogen roemen, op een Prins die een volmaakt besef had van wat men van een grondwettelijken Koning der XXste eeuw verwachten mag.
Pas zes maanden zijn heen sedert Koning ALBERT, na de eedaflegging voor de Kamers zijn zoo diep doordachte als echt Belgische rede uitsprak; en, hoe groot de verwachtingen ook waren, mogen wij houden staan dat zij overtroffen werden. Koning ALBERT wist door zijn wijs beleid, op dien korten tijd, niet alleen de genegenheid maar ook de verkleefdheid van allen, zelfs van de meest onverschilligen, te verwerven. Zijn eenvoud en vertrouwelijke omgang, zijne belangstelling in alles wat den bloei en den vooruitgang van het land kan verwekken, zijn echte volksgezindheid hebben Koning ALBERT al spoedig populair
| |
| |
gemaakt. Men voelt dat er overeenstemming heerscht tusschen Vorst en Volk.
Ook in 't buitenland geniet Koning ALBERT reeds een allerbeste faam. Te Londen maakte zijn verschijnen een zeer gunstigen indruk; en te Berlijn, waar Koning ALBERT en Koningin ELISABETH, op zoo luisterrijke wijze onthaald werden, wisten Hunne Majesteiten weldra de eerbiedige gunst van gansch het Duitsche Volk te winnen.
Koning ALBERT blijft aan niets onverschillig. Onlangs nog, bij de plechtige opening van de Brusselsche Tentoonstelling van Schoone Kunsten, sprak Hij den wensch uit, dat zijne regeering moge zijn een tijdvak van heerlijken bloei voor Kunsten, Letteren en Wetenschappen. Moge die schoone wensch wezenlijkheid worden! Moge een lange regeering de hoop vervullen die het Belgische Volk in Koning ALBERT stelt!
De liefde en waardeering van het Vlaamsche Volk gaan ook tot Hare Majesteit Koningin ELISABETH. Zij getroostte zich de moeite de Nederlandsche taal aan te leeren; haar liefdadig en medelijdend hart laat in Haar eene Maria-Louisa der XXste eeuw vermoeden. God beware Haar nog lange jaren, vrij van alle leed, ten beste van ons volk!
Koning ALBERT en Koningin ELISABETH leiden een waar familieleven, en buiten en boven den eigen kleinen huiskring aanzien zij het Belgische Volk als een tweede, ditmaal groot gezin, wiens geluk en welzijn eveneens aan hunne handen toevertrouwd zijn. 't Is dan ook met innige overtuiging en uit het diepste van mijn Vlaamsch hart dat ik uitroep:
Lang leve Koning ALBERT!
Lang leve Koningin ELISABETH!
Heil de Koninklijke Familie!
(Levendige toejuiching.)
Als gevolg op dien heildronk zond de Bestendige Secretaris onmiddellijk daarna het volgend telegram aan Z.M. den Koning:
Aan Zijne Majesteit ALBERT,
Koning der Belgen, te Brussel.
De Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, bij gelegenheid der Jaarlijksche Plechtige Vergadering aan den feest- | |
| |
disch vergaderd, roepen Zijne Majesteit Koning ALBERT en Hare Majesteit Koningin ELISABETH een geestdriftig ‘Vivat’ toe en drinken gulhartig op Hunne Majesteiten en op de Koninklijke Familie.
Onder het voorstellen van een warmen heildronk ter eere van Hunne Majesteiten, herinnerde de Bestuurder, Prof. A. de Ceuleneer, met fierheid aan de vreugdekreten waarmede Zijne Majesteit Koning ALBERT bij zijn troonsbeklimming werd begroet: de Vlamingen waren voorzeker niet het minst geestdriftig bij dat huldebetoon, en hun welkomgroet vertolkte hun oprechte dankbaarheid voor den jeugdigen Vorst, die de rechten van hunne moedertaal, die ook de zijne is, erkent en den grondwettelijken eed in het Nederlandsch heeft afgelegd.
De vurigste gelukwenschen van de Koninklijke Vlaamsche Academie, die van heel het Vlaamsche Volk, gaan tot Hunne Majesteiten en tot hun Koninklijk Gezin.
