| |
| |
| |
Vierde prijsvraag.
Vak- en kunstwoorden.
Gevraagd werd: Een volledige lijst van de Nederlandsche vakwoorden van het Spelden- of Kantwerken, met opgave van de gewestelijke woorden en met vermelding, zooveel mogelijk, van de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen. Tot opheldering worden afbeeldingen van het gebruikt gereedschap en teekeningen van kantwerk verlangd. - (Voor de gewestwoorden wordt aanwijzing der streek vereischt.)
Prijs: 600 fr., of een gedenkpenning van gelijke waarde.
Steller van de vraag: de heer Th. Coopman.
Zijn ingekomen twee antwoorden, met de volgende kenspreuken: Kantgeschiedenis en Tenui filo magnum texitur opus.
Worden tot leden van den keurraad aangesteld: de heeren Karel de Flou (ter vervanging van den heer Th. Coopman, op diens verzoek), Amaat Joos en Gustaaf Segers.
| |
1o) Verslag van den heer Karel de Flou.
Reeds op de eerste bladzijde van hun werk komen strekking en bekommernis van beide mededingers duidelijk in het licht.
Den eene (Kantgeschiedenis) moet het blijkbaar te doen geweest zijn om het grootstmogelijke getal woorden en benamingen te verzamelen - 2780 woorden, met 666 tekstfiguren, verklaart hij zelf, - die ons moeten leeren alwat er tot de kantenmakerij en aanverwante vakken behoort of bij de producten ervan gebruikelijk is of wezen kan: allerhande dingen immers waar, om het even hoe, kant-, vlecht-, knoop- of borduurwerk bij te pas kan gebracht worden, als: altaardoek, altaargewaad, babbedoekje, babbelap, bedlinnen, beddebehangsel, beddehemel, beddekleed, beddelaken, beddesprei, en - verderop - neusdoek en zijne synoniemen snuitdoek, zakdoek, enz., enz., wor- | |
| |
den in de lijst opgenomen met eene zienlijke poging om toch niets van een mogelijks bruikbaar taalmateriaal te laten ontglippen. Het wil er bij ons maar moeielijk uit, dat de verzamenlaar ei naar gestreefd zal hebben om voor fr. en hgd. termen ook nederlandsche equivalenten te zoeken of zelf te bedenken. Als van dat slag meenen wij te herkennen: *aftellen (fr. compter; hgd. zählen; eng. to count); *aftelling, dat daarnevens komt als een woord, dat noodwendig bij dit *aftellen moet behooren. En volgens die methode wordt geregeld doorgearbeid: afwinden krijgt dan als vanzelf *afwinding naast zich, waarbij de fr. woorden déroulement, déroulage en dévidage alle drie gelijken dienst heeten te doen.
Dat al deze en dergelijke woorden nu gewraakt - of zelfs ongewraakt - stelselmatig van de hand moeten gewezen worden, willen wij niet bevestigen; want in de vaktaal van zekere bedrijven is het eigen taalgerief weleens niet zoo rijk, dat men onbedacht een neologisme als zoodanig moet verstooten, terwijl het zonder taalkrenking in 't gebruik zou te brengen zijn. Doch, men kan ook het aanvoeren van eenen woordenvoorraad wat al te verre drijven, vooral wanneer men, zooals op de enkele eerste bladzijde van Kantgeschiedenis, eene volgreeks als deze te lezen geeft: aanbreien, aanbreiing, aanbreisel, aaneenbinden, aaneenbinding, aaneenbreien, aaneenbreiing, aaneengewerkte knoopjessteek, aaneenhaken, aan eenhaking, aaneenhechten, aaneenhechting, - meest alle met eene doodgewone, niet specifisch fr., hgd., en eng. vertaling daarnevens. In een gebruikelijk woordenboek als dat van Kramers en Bonte zouden zulke reeksen een goed figuur maken, - in een eigenlijk vakwoordenboek hooren zij echter niet tehuis.
Sommige dier termen bevreemden overigens in een schrift over het speldenwerk. Dit komt hierdoor, dat Kantgeschiedenis niet enkel al de kantsoorten, machinale zoowel als echte kant, behandelen wilde, maar ook immers ‘de genaaide, de geborduurde, de gebreide, de gehaakte, de geknoopte en andere, als de gekloste kant’, en dat ook onder al die soorten doorgaans eene uiterlijke verwantschap te merken valt. Zoo kan het dan ook niet verbazend heeten, dat de verzamelaar aan zijn getal van 2780 woorden gekomen is, die al de variëteiten van kant-, borduur-, haak- en vlechtwerk omvatten, of in een gegeven geval kunnen betreffen. Van dit laatste slag zijn bijv. de figuren, die
| |
| |
eene bekwame kantwerkster zooal vervaardigen kan: Bladsteel, bladstengel, bladvorm, bloembundel, bloemdraad, bloemkelk, bloemknop, bloemkorf, bloemkorfje, bloemkrans, bloemkroon, bloemmand, bloemnaad, bloempje, bloemsieraad, bloemslinger, bloemsteel, bloemstengel, bloemtafeltje, bloemtak, bloemtros, bloemtuil, bloemvaas, enz.
