Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1910
(1910)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
Tweede prijsvraag.
| |
1o) Verslag van den heer Dr. C. Lecoutere.Het ‘Idioticon van het St.-Truidensch dialect’, mij ter beoordeeling toegezonden, bestaat uit eene ‘inleiding’ (8 blz.), eene lijst van ‘verkortingen’ (1 blz.), den woordvoorraad van de gewesttaal, in alphabetische volgorde (386 blz.) en eene ‘lijst der meest voorkomende homoniemen’ (5 blz.).
In de inleiding geeft de bewerker eenigszins rekenschap van de wijze waarop hij zijne taak heeft opgevat. Na enkele - vrij onbeduidende - inlichtingen over de stad Sint-Truiden en een paar evenzoo oppervlakkige mededeelingen over het aldaar gesproken dialect, volgen een viertal bijzonderheden aangaande de inrichting van zijn boek, nl. 1o) dat de schrijver, ‘om het dialect zoo goed mogelijk weer te geven,... het transcriptie-stelsel van L. Passy’ gebruikt heeft, mits sommige veranderingen, als o.a. het aanwijzen van den klemtoon; 2o) dat hij, ‘in de woordenlijst,... voor zoover zulks doenlijk was’, van den Nederlandschen vorm der woorden is uitgegaan; 3o) dat hij heeft opgenomen de ‘woorden, die een ander geslacht hebben dan in het Nederlandsch, alsook degene, waarvan de uitspraak heelemaal van de gemeenlandsche afwijkt,... ofschoon die woorden, op dialectisch gebied, niets bijzonders opleveren’; 4o) dat hij, bij het idioticon, een lijstje heeft gevoegd van de ‘in den dagelijkschen | |
[pagina 395]
| |
omgang meest voorkomende homoniemen: de vergelijking van deze min of meer gelijkluidende woorden is een uitstekend practisch middel om in de phonetiek van het dialect dieper door te dringen’. Dit luidt nogal bevredigend, hoewel de schrijver het antwoord schuldig blijft op verschillende vragen, die hij, alvorens zijnen arbeid aan te vatten, had behooren op te lossen en al komt een enkele van die mededeelingen ietwat onbepaald voor; wij moeten echter nagaan hoe hij zijn programma heeft uitgevoerd. Wat ons vooreerst al treft, is het feit, dat hij geen enkele bibliographische inlichting verstrekt, geen woordje rept van bronnen of hulpmiddelen, die hij zou gebruikt hebben. Werd er tot nog toe over het dialect der Truienaars volstrekt niets geleverd? Kent de schrijver niet of heeft hij onnoodig geacht te raadplegen de algemeene woordenboeken en de talrijke andere over gewesttalen? Waren zij hem nooit van eenigen dienst? Kon hij er hoegenaamd niets uit leeren, al was het maar betreffende de wijze van bewerking? Waarom geen enkel woord over de geschiedenis van het dialect? Toch was in deze richting wat te vinden, gelijk blijkt uit de omstandigheid, dat de schrijver hier en daarGa naar voetnoot(1) een bijzonderheid staaft door een historisch bewijs, bij welke aanhalingen, het weze terloops vermeld, hij het Mnl. Wdb. niet zonder nut hadde ingezien. Trouwens, wat hij in dezen zin heeft gegeven, is maar weinig.