Lang leve Koning ALBERT!
Lang leve Koningin ELISABETH!
Heil de Koninklijke Familie!
De Bestendige Secretaris,
Edw. Gailliard.
***
Daarna, stelde de Heer Bestuurder, onder de meest geestdriftige toejuiching der aanzittenden, een heildronk in ter eere van Hare Majesteit WILHELMINA, Koningin der Nederlanden, van Hoogstderzelver Gemaal Zijn Koninklijke Hoogheid den Prins der Nederlanden en van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses JULIANA.
Mijne Heeren!
Met een Noordnederlandsch Collega aan onzen jaarlijkschen feestdisch aangezeten, gedenken wij met een oprecht genoegen, dat onze Noorderbroeders met ons zijn, één van stam en één van taal; wij meenen dit niet beter te kunnen getuigen dan door een heildronk in te stellen op H.M. Koningin WILHELMINA, aan Wie het Hollandsche Volk zoo onafscheidbaar met hart en ziel gehecht is. Gansch het Volk heeft op Haar en op de kleine Prinses JULIANA zijne hoop voor de toekomst
| |
| |
gesteld. Overal wordt Koningin WILHELMINA hoog geschat; geen buitenlandsche Vorstin wekt, gansch Europa door, meer sympathie op. Wij, Vlamingen, volgen met een gansch bijzondere toegenegen aandacht alles wat de Hollandsche Koninklijke Familie aanbelangt. Met een ware vreugde vernamen wij nog onlangs de vaderlandsche fierheid welke het Hollandsche Volk beheerschte tijdens het bezoek dat de Koninklijke Familie aan hare hoofdstad bracht; 't was de eerste intrede van Prinses JULIANA, en dat wilden onze vaderlandlievende Noorderbroeders op een bijzondere wijze gedenken.
Van harte wenschen wij heil en voorspoed aan de dynastie van Oranje-Nassau.
Heil Koningin WILHELMINA!
Heil Z.K.H. Prins HENDRIK!
Heil Prinses JULIANA.
Het volgend telegram werd hierop door den Bestendigen Secretaris aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden gestuurd:
Aan Hare Majesteit
WILHELMINA, Koningin der Nederlanden,
te 's Gravenhage.
Heden was het den Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie vergund op hun Jaarlijksche Plechtige Vergadering, Prof. Dr. B. Sijmons, uit Groningen, als feestredenaar te zien optreden.
Met hem aan den feestdisch aangezeten, vertolkt de Bestuurder Prof. A. de Ceuleneer hun aller gevoelens en herinnert met fierheid aan hun stamverwantschap met hunne Noorderbroeders.
Zij juichen Hare Majesteit Koningin WILHELMINA, aan wie het Hollandsche Volk zoo onafscheidbaar met hart en ziel gehecht is, geestdriftig toe.
Hun vurigste heilwenschen richten zij tot Hare Majesteit, tot Hoogstderzelver Gemaal Zijne Koninklijke Hoogheid den Prins der Nederlanden en tot Hare Koninklijke Hoogheid Prinses JULIANA.
De Bestendige Secretaris,
Edw. Gailliard.
***
| |
| |
Vervolgens noodigt de Bestuurder, Prof. A. de Ceuleneer, de aanwezige heeren uit, op de gezondheid te drinken van den Weledelen Heer Joris Helleputte, Minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen, ons hooggeacht Medelid, en van den WelEdelgeboren Heer Baron de Kerchove d'Exaerde, Gouverneur der Provincie Oost-Vlaanderen:
Mijne Heeren,
Ik heb de eer een heildronk in te stellen op ons hooggeacht medelid, Minister Helleputte.