Evenmin worden de grondstoffen over het hoofd gezien, waaruit kant-, vlecht- of borduurgarens kunnen vervaardigd worden: in de volgreeks wordt het hedendaagsch gebruik van aloëgaren, en dus ook van *aloëgarenkant, Andalouzie-wol, enz. aangestipt, - om niet te spreken van de stoffen, die verder dan in de eerste helft der letter A hunne plaats innemen.
Aldus doorwerkende geeft de Schrijver van Kantgeschiedenis ons oneindig meer en anders dan verlangd en verwacht werd. Vooreerst gaat hij verre buiten het eigenlijke kantwerk en vervolgens geeft hij een oprecht woordenboek waarin, buiten de terminologie van kant- en aanverwante vakken, eene menigte usueele woorden in 't gelid gebracht worden, die in haast alle vakken van vrouwelijk handwerk kunnen gesproken of geschreven worden.
Kantgeschiedenis verraadt met dat al een prijzenswaardig streven om steeds zuiver, klassiek Nederlandsch te schrijven, en de dialectwoorden, waar die wel moesten aangehaald worden, niet op den voorgrond te laten komen. Een purist is de schrijver zonder twijfel; want hij heeft, naar fransche en hoogduitsche oorbeelden, menig nederlandsch purisme in zijn werk geschoven, vooral daar waar een geijkte nederlandsche term ontbrak of hem niet bekend geworden is. Van zijne definitie's mogen wij zeggen dat zij aan de vereischten voldoen.
***
Laten wij intusschen zien wat zijn mededinger leverde.
Deze geeft aan zijn werk de latijnsche kenspreuk: Tenui filo magnum texitur opus, en zijne verzameling is merkelijk min omvangrijk dan die van Kantgeschiedenis. Terwijl bij Kantgeschiedenis de 666 figuren in den tekst verwerkt zijn, heeft Tenui... gedacht eene verzameling fraaie photographiëen en teekeningen in eenen afzonderlijken bundel te moeten mededeelen. Dit komt als doenwijze overeen uit.
Ook Tenui... beperkt zijne nasporingen niet tot het eigenlijke kant- of speldenwerk, maar hij behandelt ook enkele
| |
| |
geknoopte, gehaakte en geborduurde kantsoorten. Daarentegen laat hij ‘de volstrekt uitheemsche kanten, welke in ons land niet vervaardigd worden’, buiten beschouwing.
Evenals de andere mededinger heeft hij tal van personen met het kantenvak vertrouwd geraadpleegd; en zijne lijst van gedrukte bronnen is op haar minst zoo lang als die van Kantgeschiedenis. Wij hebben ten andere bevonden, dat zij beiden nagenoeg dezelfde gedrukte werken ingezien en zegslieden van onwraakbare zaakkennis te rade gegaan zijn,
De woordenvoorraad van Tenui,.. moest wel geringer zijn, wijl zijne onderneming bijna niet buiten de termen der Prijsvraag gestrekt heeft; hij deelt metterdaad weinig meer mede dan de gebruikelijke terminologie van het kantwerk, en er komen slechts dán fr. hgd. en eng. vertalingen wanneer onze inlandsche benamingen in het buitenland door wezenlijke equivalenten vertegenwoordigd zijn.
Allerwege komt men blijken van eigen onderzoek en oordeel tegen over de echte en onechte beteekenissen die vaak in de woordenboeken aan zekere benamingen gegeven worden. Daarin onderscheidt Tenui... zich gunstig van zijnen mededinger. Ook in zijne beschrijvingen en bepalingen is hij hem de baas.
In den alphabetischen rang staan bij hem allerhande dialectwoorden, soms wat al te zeer op den klank af weergegeven. Wel verwijst hij daarbij naar eene algemeen nederlandsche benaming als er zoo eene bestaat, maar dat neemt niet weg, dat ook een gewestelijke term een meer literarische vorm kan hebben. Waarom bijv. van het brugsche barretje en elders van eene schoonwerkige gewaagd, als nu eenmaal die woorden door *bardetje en *schoonwerkster te verduidelijken zijn?