Wat heeft nu de schrijver ons willen schenken, een woordenboek of een idioticon? Uit den titel van zijne verhandeling en uit hetgeen wij overschreven uit zijne inleiding, zou men afleiden, dat dit laatste bedoeld werd, wat overigens niemand zal wraken. Maar hoe anders is de werkelijkheid! Of het ingeleverde boek volledig is, dat is, althans zóó relatief volledig als men eischen mag (volstrekte volledigheid immers is niet mogelijk), dat waag ik niet te beslissen, al ben ik desaangaande wel wat achter- | |
[pagina 396]
| |
dochtig; ik moet mijne achtbare medeleden daarover uitspraak laten doen. Maar wel weet ik, dat er eene lange reeks woorden en uitdrukkingen in opgeteekend staan, die gerust hadden kunnen achterwege blijven, als behoorende niet tot het ‘taaleigen’ der Truienaars, dat wil zeggen, woorden en uitdrukkingen, die niet van het algemeen spraakgebruik afwijken noch door eigenaardige uitspraak, noch door iets anders. Ik bepaal mij bij eene keuze uit de ± 50 eerste bladzijden en laat alle eenigszins twijfelachtige gevallen ter zijde: aarde, accoord, accordeeren, achterhalen, achternaam, ader, afval, algauw, altijd, baard, baas, barak, bedevaert, bedienen, beet (2e artikel), beestig, bek, beklappen, beknibbelen, bekomst, bekwaam, berechting, beslagmaker, betalen, beu, beurs, bijenkorf, binnengeraken, binnenspelen, binnenwerk, braden, breekspel, bronstig, brouwen, datumGa naar voetnoot(1), dezelfde, dertien, dertig, dienst, dik, ding, direk, draadje, duivelsch, dwars, enz. En wie zou, in een dialecticon van Sint-Truiden, woorden verwachten als academie, advocaat, bougie, bouillon, Engelsche hof, gaanstok, gepeupel, kilogram, proficiat, stadsvolk en andere van dit slag? Wat is daar merkwaardigs aan? Of worden die soms maar te Sint-Truiden alleen gehoord? Is dit wellicht ook het geval met kerkelijke benamingen als gulden mis, communiekant, hostie, jaargetij, kruisweg, octaaf, lof, mis, schapulier, enz.? Er wordt trouwens bij die woorden niets vermeld, dat zou toelaten te besluiten tot een min of meer eigenaardige aanwending er van in het bewuste dialect.
Aangaande de wijze van bewerking der stof, zegt onze verzamelaar, dat hij, ‘zoover zulks doenlijk was’, van den Nederlandschen vorm der woorden is uitgegaan. Dat is eene stelling, waartegen wellicht nogal wat zou kunnen ingebracht worden en waarvan men althans alvast mag zeggen, dat de toepassing met allerlei bezwaren gepaard gaat; de schrijver zal dit wel ondervonden hebben en heeft er misschien de daarjuist aangehaalde beperking aan toegevoegd, om zich bij voorbaat tegen een verwijt van inconsequentie te verdedigen. | |
[pagina 397]
| |
Bij de behandeling van een dialect als dat van Sint-Truiden, welk zich van de algemeene Nederlandsche spreektaal door vrij wat anders en wat meer onderscheidt dan door de min of meer eigenaardige uitspraak van eenige klanken en het gebruiken van een aantal gewestelijke woorden en vormen, schijnt het niet doelmatig en tevens weinig wetenschappelijk van iets anders uit te gaan dan van de dialectische woorden en vormen zelve, in phonetische spelling afgebeeld: daarnaast kan men natuurlijk ook de daaraan beantwoordende Nederlandsche woorden en vormen opnemen met de noodige verwijzingen. Op die wijze, doch op die wijze alleen, krijgt de gebruiker van het werk een duidelijke voorstelling van den woordenschat der streektaal. Doch laat ons toegeven, dat de schrijver met evenveel recht de Nederlandsche vormen als uitgangspunt kon kiezen; hoe heeft hij dan dien regel toegepast? - Een vluchtige blik in zijne woordenlijst volstaat om ons te overtuigen, dat hij met weinig methode heeft gearbeid. In eene reeks gevallen geeft hij den Nederlandschen vorm op bij woorden, die in het Sint-Truidensch er eenigszins van afwijken, gelijk b.v. bevoordeelen, Sint Truidensch bevoordeeligen; dringen = dringelen; bekladden = bekladderen; schoonheid = schoonigheid; ijzerdraad = ijzerendraad en dergelijke, terwijl hij elders de dialectische uitspraak voorop plaatst, als S. Tr. olf (daaromtrent uitgesproken als ōlof) = Ndl. oorlof; ijzermool, uitspraak van het Zuidndl. ijzermaal; labbendig = Ndl. levendig; loïn uitspr. van lijn, enz. Het ergste is, dat, volgens dit stelsel, bij den Ndl. vorm woorden en vormen geplaatst worden, die er volstrekt niet, ik zal maar zeggen, er de dialectische gedaante van zijn, ja, er soms hoegenaamd niets mede te maken hebben, maar wezenlijk heelemaal andere woorden zijn. Aldus treffen wij aan, bij de artikels achterdocht, beeldhouwer, achtermiddag, klaproos, wolfsklem, de dialectische woorden achterdenken, beeldsteker, achternoen, roode kollebloem, wolfijzer: het Ndl. liniaal luidt in het Sint Truidensch ‘regel’ en ‘regelet’; pet heet ‘muts’ en laars = ‘stievel’. Wij verstaan wel gemakkelijk, bij gevallen als de laatste, dat de Ndl. woorden liniaal, pet, laars, enz. niet gebruikt worden door de Truienaars, die in plaats daarvan regel, muts, stievel, enz. zeggen; wat bezwaar bestond tegen het aannemen van die dialectische vormen als hoofdvormen, aangezien onze schrijver dat in honderd andere gevallen doet (b.v. besnielen, bochelen, boddelen, breusem, blaffe- | |
[pagina 398]
| |
tuur, klupijp, kattekoos, kattoris, matja, meiling, enz.), zelfs waar hij anders kon, als bieter = tand (Ndl. bijter), doctoeren = dokteren; loorjas, Zuidndl. lorejas, vizenteeren = visiteeren (in den zin van ‘nauwkeurig onderzoeken), enz. Des te zonderlinger lijkt dat nog, als wij merken, dat, waar het Truinsche stievel bij het Ndl. laars wordt gestopt, er toch een afzonderlijk artikel wordt geschonken aan het even weinig algemeen Ndl. stievelenGa naar voetnoot(1). Met de behandeling van de tamelijk talrijke woorden aan het Fransch ontleend, is het al niet beter gesteld. De Fransche vorm staat nu eens als hoofdvorm, als b.v. bij bouquet, bouillon, bougie, cadavre, pot à faire, tant à faire, voyage, enz.; dan weer is het de dialectische uitspraak van de geradbraakte Fransche woorden of woordkoppelingen, gelijk o.a. rasdegeu = race de gueux; cadense = décadence; ferket = fourchette; palto = paletot, rabu = rebut, enz., ook al bestaat er een Ndl. vorm, welke, naar 's mans stelling, het uitgangspunt moest wezen, zooals renueeren = Ndl. ruïneeren, stollesteeren = solliciteeren, vizenteeren = visiteeren, enz. Hebben wij niet het recht uit het voorgaande te besluiten, dat de bewerker niet heeft gearbeid volgens een vaste methode en naar een goed vooraf beraamd plan?
Een ander gebrek in de methode bestaat hierin, dat de verzamelaar in zijn woordenlijst allerlei bijzonderheden en opmerkingen inlascht, die eigenlijk thuis hooren in de spraakkunst van het dialect. Niemand zal het hem euvel duiden, dat hij, bij zijn idioticon, geene beschrijving heeft gevoegd van de grammatica van het Truidensch; het werd hem niet gevraagd. Maar onmethodisch is het uitweidingen van grammatischen aard hier en daar - en gewis verre van volledig - ten beste te geven, zooals o.a. bij blind, breed, broeden, de (lidw.), een, maar, ons, uw, enz. Bij andere tekortkomingen, als enkele onjuiste bepalingenGa naar voetnoot(2), blijven wij niet stilGa naar voetnoot(3); wij onderzoeken ook niet verder, waarom | |
[pagina 399]
| |
in het algemeen de eigennamen en plaatsnamen verwaarloosd worden, terwijl er toevalligerwijze nu en dan een opduiktGa naar voetnoot(1), en vergenoegen ons er even op te wijzen, dat daaraan veel meer zorg had moeten besteed worden (men vergelijke eens b.v. hoe Dr. Boekenoogen dit gedeelte van de stof heeft bewerkt); wij doen evenzoo maar ter loops opmerken, dat in de lijst van homoniemen, er sommige voorkomen, die er eigenlijk geene zijn, als buis, ezel, jager, kapelleken, stof, enz.