Sedert lang kenden wij hem als Vlaamsch redenaar en als een krachtig voorstaander der taalrechten van het Vlaamsche Volk. En nu wij de eer en het genoegen hebben hem, als Minister, hier in ons midden te bezitten, zijn wij gelukkig en fier te mogen verklaren dat hij, niettegenstaande het hooge ambt dat hij bekleedt, gebleven is wat hij immer was: Vlaming met woord en daad! Zulks verwondert ons niet. Wij wisten dat zijne Vlaamschgezindheid niet in staatkundige vooruitzichten haren oorsprong vond; wij wisten dat hij een echte overtuigde Vlaming was, een man van den ouden Vlaamschen stempel. Talrijk zijn dan ook de Vlaamsche grieven die Hij, als minister, in zijn departement wist te herstellen; wij zijn innig overtuigd dat, na een kort tijdsverloop, onder zijn ervaren leiding, in het Spoorwegdepartement alle grieven der Vlamingen zullen verdwenen zijn. Gretig neem ik ons feest van heden te baat om hem onzen oprechten dank uit te spreken voor de belofte die hij ons deed, zijn machtigen invloed voor het welgelukken der feesten van toekomend jaar ten dienste te stellen. Wij hopen en wenschen vurig dat wij zoo gelukkig zullen zijn hem ook dan hier in ons midden te zien optreden.
Bij mijn heildronk op de goede gezondheid van Minister Helleputte, heb ik het voorrecht er een tweeden te mogen voegen, op die van den achtbaren Heer Gouverneur, Baron de Kerchove d'Exaerde, die ons dit jaar de eer aandoet met ons aan te zitten. Het is niet de eerste maal dat de Heer Gouverneur met de leden der Academie aanzit. Na de instellingszitting der Academie op 10 October 1886 met zijne tegenwoordigheid vereerd te hebben, noodigde hij de leden der Academie uit aan zijne tafel
| |
| |
in het Gouvernementshotel. Wij weten ook dat hij, met Minister Beernaert en met wijlen Senator Lammens, door zijne tusschenkomst veel bijdroeg tot het oprichten onzer Academie, en dat hij met raad en daad niet minder krachtig tusschenkwam, om ons de moeilijkheden te helpen te boven komen met dewelke de Academie gedurende de eerste jaren van haar bestaan te kampen had. Sedert is hij altoos de goede en wijze raadsman, de gedienstige beschermer der Academie gebleven. Nooit werd op hem te vergeefs een beroep gedaan als het de belangen van onze Koninklijke Instelling gold.
Heb dank, achtbare Heer Gouverneur, voor de zoo rechtzinnige genegenheid die gij onverpoosd aan onze Instelling hebt betoond. Als wij, toekomend jaar ons vijf en twintigjarig bestaan luisterrijk zullen vieren, dan zult ook Gij mogen herdenken uw vijf en twintig jaren werkzame tusschenkomst voor den bloei en den groei der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Op de gezondheid van ons medelid, Minister Helleputte!
Op de gezondheid van den Heer Gouverneur van Oost-Vlaanderen, Baron de Kerchove d'Exaerde!
(Toejuiching.)
De heer Minister dankt den heer Bestuurder voor zijn hartelijken heidronk en zijn Medeleden voor hun warme instemming. Hij herinnert aan den strijd van de Vlamingen voor hun taalrechten: Zekeren dag, zegt hij, bevond hij zich te Albany, in de Vereenigde Staten van Amerika; bij het doorwandelen der stad, was hij verwonderd daar bijna niet anders dan Vlaamsche, Nederlandsche familienamen op de uithangborden te zien, en toch was aldaar geen woord Nederlandsch meer te hooren: het Engelsch had het Nederlandsch heelemaal verdrongen. Wij Vlamingen moeten waken. Hij moge er in geslaagd zijn als Minister iets tot stand te brengen, hij acht zich gelukkig bij deze gelegenheid te kunnen getuigen, dat hij in zijn arbeid en streven de wakkere en onverpoosde medewerking heeft genoten van ons medelid, den heer Th. Coopman. (Toejuichingen.) Ten slotte, zegt de heer Minister, dat hij de beste wenschen
| |
| |
koestert voor het welslagen van de feesten, waarmede de Academie haar vijf en twintigjarig bestaan hoopt te herdenken, en drinkt op den voortdurenden bloei onzer Koninklijke Instelling.