Aan zijne verzameling heeft Tenui..., zooals in andere vakwoordenboeken door de Academie in 't licht gegeven, gebruikelijk geworden is, eene volledige lijst toegevoegd van al de behandelde benamingen, in het Fransch en het Nederlandsch, met de Fransche namen voorop. Bij zijnen mededinger ontbreekt zulk eene herhalingslijst, ofschoon zij er dubbel noodig was.
***
Laat ons nu eens eventjes woorden en definities van beide verzamelaars naslaan.
| |
| |
Kantgeschiedenis geeft veel min plaatselijke benamingen dan Tenui..., al is het ook uit de citaten duidelijk dat beide Schrijvers voor alle usueele benamingen aan dezelfde bronnen zijn gaan putten.
Allebei geven zij het bewuste brugsche barretje voor bardetje, klein bard, plankje, fr. planchette, dewijl zij om ter vlijtigst gebruik gemaakt hebben van De Bo's Idioticon om er de namen van de marktkantjes van Brugge en elders in West-Vlaanderen uit op te halen. Maar het onderscheid zit hem in de verdere nasporingen door Tenui... gedaan, waardoor deze materiaal genoeg onder de hand kreeg om te twijfelen aan de juistheid van De Bo's Negge, en om eene andere beteekenis van Krikke te leeren kennen. Ook bij de benaming van Boerenkant, hem van elders bekend geworden, geeft Tenui... de vrucht van eigen vakonderzoek.
Zijn de definities van Kantgeschiedenis niet af te keuren, deze van Tenui... zijn door den band omstandig en ook zeer bevattelijk. Op die van Brusselsche kant en Brusselsch Oplegwerk, Chantilly-kant, Dresdensche kant, enz. kan als op goede modellen gewezen worden.
Er zijn daarentegen in beider werk dingen, die aan eene andere soort van bedenkingen onderhevig zijn. Wij willen hier wijzen op die klas van woorden, die wij voor louter uitgevonden termen houden, en die dan nog niet eens de eigenschap van goede neologismen kunnen vertoonen. Zoo troffen wij op eene plaats het woord Kerkkant aan - waarvan wij zelf het bestaan te Brugge (als Kerkekant) vastgesteld hebben, terwijl een der mededingers daarvoor alleen *Godsdienstige kant schijnt uitgedacht te hebben, of liever achtergetaald uit het hoogduitsch dat hem leelijk verschalkt heeft. Daar toch heet die soort Gottesdienstliche Spitze, waarbij echter op de goddelijke diensten in de kerk, maar in 't geheel niet op godsdienstigheid gedoeld wordt. Nog blooter nagezegd werden *grofdradig en *grofmazig, wier hgd. vaders als Grosfadig en Grobmaschig bekend staan. Of het fr. Fond à semis waarlijk in het Ndl. Gestrooide grond heet, hebben wij niet kunnen vinden; maar wel dat het hgd. Streugrund een familietrek vertoont. Koordomranding is er ook zoo een; het schijnt eene navolging van het hgd. Schnürchenumrandung, en dit laatste zelf komt ons leelijk verdacht voor.
Er mocht wel eens nader gepeurd worden naar de eigenlijke beteekenis van het reeds hooger vermelde *Kruk, een
| |
| |
marktkantje uit West-Vlaanderen. In de figuren van dat kantje komen steeds twee bolletjes aan een steeltje voor, die best gelijken op westvlaamsche Krikken, dat zijn kleine kersen, picardisch: crèque = ndl. kriek. Moeten nu *kruk en zijne fransche vertaling door *béquille, te zamen wegvallen ofwel niet?
Het stuk van een kantkussen wordt zoowel bovenaan als onderaan het kussen aangepast.
*Afspelden wordt bij Kantgeschiedenis opgegeven als zuiverder taal dan *afspellen, dat hij Westvlaamsch heet. Dit Westvlaamsch *afspellen hebben wij tevergeefs gezocht, dewijl in die provincie alom van opvesten gewaagd wordt.
Onder vo Kleinsacramentsdag diende wel te worden aangestipt wanneer op andere plaatsen dan te Ieperen de kantwerksters misdag gehouden wordt. Te Brugge althans valt dat ambachtsfeest op Ste Theresia's dag.
Onder Zitdag ware 't geraden de stad of streek op te geven waar het aangehaalde gebruik bestaat, want in westelijk Vlaanderen is het niet bekend, zoover wij weten.