De voornaamste vraag, welke met betrekking tot dit werk te beantwoorden valt, is wel de volgende: Is dit idioticon volledig en betrouwbaar? Ik durf natuurlijk daar geen antwoord op geven, al moet ik nog eens herhalen, dat ik desaangaande niet gerust gesteld ben. Het is zeer jammer, dat ons betreurd medelid, de heer D. Claes, op wiens verzoek de Academie deze prijsvraag had uitgeschreven, zijn oordeel over deze verhandeling niet heeft kunnen uitspreken; hij was de man, die met volle kennis van zaken, de eventueele leemten en onjuistheden had kunnen aanwijzen of den bewerker een welverdienden gelukwensch toerichten. Zeker is het, dat dit lijvig boek vele bouwstoffen bevat voor een idioticon van Sint-Truiden; doch, al was het zelfs volledig naar den eisch en betrouwbaar, het is al te onmethodisch aangelegd om van wezenlijk nut te zijn. De schrijver er van moge een ijverig verzamelaar zijn, een wetenschappelijk opgeleid man is hij niet. Dat vloeit voort, niet alleen uit hetgeen tot dusver is gezegd over zijn volledig gemis van methode, maar ook uit de bijzonderheid, dat hij zich tevreden houdt met het bloot vermelden van feiten; van een verklaring ziet hij af, vooral daar, waar wij noode een verklaring missen. Hij spijt mij dan ook, dat ik, in deze voorwaarden, aan de Academie niet kan voorstellen aan de ingezonden verhandeling den uitgeloofden prijs toe te kennen. Dr. C. Lecoutere. | |
[pagina 400]
| |
2o) Verslag van den heer Paul Bellefroid.De prijsvraag, in 1907 door de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgeschreven, strekt tot het bekomen van een Idioticon van het Sint-Truidensch dialect. Een enkel proefschrift werd ingezonden met kenspreuk ‘Omdat mijne moeder het sprak’. De gronden, door mijnen geachten collega, Dr. Lecoutere, aangevoerd en vooral de ongelijkheid in de wijze van bewerking nopen mij ertoe de bekroning van het proefschrift van de hand te wijzen. Het ingeleverd werk, hoe belangrijk ook voor de kennis der dialecten, is nog te on-af om als wetenschappelijk idioticon op het eermetaal te kunnen aanspraak maken. Het zeer algemeen overzicht der geschiedenis van de aloude stad Sint-Truiden staat tot het idioticon in eene verwijderde betrekking en kan gerust achterwege blijven. In de plaats daarvan, hadde de bewerker van het proefschrift twee meer belangwekkende vraagpunten kunnen ophelderen: Waar wordt eigenlijk het Sint-Truidensch dialect gesproken? Te Sint-Truiden, natuurlijk; doch er zijn nog wel omliggende gemeenten, waar de bevolking Sint-Truidensch spreekt, al zij het met lichte wijzigingen. De atbakening van het grondgebied der Sint-Truidensche gewestspraak ware voor het opmaken eener algemeene dialectenkaart eene waardeerbare bijdrage. In welk verband staat het Sint-Truidensch met de andere dialecten in de omstreek? Op ernstige gronden wordt beweerd dat het Sint-Truidensch, het Thienensch en het Hagelandsch drie onderdeelen zijn van een zelfde dialect, dat tot het Westlimburgsch behoort. Eenige vingerwijzingen omtrent deze stelling zouden voor de algemeene en de vergelijkende studie der dialecten welkom zijn. De oplossing dier twee vraagpunten zoude door eenige afdoende voorbeelden moeten gesteund worden en op enkele vaste waarnemingen moeten berusten. De studie van het Sint-Truidensch, met het Thienensch en het Hagelandsch dialect, heeft reeds aanleiding gegeven tot onderscheidene uitgaven, die de maker van het proefschrift voorzeker moet geraadpleegd hebben. Noemen wij de werken van L.W. Schuermans, Tuerlinx, D. Claes en A. Rutten, alsook de | |
[pagina 401]
| |
bijdragen van het 't Daghet in den Oosten. Te vergeefs zoeken wij de aanhaling dier bronnen in het ingezonden werk. Dat de steller van ‘Omdat mijne moeder het sprak’ eenen aanzienlijken arbeid heeft geleverd, blijkt reeds hieruit dat zijn handschrift 391 bladzijden groot formaat beslaat. Ongeveer 2500 woorden, welke min of meer tot het Sint-Truidensch taaleigen behooren, worden erin aangehaald. Ons erachtens zoude het werk erbij winnen indien het merkelijk ingekrompen werd. Menig woord behoort niet tot een dialect, maar tot den algemeenen Nederlandschen woordenschat. Elders, waar b.v. een woord in de gewesttaal enkel van geslacht verandert, kunnen voorbeelden en aanhalingen ontbeerd worden. Werpen wij eenen oogslag in de woordenlijst op letter O, waarmede slechts weinige woorden beginnen; wij treffen daar aan:
Octaaf ‘Oktaf. Onz. zelfst. naamw. Achtdaagsche kerkviering. Mərgə bəgint ət oktaf van Alərzilə, morgen begint het (octaaf) achtdaagsche gebed van Allerzielen’. - Eene octaaf beteekent door gansch Nederland de achtdaagsche duur van een kerkelijk feest. Steller had alleen te vermelden dat in het Sint-Truidensch het woord octaaf onzijdig in plaats van vrouwelijk schijnt te zijn. Offerblok. Overal bekend. Zie Van Dale's groot Woordenboek der Nederlandsche taal. Oliekop. Welke tabakrooker hadde ooit vermoed dat ‘oliekop’ tot het Sint-Truidensche behoort! Zie: Woordenboek der Nederlandsche taal van De Vries en Verwijs, op Oliekop in zijne verschillige beteekenissen. Omdoen wordt overal gebruikt voor ‘omdelven’. Zie Van Dale. Omverschieten, omversteken. Algemeen gebruikt. Zie Woordenboek der Nederlandsche taal. Onderstaan ‘overstroomd zijn’ levert niets eigenaardigs op, evenmin als ondertusschen voor intusschen of zich iets onderwinden voor zich met iets bemoeien of ongedurig voor onrustig of Onze-Vader voor gebed des Heeren of oorten (ook oorden) voor duiten of..... Maar genoeg daarvan! Het proefschrift bevat ten minste een vierde woorden en zegswijzen, die in 't Nederlandsch overal als louter goud voorkomen. De schrijver raadplege een goed | |
[pagina 402]
| |
Nederlandsch Woordenboek en dadelijk zal hij bemerken dat er uit zijn werk zeer veel te schrappen valt. En toch ware het doodjammer dat het proefschrift zoo maar tot de scheurmand veroordeeld werd. Er is daarin veel goeds en leerrijks. 't Is de vrucht van eenen gewetensvollen arbeid, die tot groot nut kan strekken voor de studie onzer dialecten. Met genoegen zoude ik zien dat de schrijver zijn werk nog eens op het touw zette, dat hij de wenken, door Dr. Lecoutere gegeven, in acht name en meer eenheid bracht in zijne methode. De onnoodige ballast moet onmeedoogend over boord geworpen worden. Dán ware het proefschrift klaar om op kosten der Koninklijke Vlaamsche Academie gedrukt te worden, tenware deze nuttig oordeelde de prijsvraag nog een jaar aan te houden. De laatste oplossing schijnt mij verkieslijk. Paul Bellefroid. | |
3o) Verslag van den heer Van Spilbeeck.Het eenig opstel, ten antwoord op de prijsvraag aangeboden, gaat blijkbaar mank aan menig euvel van belang, als daar zijn: het onwetenschappelijke en onmethodische der bewerking, het ongepast aanvoeren van veel nutteloos getuig: woorden, uitdrukkingen en verklaringen, welke niet in een bepaald idioticon, maar in algemeene woordenboeken te huis hooren en veelal aangetroffen worden, en wat dies meer zij. De wel doordachte en met bewijzen gestaafde verslagen van mijn geachte medeleden, beide eerste keurders, volstaan, zelfs zonder nader onderzoek, om mij te overtuigen. Ik ben het dan ook eens met hen, dat het werk niet bekronenswaard kan geoordeeld worden, en treed tevens het voorstel bij van den heer Bellefroid, voor zooveel althans het een voorstel mag heeten, de prijsvraag aan te houden. De schrijver geeft bewijzen van werklust en bracht een niet te versmaden voorraad bruikbare bouwstof bijeen. Eene der hoofdoorzaken van den weinig bevredigenden uitslag, ligt, mijns dunkens, in het gemis van bibliographische kennis, d.i., zijne onbekendheid met de bestaande bronnen en met de vele idioticons, waaronder waarlijk voortreffelijke, in de laatste tijden uit- | |
[pagina 403]
| |
gegeven, wier bestudeering hem in meer dan een opzicht zou ten goede komen. Ik wil vermoeden dat hij niet terugdeinst voor den nog vereischten arbeid en, zoo de gelegenheid er toe wordt vergund, andermaal en nu beter toegerust, - het moge dan ook met een gunstiger uitkomst wezen - de taak zal aandurven. Of al dan niet de betrekkelijke volledigheid welke men kan eischen, bereikt werd en al het gebezigde als degelijke stof geldt, zou in voorkomend geval iemand moeten uitmaken, die meer dan ik vertrouwd is met de gewestspraak van Sint-Truiden.
W. van Spilbeeck. |
|