De heer onderbestuurder Is. Teirlinck vraagt het woord, om een dronk te wijden aan den heer Prof. Dr. B. Sijmons, den geleerden en zoo boeienden spreker op onze Plechtige Vergadering van heden, tevens aan den heer Prof. A. de Ceuleneer, den ijvervollen Bestuurder der Academie:
Mijne Heeren,
Gelieft nogmaals den beker met den parelenden wijn in de hand te nemen.
Hier is iemand die het noordelijk broederland glansrijk vertegenwoordigt - niet alleen omdat hij er geboren is, maar ook - en dit is voor onze Academie wel de hoofdzaak - omdat hij aan de Nederlandsche wetenschap goede diensten bewezen heeft.
Ik moet u niet bekend maken met al wat Dr. Sijmons in 't verleden heeft gedaan. Zijn sierlijk keurig werk behoort tot het beste dat wij bezitten.
Dezen morgen nog hebt gij gehoord hoe de geleerde folklorist en mytholoog over Heldensage en Sprookje gehandeld heeft: De gansche zaal hing aan zijne lippen en wij hebben hem hartelijk toegejuicht.
De ons zoo rijkelijk geschonken giften uit het verleden laten ons vermoeden dat de bevoegde man in de toekomst nog veel goeds en moois zal tot stand brengen.
Om al hetgeen hij reeds gedaan heeft, verdient Dr. Sijmons den dank en de hulde van iederen Nederlander.
Wij Vlamingen, die toch ook Nederlanders zijn, alhoewel er in ons Vlaanderen menschen worden gevonden, die, o schande! het niet willen zijn - wij weten wel dat het licht dat uit het noorden naar ons toevloeit, klaar en verklarend glinstert. Wij Vlamingen die nog strijden moeten, in ons eigen land, wij weten wel dat wij in dat glanzende lichtland den voor ons onmisbaren steun moeten zoeken.
| |
| |
Wij hopen - want ook in dat broederland zijn er die onze idealen niet kennen noch verstaan, niet willen kennen en verstaan, - wij hopen dat wij daar dien steun zullen vinden.
Dr. Sijmons behoort tot die immer grooter wordende schaar Noordnederlandsche geleerden en scheppers, die onzen vreedzamen strijd goedkeuren en ons een edelmoedige helpende hand bieden.
Daarom verdient hij onzen dank en onze hulde. En bij dit leutig tafelspel kunnen wij hem die niet beter betuigen dan met het glas vol geurigen en glinsterenden wijn.
Ziet! het is gevuld ten boorde toe; laten wij het ledigen, in ééne teug en tot op den bodem, op het goedheil en 't lange leven van den geestelijken werkman, van ons buitenlandsch eerelid Dr. Sijmons!
Heil, heil, driemaal heil!
(Toejuiching.)
Na een poosje, zegt de heer Teirlinck:
Mijne Heeren,
Mag ik U een tweede maal verzoeken uw glas te ledigen? Als de kurk van de flesch omhoog gesprongen is, moet er gedronken worden. De Vlamingen, dat weet men, kennen het zoetgevooisde lied:
Waar goede vrienden samen zijn
Daar vloeit de lekkere wijn.
Welnu, dat hij thans vloeie op de gezondheid van hem die op dit oogenblik onze Vlaamsche Academie bestuurt, Prof. A. de Ceuleneer. Zijne werkzaamheid op het gebied der kunst, der archeologie en der geschiedenis is u bekend. Veel heeft hij reeds geleverd en veel mag nog van hem worden verwacht!
Zijn welwillendheid tegenover zijne medeleden is groot.
Wij schatten hem naar waarde en onder het drinken van een beker wijn, wenschen wij hem alle heil en zegen toe.
Waarde Heer Bestuurder, hartelijk op uwe beste gezondheid!
| |
| |
Mijne Heeren,
Een oud spreekwoord zegt: alle goei dingen in drieën! Ik sta nogmaals recht en bid u, een derde maal te drinken.
We zeggen de weled. HH. Ministers dank voor het blijk van waardeering dat zij ons geven met op onze feestzitting afgevaardigden te sturen.
Hier bij ons aan tafel zien wij den Heer Delcroix, een oude kennis, den zoon van ons afgestorven medelid, den betreurden Des. Delcroix.