Nog mocht er melding gemaakt worden van het woord Reke = Reeks. Eene ‘tralie’ is, te Brugge o.a. eene reke tusschen den boord en den achterkant. De reken worden altijd overdwars geteld.
Op verdere kleinigheden, als bijv. de rechte definitie van Negge, die bij De Bo, volgens het getuigenis van drie kantwerksters uit Brugge, de ware zou zijn, willen wij liefst niet ingaan; evenmin zeggen dat door Malie, in de zegswijze: noch spelde noch malie krijgen, niet op attributen van het kantwerk, maar alleen op langvergeten muntspeciën gezinspeeld wordt.
***
Wij hebben aldus twee specifisch verschillende gewrochten voor de hand: het eene, dat zich nauwgezet bij de techniek van het kantwerk zoekt te houden en waarin al weinig anders voorkomt dan verklaringen van technischen aard, met daarbij de strengnoodige afbeeldingen van de voornaamste besproken dingen, - en het andere, dat al de soorten van kant, tulle, borduursel en vlechtwerk in den ruimsten zin omvat, en alzoo eene bijdrage met 666 figuren mogelijk maakte.
Allebei die werken hebben eene eigen verdienste. Maar van zoohaast men ze, met het oog op de gestelde Prijsvraag en de
| |
| |
geleverde terminologie in de weegschaal legt, komt er dadelijk een groote doorslag ten voordeele van het stuk waar de spreuk Tenui... op voorkomt.
Ware het ons om een grooten woordenvoorraad betreffende al de soorten van kantwerk en aanverwante vakken te doen geweest, dan zouden wij, nog afziende van onzen weerzin voor de vele gesmeede worden, aan Kantgeschiedenis den palm reiken. Maar de grenzen door de Prijsvraag gesteld zouden ons daartegen vermanend onder het oog komen. Daarbij geldt het hier evenzeer de techniek als de juiste terminologie van een welafgebakend nijverheidsvak te boek te stellen, en juist dit is het bestendige oogwit van Tenui... gebleken, die naar onze overtuiging, en al heeft hij ook zijne tekortkomingen, toch een werk heeft ingediend, dat wij niet aarzelen bekronenswaardig te noemen.
***
Nota. - Bij eventueele bekroning zal de Schrijver van het bekroonde werk niet kwalijk doen met de jaargangen van Biekorf 1902 en 1903 te raadplegen. Daar staat ook veel over kantwerk in.
Karel de Flou.
| |
2o) Verslag van den heer Am. Joos.
De eerste zorg van alwie naar een prijs mededingt, moet zijn, niet veel, maar juist te antwoorden op de gestelde vraag. Anders verricht men werk dat, in zich zelf beschouwd, heel verdienstelijk kan zijn, maar onbeloond zal blijven. Want de verslaggevers, ook als zij een goed hart hebben, zijn gestrenge lieden, die altijd het oog recht op de vraag gevestigd houden en onverschillig zijn voor de bloemen die langs de boorden of hoogerop te geuren staan.
De Academie - de bewoordingen zijn zeer klaar - vroeg alleen ‘eene volledige lijst van de Nederlandsche vakwoorden betreffende het spelden - of kantwerken’. En Kantgeschiedenis geeft ons 2780 woorden met 666 tekstfiguren. Maar die betreffen niet alleen de gespeldenwerkte kant, - het gevraagde, maar ook ‘de genaaide, de gebreide, de gehaakte, de geknoopte en de gekloste kant’, - het niet gevraagde.
| |
| |
Heel dit laatste wordt door de verslaggevers als ongedaan buiten den prijskamp gelaten. En daardoor versmelt de inhoud van Kantgeschiedenis tot meer dan de helft.
Tenui... haalt ruim 1000 woorden aan, die bijna alle rechtsstreeks tot de vraag behooren.
Dus hebben beide werken bijna dezelfde uitgebreidheid.
In beide ook is de taal verzorgd en zijn de definities gewoonlijk klaar, maar de Schrijver van Tenui... hecht, en met reden, dunkt ons, weinig of geen belang aan afgeleide of samengestelde zelfst. naamwoorden. Bijna regelmatig geeft Kantgeschiedenis achter ieder werkwoord een zelfst. nw. op ing. In Kantgeschiedenis staan meer dan 150 woorden met kant tot eerste lid, terwijl er in Tenui... geen 40 voorkomen.