Wij betuigen den Heer Delcroix onzen oprechten dank, omdat hij ons de eer heeft aangedaan met ons aan te zitten, en ik stel u voor, Mijne Heeren, een glaasje op zijne gezondheid te drinken.
(Toejuiching.)
De heer Prof. Sijmons dankt voor de vriendelijke woorden die de Heer Onderbestuurder tot hem heeft gericht en voor de toejuichingen waarop de Academie ze heeft onthaald. Hij dankt nogmaals voor de uitnoodiging om dit jaar op de plechtige vergadering der Academie te komen spreken, een uitnoodiging waardoor hij zich zeer vereerd achtte; hij achtte zich gelukkig, dat hij een blijk zijner sympathie voor de Koninklijke Vlaamsche Academie en voor de geheele Vlaamsche Beweging kon geven, door aan die vereerende uitnoodiging gehoor te geven. ‘Het was voor mij’, aldus ging Prof. Sijmons voort, ‘een groote vreugde hier te komen, want het was mij een welkome aanleiding te toonen hoe ik het waardeer, dat van Uwe zijde geen gelegenheid wordt verzuimd om de betrekkingen tusschen Noord- en Zuid-Nederland te onderhouden en nauwer te maken. Ik ben niet in de eerste plaats geroepen om den band tusschen Noord en Zuid dicht te halen; dat is meer de taak van hen die meer in 't bizonder het Nederlandsch vertegenwoordigen. Maar ook een germanist in ruimeren zin kan toch iets daartoe bijdragen, door de bijzonderheden van den Germaanschen volksaard te plaatsen tegenover die van andere volken; in onze wetenschappelijke organisatie heeft
| |
| |
ook hij een taak die van invloed kan zijn op den strijd voor 't geen de Germaansche volkeren vereenigt. Allerminst vermei ik mij in droombeelden, daarvoor ben ik te practisch; ik voel niets voor het pangermanisme; maar wel besef ik duidelijk hoe het Nederlandsche volkskarakter en de Nederlandsche taal zich afteekenen tegen een sterkeren achtergrond. In zoo verre was ik dan ook blij een onderwerp te kunnen behandelen dat niet alleen tot de zuivere wetenschap behoort, maar ook van beteekenis is voor de begrenzing, voor het vaststellen onzer nationale eigenaardigheden in ruimeren zin; ben ik thans blij te kunnen uitspreken wat mij bezielt. Ik hoop, dat het U moge gelukken te bereiken wat Uw leven een hoogere wijding geeft: de verheffing van Uwe, van onze taal, tot een met het Fransch gelijkberechtigd; daarom drink ik op den bloei van deze Koninklijke Vlaamsche Academie, als belichaming van den Vlaamschen strijd.’
***
Op de telegrammen door den Bestendigen Secretaris, als gevolg van de ingestelde heildronken gestuurd, zijn de volgende antwoorden ingekomen.
Vanwege Zijne Majesteit den Koning:
Brussel, 29 Juni 1910.
Mijnheer Edw. Gailliard,
Bestendigen Secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie, Gent.
Diep bewogen door het telegram dat UEd. den Koning, in name der Koninklijke Vlaamsche Academie heeft toegestuurd, geeft Zijne Majesteit mij last UEd. alsook uwe Medeleden van harte voor U aller vriendelijke beleefdheid te bedanken. De Koning verheugt Zich over de blijken van trouwe gehechtheid der Vlaamsche Academie. Hij betuigt haar op Zijne beurt Zijne toegenegene gevoelens en spreekt de vurigste wenschen uit voor hare bloeiende toekomst.
De Minister van 's Konings Huis.
***
| |
| |
Vanwege Hare Majesteit Koningin Wilhelmina.
Het Loo, 27 Juni 1910.
Den Heer Edw. Gailliard,
Bestendigen Secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Gent.
De Koningin draagt mij op U en allen Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie haar oprechten dank over te brengen voor de hulde en goede wenschen Hare Majesteit, Zijne Koninklijke Hoogheid den Prins der Nederlanden en Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana aangeboden.
Adjudant van dienst,
Dumonceau.
|
|