Al hebben Kantgeschiedenis en Tenui..., volgens hun zeggen, daaromtrent dezelfde boeken en menschen geraadpleegd, toch heeft Tenui... veel meer gewestelijke woorden gevonden. Bestaat de Nederlandsche term, dan verzendt hij er naar. Door de dialectwoorden in hun verschillende vormen op te teekenen, verricht hij een werk dat niet altijd nutteloos is, vermits hij de verschillende vormen nevenseen zet en zoo den eenen door den anderen opheldert, b.v. linder en leunder.
Tenui verdient nog een pluimken voor de bijgevoegde alphabetische lijst van de behandelde Fransche benamingen. Ik vergeleek ze met een Parijsche, die ik bij de hand had, en ik vond er het bewijs in dat het werk van Tenui tamelijk nauwkeurig en volledig is.
Ik besluit: Tenui verdient den prijs.
Am. Joos.
| |
3o) Verslag van den heer Gustaaf Segers.
Ik heb beide handschriften met de levendigste belangstelling gelezen en treed de beschouwingen en voorstellen van mijne geachte collega's, de heeren De Flou en Joos, bij.
Echter acht ik het gepast met nadruk op den inhoud der prijsvraag te wijzen: ‘De Koninklijke Vlaamsche Academie vraagt eene volledige lijst van de vakwoorden, betreffende het spelden- en kantwerken, met opgave van de gewestelijke woorden, en met vermelding, zooveel mogelijk, van de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen’.
| |
| |
In andere woorden: de Academie vraagt dokumenten, materiaal; zij vraagt de benaming van de voorwerpen en werkingen, tot het vak behoorende en de verklaring daarvan; niets minder, niets meer.
Ingevolge eene beslissing der Academie, moeten de antwoorden in zuivere, onberispelijke taal opgesteld zijn.
Volstrekte volledigheid kan zoomin in Idiotica als in Vakwoordenboeken heerschen; de Schrijver van het handschrift onder kenspreuk: Tenui filo magnum texitur opus, erkent zelf, dat zijn werk, in dit opzicht, voor aanvulling vatbaar is; hij neemt op zich, in geval van bekroning, nog meer naar volledigheid te streven.
Op zich zelf beschouwd, zijn beide handschriften merkwaardig. Om twee redenen echter verdient m.i. nr 2, onder kenspreuk Tenui filo, de voorkeur. Gelijk mijne geachte collega's het in hunne zaakrijke verslagen aantoonen, is in handschrift nr 1 (Kantgeschiedenis) een niet onaanzienlijk gedeelte aan het bespreken van benamingen gewijd, die insgelijks tot andere kunst- en nijverheidsvakken behooren.
Handschrift nr 2, laat in dit opzicht weinig te wenschen over. Toch komen er enkele benamingen in voor, die ook op andere vakken toepasselijk zijn.
Terecht prijst de heer De Flou de verklaringen en ophelderingen van handschrift nr 2. Niet weinige zijn inderdaad modellen; enkele konden echter duidelijker wezen.
Evenals mijne collega's stel ik voor het handschrift onder kenspreuk Tenui filo te bekronen.
Ik veroorloof mij evenwel den Schrijver den raad te geven zijn werk nogmaals op het getouw te zetten alvorens het ter pers te leggen. Hij verklaart het te zullen volledigen, wat de stof betreft; hij zal goed doen ook de grootste zorg aan de taal en den stijl te wijden.
Het werk is goed, flink geschreven; doch het bevat zoovele doorhalingen, hertoetsingen, wijzigingen, verbeteringen, dat men niet zelden op herhalingen en onnauwkeurigheden - wat den zinnenbouw betreft - stoot, die slechts aan overijling toe te schrijven, en gemakkelijk te verbeteren zijn.
Het werk zal er in ruime mate door winnen.
Ik weet niet of ik mij bedrieg; doch op mij heeft het lezen van dit handschrift den indruk gelaten alsof de historische kant
| |
| |
der zaak al te zeer in het duister gebleven is. Zeker; de geschiedenis van het kantwerken werd niet gevraagd, en het is eene verdienste van den Schrijver dat hij zoo weinig van het onderwerp afwijkt. Ook heeft hij de historische zijde niet geheel verwaarloosd; het komt mij echter voor dat sommige woorden hem als van zelf de gelegenheid gaven daar meer licht op te laten vallen; zelfs schijnt het mij, dat dit niet zelden in ruime mate ter opheldering der uitdrukkingen hadde kunnen bijdragen.
Wat ervan zij, de hooge waarde van het handschrift Tenui filo... zal door elkeen erkend worden; ik stel voor het te bekronen; tusschen de reeds talrijke merkwaardige vakwoordenboeken, door de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgegeven, zal het eene voorname plaats innemen.
Gustaaf Segers.
|
|